direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woortmanslaan 71 te Borgercompagnie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0047.01BPWmanslaan71-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van een woning in het buitengebied nabij Borgercompagnie, in de gemeente Veendam. De activiteit betreft het opsplitsen van de bestaande woning in twee woningen. Voor het toevoegen van een nieuwe woning in het plangebied geldt dat elders in de gemeente een woning wordt verwijderd. Er is dus sprake van een verplaatsing van het woningcontingent.

De ter plaatse geldende bestemmingsplannen laten de voorgenomen activiteit niet toe. De gemeente Veendam heeft aangegeven medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief. Hiervoor is een nieuw bestemmingsplan vereist, omdat het anders gebruiken conflicteert met de huidige bestemming van de gronden. Een bestemmingsplan met toelichting moet aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen nabij Borgercompagnie, in het buitengebied van de gemeente Veendam. De locatie bevindt zich op een kilometer afstand ten westen van Veendam, op het kruispunt tussen de Woortmanslaan en de weg Borgercompagnie. De omgeving bestaat behalve uit Veendam ook uit verscheidene (lint)dorpen zoals Borgercompagnie, Tripscompagnie, Wildervank en Kiel-Windeweer. De omgeving wordt verder bepaald door grootschalig open gebied. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPWmanslaan71-0401_0001.png"

Figuur 1. Plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: topotijdreis.nl).

Het plangebied bestaat uit het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Veendam, sectie R, nummers 60 en 61). De oppervlakte is ongeveer 1.800 m2. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Woortmanslaan en aan de oostzijde door de weg Borgercompagnie. Aan de noord- en westzijde vormen agrarische percelen de begrenzing.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Buitengebied Veendam'; de gemeenteraad van Veendam stelde dit vast op 2 mei 2018. De onderstaande figuur bevat een uitsnede van de verbeelding. Daarnaast stelde de gemeente Veendam op 28 oktober 2019 het bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied Veendam 2019' vast. De navolgende tekst geeft weer wat de geldende regels zijn van deze bestemmingsplannen en in hoeverre deze regels een conflict opleveren met het voorgenomen plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPWmanslaan71-0401_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede 'Buitengebied Veendam' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

'Buitengebied Veendam'
Op grond van het bestemmingsplan gelden voor het plangebied de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen'. Verder geldt ook de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vloerenbedrijf'.

De bestemming 'Wonen' biedt ruimte voor het gebruiken van gronden voor bewoning, al dat niet gecombineerd met een aan huis verbonden beroep. De bouwregels bepalen daarbij dat het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan één. Omdat de voorgenomen ontwikkeling (het splitsen van de woonkavel om op die manier twee woningen in de huidige bebouwing mogelijk te maken) niet past in deze omschreven functies voor het gebied, is het nodig om dit juridisch planologisch te regelen. Omdat het planvoornemen niet voorziet in het oprichten van enige bebouwing, wordt voldaan aan de bouwregels als opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veendam'.

Ten tweede zijn de gronden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vloerenbedrijf'. Ter plaatse van deze aanduiding mogen de gronden, behalve voor wonen, ook gebruikt worden voor een vloerenbedrijf. Dit gebruik is echter gestaakt. Om die reden zal dit bestemmingsplan ook voorzien in het verwijderen van deze aanduiding.

Ten derde is een deel van het plangebied ook onderdeel van gronden die deel uitmaken van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen'. Gronden die als zodanig zijn aangewezen zijn mede bestemd voor cultuurhistorisch waardevolle wegen, dijken en dijkrestanten en het behoud van de archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Daar waar deze dubbelbestemming geldt mogen geen bouwwerken worden gebouwd en mag men de grond niet egaliseren of ophogen en ook is het aanbrengen van boom- en struikbeplanting met een oppervlakte van meer dan 100 m2 niet toegestaan. Omdat dit planvoornemen niet voorziet in en ontwikkeling als bedoeld, voldoet het planvoornemen aan de regels van de dubbelbestemming. De dubbelbestemming zal worden overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Motivering planvoornemen
Het vervallen van een woning elders in de gemeente en het toevoegen van een (extra) woning in dit plangebied past in de woonvisie. Dit is nader gemotiveerd in paragraaf 3.3.2 (Woonvisie) van dit plan.

'Veegplan Buitengebied Veendam 2019'
Het bovenstaande besproken bestemmingsplan 'Buitengebied Veendam' is vervolgens in 2019 partieel herzien. Dat betekent dat het plan op een aantal onderdelen is gewijzigd en aangevuld. Ten aanzien van de hier relevante (dubbel)bestemmingen en de voorgenomen ontwikkeling (het splitsen van de woonkavel om op die manier twee woningen in de huidige bebouwing mogelijk te maken) heeft het 'Veegplan Buitengebied Veendam 2019' geen invloed. Om die reden hoeft het plan hier niet verder te worden besproken.

1.4 Leeswijzer

Voorliggende toelichting kent zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in Hoofdstuk 2 de beschrijving van de ontwikkeling aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader. Het daarop volgende hoofdstuk behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten (Hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een woonperceel in het buitengebied van de gemeente Veendam, ten westen van de stad Veendam. In de huidige situatie bevinden zich op het perceel meerdere bouwwerken. Een groot hoofdgebouw met daarbij meerdere bijbehorende bouwwerken. Alle (bijbehorende) bouwwerken zijn met elkaar verbonden. Verder is aan de zijde van de Woortmanslaan een verharde tuin c.q. parkeerplaats aanwezig. Aan de zijde van de Borgercompagnie is achter dan wel naast het hoofdgebouw een tuin aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPWmanslaan71-0401_0003.png"

Figuur 3. Luchtfoto plangebied; het plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: Google Maps).

