direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2009, uitbreiding zandwinning Sellingerbeetse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0048.BP1603-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De zandwinlocatie Sellingerbeetse ten westen van Sellingen is in de jaren zestig van de vorige eeuw begonnen in de plas zuidelijk van de Beetserwijk. In deze plas wordt sinds 2006 niet meer gewonnen. De afwerking van de Zuidplas is in het voorjaar van 2016 voltooid, oplevering aan de provincie vond plaats in juni 2016. De (onder- en bovenwater) depotfunctie in de Zuidplas is begin 2016 beëindigd. Wel is hier nog het restant van een onderwaterdepot aanwezig. De zandwinning is voorgezet in de Noordplas. Deze is gelegen aan de noordzijde van de Beetserwijk. In deze plas wordt zand gewonnen en er is voor jaren nog materiaal aanwezig. Het materiaal is van uitstekende kwaliteit en heeft doordat het mineraal glauconiet aanwezig is bijzondere eigenschappen. Het zand wordt afgezet in de weg- en waterbouw, cultuurtechniek (sportvelden), waterbehandeling (filtermateriaal) en industrie (structuurmateriaal in verven).

Initiatiefnemer, Kremer Beheer, is voornemens om de winning in de Noordplas uit te breiden. De gronden ten zuidwesten van de Noordplas zijn verworven om zowel de zandwinning uit te kunnen breiden én de functie van het depot in de Zuidplas te verplaatsen naar de noordzijde van de Beetserwijk. Een depot is noodzakelijk om daarin een deel van het gewonnen zand dat bestemd is voor ophogen, op te slaan, totdat het toegepast kan worden in een werk. Dit zand wordt in het klasseerproces gescheiden van beton- en metselzand en filterzand.

Als periode voor het in gebruik hebben van het zanddepot wordt de looptijd gehanteerd van de vigerende vergunningen die zijn of nog worden verleend in het kader van de Ontgrondingswet en de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo). Na het expireren van de beide vergunningen wordt het depot opgeruimd en conform het afwerkplan onderdeel van de definitieve eindinrichting van de oevers en aanliggende percelen rond de dan voormalige (noordelijke) zandwinplas.

Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' is de realisatie van een zanddepot en het uitbreiden van de Noordplas niet mogelijk. Om het gewenste initiatief wel mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van de gemeente Vlagtwedde noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De zandwinlocatie ligt ten westen van Sellingen in de gemeente Vlagtwedde. Het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan betreft de gronden gelegen tussen de Zevenmeersveenweg aan de noordzijde en de Beetserwijk aan de zuidzijde. Aan de westzijde ligt de Voorbeetseweg en de zandwindplas vormt de begrenzing aan de oostzijde. De ligging is ook weergegeven op afbeelding 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend plan

De percelen zijn gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009', vastgesteld door de gemeenteraad van Vlagtwedde op 22 september 2009.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

De gronden waarop het zanddepot en de uitbreiding van de zandwinplas zijn voorzien hebben de bestemmingen 'Agrarisch-1' en 'Water', zie afbeelding 1.2 Binnen deze bestemming is agrarisch gebruik toegestaan. Binnen het vigerende bestemmingsplan is het niet toegestaan om op deze locatie een zanddepot te realiseren en de Noordplas uit te breiden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 3 wordt de planbeschrijving van dit bestemmingsplan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische planopzet. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

 

In totaal heeft het Rijk in deze structuurvisie 13 nationale belangen benoemd, waarvan er één is gerelateerd aan de exploitatie van zandwinningen:

Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond

Over dit nationale belang is het volgende geschreven: "Er is een blijvende behoefte aan winning van oppervlaktedelfstoffen uit de Nederlandse land- en zeebodem. De mogelijkheden voor import zijn beperkt en de winningsmogelijkheden zijn ongelijk verdeeld in Nederland. De winning van oppervlaktedelfstoffen dient daarom een nationaal belang. Voor de Noordzee is dit geregeld in het Nationaal Waterplan. Voor het landgebied en de grote wateren is het belangrijk dat maatschappelijk aanvaardbare winmogelijkheden worden benut. Winning van oppervlaktedelfstoffen wordt daarom verbonden met andere ontwikkelingen zoals recreatie, water, woningbouw en natuur.

Met het afbouwen van de rijksregie in 2003 is de rol van de markt toegenomen. Het Rijk monitort nog wel de ontwikkelingen en bepaalt op basis hiervan of een ruimtelijke interventie via het instrumentarium van de Wro nodig is."

Voor het efficiënt gebruik van de ondergrond is bovendien verwezen naar de Rijksstructuurvisie Ondergrond die in ontwikkeling is. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is hierover het volgende gemeld: "In de Rijksstructuurvisie Ondergrond worden de nationale belangen in de ondergrond van het Nederlandse vasteland en de Noordzee benoemd, inclusief de gebruiksmogelijkheden die maar op een beperkt aantal locaties aanwezig zijn. Dit betreft bijvoorbeeld opslag van diverse stoffen waar een vergunning op basis van de Mijnbouwwet voor nodig is, ontgrondingen en grondwaterbescherming."

Conclusie 

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij het nationaal belang ´efficiënt gebruik van de ondergrond´. De zandwinning is verbonden met andere ontwikkelingen zoals recreatie en natuur.

Besluit ruimtelijke ordening

Ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik, is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als motiveringseis. Aangezien de uitbreiding van de zandwinning geen stedelijke ontwikkeling als hier bedoeld betreft, is deze ladder niet van toepassing op dit plan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB); het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.

Conclusie

In het Barro staan geen regels en onderwerpen die van toepassing zijn of betrekking hebben op het voornemen.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Groningen 2016 - 2020

De Omgevingsvisie is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsvisie is een nota waarin het beleid is vastlegd voor de inrichting en het beheer van de leefomgeving in de provincie Groningen. De Omgevingsvisie gaat over het milieu, verkeer en vervoer, ruimte, en water en vormt de basis voor de meeste plannen die de komende jaren gemaakt gaan worden.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.

Een van de provinciale belangen is gerelateerd aan zandwinning; 'Streven naar een zorgvuldig gebruik van de ondergrond en een veilige winning en opslag van (delf)stoffen'.

Zandwinningen en andere ontgrondingen vinden sinds vele jaren in de provincie plaats op een beperkt aantal regionale winplaatsen. Als bevoegd gezag verleent de provincie hiervoor vergunningen. Nieuwe vergunningen voor ontgrondingen worden alleen verleend als deze bredere maatschappelijke doelen dienen, zoals natuurontwikkeling- en recreatieprojecten of waterpartijen, en/of als sprake is van bijzondere omstandigheden zoals winning/toepassing van delfstoffen met een unieke kwaliteit. Hierbij leggen we de nadruk op de ruimtelijke kwaliteit en multifunctionaliteit.

Sellingerbeetse is een van de regionale winplaatsen waar via relatief ondiepe ontgronding zand en klei te winnen is. Deze delfstoffen worden vooral toegepast als filterzand in drinkwaterzuiveringsinstallaties, in de bouw, bijvoorbeeld als beton- en metselzand of als instrooizand bij sportaccommodaties. Ontgrondingen hebben vaak ingrijpende gevolgen voor het landschap. Deze krijgen na beëindiging van de winning een bestemming (bijvoorbeeld natuur en recreatie) op basis van de beëindigingsplannen die in overleg met gemeente en waterschap worden opgesteld.

