direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harkstede, Hoofdweg 13 en 15
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0040.bp00035-41vg

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.1.1 Algemeen

BUN Vastgoed B.V. is eigenaar van de gronden Hoofdweg 13-15 te Harkstede, gemeente Slochteren. Het bedrijf heeft plannen op deze locatie, ook bekend als locatie Tepper - Two Brothers, woningbouw te realiseren. Op de locatie zijn maximaal 17 woningen geprojecteerd.

1.1.2 Bestemmingsplan Harkstede-Scharmer

Het vigerende bestemmingsplan Harkstede-Scharmer is 31 maart 2011 vastgesteld door de gemeenteraad en 27 februari 2012 onherroepelijk geworden. Een uitsnede van de plankaart voor wat betreft de percelen Hoofdweg 13-15 en de directe omgeving is in figuur 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0001.png"

Figuur 1.1: Uitsnede plankaart Hoofdweg 13-15 uit bestemmingsplan Harkstede-Scharmer

Het perceel Hoofdweg 15 is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als Horeca (oranje gearceerd in figuur 1.1.). Op dit perceel is een horecabedrijf tot en met maximaal categorie 3 toegestaan. De voorzijde van het perceel is aangeduid als 'wro-zone - ontheffingsgebied - dh'. Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied - dh'. Dit houdt in dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor het afwijken van de bestemmingsregels voor het uitoefenen van kleinschalige detailhandel. Vanwege de geldende horecabestemming is die mogelijkheid op onderhavig perceel niet van toepassing. Ook kent het gehele perceel de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Ter plaatse van deze aanduiding gelden nadere regels inzake de maximaal toegestane bouwhoogte van bebouwing ter bescherming van de functie van de in dit gebied voorkomende molen (Stel's Meulen, Hamweg 2, Harkstede) als werktuig, onder andere gelet op de windvang en de waarde als landschapsbepalend element.

Het perceel Hoofdweg 13 kent de bestemming Agrarisch (lichtgroen gearceerd in figuur 1.1.). Op deze gronden zijn volgens het vigerende bestemmingsplan agrarische bedrijven toegestaan, met uitzondering van intensieve veehouderijen, met bijbehorende bedrijfsgebouwen, andere bouwwerken en andere werken. Op het perceel is één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan. Tevens is de grond bestemd voor cultuurgrond met bijbehorende paden, sloten en werken. Onder voorwaarden is een bed & breakfast toegestaan. Ook dit perceel kent de aanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en deels 'wro-zone - ontheffingsgebied - dh'. Deze laatst genoemde aanduiding biedt voor dit perceel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning toestemming te krijgen voor het uitoefenen van kleinschalige detailhandel.

Gezien het planvoornemen dient voor dit gebied op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het onderhavige plan voorziet hierin en zal de procedure ex artikel 3.8 Wro doorlopen.

Op 3 juli 2014 heeft de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit genomen, dat 4 juli 2014 in werking is getreden. Dit voorbereidingsbesluit geldt voor het perceel Hoofdweg 15.

1.2 Plangebied Harkstede Hoofdweg 13-15

De begrenzing van het plangebied Harkstede Hoofdweg 13-15 wordt globaal gevormd door de Hoofdweg, de perceelsgrenzen met Hoofdweg 11, Hoofdweg 19 en 19a en Rijpmakanaal 4 en het verlengde van de watergang aan achter het perceel Hoofdweg 15.

In figuur 1.2 is de begrenzing globaal aangegeven. De verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan geeft echter de exacte begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0002.png"

Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied

1.3 Leeswijzer

Een bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie in de vorm van een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van Harkstede en het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt een overzicht van het beleidskader, dat als bovenliggend toetsingskader valt aan te merken. De (milieu) onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de toekomstige situatie van het plangebied uiteengezet. In hoofdstuk 6 wordt de juridische vormgeving van het plan beschreven. Hoofdstuk 7 beschrijft de financiële consequenties van het plan en geeft een toets weer of het plan economisch uitvoerbaar is. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 het verloop van de voorbereidende procedure weergegeven waaronder een verslag van reacties van overlegpartners en een samenvatting van de inspraakreacties.

Hoofdstuk 2 Gebiedsverkenning

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de (historische) ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente en Harkstede. Deze inventarisatie is gesplitst in een ruimtelijke en een functionele analyse.

2.2 Historische ontwikkeling

2.2.1 Gemeente

De gemeente Slochteren beslaat een groot deel van de streek 'Duurswold'. Het Duurswold heeft zijn naam te danken aan het karakter dat het vroeger bezat. Er was sprake van lage gronden waarop struiken en bomen elkaar afwisselden. Het gebied werd ook wel de Zevenwolden genoemd, naar de zeven concentraties die op de zandrug waren ontstaan. De streek behoort tot de laagste delen van de provincie. Vroeger stroomde het water van de hogere klei- en zandgronden hier naar toe en ontstonden er meren. Het huidige Schildmeer is hiervan nog een overblijfsel. Bewoning ontstond op de hogere, drogere zandrug in het Duurswold. Het huidige bewoningspatroon is nog steeds op deze rug, die loopt van Ruischerbrug (via Harkstede, Slochteren en Siddeburen) naar Wagenborgen, gesitueerd. Door deze concentratie van bewoning heeft een groot deel van het buitengebied een open karakter zonder grotere bebouwingsclusters. Buiten de lintbebouwing liggen slechts enkele bebouwingsconcentraties, waaronder Overschild en Tjuchem.

2.2.2 Harkstede

De naam van het dorp Harkstede komt waarschijnlijk van Haarkes Stee, dit is de stede, de boerderij van meneer Haarke geweest. Een andere opvatting is dat het dorp vernoemd is naar een 'arke', ofwel een kapel die bij de toren heeft gestaan. Harkstede stamt ook uit de dertiende eeuw, de kerktoren naast de Hervormde Kerk is van rond 1250. Harkstede was tot het jaar 1821 een zelfstandige gemeente, in dat jaar werd het samengevoegd met de gemeente Slochteren.

Geografisch gezien ligt Harkstede op een stuwwal die, evenals de Hondsrug, in de ijstijd door het schuivende pakijs gevormd is. In een proces van eeuwen werd er in dit gebied zeeklei afgezet. Toen de zee zich terugtrok ontstond er op dit zeekleigebied een moerassig veengebied waar de stuwwal bovenuit stak. Door dit woeste landschap stroomden wateren zoals de Drentse Hunze, de Slochter Ae en de Fivel. Deze laatste ontsprong in de omgeving van Scharmer en liep van daaruit pal noordwaarts.

Op de zandrug, die ongeveer overeenkomst met de ligging van de Hoofdweg door de gemeente, ontstonden de nederzettingen Harkstede en Scharmer. Vanaf deze rug werd het lage natte omliggende gebied omgezet in cultuurgronden. Dit werd in de vorm van het aanleggen van diverse kleine en grotere polders aangepakt. Met behulp van molens werden de gronden ontwaterd. Met de inzet van (stoom)gemalen en later modernere gemalen werden de molens overbodig. In de tweede helft van de 20ste eeuw resteert alleen nog de korenmolen in de Harkstede (Stel's meulen).

Omstreeks 1840 was de omvang van de kernen Harkstede en Scharmer vrijwel gelijk qua inwonertal en woningaantal (beide kernen ongeveer 500 inwoners en 100 woningen). Daarbij was in Harkstede al sprake van een 'kom'. Pas na de Tweede Wereldoorlog is Harkstede uitgebreid met nieuwe woonbuurten. Scharmer heeft zich niet uitgebreid maar is gedeeltelijk opgenomen in de kern Harkstede. Vanaf de jaren zestig heeft Harkstede zich sterk ontwikkeld als nederzetting. In paragraaf 2.3 Ruimtelijke analyse wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Ruimtelijke analyse

2.3.1 Ruimtelijke structuur

Harkstede

Van oorsprong is Harkstede een lintdorp. Ter hoogte van de kruising met de Hamweg maakt dit lint een sterke en voor het dorp kenmerkende afbuiging. In de na-oorlogse periode hebben zich rond deze kruising en afbuiging verschillende uitbreidingen voorgedaan. Deze planmatige toevoegingen hebben er toe geleid dat Harkstede zich steeds meer in de richting van een komdorp heeft ontwikkeld. De uitbreidingen hebben zowel ten zuiden als ten noorden van het lint plaatsgevonden. Met de aanleg van de wijk Borgmeren langs het door zandwinning ontstane water van de Harkstederplas, heeft Harkstede aan de zuidkant een duidelijke en kwalitatief hoogwaardige dorpsrand gekregen.

Ondanks de komvorming is het lint in de ruimtelijke structuur nog steeds goed herkenbaar. Het vormt daarmee ook nog steeds de ruggengraat van het dorp. Rond de kruising met de Hamweg is de lintbebouwing dichter; meer naar buiten toe wordt de lintbebouwing opener. Dat laatste doet zich vooral aan de oostkant van het dorp voor. Hier komen in de vorm van boerderijen grotere bebouwingselementen voor. Tussen de bebouwing door is er zicht op het achterliggende cultuurlandschap. Deze doorkijkjes versterken op hun beurt het besef en de identiteit van het lint. Aan de westkant van het dorp is de lintbebouwing steviger. Hier bevinden zich vooral woningen en (voormalige) winkelpanden; de kleinere bebouwingselementen.

Het gebied ten noorden van de kern Harkstede is nu nog grotendeels in gebruik als agrarische cultuurgrond. Hier is in het kader van Meerstad groot water, natuur en woningbouw gepland. Ook aan de oostkant van het dorp is ten noorden van het plangebied nog een woongebied gepland. De Grondexploitatiemaatschappij Meerstad bepaalt of, hoe en wanneer uitwerking aan Meerstad wordt gegeven. Maar met de Ontwikkelstrategie als leidraad, zal er bij de uitwerking oog zijn voor voortschrijdende inzichten en de kansen die dat voor Harkstede met zich meebrengt. Nu de reservering voor de ecologische verbindingszone komt te vervallen, is er in beginsel aanleiding en gelegenheid voor een andere adressering van Harkstede aan Meerstad. Kansen liggen er met name in groen-blauwe relaties en de stedenbouwkundige afronding van het dorp (bron: Structuurvisie Harkstede 2022, BuroBEB, februari 2014).

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0004.png"

Figuur 2.1: Kernvorming Harkstede

Hoofdweg 13-15

In de cultuuras (Hoofdweg) zit een aantal plekken die door verlies van functie aandacht behoeven. Aan de westzijde van het dorp geldt dat voor de locatie van de voormalige zandwinlocatie. In het dorpscentrum nabij de kruising Hoofdweg-Hamweg tasten nieuwbouw, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fietspaden en voetpaden de ruimtelijke karakteristiek van het cultuurhistorisch lint met zijn volwassen laanbeplanting aan. Aan de oostkant van het dorp valt vooral locatie Two Brothers en de naastgelegen boerderij Tepper op, i.c. het onderhavige plangebied. Dat geldt ook voor het gedempte deel van het Rijpmakanaal.

Het plangebied Hoofdweg 13-15 ligt in het centrale deel van het dorpsgebied Harkstede. De functies van en de bebouwing op de percelen zijn gedateerd en deels in verval geraakt. Daarmee vormen beide percelen een diskwaliteit binnen de kenmerkende en over het algemeen goed gereserveerde lintbebouwing (de zogenaamde cultuuras) (bron: Structuurvisie Harkstede 2022, BuroBEB, februari 2014).

2.3.2 Ligging en bereikbaarheid plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Harkstede aan het historisch bebouwingslint, dat door de Hoofdweg wordt gevormd. Het (hoofd)lint van de gemeente Slochteren begint bij Noorddijk ten noordoosten van de stad Groningen en loopt via Harkstede, Kolham, Slochteren en Siddeburen. Harkstede is goed bereikbaar vanwege de aansluiting op de N387 en de N360. De belangrijkste weg in het dorp is de Hoofdweg.

2.3.3 Algemene beschrijving plangebied

In figuur 2.2 wordt een beeld gegeven van de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt in het roodomlijnde gebied. In deze paragraaf wordt een korte beschrijving van de omgeving gegeven. Daarna wordt dieper op de ruimtelijke aspecten ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0005.png"

Figuur 2.2: Ligging plangebied in zijn omgeving

De noord- en noordoostzijde van het plangebied grenzen aan het achterliggende landschap.

De zuidoostbegrenzing wordt gevormd door onbebouwde agrarische gronden en het bedrijfsperceel Hoofdweg 11 waar het loonbedrijf Tamminga is gevestigd. Op dat perceel is een bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing gerealiseerd. De agrarische gronden kennen geen bouwvlak.

Aan de zuidwestkant van het plangebied ligt de Hoofdweg, de cultuuras. De weg is uitgevoerd in asfalt met aan de zijde van het plangebied een fietsstrook bestaande uit klinkerverharding. Aan de overzijde van de weg liggen tegenover het plangebied woningen en het bedrijfje Hendorette depot 't Neefje (stomerij) (Hoofdweg 26). Verder ten zuidwesten ligt de lommerrijke Vijverlaan.

Ten westen van het plangebied liggen twee bedrijfspercelen. Op het perceel Hoofdweg 17 bevindt zich het gebouw van de voormalige ABN/Fortisbank. Het gebouw staat momenteel leeg. Achter dit perceel liggen aan het Rijpmakanaal het Metaalbewerkingsbedrijf Folkersma Interieur Producten (FIP) en het Bouwbedrijf Van Calkar BV. Met de aanwezigheid van de bestaande bedrijven is bij de planvorming rekening gehouden.

2.3.4 Groen en water

Harkstede is een dorp met een groene uitstraling. Deze groene uitstraling wordt met name bereikt door de vele en zware bomenlanen. De bomenlanen vormen karakteristieke landschapselementen en begeleiden de belangrijkste routes door het dorp. Binnen het dorpsgebied zijn met name de Hoofdweg, de Vijverlaan en de Dorpshuisweg lommerrijk.

Een kenmerkende blauw-groenstructuur wordt gevormd door het Rijpmakanaal. Het Rijpmakanaal strekt zich vanaf de zwaaikom bij het hertenkamp over de Hoofdweg op in richting van het natuurgebied Midden-Groningen. Het kanaal, de groenstroken en het fietspad volgen daarmee de kenmerkende kavelrichting en vormen de verbinding tussen de natuur- en cultuuras.

Ter plaatse van het plangebied is langs de Hoofdweg geen laanbeplanting aanwezig. Aan de achterzijde grenst het plangebied aan het landschap.