2.2 Nieuwe situatie

Het planvoornemen voorziet in een ander gebruik van het perceel dan wat op dit moment volgens de regels van het bestemmingsplan is toegelaten. Het voornemen is namelijk om de bestaande gebouwen niet voor één woning (meer specifiek: één huishouden) maar voor twee woningen te gebruiken. Omdat dit niet past in het geldende bestemmingsplan wordt het voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Verder geldt dat het planvoornemen niet leidt tot enige bouwactiviteiten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Conclusie

Het onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.7.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen

Beleid
Op 1 juni 2016 stelde de provincie Groningen de 'Omgevingsvisie provincie Groningen' (hierna: Omgevingsvisie) vast. De Omgevingsvisie is vertaald naar een verordening, voorzover het planologisch relevante aspecten betreft en wordt in de volgende paragraaf besproken. Sinds 1 juli 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd.

De missie van de Omgevingsvisie is het verbeteren van de belangen van de provincie Groningen. Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met andere overheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken. De belangen van de provincie betreffen:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • ruimte voor duurzame energie;
  • vitale landbouw;
  • beschermen landschap en cultureel erfgoed;
  • vergroten biodiversiteit;
  • waterveiligheid, schoon en voldoende water;
  • bereikbaarheid;
  • tegengaan milieuhinder;
  • gebruik van de ondergrond (milieu).

De hiernavolgende tekst bespreekt de belangen van de provincie voor de locatie van dit specifieke bestemmingsplan.

Toetsing
Wat betreft het plangebied spelen niet alle hierboven genoemde belangen een rol. De bovengenoemde onderdelen zijn nader uitgewerkt in specifieke doelen voor gebieden. Het plangebied is daarbij aangewezen voor de doelen:

  • ruimte;
  • landschap;
  • natuur;
  • opgaven.

De onderstaande tekst bespreekt de belangen die effect hebben op het onderhavige plan.

Ruimte
Onder het Buitengebied verstaat de provincie Groningen die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben.

De provincie streeft ernaar de waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie te ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken te behouden en waar mogelijk te versterken. Ook wil de provincie Groningen het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam moet zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Ter bewerkstelliging hiervan heeft de provincie Groningen regels opgenomen in de Omgevingsverordening, waarover in paragraaf 3.2.2 van deze toelichting meer.

Landschap
In de Omgevingsvisie streeft de provincie Groningen ook naar het beschermen van het landschap en het cultureel erfgoed in de provincie. Om dat zo goed mogelijk te doen zijn gebieden aangewezen met specifieke waarden en eigenschappen. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat het deel uitmaakt van een grootschalig open landschap. Voor zulke gebieden vraagt de provincie aan gemeenten om in ruimtelijke activiteiten en bij ruimtelijke plannen deze waarden te beschermen. Binnen bosontwikkelingszones is ruimte voor de ontwikkeling van bos en nieuwe houtteelt. Ter bescherming van de (kleinschalige) openheid, beslotenheid en houtsingelstructuur heeft de provincie regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.13). In paragraaf 3.2.2 van deze toelichting meer hierover.

Ten tweede is het plangebied aangewezen als onderdeel van de Veenkoloniën. Kenmerkend voor de Veenkoloniën is het grootschalig open landschap met een rationele verkavelingsstructuur van kanalen en wijken. In dit landschap liggen kanaaldorpen (zoals Borgercompagnie) met een mix van burger-, agrarische en industriële bebouwing. In dit deelgebied moet in het bijzonder rekening worden gehouden met:

  • de grootschalige openheid en rationele verkaveling;
  • de koppeling tussen langgerekte bebouwingslinten en kanalen en wijken met planmatige opzet;
  • de herkenningspunten in linten: bruggen, sluizen, fabrieken en watertorens;
  • de karakteristieke doorkijken in de linten;
  • verdichtingen in het lint bij bruggen, sluizen en fabrieken;
  • het contrast tussen het kleinschalige lint en het grootschalige open landschap.

Dit planvoornemen houdt met deze waarden rekening in die zin dat het er geen invloed op heeft: het planvoornemen voorziet niet in enige wijziging van bebouwing of verkaveling.

Zo bezien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de gestelde waarden uit de Omgevingsvisie.

Natuur
Het plangebied is ook onderdeel van het leefgebied van akkervogels. Voor het behoud van deze akkervogels worden beheersmaatregelen genomen. Deze beheermaatregelen worden genomen door samenwerkingsverbanden van boeren te subsidiëren. De Omgevingsverordening bevat in artikel 2.48.2 regels omtrent de bescherming van de akkervogels.

Opgaven
Tot slot geldt dat het plangebied deel uitmaakt van een krimpregio. In het krimpgebied vindt de bevolkingsdaling schoksgewijs en in hoog tempo plaats, terwijl in andere delen van de provincie Groningen krimp en groei geleidelijk en beperkt in omvang plaatsvinden. Om die reden stelt de provincie Groningen, tezamen met de gemeenten, regels en doelstellingen om de krimpregio's leefbaar te houden. De provincie heeft hiertoe regels opgenomen in haar Omgevingsverordening zoals de volgende paragraaf zal bespreken. Voorts wordt daarbij reeds de opmerking geplaatst dat dit planvoornemen niet voorziet in de uitbreiding van het woningcontingent.