Omgevingsverordening Groningen 2016

De Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie.

Zand in Balans (1998)

De provincie Groningen heeft haar ontgrondingenbeleid neergelegd in het document met de titel “Zand in balans (1998)” en de subtitel “Bouwstenen voor een evenwichtig ontgrondingenbeleid”. De provincie Groningen kent het systeem van centrale winningen. Hierbij zijn locaties aangewezen waaruit de behoefte aan zand moet kunnen worden voldaan. De verwachting wordt uitgesproken dat de centrale winplaatsen de komende jaren in de reguliere zandbehoefte kunnen voorzien. Deze voorspelling die is uitgesproken in 1998 blijkt goed te kloppen. Zandwinning Sellingerbeetse is in het beleid aangewezen als regionale winplaats. De uitbreidingspotentie van deze zandwinning lagen in noordelijk en oostelijke richting.

Conclusie

De uitbreiding van de zandwinlocatie Sellingerbeetse is niet uitsluitend gericht op de winning van primaire bouwgrondstoffen. Het maakt deel uit van een grotere gebiedsopgave, zie paragraaf 3.4. Het gaat om een combinatie van zandwinning met natuur- en recreatieontwikkeling. Daarnaast heeft het zand dat wordt gewonnen een unieke kwaliteit, dat kan worden toegepast in de drinkwaterzuivering en in de bouw. Voor de ontgronding is nog wel een ontgrondingsvergunning benodigd. De uitbreiding van de Noordplas van de zandwinlocatie Sellingerbeetse past binnen de kaders van het provinciaal beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Vlagtwedde 2020

De Toekomstvisie beschrijft hoe de gemeente zich op langere termijn moet ontwikkelen. Daarbij wordt ingezet op vier inhoudelijke speerpunten: wonen, werken, voorzieningen en landschap. Voor het buitengebied relevante beleidslijnen uit de Toekomstvisie zijn:

Wonen 

Vlagtwedde is een groene woongemeente. Binnen de randvoorwaarden van landschap en beeldkwaliteit krijgen bewoners zoveel mogelijk ruimte om hun woonwensen te realiseren. Er wordt overwegend kleinschalig en kwalitatief goed gebouwd voor eigen inwoners én voor mensen van buiten, gespreid over de gemeente. Vanuit landschappelijk oogpunt zijn sommige kernen 'klaar': er vindt dan geen verdere uitbreiding plaats buiten een bepaalde grens. Discussie over nieuwe dorpen is (daarom) goed.

Werken 

Vlagtwedde blijft een werkgemeente. Grootschalige bedrijvigheid wordt gestimuleerd op het Bedrijvenpark Zuid-Groningen dat is uitgebouwd tot een hypermodern agropark (inclusief gecontroleerde intensieve veehouderij). In de rest van de gemeente ligt de nadruk op kleinschalige bedrijvigheid. Er is voldoende (planologische) ruimte gekomen voor de "kraamkamerfunctie", de eerste levensjaren van een bedrijf voordat het naar een bedrijventerrein of kantoor gaat. Groeiende bedrijven moeten naar een industrieterrein, soms vormen leegstaande boerderijen een vestigingsoptie.

Voorzieningen 

Voorzieningen zijn er primair voor de eigen bewoners en liggen zo dicht mogelijk bij de burger. Daarbij geldt "spreiding waar mogelijk, concentratie waar nodig". Het is normaal dat de hoeveelheid voorzieningen in kleine kernen kleiner is dan in grotere kernen. Uitgangspunt is dat in principe geen nieuwe bebouwing wordt opgericht maar wordt aangehaakt bij bestaande voorzieningen.

Landschap, landbouw en toerisme

Qua landschap zet de toekomstvisie in op behoud (landschapsonderhoud, planologische waarborgen) en op versterking (realiseren EHS, vergroten variatie in het veenkoloniale gebied). Het landschap is er om van te genieten (wonen, recreëren) en niet alleen om naar te kijken. Landbouw blijft een belangrijke drager van het landschap. Toerisme is een belangrijke sector: er wordt gemikt op de actieve rustzoeker en de cultuurtoerist.

Gebiedsvisie Sellingerbeetse

Voor het eindbeeld van de zandwinning heeft de gemeente in 2014 een gebiedsvisie opgesteld. Door middel van de gebiedsvisie wordt sturing gegeven aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. De belangrijkste opgave van het gebied Sellingerbeetse bestaat uit behoud van de kwaliteiten van het gebied. In de visie zijn twee varianten beschreven; in variant 1 is geen ruimte voor nieuw te vergunnen zandwinningen. Zandwinning is voor het gebied en het landschap niet nódig. Variant 2 is gelijk aan variant 1, maar nu is er wel ruimte aangegeven voor nieuwe zandwinningen.

De voorgenomen ontwikkeling is in wezen een tussenvariant die ziet op een bescheiden uitbreiding van de zandwinning voorzien van zorgvuldige landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassing is vormgegeven in het document “Landschappelijke inpassing noordelijke zandwinplas Kremer”, opgesteld door RHDHV, zie bijlage 1. Bij raadsbesluit van 26 januari 2016 heeft de gemeente in principe gekozen voor variant 1, aangevuld met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid indien landschappelijk inpasbaar.

Conclusie 

De voorgenomen ontwikkeling maakt deel uit van een grote gebiedsopgave die voorziet in recreatieve en landschappelijke ontwikkelingen, zie paragraaf 3.3 en 3.4. De uitbreiding van de Noordplas en het realiseren van een zanddepot naast de Noordplas sluit aan op de toekomstvisie en de gebiedsvisie, variant 1 met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Ruilverkavelingen, schaalvergroting in de landbouw, aanleg van infrastructuur, uitbreiding van dorpen én de komst van niet-agrarische functies naar het - van oorsprong louter agrarische - buitengebied hebben in de afgelopen decennia een zekere vervlakking in het cultuurlandschap gebracht. Zo zijn enerzijds landschappelijke beplantingen verdwenen, omdat ze hun functie in het boerenbedrijf hebben verloren en is anderzijds bos aangeplant op plaatsen waar dit niet kenmerkend is voor het betreffende gebied.

Daarnaast is het verschil tussen het beekdal en de ontginningen minder herkenbaar geworden door bijvoorbeeld het gebruik van beekdalgronden voor maïsteelt en het kanaliseren van delen van de Ruiten Aa.

Tegenover deze vervlakking staat dat in grote delen van het huidige landschap de ontginningsgeschiedenis nog goed herkenbaar is. De afgelopen jaren worden bovendien initiatieven genomen om oude landschapsstructuren weer terug te brengen. In het huidige beleid van zowel de gemeente als de hogere overheden staat het behoud van het cultuurlandschap ook centraal.

De wordingsgeschiedenis van het landschap is essentieel voor de kwaliteiten van het huidige landschap van Vlagtwedde. Het plangebied is gelegen in een heide- en (rand)veenontginningslandschap. In dit landschap zijn het patroon van rechte ontginningswegen en waterlopen met verspreide bebouwing, de voormalige veendijken, de openheid en de opstrekkende verkaveling de structuurbepalende elementen.