Langs en in het plangebied bevinden zich enkele smalle sloten. Deze zijn in figuur 2.3 weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0006.png"

Figuur 2.3: Sloten

2.3.5 Plangebied Hoofdweg 13-15

In de huidige situatie staat op het perceel Hoofdweg 15 de bebouwing van de voormalige discotheek Two Brothers. Het voorterrein is volledig verhard met asfalt. Op het voorterrein zijn enkele bomen geplaatst in betonnen potten. Daarnaast staat er een boom op de uiterste zuidoosthoek van het voorterrein. Het terrein wordt van de Hoofdweg gescheiden door een laag gemetseld muurtje. De bebouwing bestaat uit een gebouw bestaande uit twee bouwlagen met een kap. De voorgevel is uitgevoerd met een damwandprofiel.

Op het perceel Hoofdweg 13 staat een voormalige boerderij. De bijbehorende schuur is vervallen en deels ingestort. De voorzijde van dit perceel is een groene voortuin bestaande uit gras met twee rijen bomen/struiken parallel aan de zijdelingse erfgrenzen tot aan de voorgevel van de boerderij. De boerderij is anderhalve bouwlaag met een kap. Het perceel staat bekend als locatie Tepper.

Op onderstaande foto's is de situatie gezien vanaf de Hoofdweg van beide percelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0008.png"

Figuur 2.4: Foto perceel Hoofdweg 15 Figuur 2.5: Foto perceel Hoofdweg 13

De bebouwing aan de overzijde van het plangebied bestaat uit drie vrijstaande woningen en één twee-onder-één-kapper met de bestemming 'gemengd', allen 1 laag met een kap, waarbij de kappen zowel parallel aan de Hoofdweg als haaks op de Hoofdweg zijn gelegen. De twee-onder-één-kapper betreft een stomerij en een bedrijfswoning.

2.4 Functionele analyse

Beschrijving functionele structuur

2.4.1 Bedrijfsactiviteiten

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de bestaande bedrijven. Agrarische bedrijven en kleinschalige aan-huis-gebonden bedrijvigheid zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.

Plaats   Adres   Naam bedrijf   Bedrijfstype   Bestemming  
Harkstede   Hoofdweg 11   Loonbedrijf Tamminga   Agrarisch loonbedrijf   Bedrijf  
Harkstede   Hoofdweg 19   Leegstaand   -   Gemengd - 1  
Harkstede   Hoofdweg 19a   Van Calkar BV.   Bouwbedrijf   Bedrijf  
Harkstede   Hoofdweg 26   Hendorette depot 't Neefje   Stomerij   Gemengd - 1  
Harkstede   Rijpmakanaal   Folkersma Interieur Producten (FIP);   Metaalbewerkings-bedrijf   Bedrijf  
2.4.2 Leefbaarheid en voorzieningen

De kern Harkstede is uitgerust met een middenstand die vooral is gericht op de primaire levensbehoeften (supermarkt, bakker, drogist, etc.). Voor andere detailhandel is men aangewezen op Groningen en Hoogezand.

Harkstede kent een verenigingsleven, dat zich met name uit in de vele sport- en culturele verenigingen die de kern herbergt. De maatschappelijke voorzieningen zijn grotendeels geconcentreerd in het MFC de Borgstee (onderdak voor de scholen, sporthal, bibliotheek en kinderdagverblijf). Een specifiek dorpshuis, met een ontmoetingsfunctie voor verenigingen is niet aanwezig. Horecagelegenheden (zoals onder meer Café Scharmer, Snackpoint De Zwaaikom, restaurant-zalencentrum Mooi Boudel, Partycentrum een eetcafé De Borgmeren, Hotel-restaurant Grunogolf) en ondermeer het (kerkelijk) gebouw de Graankorrel, kunnen in deze behoefte voorzien.

2.4.3 Groen en recreatie

De groenstructuur in en rond Harkstede is de laatste decennia versterkt door de afronding van de zandwinplassen ten zuiden van de kern, waarbij de oevers een groene invulling hebben gekregen in samenhang met de aanleg van recreatiepark Borgmeren en de woonwijk Borgmeren/ Eilandrijk.

Daarnaast dringt het groen vanuit het buitengebied via het Rijpmakanaal de kern binnen. Via het hertenkamp wordt deze groenstructuur over de Hoofdweg heen getild. De landschappelijke en recreatieve waarde van het kanaal is de laatste jaren verder versterkt door het natuurontwikkelingsproject Midden-Groningen.

Rond het plangebied zorgt de karakteristieke laanbeplanting langs de Hoofdweg, Dorpshuisweg en Vijverlaan in Harkstede voor een beeldbepalende uitstraling die de cultuurhistorische waarde van het lint benadrukt. Daarnaast zorgt het dorpspark, aangelegd op de voormalige sportvelden rondom het nieuwe multifunctionele centrum ten zuiden van de Dorpshuisweg, voor een blijvend groene invulling van het centrumgebied van Harkstede.

Qua recreatieve voorzieningen hebben de buitensporten een nieuwe impuls gekregen met de voltooiing van het nieuwe sportpark Hamstede met voetbalvelden en tennisbanen. De binnensporten hebben een impuls gekregen door de realisering van een nieuwe sporthal in de Borgstee. Verder zijn er bij het Grunopark te Harkstede volop sportieve en recreatieve mogelijkheden

2.4.4 Demografie

Harkstede is de afgelopen 20 jaar qua inwonersaantal sterk gegroeid. Dit is het gevolg van de ontwikkeling van de uitbreidingswijk de Borgmeren, vanaf midden jaren negentig. Deze wijk is ontwikkeld op basis van een taakstelling van de provincie/gemeente Groningen, om te voorzien in dit type woonmilieu. Ook in de komende jaren zal het aantal inwoners van Harkstede nog sterk groeien door de ontwikkeling van het woongebied Meerstad.

In de onderstaande tabel is het inwonersaantal van Harkstede weergegeven. Opgemerkt moet worden, dat de aantallen overeenkomen met de administratieve eenheden die worden gevormd. Dit betekent dat ook het buitengebied dat tot de kern behoort meetelt.

Kern   1980   1990   2000   2007   2010  
Harkstede   1902   2046   2512   2712   3276  
2.4.5 Verkeer en vervoer

In de verkeersstructuur van Harkstede (en Scharmer) vervult het lint, de Hoofdweg, de belangrijkste gebiedsontsluitende functie. De Hoofdweg ontsluit de kernen naar de omliggende plaatsen (richting Groningen en Kolham/ Hoogezand) en het hoger liggende wegennet (A7). Andere ontsluitingswegen zijn de Hamweg (richting Lageland en Overschild), Woudbloemlaan (richting Woudbloem en Slochteren) en de Bieleveldslaan (richting Borgweg en Waterhuizen)

De Laan der Kruisheren vormt de belangrijkste ontsluitingsweg van de wijk Borgmeren/ Eilandrijk. De overige wegen hebben uitsluitend een functie voor het lokaal verkeer.

Door de toekomstige ontwikkeling van Harkstede (afronding Eilandrijk) en met name door de ontwikkeling van Meerstad zal de verkeersbelasting in Harkstede op met name de Hoofdweg en de Hamweg aanzienlijk toenemen. Ten behoeve van Meerstad zal nog een nieuwe ontsluiting op de A7 worden aangelegd, waardoor de bereikbaarheid van Harkstede ook verbetert.

Op het gebied van openbaar vervoer is Harkstede goed ontsloten, er is een regelmatige lijndienst die de kern verbindt met Groningen en Siddeburen (via Kolham en Slochteren) en er is een minder frequente busverbinding met Hoogezand.

Hoofdstuk 3 Planologisch beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden “in situ” (ter plekke; in de bodem).

In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast.

De Monumentenwet (1988) regelt de bescherming van het archeologisch erfgoed en de inpassing van archeologische waarden in de ruimtelijke ordening. De regelt onder meer dat een initiatiefnemer onderzoeken betaalt die nodig zijn als zijn initiatief archeologische waarden verstoort. Onder dat onderzoek valt het hele archeologisch proces zoals beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) of een daarop gebaseerd Programma van Eisen (PvE).

Ook regelt de wet dat overheden archeologische waarden moeten laten meewegen in ruimtelijke planprocedures. Omdat de invulling van ruimtelijke plannen vooral een gemeentelijke taak is, zijn gemeenten, zoals de wetgever het heeft beoogd, de belangrijkste speler in het 'archeologische' veld geworden. De gemeenten zijn verplicht om het archeologisch bodemarchief te beschermen en daarvoor passend archeologiebeleid te formuleren.

De gemeente Slochteren heeft een archeologische beleidskaart en -nota laten opstellen. Die geven voor de hele gemeente weer in hoeverre archeologische waarden worden verwacht, de zogenaamde de archeologische verwachtingswaarde. In de paragraaf 'Archeologie en Cultuurhistorie' gaan wij nader op dit beleid in.

3.1.2 Ecologie

Sinds 1979 geldt de Europese Vogelrichtlijn. Die bevat een lijst van vogelsoorten waarvan het leefgebied (habitat) of het overwinteringsgebied beschermd moet worden. Die gebieden vormen de zogenaamde Speciale BeschermingsZones (SBZ).

Sinds 1992 geldt ook de Habitatrichtlijn. Die bevat een lijst met andere dier- en plantensoorten waarvan de habitats ook beschermd moeten worden. Ook hiervoor zijn SBZ's aangewezen.

De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn in Nederland uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming, de Natuurbeschermingswet regelt de gebiedsbescherming van de SBZ's.
Op Europees initiatief zijn de beschermde natuurgebieden (de SBZ's op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) bijeengebracht in een netwerk: Natura 2000. Slochteren kent geen Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden en dus ook geen Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Waddenzee, het Zuidlaardermeergebied en het Leekstermeergebied.

Naast de SBZ's wijst de Natuurbeschermingswet de beschermde natuurmonumenten en wetlands aan die niet vallen onder de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn. De noordoever van het Schildmeer is aangewezen als beschermd natuurmonument.

Nederland kent daarnaast op nationaal niveau de Ecologische hoofdstructuur (EHS), een netwerk van bestaande en nieuwe natuur. Doel is een samenhangend en robuust natuurnetwerk. Daarvoor wordt nieuwe natuur toegevoegd en worden waar nodig verbindingen gelegd. De EHS is daarmee groter en fijnmaziger dan het Natura 2000-netwerk. De Habitatrichtlijngebieden vallen geheel in de EHS en de Vogelrichtlijngebieden gedeeltelijk. De EHS is vooral uitgewerkt in het provinciaal beleid, in de provinciale omgevingsplannen en de provinciale omgevingsverordeningen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 AMvB Ruimte

Op 17 december 2011 heeft het kabinet de AMvB Ruimte vastgesteld. Voor de overzichtelijkheid van het beleid is gekozen voor het uitbrengen van één AMvB Ruimte. Daar waar sprake is van beleidsdoelen die gelijkwaardig worden geborgd is daarvoor gekozen. Daarbij wordt ingezet op nationale regels met betrekking tot onder andere zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. De inhoud Algemene Maatregel van Bestuur moet worden verwerkt in plannen van lagere overheden zoals structuurvisies en bestemmingsplannen van provincies en gemeenten. De AMvB Ruimte is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. De SVIR vervangt verschillende oudere nota’s zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. De SVIR bevat een aantal elementen die het jaar ervoor eigenlijk al geregeld waren in de AMvB Ruimte.

Het Rijk doet een stapje (verder) terug en laat meer over aan burgers, bedrijven en andere overheden. Het Rijk ziet zijn rol vooral in het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen van Nederland als geheel. Het Rijk concentreert zijn bemoeienis op deze nationale belangen, hetzij via het planningsstelsel, hetzij via concrete uitvoeringsprogramma's en -projecten.

Het Rijk heeft 13 Nationale belangen gedefinieerd:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een goede internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren; de regio Groningen-Eemshaven-Delfzijl is daarbij aangemerkt als stedelijke regio met een concentratie in de sectoren chemie en energie (Energyport);
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


Op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur komen binnen de gemeente Slochteren de volgende elementen voor:

  • hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen);
  • energie en natuur;
  • ondergrond;
  • ruimte voor militaire activiteiten;
  • waterveiligheid;
  • milieukwaliteit (lucht, bodem, geluid, bodem, water en externe veiligheid);
  • bescherming van werelderfgoed.


Het Rijk vindt dat het roer om moet in de gebiedsontwikkeling. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties moet leidend worden. Om een zorgvuldig gebruik van schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale bereikbaarheid voor meerdere vormen van transport.

Met dat als algemene richtlijn laat het Rijk laat de concrete keuzes in het verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan provincies en gemeenten. Provincies en gemeentes krijgen daarmee meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

In de SVIR staan verder de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden.

3.2.3 Structuurvisie Buisleidingen

Op 12 oktober 2012 heeft het Rijk de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. Dat is een structuurvisie op nationaal niveau voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Daarmee wil het Rijk het transport van grondstoffen en chemische stoffen in de toekomst blijven garanderen. Dat is belangrijk voor:

  • industrie en havens in binnen- en buitenland;
  • Nederland als belangrijk knooppunt voor de in- en uitvoer van gas (logistiek knooppunt);
  • de afvang en opslag van het broeikasgas CO2.

In de structuurvisie zijn bestaande en nieuwe buisleidingstraten opgenomen. Bij de ruimtelijke reservering van een buisleidingstraat is waar mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande buisleidingen. Het gebruik van buisleidingstraten voorkomt onnodige verspilling van de schaarse ruimte, doordat nu in een strook van 45-70 meter maximaal 15-20 leidingen worden gelegd, terwijl voorheen voor elke leiding een apart tracé werd gekozen. Waar mogelijk gaat men uit van een strook van 70 meter.

De Structuurvisie zal worden uitgewerkt in het Barro. Daarin zal een voorkeurstracé worden gelegd. De gemeente kan daar nog een bepaalde periode van afwijken. Voor die strook moet dan een vrijwaringszone worden opgenomen. De vrijwaringszone moet nieuwe belemmeringen voor de leiding van de leidingen in de zone voorkomen. De vrijwaringszone regelt de leiding nog niet. Om de leidingen daadwerkelijk aan te leggen, moeten die eerst expliciet in het bestemmingsplan worden opgenomen.

Door het plangebied loopt geen aangewezen buisleidingtracé.

3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een lid ingevoegd, op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. In de toelichting bij een bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet de volgende stappen (treden van de ladder) worden doorlopen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Stap 1: In het gemeentelijk woonplan (zie ook paragraaf 3.5.1) is voor de periode 2010-2020 vastgelegd op welke locaties binnen de gemeente nieuwe woningen worden gebouwd. Ook staat in het woonplan aangegeven bij welke bestaande woningen herstructurering of transformatie kan plaatsvinden. Naast deze kwantitatieve bouwopgave zijn in het woonplan ook de gewenste woonkwaliteiten opgenomen. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan duurzaam bouwen en de leefbaarheid. Dit wordt ook wel de kwalitatieve bouwopgave genoemd. Het woonplan is afgestemd met de provincie Groningen en de Regio Groningen-Assen. De Regio Groningen-Assen is een samenwerkingsverband van twaalf gemeenten en twee provincies. Samen vormen zij de belangrijkste concentratie van bevolking en werkgelegenheid in Noord-Nederland.