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen

Beleid
De Omgevingsvisie zoals hierboven besproken is vertaald naar een verordening, voorzover het planologisch relevante aspecten betreft. Zoals aangegeven is die 'Omgevingsverordening provincie Groningen' (hierna: Omgevingsverordening) op 1 juni 2016 vastgesteld en sindsdien op een aantal onderdelen gewijzigd.

De Omgevingsverordening bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen zoals hierboven is beschreven. De onderstaande toetsing bespreekt alleen de thema's uit de Omgevingsverordening voorzover relevant voor het plan.

Toetsing
De Omgevingsverordening geeft per locatie in de provincie aan welke thema's een rol spelen. Uit de kaart horend bij de Omgevingsverordening volgt dat de volgende thema's relevant zijn voor het planvoornemen:

  • buitengebied;
  • windenergie;
  • natuur;
  • landschap;
  • normen waterbergings- en afvoercapaciteit regionale wateren.

In de onderstaande tekst zal elk thema puntsgewijs worden besproken.

Buitengebied
Ten aanzien van het buitengebied bepaalt artikel 2.13.1 dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op het buitengebied niet mogen voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 2.11 omschreven als:

"een ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan nieuw planologisch beslag op de ruimte door middel van uitbreiding van bouwmogelijkheden of wijziging van gebruiksmogelijkheden van substantiële aard en omvang ten behoeve van:

      • niet-agrarische bedrijven, woningen, kantoren;
      • [...]."

In het onderhavige planvoornemen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling: in de huidige planologische situatie zijn immers geen twee woningen toegestaan. Het gebruik wijzigt dus. Hoewel artikel 2.13.1 geen ruimte biedt voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling, kan op grond van artikel 2.13.2 van die regel worden afgeweken indien:

"vrijgekomen gebouwen voor een andere functie [worden gebruikt], op voorwaarde dat [...] de functie wonen slechts is toegestaan in het hoofdgebouw en [...] mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie [...]".

Aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. Daarbij wordt opgemerkt dat met het toevoegen van een woning op het perceel sprake is van het gebruiken van een 'vrijgekomen gebouw'. Reden hiervoor is dat het bestemmingsplan 'Buitengebied Veendam' het niet toelaat dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor bewoning. Doordat dit onderhavige bestemmingsplan dat wel doet, wordt, zo volgt uit de Omgevingsverordening, een vrijkomend gebouw gebruikt voor een andere functie. Om die reden kan artikel 2.13.2 worden toegepast. Aan de voorwaarde dat het toevoegen van de nieuwe woning past in de woonvisie wordt ook voldaan, zoals paragraaf 3.3.2 (Woonvisie) zal aantonen.

Windenergie
Artikel 2.41.1 van de Omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan (in dit geval het bestemmingsplan) niet voorziet in het mogelijk maken van een windturbine. Dit bestemmingsplan voldoet aan die regel doordat er geen windturbines worden mogelijk gemaakt en de bouwregels van dit plan ook niet voorzien in bouwwerken van zodanige bouwhoogte.

Natuur
Met betrekking tot het thema natuur volgt uit de Omgevingsverordening dat de noord- en westelijke randen van het plangebied deel uitmaken van het leefgebied van akkervogels. De Omgevingsverordening bepaalt in artikel 2.48.2 om die reden dat een planvoornemen dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht biedt in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen en restschade elders te compenseren. Omdat dit planvoornemen echter niet voorziet in enige grootschalige ruimtelijke ontwikkeling, vormt dit artikel uit de Omgevingsverordening geen belemmering.

Landschap
Ten aanzien van het landschap wijst de Omgevingsverordening verschillende (water)wegen in de provincie Groningen aan als karakteristiek. Ook kunnen gebieden zelf worden aangewezen als karakteristiek. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat het gebied zelf is aangewezen als 'grootschalig open landschap'. Voor dit landschapstype geldt dat het op grond van titel 2.13 niet is toegestaan om nieuwe houtteelt mogelijk te maken, evenals de aanleg van nieuw bos en boomgaarden. Dit bestemmingsplan bevat regels ter voorkoming daarvan.

Normen waterbergings- en afvoercapaciteit regionale wateren

De Omgevingsverordening geeft uitvoering aan de in de Waterwet opgenomen opdrachten tot regelgeving door Provinciale Staten. Op grond van de Omgevingsverordening wijzen Provinciale Staten de regionale waterkeringen aan en stellen Gedeputeerde Staten de beschermingszones en de maatgevende waterstanden vast. De veiligheidsnorm geeft de jaarlijkse overschrijdingskans aan van de hoogwaterstanden waartegen de kadering bestand moet zijn. Gedeputeerde Staten stellen na overleg met het waterschap het tijdstip vast waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de verschillende regionale wateren moet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde normen.

Omdat dit planvoornemen in overleg met het Waterschap Hunze en Aa's tot stand gekomen is, door middel van het invullen van de zogeheten watertoets, voldoet dit planvoornemen aan de gestelde regels voor het bergen van voldoende water. Meer hierover in paragraaf 4.11 (Water).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

Op 7 februari 2022 is de Omgevingsvisie Veendam vastgesteld. In de omgevingsvisie van de gemeente Veendam beschrijft de gemeente wat ze belangrijk vindt als het gaat om de leefomgeving. In de omgevingsvisie wordt er niet alleen gekeken naar de leefomgeving die we kunnen aanraken of voelen. Er wordt ook gekeken naar sociale onderwerpen zoals veiligheid en gezondheid.