Sinds de jaren vijftig vindt in het gebied zandwinning plaats. Door deze lange periode is de zandwinning onderdeel van het karakter van het landschap geworden.

3.1.2 Huidige functie

In de huidige situatie worden de gronden gebruikt voor agrarische doeleinden. De gronden hebben ook de bestemming ´Agrarisch'. De omgeving van de zandwinning bestaat grotendeels uit landelijk gebied. In de omgeving zijn een aantal woningen aanwezig. Daarnaast liggen er schouwsloten in het plangebied. Deze zijn van belang voor de afwatering van achterliggende en naastgelegen gronden en grondgebruikers.

Het heide ontginningenlandschap wordt gekenmerkt door rechtlijnigheid en openheid. Landschappelijke kamers, worden begrensd door laanstructuren, houtwallen en bospartijen. Vanaf de Beetserwijk, Voorbeetseweg en Zevenmeersveenweg is er in de huidige situatie afwisselend wel/geen zicht op de zandwinlocatie. Er zijn enkele recreatieve routes rondom de zandwinlocatie (door het bos en over omliggende wegen) aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0003.png"

Afbeelding 3.1 Huidige situatie gronden toekomstig zanddepot

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0004.png"

Afbeelding 3.2 Huidige situatie gronden toekomstige uitbreiding zandwinlocatie

3.2 Toekomstige situatie

In het kader van de ontwikkeling van de zandwinning worden de volgende activiteiten planologisch mogelijk gemaakt.

  • aanleg van het zanddepot;
  • uitbreiding van de zandwinactiviteiten (naar noordwestelijke richting), zie ook afbeelding 3.3

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0005.png"

Afbeelding 3.3 Schets beoogde uitbreiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0007.png"

Afbeelding 3.4 Inrichtingstekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0008.png"

Afbeelding 3.5 Dwarsprofielen

De uitgangspunten van de beoogde uitbreiding luiden als volgt (beschreven van noord naar zuid):

  • de uitbreiding van de noordelijke zandwinplas;
  • een bezinkveld;
  • een depot voor de opslag van (ophoog)zand;

Uitbreiding zandwinning

De bestaande Noordplas, die in de huidige situatie circa 25 hectare beslaat, wordt uitgebreid met een plas van ongeveer 3 hectare. Als maximale ontgrondingsdiepte zal de huidige toegestane maximale diepte worden gehanteerd. Deze wordt echter niet gehaald omdat ook met de realisatie van stabiele taluds rekening moet worden gehouden om bressen van de oever te voorkomen.

De ontsluitingsroute naar de inrichting (terrein met installaties en het zanddepot) wordt niet gewijzigd. De routing op het terrein van de inrichting verandert enigszins. De ontsluiting blijft plaatsvinden via de Voorbeetseweg.

Zanddepot

De activiteiten ter plaatse van het depot zijn beperkt. Het betreft enkel het in depot rijden van zand met een wiellader, het uit depot rijden en laden van zand in een vrachtwagentrailer.

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing worden het depot en het bezinkveld ingepast door middel van bomen en struiken. De aanplant zal direct bij de aanvang van de werkzaamheden plaatsvinden Het depot is omgeven door een grondwal (functioneel). In paragraaf 3.4 wordt verder op de landschappelijk inpassing ingegaan. De grond- en houtwal wordt vanaf het begin aangelegd en ingepland, zie ook onder paragraaf 3.4 fasering. De wal en de beplanting blijven behouden als landschapselementen.

Ontgrondingsvergunning

Voor de zandwinning is in 2005 een ontgrondingsvergunning verleend, in beginsel voor een periode van 3 x 10 jaar. Deze vergunning is door een procedurele fout niet tijdig verlengd, waardoor deze formeel is geëxpireerd. In december 2016 is een aanvraag ontgrondingsvergunning ingediend bij het bevoegd gezag, die de gehele zandwinning, inclusief de uitbreiding omvat. De ontwerpvergunning heeft tot en met 17 juli 2017 ter visie gelegen en zal naar verwachting gelijktijdig met dit bestemmingsplan worden vastgesteld.

Omgevingsvergunning

Naast de ontgrondingsvergunning en dit bestemmingsplan, is het noodzakelijk ten behoeve van de uitbreiding van de zandwinning de omgevingsvergunning milieu aan te passen. In overleg met de omgevingsdienst is na een uitgebreid voorbereidingstraject op 23 mei 2017 formeel de aanvraag tot het verlenen van een revisievergunning milieu ingediend. Het ontwerpbesluit zal medio juli/augustus 2017 ter visie worden gelegd.

3.3 Gebiedsvisie Sellingerbeetse

De landschapsanalyse die in 2014 door Arcadis is opgesteld onderscheidt van west naar oost het veenontginningslandschap, het heideontginningslandschap en het esdorpenlandschap.

De kwaliteiten van het plangebied bestaan uit:

  • 1. de (grotendeels) herkenbare historie en ontstaansgeschiedenis van het gebied
  • 2. het daaruit voorkomende herkenbaar landschappelijk raamwerk.

De logica van de ontginning van het gebied is nog steeds herkenbaar in de ligging van de wegen op

primaire ontginningsassen (de Jipsingboertangerweg, Beetserweg en Borgertangerweg) vanaf de hoger gelegen Tangen. Bijzonder waardevol (want aanwezig, herkenbaar en niet aangetast) zijn de

dekzandkopjes van Jipsingboertange (ten noorden) en Lauderbeetse (net ten zuiden) van de

zandwinning.

De primaire structuur is aangevuld met de Zevenmeersveenweg en Beetserwijk. De Beetserwijk neemt

een bijzondere plek in binnen het plangebied. Het was de motor voor de ontginning vanwege de drainage en transportfunctie. Met het dempen van de wijk is de beleving van deze geschiedenis ruimtelijk verloren gegaan. Dit geldt ook voor de historische plek Kamp De Beetse aan de Zevenmeersveenweg. De geschiedenis van deze bijzondere plek is enkel herkenbaar vanuit verhalen.

De geschiedenis van zandwinning in het gebied is nog steeds zeer zichtbaar. Door de lange periode van winning en de daaraan gekoppelde recreatie is de zandwinning onderdeel gaan uitmaken van de identiteit van het landschap.

Het landschappelijke raamwerk wordt gevormd door: het beekdal van de Ruiten Aa in het oosten en de ‘landschapskamers’ in het westen met daartussen de boszone van Sellingen. De landschapskamers worden gevormd door de kavelbeplantingen langs de wegen en de zandpaden van de Beetserwijk en de

Bosweg. Deze kamers vormen losstaande ruimtelijke eenheden wat sterk contrasteert met de vergezichten naar het noorden en zuiden. Soms is doorzicht aanwezig van de ene kamer naar de andere, soms ook niet. Vandaar de term ‘besloten en kleinschalig en open landschap’ die de Provincie Groningen gebruikt in het Provinciaal Omgevings Plan (POP).

Opzet van het inrichtingsplan is om de beschreven kwaliteit niet aan te tasten en waar nodig te steunen.