In het Woonplan (2011) wordt voor Harkstede een kwalitatieve opgave benoemd. Er wordt met name behoefte verondersteld aan woningen voor zorgbehoevenden en senioren. Conform het Woonplan vormt de structuurvisie Harkstede het nadere kader voor de ruimtelijke ontwikkeling van kern. Volgens de structuurvisie ligt de locatie Tepper/Two Brothers op loopafstand van het dorpscentrum met al haar voorzieningen. Dat maakt de locatie ook voor de genoemde doelgroep geschikt. Locaties die buiten een straal van 500 meter van het dorpscentrum liggen, zoals Harkstede West, zijn dat niet. Buiten Meerstad om, doen zich binnen die straal van 500 meter geen andere woningbouwmogelijkheden voor. Om die reden verdient het de voorkeur locatie Tepper/Two Brothers in te zetten voor seniorenwoningen of levensloopbestendige woningen (woningen die geschikt zijn of met weinig moeite geschikt te maken zijn voor bewoning door zorgbehoevenden en senioren). De gemeente heeft een contingent van 17 woningen voor deze locatie beschikbaar gesteld (zie paragraaf 3.3.2). Aangezien het plan de bouw van 17 levensloopbestendige woningen mogelijk maakt past het binnen het gemeentelijk woonplan en kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een regionale behoefte.

Ten aanzien van stap 2 geldt dat er sprake is van herontwikkeling / transformatie van bestaande bebouwd gebied. Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan. Door de onderhavige locatie te herstructureren ontstaat er een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Inzake stap 3 geldt dat de locatie passend is ontsloten voor zowel automobilisten als langzaam verkeer en per openbaar vervoer.

Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de voorwaarden van de ladder duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan

In het derde Provinciaal Omgevingsplan Groningen (vastgesteld door Provinciale Staten op 17 juni 2009) is net als in het tweede POP gekozen voor concentratie van wonen en werken in de stedelijke centra en centrumdorpen. Deze keuze ondersteunt de centrumfunctie van de steden met bijbehorende voorzieningen, beperkt de ruimteclaims op het landelijk gebied en gaat mobiliteit tegen.

Dit betekent niet dat alle overige dorpen op slot zijn gezet. In dorpen waar de meest wezenlijke voorzieningen nog aanwezig zijn (de zogenaamde “complete dorpen”), kunnen woningen worden gebouwd voor de lokale behoefte, die wordt bepaald door de te verwachten groei van het aantal huishoudens als gevolg van de gezinsverdunning. De grotere kernen in de gemeente (Slochteren/ Schildwolde, Harkstede en Siddeburen) behoren tot deze categorie dorpen. Om de leefbaarheid en de lokale voorzieningen in stand te houden, kunnen “complete dorpen” gebaat zijn bij beperkte nieuwbouw.

In de kleinste dorpen mag alleen incidenteel worden gebouwd, bijvoorbeeld om het beeld van dorp of landschap te versterken of voor specifieke doelgroepen, zoals ouderen en gehandicapten. In de kleine kernen van Slochteren is hiervoor nagenoeg geen ruimte.

Ook wat de economische activiteiten betreft, streeft de provincie naar ruimtelijke bundeling. Uitgangspunt is de bedrijvigheid te concentreren in de economische kernzones. Het overal laten ontstaan van kleine bedrijventerreinen noemt de provincie niet in het belang van het vestigingsklimaat en de kwaliteit van het landschap. Wel is uitbreiding van bestaande lokale bedrijven(terreinen) mogelijk als het bestaande bedrijfsleven daar duidelijk behoefte aan heeft. Aard, schaal en omvang van terreinen of uitbreidingen moeten zijn aangepast aan de lokale situatie en een relatie hebben met de beeldkwaliteit van de dorpen.

Inmiddels is de provincie bezig met de voorbereidingen voor de opvolger van het Provinciaal Omgevingsplan: de provinciale Omgevingsvisie. Dit plan wordt naar verwachting medio 2015 vastgesteld. Tot die tijd blijft het huidige POP van kracht.

3.3.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening is een beleidsinstrument, dat voortkomt uit de Wro. De verordening is vastgesteld door Provinciale Staten en bevat provinciale beleidsregels waarvan wordt verwacht dat gemeenten deze doorvertalen in hun bestemmingsplannen. Op basis van de volgende criteria zijn onderwerpen opgenomen in de verordening. Het gaat om beleidsonderwerpen:

  • 1. waarvoor de provincie in belangrijke mate verantwoordelijk is;
  • 2. die een algemene betekenis hebben;
  • 3. waarvan borging in een ruimtelijk plan mogelijk is;
  • 4. die blijvend moeten worden beschermd of veilig worden gesteld (waarborgfunctie);
  • 5. waarvan borging door middel van eenduidige kaderstelling nodig is (rechtszekerheid).

De verordening richt zich op de thema's milieu, water en ruimte. Waarbij het thema ruimte een geheel nieuwe regeling bevat.

Het hoofdstuk Ruimtelijke ordening bevat regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. De regels komen voort uit het POP en richten zich tot de gemeenteraden, die verplicht zijn hun bestemmingsplannen hieraan aan te passen. Zolang dit niet is gebeurd, gelden de bestaande bestemmingsplannen.

Deze regels hebben betrekking op de volgende thema's:

  • agrarische bouwpercelen;
  • niet-agrarische functies in het buitengebied (o.a. bedrijven en wonen);
  • bescherming van landschappelijke waarden (open gebieden, groene linten);
  • molenbiotopen;
  • vestiging van detailhandel.

Voor een aantal onderwerpen waaraan een groot provinciaal belang wordt gehecht, zijn rechtstreeks werkende regels opgenomen (o.a aanleg bedrijventerreinen en plaatsing windmolens).

Op grond van de huidige POV kan GS ontheffing verlenen aan gemeenten om bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen toe te staan. Dit stelsel van ontheffingen zorgt niet altijd voor transparant beleid.

In een (partiële) herziening van de POV die op 6 februari 2013 is vastgesteld wordt het ontheffingenstelsel vervangen door directe regels. Daarnaast is de provincie voornemens gebruik te maken van het instrument 'inpassingsplan' voor grote ruimtelijke ingrepen die het provinciaal belang raken. Schaalvergroting van agrarische bedrijven boven 3 ha valt hier ook onder.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is nagegaan of het plan voldoet aan de verordening. De meest relevante onderdelen worden hieronder beschreven.

Windmolens

Een bestemmingsplan bevat bestemmingen en regels tot behoud van de windvang en van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de in of nabij het plangebied aanwezige windmolens, aangegeven op bijlage 12, kaart 6a. De Stel's meulen is als zodanig aangegeven op deze bijlage. Het onderhavige bestemmingsplan bevat regels ter bescherming van de molenbiotoop en voldoet daarmee aan de omgevingsverordening.

Ecologische hoofdstructuur

Ten noorden van het plangebied liggen gronden die zijn aangewezen als ecologische hoofdstructuur, zie figuur 8. Volgens de omgevingsvergunning geldt dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gebied dat deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur en een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande ruimtelijk plan maakt er geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk zijn die de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten. De EHS heeft geen externe werking en aangezien het plangebied niet binnen de EHS ligt vormt dit geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0009.png"

Figuur 8: EHS (groen)

Infrastructuur

De kaart 'Infrastructuur' geeft een zone aan ter reservering van verbreding van de A7. Deze zone ligt ten zuiden van de A7. In artikel 4.17 Reserveringszones (energie-)infrastructuur is opgenomen dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in de bouw of aanleg van nieuwe gebouwen, bouwwerken en gebruik van gronden die afbreuk doen of kunnen doen aan de mogelijkheid om wegen, spoorwegen en leidingen aan te leggen in de reserveringszones of zoekgebieden voor wegen, spoorwegen en leidingen. Het plangebied ligt echter buiten deze reserveringszone en geeft dus geen belemmering.

Woningbouwprogramma

In de verordening zijn ook de afspraken vastgelegd over het aantal te bouwen woningen per gemeente voor de komende jaren. Op grond van artikel 4.7, lid 3 moet de toelichting van een bestemmingsplan inzicht bieden in het aantal woningen dat op grond van of krachtens andere bestemmingsplannen in de gemeente kan worden gebouwd gedurende de periode waarvoor Gedeputeerde Staten de nieuwbouwruimte hebben vastgesteld. Gemeente slochteren maakt onderdeel uit van het samenwerkingsverband Regio Groningen-Assen 2030. In dat verband vindt er afstemming plaats over woningbouwprogrammering. Gemeente Slochteren heeft voor het dorpsgebied Harkstede, buiten de Borgmeren en Meerstad om, ruimte voor ongeveer 25 nieuwe woningen. De gemeente is bereid er daarvan 17 in te zetten binnen onderhavig plangebied. Hiermee wordt voldaan aan artikel 4.7, lid 4 van de Omgevingsverordening, namelijk dat de woningbouwcapaciteit in het bestemmingsplan, vermeerderd met de restcapaciteit in andere bestemmingsplannen, de door Gedeputeerde Staten vastgestelde nieuwbouwruimte niet overschrijdt. Volgens artikel 4.27, lid 1 van de Omgevingsverordening voorziet een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden in het buitengebied niet in de vestiging van nieuwe woningen. Het plangebied maakt op grond van de Omgevingsverordening deel uit van het bestaand stedelijk gebied.

Ten aanzien van de behoefte wordt verwezen naar paragraaf 5.3 en hetgeen in het kader van de ladder duurzame verstedelijking daarover is aangegeven in paragraaf 3.2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0010.png"

Figuur 9: Provinciale kaart begrenzing buitengebied

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regio Groningen-Assen

Twaalf gemeenten en twee provincies werken sinds 1996 samen in de Regio Groningen-Assen. Zij zien de noodzaak om gezamenlijk op te trekken in de ruimtelijke ontwikkeling.

De provincies en gemeenten kijken daarbij over hun grenzen heen. Het uitgangspunt is dat de steden niet zonder de omliggende regio kunnen, maar de omliggende regio ook niet zonder de steden. De regio wordt beschouwd als was zij één gemeente. Het collectieve belang weegt zwaarder dan de belangen van de individuen. Door samen te werken ontstaan betere kansen voor ontwikkelingen in het hele regiogebied: kansen op goed werk, goed onderwijs, goede voorzieningen en op een goede betaalbare woning in een uitstekende woonomgeving.

De toekomstvisie voor de regio is neergelegd in de Regiovisie. De Regiovisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de lange termijn. Voor de uitvoering van de regiovisie zijn vier regionale programma's geformuleerd, te weten: Wonen & Verstedelijking, Bedrijventerreinen & Economie, Bereikbaarheid en Regiopark.

De afspraken over de hoofdlijnen van de samenwerking, de organisatie, de uitvoering, de financiële aspecten, de evaluatie, de monitoring en de vervolgactiviteiten zijn vastgelegd in een convenant. Het convenant loopt tot en met 1 januari 2030.

3.4.2 Masterplan Meerstad

Het Masterplan Meerstad is vastgesteld in 2005 en vormt als structuurvisie het ruimtelijk kader voor de verdere planologische procedures voor dit nieuwe woon- en werkgebied tussen Groningen en Slochteren. In Meerstad komen verschillende woonlandschappen met elk hun eigen specifieke karakter. De circa 10.000 woningen die hier de komende 25 jaar gebouwd worden, worden verdeeld over een totale oppervlakte van 2300 ha. Daarmee is Meerstad in oppervlakte net zo groot als de stad Groningen. Opvallend hierbij is de verhouding tussen wonen en natuur in Meerstad, omdat tweederde van het gebied zal gaan bestaan uit water en groen en dus slechts eenderde uit bebouwing.

Vanwege de lange looptijd van het project, wordt de ontwikkelingsstrategie van tijd tot tijd bijgesteld. Vooralsnog is het plandeel van het Masterplan tussen Lageland en Eemskanaal uit de exploitatie gehaald. De realisatie van Meerstad is geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Woonplan

Op 27 januari 2011 hebben wij het Woonplan 2010-2020 vastgesteld. Daarin staat de gemeentelijke visie op het wonen en de volkshuisvesting.

Een woonplan was toen niet (meer) verplicht, maar de gemeente Slochteren vond een Woonplan wel nodig. Met het Woonplan 2010-2020 konden en kunnen wij namelijk een goede afweging maken over de locatie van nieuwe ontwikkelingen, het aantal nieuw te bouwen woningen, de doelgroepen waarvoor gebouwd wordt en het tempo waarin gebouwd zou moeten worden.

Het Woonplan bepaalt voor de periode 2010-2020 waar nieuwe woningen kunnen worden gebouwd. Ook staat er in waar herstructurering of transformatie kan plaatsvinden: welke woningen zouden kunnen worden gesloopt en herbouwd. Door transformatie en herstructurering kunnen oude woningen worden vervangen door nieuwe, om te kunnen voldoen aan de huidige normen en eisen. Ook kan worden gebouwd voor nieuwe doelgroepen.
Naast deze kwantitatieve bouwopgave (aantallen) vermeldt het woonplan ook de gewenste woonkwaliteiten. Dat gaat bijvoorbeeld over duurzaam bouwen en leefbaarheid. Dit wordt ook wel de kwalitatieve bouwopgave genoemd.

Het Woonplan is gebaseerd op de toekomstverwachtingen, onder meer bevolkingsprognoses (o.a. leeftijd).
Daarnaast moest het Woonplan rekening houden met een aantal eerder vastgestelde plannen, die ook van invloed zijn op het wonen binnen de gemeente Slochteren. In de Toekomstvisie 2020 hadden wij er al voor gekozen in beginsel alleen te bouwen in de drie hoofdkernen (Harkstede, Slochteren en Siddeburen). Daarbuiten is incidentele woningbouw uitsluitend nog onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Voor Slochteren en Siddeburen lagen er ook al gebiedsvisies waarin nieuwe bouwlocaties zijn beschreven. Die locaties zijn in principe richtinggevend voor de locatie van nieuwbouw.

3.5.2 Welstandsnota

Bouwaanvragen (tegenwoordig heten die formeel aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen) worden onder andere beoordeeld op de welstandseisen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand worden geweerd.
De welstandseisen staan in de Welstandsnota. Zo is voor alle partijen vooraf duidelijk waaraan een bouwwerk moet voldoen: voor de aanvragers, voor de architect/aannemer, voor de aanwonenden én voor de welstandscommissie.

De Welstandsnota is onderdeel van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid en draagt bij aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Slochteren. De nota hangt daarom ook nauw samen met de bestemmingsplannen.
Een bestemmingsplan bepaalt of gebouwen of bouwwerken van bepaalde afmetingen op een bepaalde plaats zijn toegestaan. Voor de welstandstoets is dat een gegeven. De welstand kan wel de plaats en de omvang van gebouwen en bouwwerken nader bepalen, maar mag de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan niet frustreren. Daarbij is ook de bedoeling van het bestemmingsplan van belang. Als een bestemmingsplan weinig regelt over de bebouwing, kan de welstand dat verder invullen. Behalve als die vrijheid in het bestemmingsplan juist bedoeld was om veel vrijheid te bieden. Dan is het niet de bedoeling dat de welstand die vrijheid alsnog gaat inperken.