Doel
Met de omgevingsvisie schetst de gemeente Veendam samen met inwoners en ondernemers een toekomstbeeld voor onze gemeente. Dit toekomstbeeld is erop gericht om de gemeente nog mooier te maken zodat iedereen er prettig kan wonen, werken en verblijven. Hieruit volgen kaders voor nieuwe initiatieven (plannen). Die worden per gebied in de omgevingsvisie omschreven. Deze kaders zijn de onderdelen van de visie, namelijk de thema’s, waarden en ambities.

Thema's
In een thema geeft de gemeente aan hoe ze om willen gaan met een bepaald onderwerp. Ze omschrijven wat ze eronder verstaan, welke ontwikkelingen er plaatsvinden rond dit onderwerp en hoe ze hiermee om (willen) gaan. Dit zijn de thema's:

  • Wonen
  • Bereikbaarheid
  • Voorzieningen
  • Werken en ondernemen
  • Gezonde omgeving
  • Groen en recreatie
  • Duurzaamheid
  • Milieu, water en bodem
  • Leefbaarheid.

Waarden
Onder de waarden van de gemeente Veendam worden de kwaliteiten van de fysieke leefomgeving verstaan. In de toekomst wil de gemeente de waarden van Veendam behouden en versterken.

Complete parkstad
De gemeente ziet zichzelf als een 'complete parkstad', dit is van grote waarde. De gemeente kenmerkt zich door het vele groen. Zo wordt Veendam omringd door groen in het buitengebied, maar ook in de woongebieden wordt veel ruimte gegeven aan de groene inrichting. De groene inrichting van Veendam is waardevol en draagt bij aan de gezonde leefomgeving voor de inwoners. De openheid van Veendam, het iedereen thuis laten voelen maakt Veendam compleet en inclusief.

Ruimtelijke structuur
De gemeente heeft een zeer kenmerkende ruimtelijke structuur. Dit maakt de gemeente overzichtelijk en toegankelijk. De ruimtelijke structuur wordt grotendeels bepaald door het Ooster- en Westerdiep. Deze ruimtelijke structuur die ook is opgenomen in de eerdere structuurvisie wordt meegenomen in de omgevingsvisie.

Erfgoed en landschap
De geschiedenis van Veendam is terug te vinden in het erfgoed en het landschap. Het erfgoed en het landschap bieden dan ook kansen voor het ontwikkelen van de gemeente en het versterken van onze eigen identiteit. De landschappelijke structuren, de wateren en ook de cultuurhistorisch waardevolle elementen in Veendam dragen bij aan het ruimtelijke karakter.

Water
De aanwezigheid van water in de gemeente is een waarde waar nog meer op ingezet wordt. De gemeente wil de aanwezige waterlopen in stand houden want die hebben een belangrijke hydrologische, ecologische en cultuurhistorische functie. Denk hierbij aan de diepen, plassen en sloten. Het zorgt als het ware voor een rode (of blauwe) draad in veel thema’s die in de gemeente spelen.

Ambities
In de omgevingsvisie zitten de verschillende opgaven en gemaakte keuzes in de integrale ambities voor de komende 20 jaar. Met deze ambities geeft de gemeente Veendam aan waar ze voor staat en waar ze naartoe wil.

Dit zijn de drie ambities van de gemeente Veendam:

  • Veendam leeft;
  • Veendam ontwikkelt;
  • Veendam beleeft.

Toetsing
Het plangebied bevindt zich in een lintdorp. Naast het faciliteren in de bereikbaarheid van voorzieningen wil de gemeente de leefbaarheid van de lintdorpen versterken door functiewijzigingen in leegstaande of leegkomende panden in de linten toe te staan. Afhankelijk van de locatie en plek wil de gemeente ruimte geven aan nieuwe invullingen. De verwachting is dat de vraag naar woningen in de toekomst anders is dan nu. Dit vraagt om aanpassingen van de huidige woningvoorraad. Een ontwikkeling die hierbij meespeelt is dat ouderen langer zelfstandig blijven wonen in het kader van het scheiden van wonen en zorg. Doordat het aantal ouderen toeneemt, neemt de vraag naar levensloopbestendige woningen toe. De ontwikkelingen die op de gemeente af komen, vragen om aanpassingen van de woningvoorraad. In de gemeentelijke Woonvisie 2019-2023 is beschreven hoe de gemeente dit wil aanpakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPWmanslaan71-0401_0004.png"

Conclusie

Het plan is in lijn met de omgevingsvisie.

3.3.2 Woonvisie

In de Woonvisie 2019-2023 gemeente Veendam verwoordt het gemeentebestuur zijn visie op het toekomstbestendig houden van de bestaande woningvoorraad en de voornamelijk kwalitatieve nieuwbouw die als afgeleide daarvan nodig is. De gemeente wil door middel van nieuwbouw inspelen op de veranderende bevolkingssamenstelling. Centraal staat hierin de uitspraak in het Coalitieakkoord “Iedereen in Veendam moet geschikte woonruimte kunnen vinden die aansluit bij de eigen behoefte”.

In de Woonvisie 2019-2023 gemeente Veendam is de woningbehoefte die naar voren komt uit de regionale huishoudensprognose 2016 en het regionaal woningmarktonderzoek 2017, als uitgangspunt genomen. Dit is in lijn met de afspraken die in de regio met provincie woningcorporaties en gemeenten in Oost-Groningen zijn gemaakt en vastgelegd in het Regionaal prestatiekader 2018-2023.