Concreet houdt dit in voor de afwerking van de noord plas:

  • Aanwezig doorzicht handhaven (geen aanplant waar deze niet aanwezig is).
  • Geen doorbreking van landschapskamers.
  • Geen verhoging van het maaiveld.

De taluds worden zo afgewerkt dat deze stabiel zijn (conform ontgrondingsvergunning). Niet te bebossen oevers worden met graszaad ingezaaid.

Kremer Beheer wil de zandwinning in het gebied op een duurzame manier uitvoeren, zowel voor de samenleving als bedrijfsmatig. Na de vergunning periode zal de definitieve functie worden toegekend (natuurplas of recreatieplas, afhankelijk van de behoefte en mogelijkheden).

De eindsituatie is onderhoudsarm. Er worden geen voorzieningen aangebracht. Aanwezig groen wordt in principe niet door maaien of snoeien onderhouden zodat natuurvorming ongestoord kan plaatsvinden.

3.4 Landschappelijke inpassing

Het is vooral van belang hoe de zandwinning en het depot landschappelijk ingepast worden, op wat voor manier de locatie na verloop van tijd wordt afgerond en welke eindfunctie mogelijk en wenselijk is. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, opgenomen in bijlage 1. De schets uit afbeelding 3.3 komt ook uit het inpassingsplan.

Uitbreiding zandwinplas

Ter hoogte van de uitbreiding van de zandwinplas worden de lange zichtlijnen, die in de horizon

eindigen bij de reeds aanwezige bossen, behouden. Dit betekent per saldo behoud van de

bestaande situatie, met een toename van het wateroppervlak in westelijke richting.

Flexibel depot

Het flexibel depot en het bezinkveld worden aan de west- en zuidzijde omgeven door een

(functionele) grondwal (t.b.v. akoestiek en tegengaan verstuiven). Deze wordt door middel van houtwal aan het zicht onttrokken. Vanuit westelijke richting gezien, gaan daar een watergang en een onderhoudspad aan vooraf. In onderstaande profielen is opgenomen hoe deze houtwal er uit ziet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0009.png"

Afbeelding 3.6 situering flexibel depot en bezinkveld

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0010.png"

Afbeelding 3.7 Profiel A (t.h.v bezinkveld)

Toelichting profiel A

  • Lage wal, 3 meter
  • Houtwal 5 meter breed en beplanting eerste deel wal
  • Rechtlijnigheid, passend bij het landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0011.png"

Afbeelding 3.6 profiel B (t.h.v. flexibel depot)

Toelichting profiel B

  • Hoge wal, 10 meter
  • Houtwal 5 meter breed en beplanting eerste deel wal
  • Rechtlijnigheid, passend bij het landschap

Detaillering grond- en houtwal

  • Grondwalhoogte ter plaats van het gronddepot: bovenkant depot + 1 meter (tegengaan verstuiving en zicht op het zand).
  • Grondwalaanzicht: voorzien van kruidenmengsel, ruig gras. Vanaf de teen van het talud tot +3 meter flauw uitvoeren en inplanten met oog op eindsituatie.
  • Houtwal: minimaal 5 meter breed ten westen en ten zuiden van de grondwal (afschermende werking van zicht op de grondwal, potentiële natuurontwikkeling).
  • Samen met beplanting onderste deel talud ontstaat een stevige groenstructuur

- Streekeigen beplanting, combinatie snelle en langzame groeiers (berk, abeel, eik), onderbegroeiing

- Zo spoedig mogelijk aanplanten, plantmateriaal (zeker de bomen) met stevige maat, verspringend verband.

- Struiken als onderbegroeiing op 1 meter van elkaar aanplanten. Percentages zie hierboven.

  • De Houtwal loopt langs Beetserwijk in oostelijke richting door en verzacht zicht op industriële activiteit en vrachtverkeer.
  • Onderhoudspad en watergang.

Beoogde eindsituatie

  • Zichtlijnen behouden.
  • De aangelegde houtwal blijft gehandhaafd.
  • De grondwal wordt vergraven, zodat een lagere wal van circa 3 meter hoogte over blijft.
  • Uitkijkpunt creëren op noordelijke uiteinde van de wal.
  • Ter plekke van voormalig flexibel depot microreliëf creëren (verwerken grondwal), zodat een interessant ecosysteem ontstaat; spontane natuurontwikkeling.
  • Ontwikkeling natte natuur langs oostzijde en westzijde van de plas. In verband met waterkwaliteit zorgvuldig bekijken welke grond hiervoor wordt gebruikt.
  • Kansen voor oeverzwaluwen of andere specifieke soorten in noordwestelijke oever onderzoeken (kan worden voldaan aan biotoopvoorwaarden).

Fasering

Startfase

  • Aanleg grondwal, voet van westelijk en zuidelijk talud van de grondwal wordt gelijk conform eindsituatie aangelegd (1:2) en inzaaien met kruidenmengsel en gras voorzien van beplanting.
  • Aanleg houtwal, westelijk en zuidelijk van de grondwal met snelle groeiers en langzame groeiers.
  • Aanleg waterschapsloot en onderhoudspad.
  • Plaatsing educatief/recreatief punt t.p.v. zuidplas/noordplas scharnier (waaronder informatiepaneel).
  • Realisatie uitkijkheuvel ten zuiden van Beetserwijk.

Actieve winningsfase

  • Onderhoudsfase houtwal e.o.
  • Onderzoeksfase creëren t.b.v. specifieke natuurwaarden.
  • Bovenwatertalud in den droge ontgraven en inplanten (1e/2e pootseizoen na ontgrondingsvergunning).

Afwerkingsfase (einddatum/vergunningsperiode ontgronding)

  • Profiel westelijk talud (onderwater) ontstaat gedurende de winningswerkzaamheden.
  • Poelen en paden aanleggen langs westelijke oever.
  • Vergraven grondwal tot 3 meter vanaf de teen en verruigen.
  • Eventueel faciliteren beoogde specifieke natuurwaarden.
  • Verwijderen opstallen en installaties.
  • Ontmantelen van groot deel infrastructuur (behoudens wat dienstbaar is aan eindgebruik).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Om de zandwinning voort te zetten en uitbreiding te realiseren worden wettelijke procedures doorlopen. Het gaat daarbij om een wijziging van het bestemmingsplan, het verkrijgen van een ontgrondingsvergunning en een Wabo-vergunning (revisievergunning milieu, deze betreft de gehele zandwinning, bestaande plas en uitbreiding). De drie besluiten (ontgrondingsvergunning, wijziging bestemmingsplan en omgevingsvergunning) zijn met elkaar verbonden en berusten (grotendeels) op hetzelfde onderzoekdossier.

De milieueffecten samenhangend met de exploitatie en uitbreiding van de zandwinplas zijn bepaald in het kader van de bestemmingsplanprocedure en de omgevingsvergunning. Hiervoor zijn onderzoeken uitgevoerd, aanvullend op onderzoeken die in het kader van het ontwerp voor de ontgrondingsvergunning zijn verricht

Ter ondersteuning van de besluitvorming is deze aanmeldingsnotitie m.e.r. beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 9. Leidend in deze beoordeling is de vraag of er in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat voortzetting van de huidige zandwinning en uitbreiding van de zandwinning belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Conclusie

Gelet op het bereik en de omvang van de activiteit en het daarmee samenhangende resultaat en in het licht van de resultaten van de milieubeoordeling / uitgevoerde milieuonderzoeken, is de initiatiefnemer van mening dat het niet noodzakelijk is om een milieueffectrapport op te stellen.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Kader 

In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft.

