direct naar inhoud van 2.3 Provinciaal beleid
Plan: De Linten
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0048.BP0904-vo01

2.3 Provinciaal beleid

Op 14 december 2000 is het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POP) “Koersen op Karakter” door Provinciale Staten vastgesteld. In dit plan zijn het Streekplan, het Waterhuishoudingsplan, het Milieubeleidsplan en het Mobiliteitsplan geïntegreerd.

Op 5 juli 2006 is door Provinciale Staten van Groningen het POP2 vastgesteld, een partiële herziening van het eerdere omgevingsplan.

Op 17 juni 2009 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan (POP) 2009-2013 definitief vastgesteld. Het POP is grotendeels een voortzetting van het bestaand beleid. De provincie houdt vast aan de concentratie van windturbines in een drietal parken om zo het landschap te beschermen. Voor een aantal onderwerpen is nieuw beleid ontwikkeld. Zo is het onderdeel duisternis, een belangrijke kernkarakteristiek van de provincie, aangescherpt. De lichtuitstoot bij nieuwe stallen voor melkvee (ligboxenstallen) wordt teruggedrongen om de duisternis in de provincie te handhaven. En bestaande volwaardige intensieve veehouderijen kunnen zich ontwikkelen, maar nieuwe intensieve veehouderijen zijn niet meer toegestaan. Om verrommeling tegen te gaan komen er in principe geen nieuwe bedrijventerreinen. Het accent ligt op revitalisering van de bestaande terreinen.

In hoofdlijnen wordt hieronder per thema het beleid weergegeven. Voor dit plan is vooral het beleid aangaande bedrijvigheid, wonen en landschap van belang. In de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2009 is aangegeven waar gemeenten in bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. Daar waar dit relevant is dit weergegeven.

Landschap

De provincie streeft naar een goed ingericht en verzorgd landschap, met duurzaam behoud van de kernkarakteristieken van de verschillende landschapstypen. Daarvoor zijn nodig:

  • behoud en versterking van karakter, diversiteit en belevingswaarde van het landschap;
  • behoud en versterking van de cultuurhistorische, ecologische, archeologische en aardkundige waarden van het landschap;
  • toevoegen van kwaliteit aan het landschap bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij nieuwe ingrepen in het landschap moet het streekeigen karakter van het gebied als vertrekpunt genomen worden. Bij grootschalige ontwikkelingen van provinciaal belang, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur, bedrijventerreinen, windturbineparken en woningbouw, moet vanaf het begin van de planvorming rekening worden gehouden met landschappelijke karakteristieken. Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de regio Oost is een belangrijke basis voor de invulling van het provinciaal landschapsbeleid.

Het plangebied is voor een groot deel gelegen in het Heide-ontginningslandschap en voor een klein deel in het veenkoloniaal landschap.

De provincie acht de volgende kernkarakteristieken voor het plangebied van provinciaal belang: grootschalige openheid, duisternis en stilte, waterlopen en wegenpatroon.

Infrastructuur

De N366 doorsnijdt twee keer het plangebied. De weg is gecategoriseerd als Stroomweg B.

De kwaliteit van de verkeersafwikkeling en veiligheid is dusdanig dat deze verbeterd moet worden. Hiermee zal in de planperiode van start gegaan worden.

Daarnaast is er ruimte gereserveerd voor de spoorverbinding Veendam - Stadskanaal - Ter Apel. In navolgend figuur is dit weergegeven. In de provinciale omgevingsverordening is opgenomen dat de gemeenten gevraagd wordt in hun bestemmingsplannen geen gebouwen en bouwwerken of gebruik toe te staan die de aanleg van de spoorweg onmogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP0904-vo01_0002.jpg"

Figuur 2 Fragment kaart Omgevingsverordening provincie Groningen: infrastructuur

Het Ter Apelkanaal maakt deel uit van de route tussen het zuiden van Drenthe en Midden- en Oost-Groningen en is onderdeel van het Basistoervaartnet. Het is een Bm-route. Dit betekent onder meer dat de bruggen minimaal 2,75 meter hoog moeten zijn.

Bedrijvigheid

Niet-stuwende, lokale en subregionale bedrijven (uitgezonderd agrarische bedrijven en detailhandel) moeten zich in beginsel vestigen of uitbreiden op lokale bedrijventerreinen bij de grotere kernen. Dit doet de provincie vooral om het landschap te beschermen.

Vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied en de daarbij behorende kleine kernen en bebouwingslinten mag onder bepaalde voorwaarden alleen plaatsvinden in bestaande, vrijkomende gebouwen, zoals oude boerderijen. Uitbreiding van bedrijfsactiviteiten is niet mogelijk. Deze moeten binnen de bestaande, vrijkomende bebouwing worden uitgevoerd.

Voor de overige bestaande niet-agrarische bedrijvigheid is beperkte uitbreiding mogelijk. Deze uitbreiding mag niet tot ernstige aantasting van landschap, natuur en milieu en verkeersoverlast leiden. Regels voor vestiging en uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied zijn opgenomen in de provinciale omgevingsverordening (artikel 4.27).

Wonen

De provincie biedt incidenteel ruimte voor woningbouw in kleine kernen en bebouwingslinten, wanneer de ruimtelijke kwaliteit daarmee wordt verbeterd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer door de nieuwbouw een storend gat in een kern of lint wordt opgevuld. Daarnaast biedt de provincie mogelijkheden voor woningbouw op locaties waarvan het gebruik en de bebouwing als storend worden ervaren en die bij herontwikkeling de gewenste kwaliteit aan het landschap toevoegen. De provincie denkt hierbij aan ruïnes, verpauperde en andere terreinen of gebouwen die hun functie hebben verloren. Ook bij deze vormen van woningbouw moet rekening worden gehouden met de essentiële en ondersteunende landschapskarakteristieken. Een goede basis voor deze vormen van woningbouw kan worden gelegd in dorpsvisies.

Functiewijziging vrijkomende gebouwen

In het buitengebied hebben we te maken met gebouwen die hun oorspronkelijke functie verliezen, zoals monumentale boerderijen met bijbehorende schuren. De provincie biedt de mogelijkheid om deze gebouwen te gebruiken voor andere activiteiten en wil daarmee bijdragen aan de verbetering van de leefbaarheid van het platteland, aan handhaving van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Te denken valt aan wonen, hobbymatige agrarische activiteiten, recreatie, zorgfuncties, kunstzinnige en culturele activiteiten, kleinschalige bedrijvigheid, opslag en dienstverlening. Afgezien van geringe aanpassingen moeten deze activiteiten binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden.

Detailhandel is alleen toegestaan als streekeigen agrarische producten worden verkocht.

De provincie heeft regels voor het benutten van vrijkomende bebouwing opgenomen in de omgevingsverordening (artikel 4.27).