Verruimde woningbouwmogelijkheden als gevolg van prognose

In het regionaal prestatiekader is onder andere afgesproken dat de Oost Groninger gemeenten hun woningmarktbeleid vormgeven met de regionale bevolkingsprognoses als basis. Het opstellen van deze prognoses (elke 4 jaar) is daarnaast een verplichting die is opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening.

Voor het bepalen van de 'eigen woningbehoefte' voor de gemeente Veendam gaan we uit van de meest recente regionale prognose uit 2020. In de gemeentelijke Woonvisie 2019-2023 is nog uitgegaan van de regionale prognose uit 2016.

In de meest recente prognose uit 2020 is de verwachte huishoudensontwikkeling in diverse scenario's doorgerekend. Om rekening te houden met alle onzekerheden die zich binnen deze bandbreedte van verschillende scenario's voordoen gaan we uit van het midden (trend)scenario. In dit scenario groeit het aantal huishoudens in de gemeente Veendam tot 2030 met +640 huishoudens. De verschuivingen in de prognoses worden veroorzaakt door veel positievere binnenlandse en buitenlandse migratie. Om voldoende ruimte te bieden aan de vernieuwingsopgave en rekening te houden met planuitval, accepteren we hier bovenop een overcapaciteit 20%. Hiermee komt de totale 'eigen woningbehoefte' tot 2030 uit op +770 woningen.

Ten aanzien van dit planvoornemen wordt echter opgemerkt dat tussen de gemeente Veendam en de initiatiefnemers van dit plan is afgesproken dat woningcontingent van elders wordt ingezet om de nieuw toe te voegen woning mogelijk te maken. Zo bezien is geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woning aan de woningvoorraad van Veendam. Er wordt immers op een locatie een woning verwijderd waardoor het op de locatie van dit planvoornemen mogelijk wordt een woning toe te voegen. Het planvoornemen voldoet aan het beleid. Het beleid vormt daarmee geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.


Conclusie

Voorliggend plan is in lijn met de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voorzover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Afweging
Op een heel klein deel van het perceel ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Omdat het planvoornemen niet leidt tot graafwerkzaamheden die eventuele archeologische waarden zouden kunnen verstoren is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie
Gelet op het bovenstaande is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het bestemmingsplan is dus voor het aspect archeologie uitvoerbaar.

4.2 Bodem

Wettelijk kader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet men de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk maken. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Afweging
Door onderzoeksbureau Sigma Bouw & Milieu is op 15 april 2022 een verkennend milieukundig bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als Bijlage 1 aan dit plan toegevoegd.

Volgens de onderzoeksnorm NEN 5740 dient, met betrekking tot de aanwezigheid van eventuele bodemverontreiniging, vooraf een onderzoekshypothese te worden opgesteld. De hypothese kan worden opgesteld op basis van bekende (historische) gegevens, uit de betrokken informatie kan blijken dat de onderzoekslocatie, vooraf, als “verdacht” of “onverdacht” wordt aangemerkt.

Op basis van de historische informatie uit het vooronderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie geruime tijd bebouwd is.

In de vm. schuur aan de Woortmanslaan 71 was tot enige tijd een showroom van een vloerlegbedrijf gevestigd. Voordien was op de locatie een agrarisch bedrijf gevestigd. Op het zuidelijke deel van de locatie, ten westen van de bestaande boerderij, was in het verleden een ondergrondse huisbrandolietank gesitueerd. Deze is in 1994 inwendig gereinigd, verwijderd en afgevoerd naar een geaccepteerd verschrotingsbedrijf. Na verwijdering van de tank is een bodemsanering uitgevoerd. De vermoedelijke voormalige werkplaats en voormalige ondergrondse tanklocatie zijn in dit onderzoek als potentieel voor bodemverontreiniging verdachte deellocaties beschouwd en derhalve apart onderzocht.

Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek zijn in de grond t.p.v. een deel van de locatie puindeeltjes aangetroffen. De herkomst van dit materiaal is niet eenduidig en er zijn hiervan geen kwaliteitsgegevens. Conform een uitspraak van de Raad van State uit 2017 dient bij het aantreffen van puin in en op de grond, een locatie als asbestverdacht te worden beschouwd. Dit geldt wanneer er geen informatie beschikbaar is omtrent de herkomst van het puin. Daarnaast stond er op een deel van de locatie een stal/schuur met asbestdak. De bodem ter plaatse van de locatie is in dit onderzoek onderzocht op de aanwezigheid van asbest in de bodem. Onderhavig onderzoek heeft tot doel om na te gaan of het onderzochte deel van de locatie al dan niet asbest verdacht is. Om vast te stellen of de bodem asbesthoudend is, is de onderzoekslocatie in dit onderzoek onderzocht op de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in grond.

Het veldonderzoek is uitgevoerd onder procescertificaat BRL SIKB 2000 en conform de eisen uit de protocollen 2001, 2002 en 2018. Alle geplaatste boringen zijn zodanig ruimtelijk verspreid over de onderzoekslocatie dat een zo representatief mogelijke indruk van de onderzoekslocatie wordt verkregen.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De boven- en ondergrond ter plaatse van de onderzoekslocatie bevatten plaatselijk verhoogde gehalten kwik, lood (zware metalen) en/of PAK’s (som 10) t.o.v. de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0,5) worden in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.

De concentraties aan lood overschrijden op sommige plaatsen op het perceel de GGD/GHOR-normen. De gemeente Veendam beschikt niet over beleid of regelgeving die eist dat deze normen worden gevolgd. Het is echter wel raadzaam de adviezen van de GGD hieromtrent op te volgen.