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.

Tabel 4.1 Richtafstanden per milieucategorie

Milieucategorie   Richtafstanden tot 'rustige woonwijk'   Richtafstanden tot 'gemengd gebied'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50-100 meter   30-50 meter  
4   200-300 meter   100-200 meter  
5   500-1.000 meter   300-700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.

Plangebied

Zandwinning behoort volgens de VNG-lijst tot milieucategorie 4.1. De richtlijnafstand tot woonfuncties bedraagt 200 meter. De meest bepalende milieuaspecten zijn in dit geval geluid en stof. De grootste afstand die aangehouden moet worden is de afstand voor geluid; deze bedraagt 200 meter. Voor stof dient een afstand van 100 meter aangehouden te worden. De richtlijnafstand is gebaseerd op een minimale afstand tot aaneengesloten woonbebouwing.

Het zanddepot wordt in het zuidelijk gedeelte aan de Beetserwijk gerealiseerd. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning is minder dan 100 meter. De locatie wordt landschappelijk ingepast, zie ook paragraaf 3.4. Rondom het zanddepot en de uitbreiding van de zandwinplas komt een grondwal te liggen. Door deze grondwal heeft de inrichting minder invloed naar de omgeving. Het zanddepot zal op een zodanige manier worden uitgevoerd en/of beheerd dat stof- en geluidsoverlast buiten de inrichting wordt voorkomen of althans wordt teruggebracht tot aanvaardbare niveaus, vergelijkbaar met de huidige situatie.

Conclusie

In de directe omgeving komt binnen een straal van 200 meter geen aaneengesloten woonbebouwing voor. Wel liggen binnen 200 meter enkele verspreid liggende woningen. De meest nabijgelegen woningen zijn de woningen aan de Beetserwijk en de Voorbeetseweg. Door het realiseren van een grondwal rondom de locatie, het treffen van maatregelen en een goede ruimtelijke inpassing levert het zanddepot geen belemmeringen op voor de omgeving. Voor geluid is specifiek onderzoek gedaan. Hierop wordt in de volgende paragraaf verder ingegaan.

4.3 Geluidhinder

In het kader van het realiseren van het zanddepot is een akoestisch onderzoek (Akoestisch onderzoek, Royal HaskoningDHV, mei 2017, opgenomen in bijlage 2) uitgevoerd. Het onderzoek maakt de geluidsniveaus inzichtelijk die vanwege de inrichting in de omgeving zullen optreden na ingebruikneming van het depot. Doel van het akoestisch onderzoek is het bepalen van de geluiduitstraling van de inrichting naar de omgeving voor de bedrijfssituatie zoals deze zal worden aangevraagd. Het onderzoek richt zich op de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, de maximale geluidniveaus en het indirecte geluid ten gevolge van de inrichting (verkeersbewegingen van en naar de inrichting).

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai (HMRI) uit 1999. Verder is voor de toetsing van de geluidniveaus rekening gehouden met de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oorspronkelijk uitgegeven in 1998 en aangevuld in 2001, en de Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer van 29 februari 1996 (de ‘Schrikkelcirculaire’).

Plangebied

De inrichting ligt ten westen van het dorp Sellingen in het gehucht Sellingerbeetse. Binnen de inrichting,

ten noorden van de Beetserwijk, ligt een zandplas. Rondom de inrichting zijn woningen gelegen. De

meest nabij gelegen woning, met adres Beetserwijk 13, bevindt zich op een afstand van circa 70 meter

van de terreingrens.

Binnen de inrichting zijn/worden de volgende geluidreducerende maatregelen getroffen:

  • De deuren van de onderhoudsloods worden zoveel mogelijk gesloten gehouden.
  • De in de inrichting gebruikte machines en transportmiddelen voldoen aan de stand der techniek. Dit geldt ook voor de machines die worden ingezet in de voorgenomen uitbreiding van de inrichting.
  • Het van de installaties afkomstige geluid wordt in de richting van de omliggende woningen (deels) afgeschermd door de aanwezige opslag van zand.
  • Er wordt gebruik gemaakt van een elektrische zandzuiger, die stiller is dan de voorheen toegepaste dieselaangedreven zandzuiger.
  • Langs de westelijke en zuidelijke grens van het depot wordt een grondwal aangelegd met een hoogte van 10 meter boven het lokale maaiveld.

De inrichting past hiermee voor het aspect geluid de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe.

Resultaten onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat in de beoogde situatie de inrichting een geluidbelasting van ten hoogste 45 dB(A) etmaalwaarde veroorzaakt. De nachtperiode is hiervoor maatgevend. De richtwaarde van 40 dB(A) etmaalwaarde voor een landelijke omgeving wordt bij een aantal woningen overschreden. De overschrijdingen bedragen overwegend 1 à 2 dB(A). De grenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde voor bestaande inrichtingen wordt overal ruimschoots gerespecteerd.

De initiatiefnemer heeft diverse geluidreducerende maatregelen getroffen en is tevens voornemens een grondwal aan te leggen langs de westelijke en zuidelijke grens van het depot. De geluidbelasting vanwege de inrichting wordt in belangrijke mate bepaald door bezoekend vrachtverkeer, de wiellader in het depot, de klasseerinstallatie en de voorklasseerinstallatie. Het eigen materieel en genoemde installaties voldoen aan de stand der techniek. Het verder verlagen van de geluiduitstraling van de installaties is slechts mogelijk indien daaromheen grote, zeer kostbare schermen of omkastingen worden gerealiseerd. Deze maatregelen zullen tevens de toegankelijkheid van de installaties beperken, wat leidt tot belemmeringen, en daarmee extra kosten, bij het verrichten van het benodigde regelmatige onderhoud. Het aanbrengen van dit soort afschermende constructies is dan ook zeer onwenselijk en kan volgens ons niet van het bedrijf worden gevraagd. Het treffen van maatregelen om de geluidbelasting vanwege het bezoekende vrachtverkeer te reduceren, is niet redelijkerwijs mogelijk.

De door de inrichting veroorzaakte maximale geluidniveaus voldoen aan de grenswaarden van 70, 65 en

60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Deze geluidniveaus worden zonder meer aanvaardbaar geacht.

De geluidbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking is ten hoogste 53 dB(A). Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschreden, maar er wordt voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A). Gezien de bouwkundige staat van de woningen mag worden aangenomen dat ook de grenswaarde voor de geluidbelasting binnen de woningen van 35 dB(A) etmaalwaarde wordt gerespecteerd.

Conclusie

Uit het uitgevoerde akoestische onderzoek blijkt dat de uitbreiding van (het terrein van) de inrichting uit akoestisch oogpunt realiseerbaar is. In de planregels is opgenomen dat voordat de gronden in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de bestemming 'bedrijf - zandwinnning' de grondwal moet worden aangelegd en ook in stand moet worden gehouden.