Welstand gaat dus over de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, maar ze gaat ook over de architectuur: vormgeving, verhoudingen, materiaalgebruik, kleurgebruik en dergelijke. Daarbij speelt de relatie met de omgeving een rol.

In dit plangebied geldt de Welstandsnota 2010 (vastgesteld op 18 november 2010).

3.5.3 Toekomstvisie het Land van Slochteren

Op 29 mei 2008 hebben wij de Toekomstvisie vastgesteld. Hierin staat onze visie op Slochteren in 2020. Die is uitgewerkt in een aantal thema's.

Kernbegrippen uit de Toekomstvisie zijn:

  • 1. rechten en plichten, eigen verantwoordelijkheid voor alle partijen: inwoners, maatschappelijk middenveld, ondernemers, partners en overheid;
  • 2. partijen zijn verantwoordelijk voor zichzelf, maar samen ook voor de gemeenschap. Samen staan we sterk;
  • 3. er mogen verschillen zijn: verschillen in voorzieningen, in woonmilieus, in werk- en ontwikkelmogelijkheden. Door die verschillen kunnen we als gemeente ruimte bieden om de eigen verantwoordelijkheid te nemen;
  • 4. variatie in eigenheid (identiteit): het karakteristieke van de dorpen en de mensen is een groot goed. Dat moet behouden en versterkt worden;
  • 5. verder ontwikkelen en versterken van kwaliteiten: de sociale cohesie ofwel noaberschap (nodig voor de ontmoeting), het goede voorzieningenniveau, het prettig wonen. We moeten de ingezette koers doorzetten;
  • 6. kwaliteit gaat voor kwantiteit. Dit geldt zowel voor voorzieningen, ondernemerschap en wonen. Liever betere voorzieningen op één plek dan versnipperde voorzieningen.

De visie is geen structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. Een ruimtelijke visie en een kaartbeeld staan er niet in. Er staat niet in hoe de dorpen en straten er straks uit zullen zien. De visie is vooral bedoeld om hoofdlijnen uit te zetten. Op basis daarvan gaan we verder beleid uitwerken.

Dat uitwerken gebeurt onder andere bij de actualisering van bestemmingsplannen.
Het behoud van de functiemenging met kleinschalige bedrijven en woon-werkcombinaties in en bij de dorpen is een belangrijk uitgangspunt in de visie. We proberen daar in de bestemmingsplannen zo goed mogelijk randvoorwaarden voor te scheppen. De verantwoordelijkheid ligt echter bij de ondernemers. Zij moeten het zelf doen. Daarnaast wordt ook toekomstgericht ondernemerschap gestimuleerd.

3.5.4 Landschaps- en groenvisie

Wij hebben in 2000 de Landschaps- en groenvisie vastgesteld. Op basis daarvan is een Basisdocument integraal beheerplan opgesteld dat vervolgens weer uitgewerkt is in een Beheerplan groen Slochteren.

De Groen- en landschapsvisie schetst de gewenste ontwikkelingslijn van de groene ruimte binnen de gemeente. De visie maakt onderscheid tussen de groenstructuur in de kernen en de groenstructuur in het buitengebied.

Het groen in de kernen wordt onderverdeeld in drie typen:

  • het lint (tunnelbos);
  • bossingels en struwelen;
  • groen in de woonomgeving.


In het buitengebied ligt de schaal op landschapsniveau. Wij zetten in op de volgende doelen:

  • vergroten van de herkenbaarheid van het landschap en beschermen van de karakteristieke onderdelen ervan;
  • tot stand brengen ecologische verbindingen, gekoppeld aan het vergroten van de ecologische waarde van de elementen zelf;
  • vergroten mogelijkheden recreatief gebruik;
  • ontwikkelen aantrekkelijke woonmilieus;
  • bieden van mogelijkheden voor nieuwe functies.
3.5.5 Bomen

Onze Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kent een kapvergunningstelsel dat waardevolle en monumentale bomen beschermt tegen kap. Beschermd zijn door de gemeente aangewezen waardevolle en monumentale bomen, maar ook bomen die zijn geregistreerd bij de Bomenstichting.

De monumentale bomen die bij de Bomenstichting geregistreerd zijn, krijgen via de bestemmingsplannen nog een extra bescherming. Die krijgen namelijk een aanduiding op de verbeelding. Binnen de aanduiding is voor diverse bedreigende activiteiten een omgevingsvergunning nodig. Bij de vergunningverlening wordt beoordeeld of de boom niet onevenredig wordt aangetast.
Daarmee worden deze bomen ook beschermd tegen indirecte gevaren, zoals beschadiging of verstikking van het wortelgestel. Graven, het aanleggen van funderingen, maar ook uit bouwwerken, verhardingen, ophogingen en dergelijke kunnen de bomen namelijk bedreigen.

Op het perceel Hoofdweg 241 in Slochteren bevinden zich een aantal monumentale bomen. Door het verplaatsen van het (onbenutte) bouwvlak naast de bestaande woning is kap van deze bomen niet noodzakelijk. Eén van de monumentale bomen ligt nu binnen het bouwvlak en na aanpassing van het bestemmingsplan niet meer.

3.5.6 Ecologische basiskaart

‘De ecologische basiskaart en leidraad Slochteren’ is een handreiking voor het toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden met de mogelijke gevolgen voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De kaart en leidraad geven invulling aan de goedgekeurde gedragscode door LNV “Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorzieningen” en is ook van belang als toetsingskader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet.

De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten waarop ondermeer de ligging van natuurgebieden en aanwezige populaties van soorten zijn aangegeven. De themakaarten zijn bedoeld als toetsingskader bij ruimtelijke ingrepen’ en bij ‘bestendig beheer en onderhoud’. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.

Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden, aangezien binnen de natuurgebieden bijzondere waarden al beschermd worden door de planologische status van die gebieden. De aandacht is daarbij vooral gevestigd op bijzondere soorten of waarden genoemd in de Flora- en faunawet die voorkomen in gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen.

Ruimtelijk worden er vier gebieden onderscheiden, het lint (A), Midden-Groningen (B), het gebied Luddeweer-Overschild (C) en het overige deel van de gemeente aan weerszijden van het lint (D). Het stedelijke deel (het bebouwingslint van Harkstede tot Siddeburen), bezit een relatief lage natuurwaarde en weinig bijzondere soorten, behalve een aantal vogel- en vleermuissoorten. De gebieden C en D zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik en bezitten eveneens lage natuurwaarden, met uitzondering van een aantal (geïsoleerde) locaties die o.a. in beheer zijn bij natuurbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer (o.a. De Baggerputten) of een stichting (o.a. De Fraeylemaborg). Ten aanzien van de beheerdoelstellingen van de (gemeentelijke) bermen, oevers en beplantingen wordt verwezen naar het Beheerplan Groen uit 2004. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op het aspect natuur.

3.5.7 Nota Duurzaam Slochteren

Op 29 oktober 2009 is door de gemeenteraad de Nota Duurzaam Slochteren vastgesteld.

In deze nota is het beleid op het gebied van milieu en duurzaamheid vastgelegd. De uitvoering van de nota is in eerste instantie gericht op de periode 2010-2013.

De beleidsvisie sluit aan op de koers die is uitgezet in de Toekomstvisie Land van Slochteren. Qua thematiek wordt hier ook op aangesloten.

De ambities voor het thema Buitengebied en recreatie en toerisme zijn als volgt:

  • Inzetten op een duurzaam gebruik van het buitengebied met een balans tussen de verschillende functies.
  • Bestaand beleid voor landschap, groen en water voortzetten en waar nodig of mogelijk aanscherpen.
  • Duurzaam gebruik van het buitengebied houdt in de balans vinden voor verschillende gebruikers: alleen door de verschillende functies goed op elkaar af te stemmen kunnen de kwaliteiten van het buitengebied worden benut en behouden.
  • In een duurzaam buitengebied past geen grootschalig toerisme. Kleinschalig toerisme sluit wel uitstekend aan bij de structuur van het buitengebied en de verschillende functies die de ruimte in het buitengebied gebruiken.
  • Beleid voor het kansen bieden aan kleinschalig toerisme verankeren in het bestemmingsplan buitengebied.
  • Stimuleren van kleinschalige toerisme en andere vormen van duurzaam ondernemen inbrengen in Vitaal Platteland.
  • Aanleggen en verbeteren van fiets-, wandel en vaarmogelijkheden.
3.5.8 Gemeentelijk cultuurbeleid

Wij hebben op 20 december het cultuurbeleid voor de periode 2013-2016 vastgesteld. De cultuurnota – onder de naam ‘Syncope’ - beschrijft de ambities voor de komende jaren op het gebied van kunst en cultuur. Vanuit de gedachte dat cultuur een belangrijke bijdrage levert aan een aantrekkelijk woon-, werk- en leefgebied, aangevuld met het feit dat er beperkte financiële middelen beschikbaar zijn, wordt expliciet gekozen voor méér samenhang met andere beleidsterreinen.

Kunst en cultuur in al hun verschijningsvormen maken de kwaliteit van onze gemeente zichtbaar en voelbaar. Cultuur verbindt mensen. De eigenheid van een gemeenschap komt tot uitdrukking in lokale culturele evenementen, vaak geworteld in een lange traditie. Daarbij past ook een respectvolle omgang met cultureel erfgoed en de monumenten in onze gemeente. Wij zien het cultuurbeleid als een onderdeel van de gebiedsmarketing: het verhaal van het Land van Slochteren. Kenmerkende elementen als de borg, oude en jonge monumenten en culturele evenementen versterken het beeld van Slochteren als een gemeente waar het goed wonen, werken en recreëren is. Zo vergroten we de aantrekkingskracht voor nieuwe bedrijven, ondernemers en inwoners en investeren we in de economische ontwikkeling van de gemeente. Daarbij geven we ruimte voor eigen initiatief en verantwoordelijkheid, ook in het cultuurbeleid. We bevorderen cultureel ondernemerschap. Creatieve relaties binnen het culturele domein, maar ook tussen cultuur en andere aspecten van de samenleving worden aangemoedigd. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

3.5.9 Geluidsplan

Op 15 november 2010 hebben wij het Geluidsplan vastgesteld. Daarin hebben wij aangegeven hoe wij met het onderwerp geluidhinder willen omgaan. De gemeente heeft diverse verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het terrein van het geluid. De gemeente neemt besluiten over bedrijfsactiviteiten, industriële installaties, horeca en wegverkeer, maar ook over tijdelijke activiteiten zoals evenementen. Bij dit soort plannen beoordeelt de gemeente welke geluidsbelasting en -hinder acceptabel is en of er in redelijkheid maatregelen getroffen kunnen worden. Bij de afweging over de toelaatbare geluidsbelasting spelen de volgende zaken een rol:

  • de mate van hinder voor de bewoners in de omgeving;
  • in aanmerking komende maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen;
  • de kosten van de maatregelen;
  • het economisch of maatschappelijk belang van de activiteit.

Het resultaat van de afweging is een geluidsnorm. Wij willen ook nadrukkelijk rekening houden met de effecten op de gezondheid. Daarom zullen wij waar nodig behalve geluidsnormen ook voorwaarden stellen aan plannen en activiteiten.

Het geluid heeft een bijzondere relatie met de ruimtelijke ordening. Het geluid neemt immers af met de afstand tot de geluidsbron. In bestemmingsplannen moeten wij daarom ook altijd rekening houden met het onderwerp geluidhinder. Aan de ene kant omdat het een wettelijke verplichting is vanuit de Wet geluidhinder. Aan de andere kant ook los van die wet. Wij moeten immers beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dat geldt bij nieuwe geluidsbronnen in de buurt van woningen en andere gevoelige functies, maar ook omgekeerd: de bouw van nieuwe woningen en geluidgevoelige functies bij bestaande geluidsbronnen.

Het Geluidsplan gaat ook over de autonome ontwikkelingen. Dat zijn de situaties waarbij zich geen nieuwe functies aandienen, maar er wel dingen veranderen. Door toenemend verkeer bijvoorbeeld kan de geluidhinder toenemen.

Het Geluidsplan geeft ons een handvat voor deze situaties. Voor verschillende situaties geeft het plan weer wat u van ons kunt verwachten, maar ook wat wij van u verwachten. Het plan heeft de status van beleidsregel.

3.5.10 Structuurvisie Harkstede 2022

De gemeenteraad van Slochteren heeft in zijn vergadering van 20 februari 2014 de structuurvisie Harkstede 2022 gewijzigd vastgesteld

De structuurvisie beschrijft op hoofdlijnen het te voeren ruimtelijke beleid. Dat ruimtelijke beleid op hoofdlijnen is gebaseerd op een ruimtelijk-functionele analyse, ambitie en visie. Het plangebied is in de structuurvisie onderdeel van de ontwikkellocatie Harkstede Oost.

Over deze locatie is het volgende in de ontwerp structuurvisie opgenomen.

Ten oosten van Harkstede is het kenmerkende historische landschap met lange diepe agrarische kavels, die hun oorsprong hebben aan de Hoofdweg nog goed waarneembaar. Boerderijen, herenbehuizing en stevige laanbeplanting geven dit deel van de Hoofdweg de nodige allure. Juist het aanhelen en opwaarderen van de bebouwing aan de Hoofdweg is het uitgangspunt en doel van de ontwikkeling van Harkstede Oost. Verscholen achter een parkeerterrein naast het voormalige bankgebouw ligt het Rijpmakanaal, een ecologisch en landschappelijk waardevolle verbinding met het verderop gelegen natuurgebied Midden-Groningen. Een fietsroute zorgt weliswaar voor een goede ontsluiting, maar zichtbaar vanaf de Hoofdweg is die prachtige landschappelijke kwaliteit van het Rijpmagebied niet. Door het parkeerterrein elders in het dorpsgebied een plaats te geven, ontstaat de mogelijkheid om het Rijpmakanaal weer te verbinden met het tegenovergelegen water van het hertenkamp. Zoals het in vroegere tijden is geweest, toen aan het eind van het hertenkamp de boten konden zwenken (de zwaaikom). Nu volstaat een visuele waterverbinding, omdat daarmee een mooie en duidelijke verweving van dorp en het omliggend landschap tot stand kan worden gebracht.