Indien mogelijk, dient gewerkt te worden met een zogenaamde gesloten grondbalans (grond op eigen terrein hergebruiken). Als hergebruik op eigen kavel niet mogelijk is dan kan de grond mogelijk worden hergebruikt als bodem of in een grootschalige bodemtoepassing. Het Besluit bodemkwaliteit is daarop van toepassing.

Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond niet aantoonbaar verontreinigd is met asbest. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de vooraf gestelde onderzoekshypothese “verdacht” verworpen.

Conclusie

Zoals uit het verkennend onderzoek (zie Bijlage 1) is gebleken, is er geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek. Het is de verantwoording van de eigenaar van het perceel om de adviezen uit het onderzoek (met name omtrent lood) na te leven. Wet- en regelgeving bieden, gezien de concentraties, hier verder geen kaders voor. Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Cultuurhistorie

Zoals al aangegeven bundelt de Erfgoedwet een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. voorzover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Ten aanzien van cultuurhistorie hanteert de gemeente Veendam de 'Beleidsnota Archeologie en Cultuurhistorie'. Deze is ook vertaald naar het nu geldende bestemmingsplan door aan de Woortmanslaan een beschermende dubbelbestemming toe te kennen. Reden hiervoor is dat de historische wegen in de gemeente Veendam vrijwel allemaal langs de gegraven waterlopen liggen en daarmee deel uitmaken van de wijken- en diepenstructuur. De Woortmanslaan vormt hierop een uitzondering. Deze is daarom als afzonderlijk historisch lijnelement op de beleidskaart (horend bij de 'Beleidsnota Archeologie en Cultuurhistorie') opgenomen.

Op basis van het bovenstaande kan gesteld worden dat het milieuaspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het onderhavige planvoornemen. De ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, is immers van een zodanige aard dat de cultuurhistorische waarden met het plan niet worden aangetast. Daarnaast geldt dat de aanwezige cultuurhistorische waarden worden beschermd door Artikel 5 (Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen). Het bestemmingsplan is dus voor het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Omdat dit planvoornemen niet voorziet in enige sloopactiviteiten of bebouwing mogelijk maakt daar waar dat tot op heden nog niet mogelijk is, is een ecologische inventarisatie van de aanwezige natuurwaarden niet noodzakelijk. Om die reden is dit bestemmingsplan op het onderdeel ecologie uitvoerbaar.

4.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Onderzoek
Uit de risicokaart (riscokaart.nl), waarvan hieronder een uitsnede, blijkt dat in de omgeving risicobronnen aanwezig zijn. Uit de kaart blijkt echter ook dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen risicobron betreft een buisleiding van de Gasunie op bijna 300 meter afstand. Zodoende bevindt de planlocatie zich niet in het invloedsgebied van deze gasleiding. Een andere gasleiding bevindt zich op meer dan 600 meter afstand en vormt op die manier ook geen risico voor de planlocatie. Overige risicobronnen, zoals risicovolle inrichtingen en transportroutes, bevinden zich op dusdanige afstand dat er geen sprake is van enige vorm van risico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPWmanslaan71-0401_0005.png"

Figuur 5. Uitsnede risicokaart met in het blauwe kader het plangebied (bron: risicokaart.nl).

Tot slot is er ook sprake van een zogeheten Mercalli-zone Vl. De mogelijke effecten van een aardbeving worden op de risicokaart aangegeven volgens de schaal van Mercalli. Deze schaal loopt van I (niet gevoeld) tot XII (catastrofale schade). Het projectgebied is aangeduid met Mercalli-schaal VI. Deze schaal staat voor 'Lichte schade. Schrikreacties, voorwerpen in huis vallen om, lichte schade aan minder solide huizen'. Deze Mercalli-zone staat het wijzigen van het gebruik niet in de weg. Het is in het kader van het planvoornemen voldoende om te weten dat het projectgebied als zodanig is aangeduid.

Conclusie
Gezien de bovenstaande analyse vormt het milieuaspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geluid

Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur. De wet stelt dat akoestisch onderzoek moet plaatsvinden wanneer binnen zones van (spoor)wegen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, wordt gerealiseerd. Uit zulk onderzoek moet dan blijken in hoeverre de vastgestelde voorkeurgrenswaarden al dan niet worden overschreden. Daarnaast moet op grond van de Wet ruimtelijke ordening worden aangetoond dat een project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Geluidsaspecten die een rol kunnen spelen betreffen:

  • menselijk stemgeluid;
  • wegverkeerslawaai;
  • aanwezigheid natuurgebieden;
  • lawaaisporten;
  • industrielawaai;
  • stiltegebieden.

Onderzoek

Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt dat een akoestisch onderzoek nodig is wanneer een geluidgevoelig gebouw, zoals een woning, gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. In het onderzoek naar de geluidbelasting op de gevel is een weg van belang in de zin van de Wet geluidhinder, indien de weg voorzien is van een zone. De bepalingen daarover zijn opgenomen in artikel 74 van de Wgh. Voor wegen in buitenstedelijk gebied geldt een zone van 250 meter aan weerszijden van de weg. De Woortmanslaan grenst direct aan het plangebied en heeft een snelheidsregime van 60 km/u. Om deze redenen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 (Akoestisch onderzoek) opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting op de gevel van de woning en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Toetsing van de karakteristieke geluidwering voor het vaststellen van de binnenwaarde van de woning valt buiten het kader van dit onderzoek. Het akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” (RMG 2012).