4.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Onderzoek

De huidige activiteiten van Kremer Zand B.V. betreffen het winnen, klasseren, in depot plaatsen, laden en transporteren van zand en grind uit een zandwinning. De aard en de omvang van de activiteiten verandert niet. De huidige zandwinplas wordt naar het westen toe vergroot. Als gevolg van de activiteiten van Kremer vinden emissies naar de lucht plaats die de luchtkwaliteit in de omgeving beïnvloeden. Voor de beïnvloeding van de luchtkwaliteit door deze emissies dienen de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm) in ogenschouw te worden genomen. Er is onderzoek uitgevoerd (opgenomen in bijlage 3) naar de gevolgen van de activiteiten op de luchtkwaliteit en is getoetst aan de daarvoor opgestelde wet- en regelgeving.

Resultaten

Binnen de inrichting van Kremer vinden diverse emissies van NOx en PM10 plaats. Na bepaling van deze afzonderlijke emissies is middels verspreidingsberekeningen de invloed (immissies van NO2 en PM10) van de activiteiten van Kremer op de omgeving bepaald.

Uit de verspreidingsberekeningen komt naar voren dat de maximale jaargemiddelde bronbijdrages ten gevolge van de activiteiten voor NO2 en PM10 respectievelijk 4,61 µg/m3 en 28,73 µg/m3 bedragen. De totale maximale jaargemiddelde concentraties bedragen voor NO2 en PM10 (zonder zeezoutcorrectie) respectievelijk 14,0 µg/m3 en 45,3 µg/m3. Voor de component PM10 geldt daarmee dat in het rekengrid niet overal wordt voldaan aan de grenswaarden (voor NO2 wordt wel overal voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde). De berekende overschrijding treeft echter op binnen de inrichtingsgrenzen. Buiten de inrichtingsgrens is de jaargemiddelde concentratie overal (veel) lager dan de grenswaarde van 40 µg/m3.

Uit de verspreidingsberekeningen volgt verder dat het maximale aantal overschrijdingsdagen voor PM10 (zonder zeezoutcorrectie) uitkomt op 108 dagen, daar waar maximaal 35 dagen per jaar zijn toegestaan. De locatie waar de toegestane overschrijdingsfrequentie voordoet bevindt zich volledig binnen de inrichtingsgrenzen. Voor NO2 doen zich maximaal 22 overschrijdingen van de uurgemiddelde grenswaarde voor (het maximale aantal toegestane overschrijdingen per jaar bedraagt 18). Buiten de inrichting doen zich echter geen overschrijdingen van de uurgemiddelde grenswaarde voor.

Voor de ontsluitingswegen is tevens onderzocht of de voorgenomen activiteiten voldoen aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen. Omdat de totale concentraties (bronbijdrage inrichting + bijdrage verkeersaantrekkende werking) voor zowel NO2 als PM10 als NIBM-bijdragend zijn aan te merken wordt direct voldaan aan de luchtkwaliteitseisen.

Conclusie 

De resultaten van het uitgevoerde onderzoek leiden tot de conclusie dat door Kremer in de voorgenomen

situatie zal worden voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er voor de uitbreiding van de zandwinplas en de verplaatsing van het zanddepot geen belemmeringen.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Plangebied 

Het zandwinbedrijf is geen milieugevoelige functie en er komen in het plangebied ook geen (ondergrondse) transportleidingen voor. Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitbreiding. Gelet op de opslag hoeveelheden gevaarlijke stoffen per opslaglocatie, valt de inrichting niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Er worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen op of bij het flexibel depot.

Conclusie 

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er voor de uitbreiding van de zandwinplas en de realisatie van het zanddepot geen belemmeringen

4.6 Bodemkwaliteit

Beleid, wet- en regelgeving

Artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bodemonderzoeken kunnen in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of -indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe functies bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Plangebied 

De zandwinning is geen milieugevoelige functie. Wel is het in verband met de uitbreiding en een aanpassing van de milieuvergunning van belang te weten wat de huidige situatie is van de bodemkwaliteit.

De bodeminformatiekaart van de provincie Groningen levert geen informatie op over het uitbreidingsperceel van de zandwinning. Het perceel is altijd in agrarisch gebruik geweest. Voor het perceel kan worden uitgegaan van een onverdachte situatie. Voorafgaand aan de inrichting van het depot wordt de deklaag afgeruimd en in de grondwal verwerkt. Deze grondwal komt te liggen aan de west- en zuidzijde van het depot en is bedoeld om het depot af te schermen en vast te leggen met het oog op verwaaien.

Voor het perceel waar het depot wordt gerealiseerd is een historisch en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek Beetserwijk, Ecoconsultancy, 26 januari 2015). Uit historisch vooronderzoek zijn er geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven tot een verdachte locatie. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er gelet op de aard en mate van verontreiniging, geen reden bestaat voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Conclusie 

Vanuit het aspect bodem is er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.

4.7 Water

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het grondwater- en oppervlaktewaterbeheer van het gebied waarbinnen de zandwinning ligt, wordt uitgevoerd door Waterschap Hunze en Aa’s te Veendam. Bij het tot stand komen van dit voornemen wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Plangebied 

Ten behoeve van het voornemen is een inventarisatie hydrologische aspecten (Bijlage 5 Hydrologische aspecten zandwinning Sellingerbeetse, Royal HaskoningDHV, 20 februari 2015) uitgevoerd. Deze inventarisatie betrof het verzamelen van relevante informatie ten aanzien van hydrologische aspecten in verband met de zandwinning te Sellingerbeetse.

De zandwinning vindt plaats tot een diepte van 30 meter minus NAP. Zand wordt door middel van een zuiger opgezogen en geperst naar een installatie op de wal. Hier wordt zand op korrelgrootte geklasseerd, gesorteerd en houtvrij gemaakt. Uit het ruwe materiaal wordt filter-, beton-, metsel-, ent-, ophoogzand en filtergrind gewonnen door klassering. De gewonnen materialen zijn van hoogwaardige kwaliteit en zuiver in samenstelling. Het opgezogen zand wordt na behandeling in depot en/of voorraadsilo’s geplaatst. Vrijkomend water uit het was- en klasseerproces vloeit terug in de zandwinplas.

Oppervlaktewater

De zandwinning ligt binnen het watersysteem Westerwolde. Het stroomgebied Westerwolde is van oorsprong een bekenstelsel dat uitmondt in de Dollard. Het stroomgebied kent grote hoogteverschillen en verschillen in bodemsamenstelling. In het noorden komen overwegend kleigronden voor, die in het verleden zijn ontstaan door invloed van de zee. Naar het zuiden toe liggen de hoger gelegen zand- en veengronden, doorkruist door het beekdal van de Ruiten Aa. Het oorspronkelijke beekkarakter is door kanalisatie van de beken sterk aangetast. De laatste jaren is een aanzienlijke inspanning gedaan voor het herstel van de Ruiten Aa. Buiten de beekdalen is het gebied volledig bemalen en is het watersysteem ingericht voor de landbouwfunctie. Bij Sellingen bevindt zich nu een drinkwaterwinning, deze wordt in 2016-2017 gesloten. De zone rondom de Ruiten Aa heeft grotendeels een natuurfunctie en is onderdeel van het Nationaal Natuurnetwerk Nederland (de vroegere EHS). De Benedenloop van de Westerwoldse Aa maakt onderdeel uit van de Eemskanaal-Dollard boezem en loost bij Nieuwe Statenzijl het overtollige water op de Dollard.