Direct naast het bankgebouw detoneren de discotheek (Two Brothers) en de naastgelegen boerderij (Tepper) in het statige beeld van de lintbebouwing. Een locatie die opwaardering verdient door vervanging en introductie van woonbebouwing in de vorm van één of twee kloeke elementen. Door de nieuwe bebouwing goed te laten aansluiten bij andere, grotere elementen in het lint, zal de cultuuras ter plaatse kunnen aanhelen. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de structuurvisie. In hoofdstuk 5 wordt het plan nader beschreven.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de resultaten van de verschillende onderzoeken naar de randvoorwaarden voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de bijbehorende regelingen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in de volgende thema's: milieuaspecten, externe veiligheid, luchtkwaliteit, water, archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna en civieltechnische aspecten.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Wegverkeerslawaai
4.2.1.1 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder regelt onder meer dat het geluid van het wegverkeer wordt betrokken bij de vaststelling van bestemmingsplannen. De wet schrijft akoestisch onderzoek voor als er in of bij het plan wegen voorkomen met een zone. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is geregeld welke wegen een zone hebben. In het akoestisch onderzoek wordt ondermeer gekeken naar de geluidsbelasting op de woningen binnen de zone.

De Wet geluidhinder hanteert voorkeursgrenswaarden voor de geluisbelasting op de gevel van de woning. Het geeft criteria aan voor het toelaten van een hogere geluidsbelasting indien de voorkeurswaarde niet gehaald kan worden. De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, waar wegen in zijn opgenomen die een zone kennen als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, een akoestisch onderzoek wordt ingesteld. Daarbij wordt ondermeer gekeken naar de geluidsbelasting op woningen binnen de zone, de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg de hoogste toelaatbare normen worden overschreden.

Bij woningen is de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Er kan in bepaalde situaties een hogere grenswaarde worden toegestaan (tot maximaal 68 dB). De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is daarbij ondermeer afhankelijk van het gebruik (burgerwoning of agrarische bedrijfswoning), de ligging (stedelijk of landelijk gebied), aard geluidsbron (nieuwe weg of bestaande weg) en het feit of het gaat om totale nieuwbouw of vervanging van een bestaande woning. In de Nota Wegverkeerslawaai Gemeente Slochteren (WMA, 2008) worden voor alle situaties de voorkeurgrenswaarden en toelaatbare waarden getoond.

Op basis van de verzamelde verkeers- en omgevingsgegevens zijn de geluidscontouren per wegvak berekend met behulp van Standaard rekenmethode I. Hierbij zijn de volgende geluidscontouren in beeld gebracht: 48 dB, 53 dB en 58 dB.

De geluidscontouren zijn berekend inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder (2 dB voor wegen met snelheid van 70 km/uur of meer en 5 dB voor de overige wegen). In de bijlage zijn de onderzoeksresultaten en geluidscontouren opgenomen. In dit onderzoek is de ontwikkeling van Meerstad inbegrepen. De verkeersprognoses gaan daarbij uit van een nieuwe verkeersstructuur ten behoeve van de ontsluiting van Meerstad.

In het plangebied heeft alleen de Hoofdweg een geluidszone. In het kader van de Wet geluidhinder vanwege wegverkeer is er akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in bijlage 1 en worden hieronder samengevat.

Met behulp van het berekeningsmodel is de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Hoofdweg berekend. De geluidscontouren van de Hoofdweg zijn weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0011.png"

Figuur 4.1: Geluidscontouren incl. art. ex 110g Wgh t.g.v Hoofdweg

De 48 dB – contour (groen gearceerd) van de Hoofdweg ligt op circa 63 meter vanaf de Hoofdweg. Buiten deze contour geldt dat geen akoestische bezwaren gelden om woningen te realiseren.

In het gebied tussen de 48 dB – en de 63 dB – contour (oranje gearceerd) geldt dat voor woningen beoordeeld dient te worden of maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn. Hierbij valt te denken aan bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Als maatregelen niet mogelijk/doelmatig zijn, dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren.

In het gebied tussen de 63 dB - contour en de Hoofdweg (rood gearceerd) kunnen conform de Wet geluidhinder geen woningen worden gerealiseerd. In deze zone zijn geen woningen geprojecteerd. In de geel aangeduide zone wel; hiervoor zal een hogere grenswaarde worden verleend. Deze procedure loopt parallel aan die van het bestemmingsplan.

4.2.2 Industrielawaai

In het plangebied liggen geen inrichtingen waar een geluid contour van uitgaat (geluidszoneringsplichtige bedrijven). Binnen het plangebied zijn ook geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen toegestaan.

De uitwaartse milieuzonering van het bedrijventerrein op grondgebied van Hoogezand-Sappemeer heeft geen invloed op het plangebied, omdat het plangebied ruim buiten de geluidzone van het industrieterrein is gelegen.

4.2.3 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

De VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Die aspecten worden weergegeven in scores of in richtafstanden tot hindergevoelige objecten. Op basis van de aspecten worden de verschillende bedrijfstypen gescoord in milieucategorieën. Daaruit volgt een indicatie van de afstand die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten.

De norm is niet wettelijk verankerd. Het gaat om een richtafstand. Het bestuursorgaan kan met die richtafstand in de hand differentiëren naar omgevingstypen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in omgevingstypen: rustige woonwijk, rustig buitengebied, en gebied met functiemenging (gemengd gebied).Ook de specifieke eigenschappen van het geval doen ter zake, bijvoorbeeld de schaal van de activiteiten. In voorkomende gevallen zal de bestuursrechter de afweging van het bestuursorgaan toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Daarbij weet de VNG-brochure meestal zwaar.

De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen.

Naast het afwegingskader van de brochure kunnen ook wettelijke normen van toepassing zijn. Zo heeft een melkveehouderij bijvoorbeeld te maken met de Wet milieubeheer, het Besluit landbouw milieubeheer en/of de Wet geurhinder en veehouderij. Van geval tot geval moet worden beoordeeld hoe eventuele wettelijke normen en de VNG-richtlijn zich tot elkaar verhouden, beide bevatten immers maximum afstanden tot omliggende objecten. In zijn algemeenheid geldt dat in ieder geval aan de wettelijke normen moet worden voldaan. In sommige gevallen kan er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.

Omliggende niet-agrarische bedrijven

Op grond van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009) gelden vanuit de omliggende bedrijven de volgende toetsingsafstanden. Op locatie Hoofdweg 11, Hoofdweg 19a en Rijpmakanaal 4 zijn bedrijven tot maximaal categorie 3.1 toegestaan. Tevens is er op Hoofdweg 11 een loonbedrijf toegestaan.

Voor categorie 3.1 bedrijven geldt ten opzichte van de gevels van woningen een richtafstand (in een gemengd gebied) van 30 meter gemeten vanaf de perceelsgrens van het bedrijf. In figuur 4.2 is aangegeven waar woningbouw mogelijk is op basis van de toetsingsafstand van 30 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0012.png"

Figuur 4.2: Woningbouwmogelijkheden o.b.v. richtafstanden

Indien de richtafstand die behoort bij de categorie van dat bedrijf wordt aangehouden, bedraagt de geluidbelasting bij omliggende woningen meestal niet meer dan 50 dB(A) etmaalwaarde in een gemengd gebied. Dit is wel een grove benadering. De werkelijke geluidbelasting is namelijk afhankelijk van tal van aspecten, zoals de vorm en grootte van het bronoppervlak, het geluidspectrum van de bron, de invloed van reflecterende en verstrooiende objecten, zoals de bodem en omliggende gebouwen etc. Derhalve is voor de volledigheid ook gerekend met een akoestische verkaveling van de percelen (dB(A)/m2). De VNG-richtafstanden kunnen niet op eenduidige wijze worden terug gerekend naar voor geluidberekeningen bruikbare kentallen in dB(A)/m2. Bij de berekeningen is uitgegaan van kentallen die ons inziens niet ruim, maar wel realistisch zijn voor categorie 3.1-bedrijven. Figuur 4.3 laat zien waar woningbouw op basis van die berekeningen in het kader van een goede ruimtelijke ordening mogelijk is. Voor het perceel Hoofdweg 26 geldt dat in het bestemmingsplan aan de gronden de bestemming Gemengd-1 is toegekend. Op dat perceel mogen alleen bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 worden gevestigd. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied moet op grond van de VNG-systematiek uit worden gegaan van een minimale afstand van 10 meter tussen de perceelsgrens van Hofdweg 26 en de gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0013.png"

Figuur 4.3: Woningbouwmogelijkheden o.b.v. akoestische verkaveling

Ter wille van de zorgvuldigheid is ook beoordeeld in hoeverre de geluidsbelasting van de huidige bedrijven invloed heeft op het plangebied. Uit de akoestische onderzoeken is gebleken dat de akoestische situatie van de bedrijven voor een groot deel in het plangebied niet conflicteert met de ruimtelijke inpasbaarheid van nieuwbouwwoningen. In figuur 4.4 is op basis van akoestisch onderzoek inzichtelijk gemaakt in welk gebied er woningbouwmogelijkheden zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0014.png"

Figuur 4.4: Woningbouwmogelijkheden

Het weergeven plangebied kan richting de Hoofdweg worden vergroot als het bevoegd gezag een hogere waarde ten gevolge van verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder) van Tamminga toestaat. Hiervoor zijn mogelijkheden tot een niveau van 65 dB(A) etmaalwaarde. Het gebied met woningbouwmogelijkheden kan richting het oosten vergroot worden, indien er op de perceelgrens van Tamminga een 2 meter hoog geluidscherm wordt geplaatst. Deze uitbreidingsmogelijkheden zijn in figuur 4.5 inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0015.png"

Figuur 4.5 Woningbouwmogelijkheden met scherm en hogere waarde vanwege verkeersaantrekkende werking

Bij de planvorming inzake de woningbouw moet met de resultaten rekening worden gehouden. In dat geval is er sprake van een goede ruimtelijke ordening en worden de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd en is er ook geen sprake van beperking van de mogelijkheden op die bedrijfspercelen in relatie tot de bestemming die daar categorie 3.1 bedrijven toestaat. Het akoestisch onderzoek is als bijlage bijgevoegd.

Omliggende agrarische bedrijven

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen intensieve veehouderijen. Er zijn wel enkele melkrundveehouderijen die op grond van een bestaande vergunning of onder een AMvB, hun bedrijf kunnen uitoefenen. Bij het bestemmen van deze bedrijven in het bestemmingsplan Buitengebied West zijn de bestaande erven als uitgangspunt genomen en is bij uitbreidingsmogelijkheden rekening gehouden met alle relevante milieu-aspecten.

Waar het akkerbouwbedrijven betreft, voldoet een afstand van 30 meter als richtlijnafstand. Verder is de bestaande woonbebouwing al grensstellend in relatie tot eventuele milieubelasting. Daarnaast kan er doordat bouw- en milieuvergunning per 1 oktober 2010 zijn opgegaan in de omgevingsvergunning een goede afstemming plaatsvinden tussen bouw- en milieuactiviteiten.

Gesteld kan worden dat omliggende agrarische bedrijven geen belemmering opleveren voor woningbouw op onderhavig plangebied en dat de woningbouw de bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

4.2.4 Bodem
4.2.4.1 Bodemkwaliteit

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem behoort te passen bij het huidige of het toekomstige gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag door menselijk handelen de kwaliteit van de bodem niet verslechteren (wettelijke zorgplicht).

Over uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen is informatie te vinden op de Bodeminformatiekaart (via www.provinciegroningen.nl).

Op de bodeminformatiekaart staat ook informatie over verdachte locaties. Een locatie wordt als verdacht aangemerkt als er in het verleden bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden die tot bodemverontreiniging zouden hebben kunnen geleid. Verdachte locaties zijn nog niet onderzocht, zodat niet bekend is of de mogelijke verontreiniging ook daadwerkelijk aanwezig is. Onder verdachte locaties vallen ook slootdempingen en kavelpaden en dammen. Deze drie categorieën staan echter niet op de Bodeminformatiekaart.

Voor de onverdachte percelen in de gemeente Slochteren is de diffuse bodemkwaliteit vastgelegd in de Regionale Bodemkwaliteitskaart provincie Groningen (vastgesteld februari 2014).
De bovengrond (van maaiveld tot 0,5 meter diep) in de woongebieden (dorpskernen en lintbebouwing) voldoet gemiddeld aan de functie Wonen. De ondergrond (van 0,5 tot 2,5 meter diep) voldoet aan de Achtergrondwaarden.
De gemiddelde bodemkwaliteit van zowel de bovengrond als de ondergrond op de onverdachte landbouw- en natuurpercelen voldoen aan de Achtergrondwaarden.

4.2.4.2 Grondverzet

De regels voor hergebruik van grond, bouwstoffen en baggerspecie vallen onder het Besluit bodemkwaliteit. De gemeente Slochteren heeft op basis daarvan de regels voor hergebruik van grond vastgelegd in de Regionale bodemkwaliteitskaart provincie Groningen en de Regionale Nota bodembeheer provincie Groningen (in werking getreden op 27 februari 2014). Hierin is beschreven welke grond waar gebruikt mag worden en welke kwaliteit grond uit een bepaald gebied verondersteld wordt te hebben. Nieuwe toepassingen van grond en bouwstoffen en hergebruik van grond moeten gemeld worden via het landelijk Meldpunt bodemkwaliteit. De perceelseigenaar is uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de bodemkwaliteit van zijn perceel.

4.2.4.3 Bodemtoets

De gemeente voert een bodemtoets uit naar aanleiding van plannen van een initiatiefnemer. Voor diverse activiteiten dienen initiatiefnemers bij de gemeente na te gaan of een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden of niet. Die activiteiten kunnen zijn: toekomstige nieuwbouw en uitbreiding van woningen, verbouw van vrijkomende agrarische bebouwing tot woningen, verandering van bedrijfsactiviteiten, vestiging van nieuwe bedrijven of bij sloop- of graafwerkzaamheden.
Uit de bodemtoets komt naar voren of er voldoende informatie beschikbaar is voor de aanname dat de aanwezige kwaliteit van de bodem voldoet aan de eisen voor die activiteiten. Indien nodig moet de aanvrager (extra) informatie leveren, vaak in de vorm van een milieukundig bodemonderzoek.

4.2.4.4 Plangebied

In het kader van dit bestemmingsplan heeft Antea Group bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in bijlage 2. De resultaten van het bodemonderzoek wordt hieronder samengevat.

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat op (met name de achterzijde van) het perceel aan de Hoofdweg 13 enkele matige tot plaatselijk een sterke grondverontreinigingen met lood en/of PAK. De verontreinigingen hebben een heterogeen karakter, een beperkte omvang en zijn vermoedelijk (deels) te relateren aan de aanwezigheid van bijmengingen.

Ter plaatse van het puinpad bij de ingestorte schuur is een sterke grond- en grondwaterverontreiniging met minerale olie en/of xylenen aangetroffen. De verontreinigingen zijn horizontaal zintuigelijk en analytisch begrensd. Verticaal is de grondverontreiniging zintuiglijk begrensd op een diepte van 1,5 mmv.

De verontreiniging heeft een beperkte omvang van enkele kuub. Hierbij vormt de onderliggende leemlaag (vanaf 2,5 m –mv.) een natuurlijke begrenzing (scheidende laag).