Uit het onderzoek blijkt dat de woning niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 3 dB vanwege de Woortmanslaan. Om het gebruik van deze woning mogelijk te maken, dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam een hogere waarde te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving. Omdat maatregelen aan de weg of tussen de weg en de woning niet mogelijk zijn, zullen in de woning, indien noodzakelijk, zodanige gevelmaterialen worden toegepast dat de wettelijke binnenwaarde van 33 dB bij gesloten deuren en ramen niet wordt overschreden. Hierbij dient tevens te worden gedacht aan het gebruik van thermopane glas. Het onderzoek naar de gevelwering zal bij de aanvraag omgevingsvergunning bouw worden ingediend.

Industrielawaai
Ten tweede speelt bij dit planvoornemen het onderdeel industrielawaai. De te gebruiken woning staat in de nabijheid van twee loodsen aan de Borgercompagnie 254. In het kader van het toenmalige Besluit landbouw milieubeheer is op 22 maart 2012 voor één loods een melding gedaan in verband met het uitbreiden of wijzigen, dan wel het veranderen van de werking van de inrichting. Van belang is om inzicht te verkrijgen in de geluidsbelasting op de gevel ten gevolge van de activiteiten in en om de loodsen. Dit is gedaan met het indicatief programma IL-SCAN van Alcedo b.v. en deze berekening is bijgevoegd als Bijlage 3 (Memo geluidshinder industrielawaai) bij deze toelichting. Volgens de in de IL-scan wordt ten gevolge van de activiteiten op het bedrijf een langtijdgemiddeld deelgeluidniveau LAr,LT op de woning gelegen aan de Woortmanslaan berekend van circa 39 dB(A) voor de dag-, 37 dB(A) voor de avond- en 35 dB(A) voor de nachtperiode. Uit de berekening blijkt dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de handreiking.

Tevens is het voormalige vloerenbedrijf beëindigd en is de functieaanduiding vloerenbedrijf komen te vervallen. Derhalve zijn er in het kader van industrielawaai geen nadelige consequenties voor de gevoelige bestemming.

Overige geluidsaspecten
Van overige geluidsaspecten die een rol kun spelen bij dit planvoornemen is geen sprake.

Conclusie
Met inachtneming van het bovenstaande en de noodzakelijkheid van het verlenen van een besluit hogere grenswaarde, vormt het milieuaspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen. Het bestemmingsplan is dus voor het milieuaspect geluid uitvoerbaar.

4.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

Beleid
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als:

"een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van het dorp Borgercompagnie en heeft al een woonbestemming. Binnen deze bestemming is woonbebouwing toegestaan. Er is echter slechts één woning toegestaan. Het plan leidt met het toevoegen van één extra woning tot een wijziging van de gebruiksmogelijkheden van het perceel ten opzichte van de bestaande mogelijkheden. Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt echter dat plannen voor niet meer dan elf woningen niet als woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro worden beschouwd.

Hoewel de eerste vraag van de Laddertoets ontkennend is, en het verder doorlopen van de Laddertoets niet noodzakelijk is, volgt uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:2921) dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd zal moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Dat houdt onder andere in dat de behoefte moet worden aangetoond.

Ten aanzien van die behoefte geldt dat paragraaf 3.3.2 (Woonvisie) hier reeds aandacht aan besteedde. Ook geldt dat feitelijk geen extra woning wordt mogelijk gemaakt, maar dat woningcontingent wordt verplaatst.

Conclusie
Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat de eerste vraag van de Laddertoets ontkennend is, is het verder doorlopen van de Ladder niet noodzakelijk. De Ladder is dus niet van toepassing op het plan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening toont deze motivering aan dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een stijging van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen, bij minimaal één ontsluitingsweg, en 3.000 woningen, bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een ontwikkeling die kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Conclusie
Het plan maakt het toevoegen van één extra woning mogelijk door het huidige woonperceel te splitsen. Dit nieuwe woonperceel wordt ontsloten op de Woortmanslaan. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan daarmee als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd. Om die reden is dit bestemmingsplan op het onderdeel luchtkwaliteit als uitvoerbaar te beschouwen.

4.9 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Dit bestemmingsplan voorziet in het splitsen van een woningperceel in twee woonpercelen in het buitengebied. In of nabij het plangebied zijn bedrijven aanwezig die een belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan zouden kunnen betekenen.

Aan de noordzijde en zuidzijde van het plangebied bevinden zich meerdere agrarische bedrijven. Aan de zuidzijde, direct aan de overzijde van de Woortmanslaan, bevindt zich een agrarisch bedrijf. Ook aan de noordzijde van het plangebied, op ongeveer honderd meter, bevindt zich een agrarisch bedrijf. Het zijn beide akkerbouwbedrijven. Voor deze bedrijven geldt op basis van de VNG-brochure een richtafstand van dertig meter vanwege het hinderaspect geluid. Het bedrijf aan de zuidzijde ligt op circa vijfentwintig meter afstand en het bedrijf aan de noordzijde ligt op circa negentig meter afstand en daarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Het bedrijf aan de noordzijde ligt dus om meer dan dertig meter en dus voldoende afstand. Het bedrijf aan de zuidkant ligt echter binnen de richtafstand van dertig meter. Voor dit bedrijf geldt echter dat het als gevolg van dit planvoornemen niet meer zal worden beperkt dan in de huidige planologische regeling al het geval is. Daarnaast bevindt de toegang naar dit agrarische bedrijf zich op meer dan vijftig meter afstand. De toegang ligt aan de weg Borgercompagnie en niet aan de Woortmanslaan. Hierdoor vinden de hinderveroorzakende activiteiten (verkeersbewegingen van machines) plaats om een ruimere afstand dan de eerder vermelde vijfentwintig meter. Vanwege deze bovenstaande redenen kan gemotiveerd worden dat een kleinere afstand acceptabel is.