Watergangen

Ter hoogte van de Voorbeetseweg komt een watergang het gebied in van west naar oost. Deze loopt langs de Beetserwijk en komt uit in de Ruiten Aa. Deze watergang ligt thans op de westelijke grens van de zandwinning. In de toekomst zal deze waterloop worden verlegd naar het westen, maar met behoud van de functie en capaciteit. De watergang staat niet in verbinding met de Noordplas.

Peilen 

De gehanteerde zomer- en winterpeilen voor het oppervlaktewatersysteem in het gebied waar de zandwinning is gelegen bedragen respectievelijk 6,7m + NAP en 6,3 m + NAP. In het waterplan en het beheerplan van Waterschap Hunze en Aa’s staan geen voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het watersysteem, de bergingscapaciteit, peilen of het grondgebruik. Er zijn geen specifieke voornemens ten aanzien van de zandwinning te Sellingerbeetse die vragen om mitigerende maatregelen.

Grondwater

De zandwinning ligt in het Noord-Nederlands zandgebied. De ondergrond bestaat hier tot een diepte van enkele tientallen meters uit grove, kwartsrijke witte zanden. Het watervoerend pakket bevindt zich direct aan het maaiveld (of direct onder de veenlaag in het noordelijke deel van het plangebied) en heeft een dikte van circa 90 m. Dit watervoerend pakket is opgebouwd uit afzettingen van de Formaties van Boxtel, Peelo, Appelscha en Peize.


In de Formatie van Appelscha bevindt zich, op een diepte van circa 20 m -mv, een circa 5 m dikke leemlaag. Deze leemlaag vormt een slecht doorlatende laag, maar is niet doorlopend en slechts binnen een (klein) deel van het plangebied aanwezig. Deze laag vormt dan ook geen scheidende laag. Het watervoerend pakket wordt aan de onderzijde begrensd door slecht doorlatende, mariene afzettingen van de Formatie van Oosterhout.

De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 6,5 m +NAP, waardoor het grondwater zich naar verwachting bevindt op ± 1,5 m -mv. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO, kaartblad 13, (schaal 1:50.000), in noordelijke richting. In de omgeving van de onderzoekslocatie vinden geen geregistreerde particuliere grondwateronttrekkingen plaats die van invloed zijn op de grondwaterstroming ter plaatse van het plangebieds. Het plangebied ligt niet in een grondwater beschermings- en/of grondwaterwingebied. Tevens is er geen verbinding met de oostelijk gelegen Ruiten Aa.

Conclusie

Op basis van de inventarisatie kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De plas waarin de zandwinning wordt uitgevoerd ligt geïsoleerd van het aanwezige oppervlaktewatersysteem.
  • Ter hoogte van de Voorbeetseweg komt een watergang het gebied in van west naar oost. Deze loopt langs de Beetserwijk en komt uit in de Ruiten Aa. In de toekomst zal deze waterloop worden verlegd naar het westen, maar deze blijft geïsoleerd van de zandwinplas.
  • De gehanteerde zomer- en winterpeilen voor het oppervlaktewatersysteem in het gebied waar de zandwinning is gelegen bedragen respectievelijk 6,7m + NAP en 6,3 m + NAP.
  • In het waterplan en het beheerplan van Waterschap Hunze en Aa’s staan geen voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het watersysteem, de bergingscapaciteit, peilen of het grondgebruik. Er zijn geen specifieke voornemens ten aanzien van de zandwinning te Sellingerbeetse die vragen om mitigerende maatregelen ten aanzien van de hydrologische aspecten.
  • De oppervlakte van de zandwinplas zal toenemen, maar het tempo van zandwinnen niet. Dat geldt ook voor de ingezette capaciteit van de installaties. Het effect ten tijde van de realisatie fase van de zandwinplas op de grondwaterstand zal niet toenemen ten opzichte van wat al is vergund.
  • Het effect van de grotere waterplas op de grondwaterstand in de omgeving is aanvaardbaar en al eerder beoordeeld in het kader van het verlenen van de huidige ontgrondingsvergunning.

4.8 Ecologie

Beleid, wet- en regelgeving

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 en de soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet.


Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Plangebied

Het plangebied ligt niet in of tegen een Natura 2000-gebied. Op circa 6,5 kilometer van het plangebied is Natura 2000-gebied het Lieftinghsbroek gelegen. Om die reden is de stikstofdepositiebijdrage van het plan door uitvoering van een Aeriusberekening (Bijlage 10) getoetst.

Uit de depositieberekening voor de beoogde situatie is gebleken dat de maximale stikstofdepositiebijdrage 0,06 mol/ha/jaar bedraagt. Deze bijdrage wordt berekend binnen het Natura 2000-gebied ‘Lieftinghsbroek’. De initiatiefnemer heeft daarmee een verplichting tot het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor de beoogde situatie.

Ter ondersteuning van de vergunningsaanvraag is een verschilberekening uitgevoerd tussen het feitelijk gebruik (2013) en de beoogde situatie. Hieruit volgt dat er overal sprake is van een afname van de stikstofdepositie. De maximale afname wordt berekend voor het gebied ‘Lieftinghsbroek’ waar een afname van 0,25 mol/ha/jaar wordt berekend. Er zijn derhalve geen significant negatieve gevolgen van de inrichting op de aangewezen te beschermen gebieden te verwachten.

De provincie Groningen heeft inmiddels een verklaring van geen bedenkingen afgegeven ten behoeve van het aanhaken van de vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming bij de omgevingsvergunning (Bijlage 11).

In het kader van de soortenbescherming dienen de effecten van de maatregelen op de aanwezige flora en fauna getoetst te worden. Hiervoor is een quickscan ecologie (Bijlage 6 Quickscan Flora en Faunawet, Royal HaskoningDHV, 15 september 2017) uitgevoerd. In de quickscan is gekeken of in het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die een beschermde status hebben en of negatieve effecten te verwachten zijn op deze beschermde soorten.

Conclusie

  • Er is geen ontheffing nodig voor de uitbreiding van de ontgrondingslocatie en bijbehorende werkzaamheden;
  • Voor de zwaarder beschermde tabel 2-soort (kleine modderkruiper) kan bij ruimtelijke ingrepen worden gewerkt conform goedgekeurde gedragscode;
  • Ten aanzien van broedvogels (water, akker- en weidevogels) is geen ontheffing mogelijk; werken kan alleen wanneer deze afwezig zijn binnen het werkgebied.
  • Voor algemene soorten van tabel 1 (planten, amfibieën, zoogdieren) geldt een algehele vrijstelling en is geen ontheffing benodigd.
  • Door zorgvuldig te werken conform de gedragscode wordt voldaan aan de zorgplicht.