Voorafgaand aan toekomstige graafwerkzaamheden ter plaatse van de beperkte verontreinigingen dient een plan van aanpak te worden opgesteld. Op het overige deel van de onderzoekslocatie zijn geen noemenswaardig verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen in de bodem aangetroffen. In de grond met puinbijmengingen, de funderingslaag en in het puinpad is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetoond. Indicatief getoetst aan het Besluit bodekwaliteit varieert de kwaliteit van de grond (afhankelijk van de verontreinigsgraad) van AW2000 tot Niet toepasbaar.

De verontreinigingen worden door de initiatiefnemer verwijderd. De grond is daarmee geschikt voor het beoogde gebruik. De kosten daarvoor zijn opgenomen in de exploitatie van het plan. Het aspect bodem is daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Wetgeving inrichtingen

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er ramp gebeurt.

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

Het BEVI maakt onderscheid tussen twee categorieën risicogevoelige objecten: kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten.
Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over welke groepen mensen in het bijzonder moeten worden beschermd. Daarnaast spelen ook het aantal personen en de verblijfsduur een rol.

Het BEVI geeft geen harde definities van kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Het noemt enkele categorieën kwetsbare objecten, met daarbij voorbeelden. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit in ieder geval verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het BEVI onderscheidt twee vormen van risico: het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico.

  • 1. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico van één persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een ongeval. Het maakt niet uit of daar echt personen aanwezig zijn.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als:
de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.

Het plaatsgebonden risico laat zich goed vertalen op een kaart. De verschillende punten in de omgeving met hetzelfde risico worden verbonden en zo ontstaat een contour. Zo wordt op de kaart een gebied met een bepaald risico aangegeven.

Voor kwetsbare objecten geldt een zogenaamde grenswaarde: een kans van 10-6 per jaar. Die mag niet worden overschreden.
Voor beperkt kwetsbare objecten is de kans van 10-6 een zogenoemde richtwaarde. Als het risico groter wordt, moet dat goed gemotiveerd worden.

  • 2. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het groepsrisico is niet een vast getal, maar wordt uitgezet in een grafiek. Die geeft een curve waarin de kans op een bepaald aantal doden is af te lezen: zoveel kans op één dode, zoveel kans op twee doden en zo verder.

Het groepsrisico geeft inzicht in de eventuele maatschappelijke ontwrichting. Daardoor kan er bewuster worden omgegaan met risico's.

Het groepsrisico kan op twee manieren toenemen:

  • door uitbreiding van risicovolle activiteiten: de kans op een ongeval neemt toe;
  • door het verhogen van de personendichtheid (bijvoorbeeld door woningbouw): het aantal mogelijke doden neemt toe.

In beide gevallen neemt het groepsrisico toe. Daarom wordt er bij het opstellen van ruimtelijke plannen naar het groepsrisico gekeken.

Voor het groepsrisico gelden geen harde normen, maar alleen oriënterende waarden. Als die waarden worden overschreden, moet het bestuur dat motiveren. De regels daarvoor staan in het BEVI en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Wij moeten in ieder geval aandacht besteden aan:

  • het aantal personen in het invloedsgebied;
  • het groepsrisico;
  • de mogelijkheden om het risico te verminderen;
  • de alternatieven;
  • de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.
4.3.2 Wetgeving buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en van de gemeente. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met bepaalde risicovolle buisleidingen.

  • De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor het plaatsgebonden risico (PR). Het bestemmingsplan mag binnen de PR 10-6 risicocontour geen kwetsbare objecten mogelijk maken. Ook risicoverhogende objecten mogen niet. Risicoverhogende objecten zijn bijvoorbeeld windmolens (afvallende wieken) en hoogspanningslijnen. Beperkt kwetsbare objecten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
  • De gemeente moet het groepsrisico (GR) verantwoorden. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Het invloedsgebied bij brandbare vloeistoffen reikt tot net buiten de 10-6 contour. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet het invloedsgebied per geval berekend worden.
  • De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor belemmeringenstrook met aanleg vergunningstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.

Formeel vallen de transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas of aardolieproducten) nog niet onder het Bevb, maar onder de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire zal echter gaan vervallen. Deze types leidingen zullen op dat moment ook onder het Bevb gaan vallen. Als de ruimtelijke inpassing van deze leidingen echter voldoet aan het Bevb, wordt automatisch voldaan aan de huidige Circulaire.

4.3.3 Wetgeving transportroutes

Voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportassen (spoor, weg of water) is de circulaire "RisicoNormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen" (RNVGS) van toepassing. Deze circulaire is op 1 april 2015 vervangen door het Besluit externe veiligheid transportroutes (Betv) en het daaraan gekoppelde Basisnet.

Basisnet

Het Basisnet is bedoeld om de transportroutes vast te leggen. Het basisnet houdt rekening met de veiligheid, maar ook met de dynamiek van het transport en met toekomstige groei. In het basisnet is de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur opgenomen.

Onder het landelijk basisnet vallen binnen de gemeente Slochteren de A7, de N33 en het Eemskanaal.

De provincie Groningen al een provinciaal basisnet vastgesteld, als onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening. Het basisnet geeft aan voor welke provinciale wegen aspecten van externe veiligheid aan de orde zijn. Het basisnet ziet op plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Provinciespecifiek is een extra regel voor de bescherming voor minder zelfredzame personen.

Voor Slochteren is de volgende infrastructuur opgenomen in het provinciaal basisnet: A7, N33, N387, N860, N865, N987 en het Eemskanaal. De A7, N33 en het Eemskanaal zijn zoals gezegd tevens opgenomen in het nationaal basisnet.

  • Binnen 30 meter van de rand van wegen en spoorwegen in het basisnet mogen wij geen nieuwe objecten of functies voor beperkt zelfredzame personen toestaan (scholen, zorgwoningen, zorgcentra et cetera).
  • In de toelichting van bestemmingsplannen moeten wij aandacht besteden aan het groepsrisico binnen 200 meter van een weg uit het basisnet. Met name de risico's van een plasbrand (een brandende plas) en een BLEVE (gasexplosie) moeten beschouwd worden.
  • In de toelichting moeten wij ook aandacht besteden aan het groepsrisico in gebieden binnen 1500 meter van de spoorweg Groningen-Zuidbroek. Een strook aan de zuidkant van de gemeente valt binnen de invloedsafstand voor toxisch gas. De invloedsafstanden voor een plasbrand en een BLEVE vallen buiten de gemeentegrens.
  • Er zijn geen wegvakken in of nabij de gemeente Slochteren waar de contour van het plaatsgebonden risico (PR 10-6) buiten de contour van de weg valt.


De gemeente Slochteren heeft geen gemeentelijk basisnet.

4.3.4 Plangebied

Het plangebied ligt buiten deze zones inzake vervoer gevaarlijke stoffen. Ten aanzien van vervoer van gevaarlijke stoffen gelden er derhalve geen belemmeringen voor dit plan. De meest nabij gelegen aardgastransportleiding ligt op bijna 2 kilometer afstand. Tot slot bevinden er zich geen risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied. Het plan laat geen risicovolle activiteiten toe. Er hoeeft derhalve geen verantwoording van het groepsrisico te worden opgenomen.

De Veiligheidsregio Groningen heeft onderhavig bestemmingsplan tevens beoordeeld in het kader van de bestrijdbaarheid (bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen) in het plangebied. Uit de beoordeling blijkt dat de bestrijdbaarheid geen aanleiding geeft tot het treffen van maatregelen.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

Uit een luchtkwaliteitsonderzoek van WMA in juni 2008 is gebleken dat de achtergrondconcentraties van alle onderzochte stoffen ruim onder de geldende normen liggen. Ook nabij drukke wegen in de gemeente voldoet de luchtkwaliteit op 5 en 10 meter van de wegkant aan de geldende normen. Ook bij de te verwachten ontwikkeling van het wegverkeer zal de luchtkwaliteit aan de normen blijven voldoen. De gevolgen van de ontwikkeling van Meerstad zijn daarin al verdisconteerd.

Het onderzoek heeft daarnaast ook al gekeken naar andere ontwikkelingen die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen. Dat is gebeurd door middel van scenario's, bijvoorbeeld de realisering van 1500 nieuwe woningen en de aanleg recreatiegebied. Ook bij de realisatie van nieuwe functies met een verkeersaantrekkende en/of genererende werking blijft de totale concentratie als gevolg van de toename beneden de normen. Alleen bij bestemmingsplannen met een nog grotere verkeersaantrekkende werking zal aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden.

Dit betekent dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling en realisering van nieuwe bestemmingsplannen. Nabij rijks-, provinciale of gemeentelijke wegen zijn er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen om gevoelige functies toe te staan. Omdat bij deze ontwikkeling er slechts in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt kan er ruimschoots worden voldaan aan de normen.

4.5 Civieltechnische aspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen, waarvoor een specifieke planologische bescherming van belang is.

4.6 Water

4.6.1 Waterbeleid

Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

Het waterbeleid, zoals opgenomen in de nota Waterbeleid 21e eeuw, heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Op gemeentelijk niveau zijn drie beleidsdocumenten relevant: het Waterplan Slochteren – Watersysteemplan Duurswold (2008), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP, 2008) en de voorloper van deze plannen, de visie 'Het water van Slochteren' (2007).

4.6.1.1 Het water van Slochteren

Vooruitlopend op het gemeentelijke waterplan is er een watervisie opgesteld 'Het water van Slochteren'. In het Waterplan wordt de visie van Slochteren t.a.v. de waterkwaliteit en ecologie en de visie t.a.v. water en ruimtelijke ordening verwoord in ambitieniveaus. Er is gekozen voor drie oplopende ambitieniveaus die voor het watersysteem van de bebouwde omgeving in Slochteren mogelijk zijn: basis ('eerlijk water'), midden ('heerlijk water') dat hogere ambities heeft dan basis water, en hoog ('begeerlijk'), het hoogste niveau. Voor elk niveau gelden maatstaven t.a.v. de waterkwaliteit, de waterbodem, natuur, inrichting, cultuur en gebruik.

De watervisie kent de volgende beleidsuitgangspunten:

  • Bestaande watergangen zo mogelijk benutten als drager voor de verbinding tussen natuur en cultuur.
  • Aantrekkelijkheid van de grotere wateren (onderdeel van de boezem) voor toervaart verbeteren.
  • Aantrekkelijkheid van de kleinere watergangen en sloten voor kanogebruik verhogen.
  • De visuele aantrekkelijkheid en verschillende gebruiksmogelijkheden van watergangen en waterpartijen benutten ten behoeve van de kwaliteit van de woonomgeving.
  • Water inpassen bij nieuwbouw en herstructurering van woonwijken en bedrijventerreinen.
  • Inrichtingprincipes: vasthouden-bergen-afvoeren.
  • Géén verslechtering van watersysteem bij ruimtelijke ingrepen (stand-still principe), anders compensatiemaatregelen elders.
  • Géén verslechtering van waterkwaliteit bij ruimtelijke ingrepen (stand-still principe).
  • Watertoets bij elk ruimtelijk plan.
  • Aansluiten bij de gemeentelijke visies op dorpsniveau.
  • Versterken van de cultuurhistorische waarden in relatie met water.
  • Versterken van de recreatieve waarden in relatie met water.
4.6.1.2 Watersysteemplan

De gehele gemeente Slochteren maakt onderdeel uit van het watersysteem Duurswold, dat een samenhangend watersysteem vormt dat binnen het gebied valt waar het waterschap Hunze en Aa's het waterbeheer voert.

Het waterschap heeft samen met Slochteren een watersysteemplan opgesteld (2008) voor het gebied Duurswold. Het grondgebied van Slochteren omvat ongeveer 75% van het watersysteem Duurswold.

Binnen het watersysteem worden drie componenten onderscheiden: het boezemgebied, het landelijk gebied en het bebouwd gebied.

Boezemsysteem

Het boezemsysteem bestaat in hoofdlijnen uit het Schildmeer, de Groeve het Afwateringskanaal Duurswold, Slochterdiep, Scharmer Ae en zijtakken van deze waterlopen. De boezem ligt grotendeels tussen kaden, verhoogd in het landschap. De boezem voert het overtollig water, dat uit de omliggende polders naar de boezem wordt gemalen, af naar zee. In perioden van watertekort voert de boezem water aan voor de polders. Daarnaast heeft de boezem ook een belangrijke ecologische functie en heeft een groot deel van de boezem ook een vaarweg functie en is het van belang voor diverse vormen van recreatie en beleving.

Om in de toekomst voldoende ruimte te hebben voor verbetering, versterking en eventuele verhoging van kaden streeft het waterschap er naar om langs de boezemkaden een vrijwaringzone langs boezemkaden te handhaven van ten minste 5 m breedte. De bedoeling is dat zich in deze vrijwaringzone geen ontwikkelingen voordoen die beperkingen zouden kunnen inhouden voor toekomstige kadeverbetering. Het streven is dat de vrijwaringzones ook als zodanig in bestemmingsplannen wordt opgenomen. Hoewel het ambitieniveau op bepaalde plaatsen hoger ligt, wordt vooralsnog uitgegaan van een beschermingszone van 5 meter vanuit de teen van de waterkering.

Landelijk gebied

Het systeem van watergangen en poldergemalen is in het landelijk gebied van Duurswold zodanig ingericht dat wateroverlast nu niet en naar verwachting in de komende jaren ook geen probleem vormt. Knelpunten die lokaal kunnen ontstaan door bodemdaling (onder invloed van veenoxidatie en gaswinning) kunnen naar verwachting worden opgelost door aanpassingen in het peilbeheer en eventueel aanpassingen in de detailontwatering.

In het kader van functieveranderingen in de landinrichtingen Midden-Groningen, Meerstad en Westerbroek zullen in delen van het landelijk gebied de komende jaren aanpassingen in de waterhuishouding worden doorgevoerd. Daarbij zal gezorgd worden dat hiervan geen negatieve effecten voor de rest van de waterhuishouding zal ontstaan.

Bebouwde gebieden

In de bebouwde gebieden is over het algemeen de waterhuishouding op orde. Een groot deel van het bebouwde gebied beschikt nog over een gemengd rioolstelsel. In nieuw te ontwikkelen gebieden wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij hemelwater apart wordt opgevangen en gescheiden van het afvalwater. Ook wordt bij de aanleg van nieuwe bebouwde gebieden als woonwijken en bedrijventerreinen extra waterberging aangelegd ter compensatie van de toename aan verharding/bebouwd oppervlak.

4.6.1.3 Gemeentelijk rioleringsplan

Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wm een zorgplicht ten aanzien van de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Onder stedelijk afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

Deze zorgplicht wordt doorvertaald in een rioleringsplan. De speerpunten van het gemeentelijk rioleringsplan (2008) zijn:

  • zoveel mogelijk hemelwater van schoon oppervlak rechtstreeks naar oppervlaktewater afvoeren;
  • doelmatig reduceren van de vuilemissie via overstorten;
  • doelmatig beheren van de rioleringsobjecten;
  • tijdig inspelen op toekomstige ontwikkelingen.