De overige bedrijven bevinden zich op ruim voldoende afstand.

Op basis van de bovenstaande beschouwing is dit planvoornemen voor het aspect milieuzonering uitvoerbaar.

4.10 Verkeer en parkeren

Verkeer
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via zowel de Woortmanslaan als de Borgercompagnie. De verkeersgeneratie van het plan is berekend met behulp van CROW-publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren.

Voor de berekening is uitgegaan van twee vrijstaande koophuizen. De facto is sprake van het toevoegen van één woning. In het buitengebied, in niet stedelijk gebied, wordt een verkeersgeneratie per woning van 7,8 tot 8,6 per etmaal opgenomen als kencijfer. Deze hoeveelheid extra verkeer leidt niet tot een verminderde doorstroming of verminderde verkeersveiligheid op zowel de Woortmanslaan als de Borgercompagnie.

Parkeren
In de CROW-publicatie 381 staan ook kencijfers voor parkeren. Voor een vrijstaand koophuis geldt een parkeerbehoefte van 2,0 tot 2,8 parkeerplaats per woning. Op de percelen van de woningen is meer dan voldoende parkeergelegenheid aanwezig, onder andere in de vorm van een carport. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte gebaseerd op de CROW-publicatie.

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het voornemen.

4.11 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Het is verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Voor dit project is daarom een watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de watertoets is bijgevoegd als Bijlage 4 (Watertoets).

De locatie valt binnen het beheergebied van Waterschap Hunze en Aa's. Uit de watertoets volgt dat geen sprake is van een waterschapsbelang. Overleg met het waterschap Hunze en Aa's is om die reden niet nodig.

Het milieuaspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig planvoornemen.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.

In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

Op het voornemen is categorie 11.2 uit bijlage I, onderdeel D, van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde (2.000 of meer woningen) wordt niet overschreden.

In overeenstemming met het gewijzigde Besluit m.e.r. moet voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.).

Het plan maakt het mogelijk om een woonperceel waar zich op dit moment één woning bevindt, te gebruiken voor twee woningen. In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen opgenomen. In onderhavig plan gaat het dus om het toevoegen van één woning.

Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het betwiste plan voorzag in de bouw van drie woningen op een perceel grasland in een kleine kern. De ABRvS heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Het plan is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten en de jurisprudentie van de ABRvS is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplan te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.1 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.1.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in Veendam geldt: bestemmingsplan 'Buitengebied Veendam'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.1.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een drietal regels:

De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk.

'Wonen'
Het bestemmingsplan bevat de bestemming 'Wonen'. Gronden die deze bestemming hebben, zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende gebouwen, tuinen en erven.

Per bouwvlak is er één woning toegestaan. Dit houdt in dat er maximaal twee woningen zijn toegestaan. Hoofdgebouwen mogen niet hoger worden dan 8 meter. Daarnaast zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. Wel leggen de bouwregels een aantal ruimtelijke voorwaarden op. Tot slot bepaalt de bestemming welk gebruik van de gronden is toegestaan. Zo is het bewonen van bijbehorende bouwwerken niet toegestaan, evenmin is kamerverhuur toegestaan. Het gebruik van gronden en gebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf en een bed & breakfast is bij recht - onder voorwaarden - toegestaan.

'Waarde - Archeologie 3'
Ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen in het plan. De dubbelbestemming bevindt zich in de uiterste zuidwestelijk hoek van het plangebied. In de regels is vastgelegd onder welke condities bij ruimtelijke ingrepen een (verkennend) archeologisch onderzoek nodig is.

'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen'
Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden in een deel van het plangebied, is de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' opgenomen. Deze dubbelbestemming bepaalt dat gronden mede bestemd zijn voor de cultuurhistorisch waardevolle wegen, dijken en dijkrestanten. Ook zijn deze gronden bestemd voor het behoud van de archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Met het oog op de bescherming van deze waarden is het niet toegestaan om op of in deze gronden gebouwen en andere bouwwerken te bouwen, met uitzondering van bestaande bebouwing. Verder is diepploegen, egaliseren, ophogen en afschuiven van de gronden niet toegestaan evenals het aanbrengen van boom- en struikbeplanting met een oppervlakte van meer dan 100 m2.

5.1.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een zevental regels:

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels, Algemene wijzigingsregels en de Overige regels zijn ontleend aan het bestemmingsplan 'Buitengebied Veendam'. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan voorgelegd aan de overleginstanties.

De provincie Groningen, Veiligheidsregio Groningen en de Omgevingsdienst hebben een reactie op het plan ingediend. De overlegreacties zijn als bijlage 5 toegevoegd. De provincie Groningen en de Veiligheidsregio hebben aangegeven dat de inhoud van het plan geen aanleiding voor het maken van opmerkingen geeft.

De Omgevingsdienst Groningen heeft een reactie ingediend ten aanzien van aspect geluid. Paragraaf 4.6 is naar aanleiding van deze opmerkingen aangepast/aangevuld.

In het kader van het ontwerp heeft het bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van dit bestemmingsplan vindt plaats door een particuliere initiatiefnemer. De gemeente Veendam heeft hier geen financiële bemoeienis mee. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt een planschadeovereenkomst gesloten. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht.