direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf
Plan: De Linten
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0048.BP0904-vo01

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    • 1. agrarisch bedrijven met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. agrarische bedrijven in de vorm van een kwekerij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kwekerij";
    • 3. agrarisch loonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "agrarisch loonbedrijf";
    • 4. bedrijfswoningen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten";
  • b. bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning;

en mede bestemd voor:

  • c. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrielawaai op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie';
  • d. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een Bevi-installatie, ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. woonstraten en paden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water;

met de daarbijbehorende:

  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

  • gebouwen en overkappingen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.
3.2.2 Hoofdgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder a genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van een agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • b. er zullen geen kassen, tunnelkassen en torensilo's worden gebouwd;
  • c. per bedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" ;
  • d. de oppervlakte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 150 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte van een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
  • e. bedrijfsgebouwen dienen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • f. de goot- en bouwhoogte van een gebouw en overkappingen zullen ten hoogste de in de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen;
  • g. de dakhelling van een gebouw zal ten minste 20º bedragen;
  • h. de dakhelling van een gebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken zullen tenminste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning zal ten hoogste 150 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een bijbehorende bouwwerk zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. de dakhelling van een bijbehorende bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen.
3.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. silo's, platen en bassins zullen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van perceelafscheidingen buiten het bouwvlak zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op het bouwvlak zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bevoegdheid

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • het bepaalde in 3.2.1 in die zin dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd.
3.3.2 Voorwaarden

De in lid 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  • c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten (maximaal zes maanden);
  • d. het opslaan van niet-agrarische producten, auto's, caravans en boten, anders dan in gebouwen;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • f. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan logiesverstrekking in de bedrijfswoning, de bijbehorende bouwwerken en in karakteristieke vrijstaande, oude boerderijschuren bij de bedrijfswoning, waarbij niet meer dan 3 of, in geval van deelname aan het project 'Sprong over het veen', 6 logieseenheden per agrarisch bedrijf mogen worden gevestigd;
  • i. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen, niet zijnde boomgaarden op erven bij woonhuizen en boerderijen;
  • j. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 1, indien:
    • 1. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    • 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 90 m² bedraagt;
    • 3. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 4. detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft bij een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit of producten die binnen het beroep of de activiteit vervaardigd worden;
  • k. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • l. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • m. het gebruik van gronden en bouwwerken zodanig dat de lichtuitstraling vanuit de gevels van kassen, met minder dan 95% wordt gereduceerd.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Bevoegdheid

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.4 onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in Bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:
    • 1. het ander gebruik plaats vindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen, die aanwezig is op het moment dat de wijziging wordt toegepast. Dit criterium is niet van toepassing als het gaat om het toelaten van (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting;
    • 2. de functieverandering niet leidt tot onevenredige afbreuk van de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. het parkeren ten behoeve van het ander gebruik dient binnen het bouwperceel op het eigen terrein plaats te vinden;
    • 4. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen plaatsvinden. Dit criterium is niet van toepassing als het gaat om het toelaten van (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting;
  • b. het bepaalde in lid 3.4 onder f in die zin dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één bedrijfswoning, mits:
    • 1. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
    • 2. de verkeersdruk niet wezenlijk toeneemt;
    • 3. er geen onevenredige afbreuk plaats vindt van de cultuurhistorische waarde van de woning;
  • c. het bepaalde in lid 3.4 onder k in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
    • 1. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
    • 2. er sprake blijft van één huishouding;
    • 3. het vrijstaande bijbehorende bouwwerk wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte;
    • 4. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
    • 5. de oppervlakte van het bijbehorende bouwwerk ten behoeve van mantelzorg ten hoogste 50 m² per bouwperceel bedraagt;
  • d. het bepaalde in lid 3.4 onder l in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de paardrijdbak landschappelijk aanvaardbaar en inpasbaar is in die zin dat voorwaarden kunnen worden gesteld aan een goede landschappelijke inpassing van de bakken;
    • 2. de paardrijdbakken zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg worden gesitueerd;
    • 3. een paardrijdbak geen hinder (geur, geluid, licht en stof) veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m);
    • 4. geen lichtmasten bij een paardrijdbak worden gebouwd.
3.5.2 Voorwaarden

De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.