Bij uitbreiding van de bebouwing moet worden afgekoppeld van het bestaande rioleringstelsel. Bij rioolvervanging wordt een nieuw gescheiden rioolstelsel aangelegd.

In 2008 is de bestaande RWZI in Slochteren gesloten. Door de aanleg van een rioolpersleiding richting de RWZI Foxhol, zijn de locaties in Slochteren en Siddeburen overbodig geworden.

4.6.2 Notitie stedelijk waterbeheer

In 2011 heeft het waterschap Hunze en Aas de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Deze notitie vervangt de notitie uit 2003. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake het stedelijk waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen.
Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling: “Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.“

4.6.3 Keur waterschap

Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist.
In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen.

4.6.4 Beheerplan 2010-2015

Het beheerplan geeft weer op welke wijze het waterschap Hunze en Aa's haar watertaken (waterkering en waterbeheer) op hoofdlijnen vormt geeft in deze periode. In het plan zijn ook de maatregelen in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) opgenomen die het waterschap tot en met 2015 zal uitvoeren. Daarnaast wordt er teruggekeken op het beheerplan 2003 - 2009, waarin samen met de omgeving binnen het proces ‘Waterdrager’ per deelgebied een toekomstperspectief is opgesteld voor Waterbeheer 21ste Eeuw (WB21) en KRW, met gekwantificeerde opgaven en oplossingen. In dit beheerplan is de uitkomst van het proces ‘Waterdrager’ samengevat en zijn de opgaven en maatregelen aangegeven.

4.6.5 Plangebied

Bij de ontwikkelingen na wijziging van het bestemmingsplan dienen de beleidsuitgangspunten van het Waterplan (waaronder afnemen watertoets) te worden nagekomen. In geval van toevoegen van nieuwe bebouwing of verharding in de bebouwde kom (met een grotere oppervlakte dan 150 m²) zal compensatie moeten plaatsvinden met waterberging. In het voorliggend plan zal het verharde oppervlak echter niet toenemen.

In het gebied bevinden zich geen grondwaterbeschermingsgebieden.

De watergangen binnen het plangebied dienen onderhouden te worden. Er dient rekening gehouden te worden met de keur van het Waterschap en de bijbehorende vergunningplicht wanneer er aanpassingen worden gedaan aan de watergangen en/of schouwsloten.

Voorgenomen demping van watergangen binnen het plangebied zal worden gecompenseerd door de aanleg van een nieuwe grenssloot aan de noordzijde van het plangebied. Zie daartoe figuur 4.6. De bodem van de nieuwe sloot zal op ca. NAP -3.7m worden aaneglegd (dezelfde hoogte als de bodem van de belangrijkste sloot waarbij wordt aangesloten). Voor de taludhelling zal 1:1,5 of minder steil worden aangehouden.

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg en de watertoets voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa's.

Figuur 4.6: compensatie demping watergangen

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0016.jpg"

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologisch onderzoek

Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan.

Door het archeologisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit beleid is duidelijk geworden waar (hoge) archeologische verwachtingswaarden zijn en waar deze laag zijn. Door deze kaart is nu vooraf duidelijk voor bouw- en graafwerkzaamheden wel en voor welke geen inventariserend archeologisch onderzoek vooraf meer benodigd is om uit te sluiten dat archeologische waarden worden aangetast. Wanneer de beleidskaart aangeeft dat de verwachtingswaarden hoog zijn moet de aanvrager middels een onderzoek aantonen of er ter plaatse waarden aanwezig zijn. De kaart is gebruikt als input voor het bestemmingsplan.

4.7.2 Plangebied

Aan het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend. Dit heeft te maken met de bodemverstorende activiteiten in het verleden (aanwezige woonbebouwing, aanleggen woonwijken en sportterreinen). Dit betekent dat bij het aanvragen van een omgevingsvergunning geen archeologisch onderzoek is vereist. In deze gebieden is ook geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden nodig op grond van archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0018.png"

Figuur 4.6: Archeologische beleidskaart

4.7.3 Cultuurhistorie
4.7.3.1 Het landschap

Het plangebied ligt aan de rand van het dorp Harkstede aan de Hoofdweg. Het dorp Harkstede is ontstaan als veenontginningsdorp. Op figuur 4.7 is de globale ligging van het plangebied op de historische topografische kaart van het begin van de 20e eeuw weergegeven.

Op deze kaart is de opstrekkende veenverkaveling duidelijk herkenbaar. Juist ten noordwesten van het plangebied is de scheiding tussen twee verschillende ontginningsrichtingen zichtbaar. De Hoofdweg, die als ontginningsbasis gediend heeft, maakt hierom ook een knik. De ontginners kwamen deels van de oeverwal van het Slochterdiepje, deels van de wierden die nu ten noorden van het Damsterdiep liggen. Ten oosten van Slochteren botsten de ontginners op tegen collega's die vanuit Noord- en Zuidbroek oprukten. De siepsloot vormt zo de grens van beide ontginningsblokken, maar ook de grens van kerkelijke en wereldlijke rechtsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0019.png"

Figuur 4.7: Globale ligging van het plangebied op de historische kaart (1909) (Bron: watwaswaar.nl)

Rond het plangebied is niet alleen het veen agrarisch in gebruik genomen, maar is ook turf gewonnen. De historische kaart van rond 1850 laat dit zien (zie figuur x). Op deze kaart zijn langgerekte waterpartijen zichtbaar en een aanduiding die wijst op moerassige grond.

Door ruilverkavelingen zijn de opstrekkende kavels verbreed. Ondanks de verbreding is het opstrekkende karakter nog goed waarneembaar. De bebouwing in lintvorm langs de Hoofdweg bood zicht op het open achterland en maakte de lange lijnen van het landschap herkenbaar. Zichtlijnen vanaf de Hoofdweg naar het achterland zijn in beginsel belangrijk. Ook een stedenbouwkundige verkaveling waarbij de lange lijnen van de weg en het achterliggende landschap worden benadrukt vormt een meerwaarde. Zie paragraaf 4.7.3.4).

Ten noordwesten van het plangebied lag het Rijpmakanaal. Deze eindigde bij de Hoofdweg. Het gedeelte van het kanaal direct aan de Hoofdweg is inmiddels gedempt. Het plangebied grenst niet direct aan het voormalige kanaal, maar wordt ervan gescheiden door het pand waarin de bank gevestigd is en de daar achter liggende bedrijfspercelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0020.png"

Figuur 4.8: Uitsnede uit de historische kaart van 1859 (Bron: watwaswaar.nl)

Het dorp Harkstede bestaat op deze historische kaarten uit een lint van bebouwing langs de Hoofdweg. In de twintigste eeuw is ter hoogte van de molen een uitbreiding aan het lintdorp ontstaan. Dit is in veel veenontginningsgebieden (overal in Nederland) gebeurd. Het karakter van de lintbebouwing is hiermee ter plaatse van de kern van het dorp verdwenen. Ter hoogte van het plangebied bevindt zich de overgang van de dichtbebouwde kern en het deel van de lintbebouwing die nog herkenbaar is. Tussen de bebouwing van het lintdorp door is het achterland zichtbaar.

4.7.3.2 Monumenten

In Harkstede zijn twee rijksmonumenten aangewezen. Dit betreft de molen (Stehl's meulen) in het dorp en de Nederlands Hervormde kerk. Deze liggen op ruime afstand van het plangebied en worden er daarom niet door beïnvloed. Het dorp kent geen gemeentelijke monumenten of beeldbepalende panden. De panden langs de Hoofdweg tegenover het plangebied hebben anderzijds wel een beeldbepalend karakter en zijn karakteristiek voor deze omgeving. Zij zijn gebouwd in het begin van de 20e eeuw of vormen een verwijzing naar de bouw uit die periode.

4.7.3.3 Tunnelbos / Groen lint

De Hoofdweg door het dorpenlint van Harkstede tot Siddeburen vormt met het aanliggende groen, de laanbomen en plaatselijk monumentale bomen in tuinen een zeer kenmerkende structuur. De bomen langs de weg vormen samen met aangrenzende houtsingels en bosjes achter bebouwing een besloten, langgerekt 'tunnelbos'. De laanbomen zorgen voor continuïteit en structuur, ondanks dat ze op sommige stukken ontbreken en uit verschillende soorten bestaan. Waardevolle houtopstanden in het tunnelbos (op zowel particuliere als openbare gronden) zijn op een bomenlijst geplaatst. Het kappen van deze bomen is verbonden aan een omgevingsvergunning. Daarnaast kent de gemeentelijke wijze van bestemmen een dubbelbestemming 'Waarde - Landschap - Groen lint' die samenvalt met het gehele wegprofiel van de Hoofdweg. Kap van bomen in dit profiel is ook verbonden aan een omgevingsvergunning. Hierbij is aangesloten bij de grenzen van de openbare ruimte, private gronden vallen hier dus buiten. De genoemde dubbelbestemming geldt derhalve niet voor onderhavig plangebied.

Op het perceel Hoofdweg is volgens de gemeentelijke lijst van de monumentale bomen een monumentale boom aanwezig (linde). Deze monumentale boom staat er echter niet meer; hij was in slechte staat en is omgewaaid.

4.7.3.4 Waardevolle doorzichten

Naast het genoemde tunnelbos maken ook de doorzichten richting het buitengebied onderdeel uit van de cultuurhistorische waarden van het dorpenlint. Ter plaatse van deze zichtlijnen kan vooral het contrast tussen de openheid van het buitengebied en de beslotenheid van het lint goed worden ervaren. De te behouden waardevolle doorzichten zijn in de actuele vigerende bestemmingsplannen bestemd als Agrarisch met waarden - landschap, waardoor het plaatsen van bebouwing en het aanbrengen van hoogopgaande beplanting op basis van het bestemmingsplan kan worden uitgesloten. Normaal agrarisch gebruik van de gronden ten behoeve van akkerbouw of gebruik als grasland is toegestaan. Deze bestemming geldt in het bestemmingsplan Harkstede-Scharmer niet voor percelen binnen het onderhavige plangebied of aangrenzende percelen. Het plangebied en aangrenzende percelen zijn dus niet aangemerkt als waardevol doorzicht.

4.7.4 Molenbiotoop

Een maalvaardige (gerestaureerde) molen en een enthousiaste molenaar alleen zijn niet voldoende om en molen te laten functioneren. Het werktuig stelt ook eisen aan zijn omgeving: er moet, in het geval van een windmolen, wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. In 1973 werd om dit omgevingselement aan te duiden het begrip 'molenbiotoop' geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig en monument. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten.

Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen. Molens zijn een belangrijk element in het landschap en hebben vaak te maken met de onstaansgeschiedenis van dat landschap. Omdat molens wind moesten kunnen ontvangen, stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval uit boven hun omgeving.

De provincie hecht ook belang aan het beschermen van molenbiotoop. In de omgevingsverordening is opgenomen met welke molens gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden (opnemen van een molenbeschermingszone).

Er is een biotoopformule ontwikkeld (bron: vereniging de Hollandsche Molen) waarmee berekend kan worden hoe de obstakelhoogte zich verhoudt tot de afstand van de molen.

Ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop” gelden nadere regels voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig, onder andere gelet op de windvang en van de waarde als landschapsbepalend element. In paragraaf 6.6.2 wordt nader ingegaan op regels inzake de molenbiotoop.

4.8 Natuur

4.8.1 Algemeen

Bij (planologisch) nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht en beoordeeld worden of deze geen bedreiging kunnen vormen voor beschermde dier- en plantsoorten, of voor een beschermd natuurgebied. Dat volgt uit de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). Deze wetten beschermen in het wild levende plant- en diersoorten en hun leefomgeving (habitat). Als in de directe nabijheid van de nieuwe ontwikkeling soorten voorkomen uit de zogenaamde 'strenge' categorieën (genoemd in de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of in één van de Rode Lijsten) kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer de mogelijkheden in het bestemmingsplan (significant) nadelige effecten hebben voor deze beschermde soorten dan wel het beschermde gebied.

Indien nodig dient voor de ontwikkeling in het kader van de Flora- en faunawet ontheffing bij het Ministerie van Economische Zaken te worden aangevraagd, dan wel in het kader van de Natuurbeschermingswet een vergunning bij het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Overigens worden deze ontheffing en vergunning in relatie met een omgevingsvergunning op grond van de Wabo 'een verklaring van geen bedenkingen' genoemd. Voor algemene soorten heeft het Rijk via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) een algemene vrijstelling verleend. Voor deze soorten hoeft in het kader van het bestemmingsplan dus niet meer afzonderlijk een vrijstelling te worden aangevraagd.

In het kader van dit bestemmingsplan heeft er natuuronderzoek plaatsgevonden, bestaande uit bureauonderzoek en een veldbezoek. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat.

4.8.1.1 Conclusies soortenbescherming

In het plangebied zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van de kerkuil en de steenmarter. Overige beschermde soorten zijn uitgesloten. De verblijfplaats van de kerkuil moeten worden gecompenseerd. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd.

Voor de steenmarter hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd, mits gewerkt wordt volgens een door het Ministerie goedgekeurde gedragsode (bijv. Gedragscode voor Bouw- en Ontwikkelsector). Daarin staat dat er aan bestaande gebouwen geen werkzaamheden worden uitgevoerd tijdens het broed- of nestelseizoen. Als onderdeel van de zorgplicht moet schade aan beschermde soorten zoveel mogelijk worden beperkt en voorkomen. Dat kan door het compenseren van de verblijfplaats die verloren gaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0021.png"

Tabel 4.1: Mogelijk voorkomen van en effecten op beschermde soorten in het plangebied en de noodzaak voor ontheffing.

Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kapwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli) en indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.

Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden ingezet, maar doorlopen tot in het broedseizoen (zoals nu wordt voorzien) dan kan het verstoren van vogels voorkomen worden door continu door te werken en werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stil leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt (zie tevens tabel 4.1).

4.8.1.2 Conclusies gebiedenbescherming

Van aantasting van de EHS en Natura2000-gebieden is geen sprake. Vanwege de afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling worden negatieve effecten uitgesloten.

Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan (EHS) of een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Geconcludeerd wordt dat er vanuit gebiedsbescherming geen vervolgprocedure nodig is.

4.8.1.3 Zorgplicht

Onderdeel van de Flora- en faunawet is de algemene zorgplicht. Deze geldt voor alle soorten (ook de niet beschermde soorten) en houdt in dat in redelijkheid handelingen achterwege worden gelaten, dan wel in redelijkheid maatregelen worden genomen, om schade aan in het wild levende planten en dieren te voorkomen. In de volgende alinea wordt een aanbeveling gedaan om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden te voorkomen.