Door te werken conform goedgekeurde gedragscode vormt het aspect ecologie geen belemmeringen op voor de ontwikkeling.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Wet op de archeologische monumentenzorg / Monumentenwet

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is bepaald dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dit verband dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Plangebied 

Bij de uitbreiding van de zandwinplas vinden bodemverstoringen plaats waarbij mogelijk aanwezige archeologische resten verloren gaan. Conform de Wet op de Archeologische Monumentenzorg dient eerst in kaart gebracht te worden wat de trefkans op archeologische waarden in het gebied is.

Bureauonderzoek

Om de archeologische waarden in kaart te brengen is een bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 7 Archeologisch bureauonderzoek ten behoeve van zandwinning aan de Beetserwijk, MUG Ingeniersbureau, 2 maart 2015).

Uit het bureauonderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied op een ontgonnen veenvlakte en een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden ligt, met veldpodzolgronden en meerveengronden met dekzand binnen 1,2 m-mv. Binnen het plangebied kunnen dekzandkoppen onder het veen aanwezig zijn. In de 19e eeuw was het een heidegebied. In de eerste helft van de 20e eeuw is het gebied ontgonnen en is in het noorden bebouwing aanwezig. De gemeente Vlagtwedde heeft op dit moment nog geen archeologische beleidsadvieskaart. Ook zijn er geen provinciale richtlijnen. Op basis van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) geldt voor het noorden en zuiden van het gebied een middelhoge archeologische verwachting en hier tussenin een lage archeologische verwachting, zie figuur 4.1. Binnen het plangebied zelf zijn geen archeologische waarden bekend en is geen eerder onderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP1603-vs01_0013.png"

afbeelding 4.1 Uitsnede IKAW, plangebied roodomlijnd

Op grond van het uitgevoerde archeologische bureauonderzoek is aanbevelen een verkennend booronderzoek uit te voeren. Uit dit booronderzoek moet duidelijk worden of de bodemopbouw intact is, of er dekzandkoppen aanwezig zijn en of in de dekzandondergrond zoveel reliëf aanwezig is dat ook buiten de dekzandkoppen rekening gehouden moet worden met eventueel aanwezige vindplaatsen uit de steentijd.

Booronderzoek

Op basis van het hiervoor beschreven bureauonderzoek heeft het bevoegd gezag, provincie Groningen (de heer H.A. Groenendijk, provinciaal archeoloog), besloten dat een archeologisch booronderzoek voor de locatie dient te worden uitgevoerd (Bijlage 8 Archeologisch booronderzoek ten behoeve van zandwinning aan de Beetserwijk, MUG Ingeniersbureau, 19 maart 2015).

Uit het booronderzoek komt naar voren dat de bodemopbouw in het plangebied bestaat uit dekzand, soms met podzol B- en/of C-horizont, soms afgedekt door een restant (teruggeworpen) veen, en een verstoorde toplaag van zand (humeuze bouwvoor en omgewerkt gevlekt pakket). De top van het dekzand bevindt zich veelal op 0,25 tot 0,4 m-mv. In het centrale deel van het plangebied werd veen verwacht en in het noorden en het zuiden podzolprofielen, omdat deze beide ontbreken, lijkt de bodem in het onderzoeksgebied sterk te zijn afgetopt. Tijdens het onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar een lage verwachting voor het hele onderzoeksgebied. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de archeologisch relevante laag, in dit geval de oorspronkelijke top van het dekzand, is verstoord.

Conclusie 

Op basis van de onderzoeksresultaten hoeft er geen vervolgonderzoek uitgevoerd te voeren en kan het plangebied worden vrijgeven voor de geplande ingrepen. Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor het uitvoeren van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

5.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijk ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart.

5.3 Relatie moederplan

Dit bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van de gemeente Vlagtwedde. De onderhavige partiële herziening is bedoeld om de uitbreiding van de zandwinning mogelijk te maken. Hiervoor is slechts een gedeeltelijke herziening noodzakelijk. Het gaat om een aanpassing van de verbeelding. De regels voor de huidige zandwinning (bedrijf - zandwinning) zijn overgenomen voor het gedeelte dat wordt uitgebreid. Voor het overige blijft het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van kracht.

5.4 Indeling regels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Zandwinning

De uitbreiding van de zandwinning bij Sellingerbeetse is als zodanig bestemd. De regeling voor de winning is afgestemd op de (planologische) situatie. Binnen de bestemming zijn gebouwen voor onderhoud- en beheer toegestaan. De gronden mogen niet eerder in gebruik worden genomen dan dat de grondwal en bijbehorende beplanting conform het bijgevoegde landschappelijk inpassingsplan is gerealiseerd. Dit moet ook in stand worden gehouden

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 5 Algemene bouwregels

In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn. Hierin zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 7 Slotregel

Deze regel bevat de citeerregel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden via een bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.

De kosten die gemoeid zijn met het voornemen komen geheel ten laste van initiatiefnemer. Deze kosten komen derhalve niet ten laste van de gemeente Vlagtwedde. Het exploitatiemodel voor de zandwinning voorziet dat uit de verkoop van zand en grind alle door Kremer Beheer te maken kosten die het gevolg zijn van de zandwinning met inbegrip van het afwerken van de zandwinplas en oevers kunnen worden gedekt. Voor ontgrondingen is dit een gangbare en geaccepteerde werkwijze.

Grondexploitatie 

De betreffende gronden die worden toegevoegd aan de inrichting worden aangekocht of tijdelijk gehuurd met een verklaring van geen bezwaar en met de voorziening van een compensatieregeling voor gebruik/ontgronding. Het betreft daarbij een privaatrechtelijke overeenkomst tussen partijen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 5 januari 2017 heeft overleg plaatsgevonden over het ontwerp bestemmingsplan voor de uitbreiding met de zandwinning tussen de omwonenden en de Kremer. Omwonenden zijn geïnformeerd over de plannen en hebben gelegenheid gekregen om vragen te stellen en opmerkingen te plaatsen. Van dit overleg is verslag gemaakt. In het overleg zijn geen bezwaren uitgesproken tegen het voornemen.

Overleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg te voeren met de instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en het Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.

Het concept ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de volgende instanties:

  • provincie Groningen
  • waterschap Hunze en Aa's

De reactie van de provincie is verwerkt in de planregels.

Met het waterschap Hunze en Aa's heeft inmiddels een overleg plaatsgevonden. Uit dit overleg tussen het Waterschap en Kremer blijkt dat het Waterschap akkoord is met het voornemen. Het Waterschap is betrokken bij het omleggen van de sloot ter plaatse van de grondwal en het aan te leggen depot. In het terrein is een greppel aanwezig welke geen functie heeft voor wat betreft de waterhuishouding en niet in beheer is bij het Waterschap. Kremer Beheer is eigenaar van de huidige greppel die is aangelegd als natuurlijke afscheiding tussen de zandwinning en de aanliggende agrarische gronden. Deze greppels liggen op de grond van Kremer. In de nieuwe situatie vervallen de greppels, doch zal Kremer opnieuw als natuurlijke afscheiding (en om eventueel afstromend hemelwater op te kunnen vangen) greppels aanleggen. Hiervoor is een watervergunning in het kader van de keur daarvoor niet nodig.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 16 februari 2017 tot en met 29 maart 2017 ter visie gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid gekregen om een zienswijze in te dienen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. De reactie op deze zienswijzen is opgenomen in Bijlage 12.