direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Ter Apel Dorp
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0048.BP0902-on01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond;
  • b. grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf';
  • c. tuincentrum,uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
  • d. bedrijfswoningen, al dan niet met ruimte voor:
    • 1. een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, zoals genoemd in bijlage 1;
    • 2. mantelzorg;
  • e. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';
  • f. paardrijbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';

met de daarbij behorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.


In de bestemming is houtteelt, boomteelt en/of fruitteelt in boomgaarden niet begrepen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum'.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van de veldschuur, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';
  • b. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van een ter plaatse gevestigd (agrarisch) bedrijf worden gebouwd;
  • c. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • e. in afwijking van het bepaalde in lid c en d bedragen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' niet meer dan respectievelijk 7,8 m en 13,5 m;
  • f. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dat 30º, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient -in afwijking van zoverre van het vorenstaande- de uitwendige hoofdvorm van de bestaande gebouwen, bestaande uit goot- en bouwhoogte en dakvorm, te worden gehandhaafd;
  • h. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per bedrijf;
  • i. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 250 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • j. bedrijfsgebouwen worden ten minste 3 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde daarvan gebouwd.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken worden ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 150 m2, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
  • c. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m;
  • d. de dakhelling bedraagt niet meer dan 60º.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. silo's, platen en bassins mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van perceelsafscheidingen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1 m;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, ten hoogste 2 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van reclamemasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt binnen het bouwvlak ten hoogste 10 m en buiten het bouwvlak ten hoogste 5 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken dat in strijd is met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  • c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, met uitzondering van de tijdelijke opslag van akkerbouwproducten (maximaal zes maanden);
  • d. het opslaan van niet-agrarische producten, auto's, caravans en boten, anders dan in gebouwen;
  • e. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
  • g. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning anders dan voor functioneel ondergeschikt gebruik, met uitzondering van het gebruik ten behoeve van mantelzorg;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan logiesverstrekking in de bedrijfswoning, alsmede in karakteristieke vrijstaande, oude boerderijschuren bij de bedrijfswoning, waarbij niet meer dan drie logieseenheden per agrarisch bedrijf mogen worden gevestigd;
  • i. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in bijlage 1, indien:
    • 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door een van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 90 m2 bedraagt of meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer dan 90 m2 bedraagt;
    • 3. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 4. detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft bij een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit of producten die binnen het beroep of de activiteit worden vervaardigd.
  • j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbij behorende bouwwerken.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

voor de uitoefening van een agrarsich bedrijf, gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 3 opgenomen bedrijvigheid mits:

  • 1. het gebruikt qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en de schaal van de omgeving, waarbij terughoudend om zal worden gegaan met reclame-uitingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen uitingen;
  • 2. het ander gebruik plaatsvindt binnen de bestaande gebouwen, zoals die aanwezig zijn op het moment dat de wijziging wordt toegepast;
  • 3. de functieverandering niet leidt tot onevenredige afbreuk van bedrijfsfuncties in de nabijheid, in die zin dat naburige bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 4. het parkeren ten behoeve van het ander gebruik binnen het bouwperceel op het eigen terrein plaatsvindt;
  • 5. er geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 6. er voorts is voldaan aan de specifiek per gebruik gestelde criteria, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels;

  • b. lid 3.3, sub j:

voor het gebruik van de gronden voor de aanleg van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken, mits:

  • 1. de paardrijdbak landschappelijk aanvaardbaar en inpasbaar is in die zin dat voorwaarden kunnen worden gesteld aan een goede landschappelijke inpassing van de bakken;
  • 2. de paardrijdbakken zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg worden gesitueerd;
  • 3. een paardrijdbak geen hinder (geur, geluid,licht en stof) veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m);
  • 4. geen lichtmasten bij een paardrijdbak worden gebouwd.

3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', te slopen.
  • b. De omgevingsvergunning voor het slopen wordt alleen verleend indien de bouwkundige staat van het gebouw zodanig is dat de sloop vanuit het oogpunt van goede volkshuisvesting noodzakelijk is en/of renovatie redelijkerwijs niet mogelijk is.