  • Om effecten ten aanzien van deze soorten te verzachten, kunnen werkzaamheden die dieren in winterrust verstoren (zoals amfibieën), al vóór de winter (tot eind oktober) worden uitgevoerd. Daarbij wordt gedacht aan het kort maaien van de vegetatie en het verwijderen van struweel, puin en afval.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

De realisatie van 17 woningen wordt beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit m.e.r aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het bestemmingsplan maakt de bouw van 17 woningen mogelijk. Gezien het in deze situatie gaat om een beperkt aantal woningen is de verwachting, dat dit niet gepaard zal gaan met een grote toename aan verkeersintensiteiten en een toename van de milieubelasting als gevolg van de toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. Dit volgt uit de beschreven omgevingsaspecten in dit hoofdstuk.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving met daaromheen wegen, wonen en bedrijven. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

BUN Vastgoed B.V. is eigenaar van de gronden Hoofdweg 13-15 te Harkstede, gemeente Slochteren. Het bedrijf heeft plannen op deze locatie, ook bekend als locatie Tepper - Two Brothers, woningbouw te realiseren. Op de locatie zijn 17 woningen geprojecteerd.

In de structuurvisie Harkstede is aangegeven, dat de bestaande discotheek (Two Brothers) en de naastgelegen boerderij (Tepper) detoneren in het statige beeld van de lintbebouwing. Een locatie die opwaardering verdient door vervanging en introductie van woonbebouwing die goed aansluit bij andere elementen in het lint, waardoor de cultuuras ter plaatse kan aanhelen.

5.2 Uitgangspunten


In deze paragraaf worden de gemeentelijke uitgangspunten voor herstructurering van het plangebied beschreven.

De naast elkaar gelegen percelen liggen in het centrale deel van het dorpsgebied Harkstede. De functies van en de bebouwing op de percelen zijn gedateerd en deels in verval geraakt. Daarmee vormen beide percelen een ruimtelijke diskwaltiteit binnen de zo kenmerkende en over het algemeen goed gepreserveerde lintbebouwing, de zogenaamde cultuuras. Het gemeentelijk beleid is gericht op bestendiging en versteviging van deze ruimtelijke waarde en is bereid mee te werken aan herstructurering, mits die wordt ingepast in de kenmerkende ruimtelijke lintstructuur.

Streekbebouwing, dat wil zeggen opstrekkende laanbebouwing dwars op het hoofdlint beantwoordt daar niet aan. Lanen strekken zich immers over het algemeen namelijk een vrije, landschappelijke ruimte in, waarbij de begeleidende bebouwing zich richt naar de weg. De locatie Tepper-Two Brothers leent zich daar niet voor. Een streekje zou hier worden ingeklemd tussen het bedrijventerrein aan de noordzijde en een (nu nog gereserveerde ruimte voor een) wijkontsluitingsweg in het kader van Meerstad aan de zuidzijde. De gemeente wenst daarom een herstructurering die zich voegt in het ritme van de hoofdwegbebouwing, waarbij de bebouwing geadresseerd is op de Hoofdweg. Volume, vorm en positionering dient daarnaast te worden ontleend aan omliggende bebouwingselementen.

Bij de herstructurering moet rekening worden gehouden met de hindercontouren van bestaande bedrijvigheid (zie paragraaf 4.2) en de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Hoofdweg. Bij voorkeur dient de bebouwing te worden opgericht binnen de 48 dB(A)-zone. Ontheffing is mogelijk tot 63 dB(A).

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de molenbeschermingszone. In de zone 200-400 meter mag de bouwhoogte maximaal tussen de 7,20 meter en 11,20 meter bedragen. Voor hogere bebouwing bestaat een afwijkingsmogelijkheid.

Gemeente Slochteren heeft voor het dorpsgebied Harkstede, buiten de Borgmeren en Meerstad om, ruimte voor ongeveer 25 nieuwe woningen. De gemeente is bereid er daarvan 17 in te zetten binnen onderhavig plangebied.

Detailhandel is in het plangebied niet toegestaan.

5.3 Behoefte

Initiatiefnemer heeft met drie lokale makelaars gesproken over wat voor type woningen op de locatie aan de Hoofdweg kunnen worden gebouwd.

Geconcludeerd wordt dat voor woningbouw in Harkstede grondgebonden woningen moeten worden gerealiseerd; de bouw van appartementen wordt ten stelligste ontraden. Als je buiten de stad (Groningen) woont of wil wonen, is een tuin(tje) een eis. Als je in een appartement wilt wonen, ga je in de stad Groningen wonen, niet op het platteland. Ervaringen met een recente bouwprojecten met appartementen (appartementencomplex Borghrijk genoemd) wijst uit dat de locatie aan de Hoofdweg zich niet leent voor appartementen.

Er is behoefte aan betaalbare geschakelde woningen (twee-onder-één-kap / rijenwoningen), bijvoorbeeld in de vorm van starterswoningen en woningen voor jonge gezinnen.

Uit het woonplan en de gemeentelijke structuurvisie volgt dat er behoefte is aan levensloopbestendige woningen (zie paragraaf 3.2.4).

Met de realisatie van 17 levensloopbestendige woningen in een betaalbaar segment wordt aan de behoefte tegemoetgekomen.

5.4 Stedenbouwkundig plan

Op basis van de gemeentelijke uitgangspunten en het behoefteonderzoek is een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld voor de locatie. De ontwerprandvoorwaarden die daarbij zijn gehanteerd zijn:

  • 1. lintzone langs de Hoofdweg; hier alleen grotere losse bebouwingskorrels;
  • 2. 17 woningen;
  • 3. programma: mix van 3-onder-1-kapwoningen en, hoekwoningen en tussenwoningen;
  • 4. rekening houden met oriëntatie op het open landschap;
  • 5. parkeernorm:
    • a. 3-onder-1-kapwoningen: 2 pp per woning, waarvan 1 op eigen terrein;
    • b. hoekwoningen: 1,75 pp per woning, indien mogelijk 1 op eigen terrein;
    • c. tussenwoningen: 1 pp per woning;

Op basis daarvan heeft de initiatiefnemer onderstaand stedenbouwkundig ontwerp opgesteld (figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0022.png"

Figuur 5.1: Stedenbouwkundig ontwerp (Atelier Dutch, 16 maart 2015)

In het Beeldkwaliteitplan Hoofdweg 13-15 Harkstede wordt nader ingegaan op de gewenste verschijningsvorm van de verschillende gebouwen (zie ook paragraaf 5.7). Gestreefd wordt naar een verschijningsvorm van een boerenerf, met voor op het perceel een prominent woonhuis (met meerdere wooneenheden) en achter op het perceel de schuren en de stallen (eveneens met meerdere woningen daarin). Het beeldkwaliteitplan zal worden vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota.

5.5 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via een inrit aan de oostkant van het plangebied direct op de Hoofdweg. De interne ontsluiting heeft het karakter van een boerenerf en is in eigendom bij de bewoners.

Er worden circa 27 parkeerplaatsen gerealiseerd op het erf. Daarnaast wordt op 5 percelen op het eigen terrein bij de woning een parkeerplaats gerealiseerd. Hiermee wordt ruim aan de gemeentelijke parkeernormen voldaan.

5.6 Groen en water

In het plangebied is geen oppervlaktewater. De bestaande sloten aan de oost- en westkant van het plangebied blijven gehandhaafd.

De groeninrichting van het plangebied is gebaseerd op de traditionele inrichting van een boerenerf. Deze is weergegeven in figuur 5.1. In de volgende paragraaf wordt daar nader op ingegaan.

5.7 Massa en beeldkwaliteit

De planontwikkeling heeft een bijzondere landschappelijke inpassing en een bijzondere stedenbouwkundige typologie: het boerenerf. Dat betekent dat op alle niveaus de inrichting van het terrein bijdraagt aan het bijzondere karakter van deze plek.

De wijze van verharden, de inpassing van de parkeerplaatsen en de erfscheidingen: hieronder zijn enkele referentiebeelden weergegeven, die zijn opgedeeld in 3 delen: configuratie, architectuur en erfinrichting.

Configuratie

Het betreft hier de manier van verkavelen, de wijze waarop de gebouwen zijn geplaatst ten opzichte van de openbare weg, van het landschap en van elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0023.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0024.png"

De architectuur

De verschillende typologieën: boerderij, schuur en stal hebben hun eigen karakteristieke kenmerken en bepalen hiermee in belangrijke mate het beeld. Materialisering, goothoogte, kleurgebruik, dakhelling, details, raam- deurtypes etc. zijn van invloed op de uiteindelijke uitstraling van het plan. Gestreefd wordt, middels een kritisch regionalistische benadering lokale kenmerken opnieuw te interpreteren en hiermee een eigentijds karakter mee te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0025.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0026.png"

Erfinrichting, beplanting en bestrating

De beplanting is gebaseerd op de traditionele beplanting op de boerenerven. Een door Italiaanse populieren omzoomd erf, fruitbomen, grote kastanjebomen, hagen, boomgaarden begrensd door hagen en boerentuinen

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0027.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0028.png"

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 RO standaarden en regels 2012

6.1.1 Algemeen

Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden alle planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld. Om dit mogelijk te maken zijn er RO standaarden en regels ontwikkeld. Sinds 1 oktober 2012 zijn de RO standaarden en regels 2012 in werking (ter vervanging van de RO Standaarden en regels 2008). Sinds 1 juli 2013 moeten deze verplicht worden toegepast.

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt er naast digitaal bestemmingsplan ook een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier vastgesteld. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding echter beslissend.

In het Bro zijn ook regels opgenomen over de inhoud van een bestemmingsplan. In par. 3.1 zijn een aantal verplichte onderdelen voor de bestemmingsplanprocedure en daarnaast een aantal facultatieve zaken opgenomen. Daarnaast zijn in par. 3.2 standaardregels opgenomen die verplicht moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen.

Door de standaardisering en digitialisering is duidelijkheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan vergroot en kunnen burgers en ondernemers snel een juist beeld krijgen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen sterk verbeterd en kunnen verschillende afzonderlijke plannen in grotere samenhang worden bezien. Dit is met name van belang voor partijen die betrokken zijn bij planvoorbereiding, planmonitoring en planbeoordeling.

In de onderstaande alinea's worden de onderdelen van de RO Standaarden en regels die voor bestemmingsplannen van belang zijn verder toegelicht:

6.1.2 IMRO 2012

Het Informatie Model Ruimtelijke Ordening IMRO2012 is de codetabel voor digitale Wro-instrumenten, die wordt gebruikt bij het opstellen en uitwisselen van digitale plannen tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook naar andere werkvelden.

6.1.3 IMROPT 2012

IMROPT2012 maakt het mogelijk om de teksten van ruimtelijk instrumenten objectgericht op te bouwen. IMROPT2012 beschrijft de wijze waarop objectgerichte planteksten worden opgebouwd en uitgewisseld binnen de RO Standaarden 2012. Toepassing van IMROPT2012 is verplicht wanneer de bronhouder ervoor kiest de planteksten in objectgerichte vorm (XML) beschikbaar te stellen.

6.1.4 SVBP 2012

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. Het onderhavige document geeft bindende standaarden voor de opbouw van de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.

Ten opzichte van de SVBP 2008 zijn de eisen voor de analoge verbeelding (de papieren plankaart) versoepelend, in paragraaf 6.1.7 wordt hier op ingegaan.

Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen is het belangrijk dat er eenheid is in de wijze waarop de diverse functies in bestemmingen worden ondergebracht. Eenduidigheid in de naamgeving van bestemmingen is daarbij een vereiste. Daarom is een lijst met mogelijke in een plangebied voorkomende functies opgesteld. Deze functies zijn gegroepeerd binnen zogeheten hoofdgroepen van bestemmingen. Deze hoofdgroepen van bestemmingen spelen een grote rol bij de naamgeving en de verbeelding van een bestemmingsplan. De naam van een in een bestemmingsplan op te nemen bestemming begint altijd met de naam van de hoofdgroep. De systematiek van hoofdgroepen laat het toe een bestemming te specificeren en slechts één of enkele functies van een hoofdgroep binnen een bestemming mogelijk te maken. Een bestemming hoeft dus niet alle bij een hoofdgroep aangegeven functies te bevatten.

6.1.5 STRI 2012

De STRI 2012 beschrijft hoe de beschikbaarstelling van de ruimtelijke plannen en besluiten gerealiseerd dient te worden. Deze standaard is (eveneens) wettelijk verankerd in een Ministeriële regeling. Deze standaard is nodig om drie redenen:

  • 1. waarborgen van de bruikbaarheid en interoperabiliteit van de Wro instrumenten door middel van het vaststellen van technische vormvereisten;
  • 2. waarborgen van de vindbaarheid en raadpleegbaarheid van de Wro instrumenten door middel van het vaststellen van regels rondom de elektronische beschikbaarstelling;
  • 3. waarborgen van de rechtszekerheid door middel van het vaststellen van vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro instrumenten.
6.1.6 Praktijkrichtlijn bestemmingsplan

IMRO2012 is normstellend voor de codering van ruimtelijke instrumenten. IMRO2012 is van belang voor applicatiebouwers en als referentie voor andere IMRO2012 gerelateerde documenten. IMRO2012 wordt beschreven zonder in te gaan op de praktische toepassing van het model voor het coderen van digitale ruimtelijke instrumenten. Alle voor dit toepassingsdoel benodigde informatie over bestemmingsplannen is opgenomen in toelichtingen, de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP 2012) en de Praktijkrichtlijn voor Planteksten (PRPT2012).

Deze PRBP is naast toelichting op de IMRO 2012 ook een toelichting op de SVBP 2012.

6.1.7 Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart

Er is ook een Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart. Dit is een aanvullende, niet wettelijk vereiste richtlijn naast de SVBP2012 die gebruikt kan worden voor het maken van de analoge bestemmingsplan kaart. De opmaak van de papieren verbeelding is vormvrij. In het geval dit document wel wordt gebruikt, wordt geadviseerd de voorschreven werkwijze te hanteren.

6.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden, waarmee een groot aantal vergunningen en toestemmingen zijn samengevoegd tot één omgevingsvergunning. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vastgelegd welke bouwwerken zonder omgevingsvergunning mogen worden gerealiseerd en onder welke voorwaarden dat is toegestaan. In artikel 3 van het Bor is uiteengezet welke bouwwerken mogen worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning, mits ze passen binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Vanwege deze verruiming van het vergunningvrij bouwen binnen de kaders van het bestemmingsplan zijn de bouwregels van dit bestemmingsplan aangepast en toegesneden op artikel 3 van het Bor.

6.3 Plantoelichting

Op basis van artikel 3.1.6 Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een beeld van de wijze waarop het plan is ingericht en wat met het plan wordt beoogd. De toelichting geeft een onderbouwing van de in het plan gemaakte keuzes en bevat de resultaten van het onderzoek uit de inspraak en vooroverleg. De toelichting geeft alleen een toelichting op de regels en de verbeelding. De toelichting heeft geen bindende werking. Wel kan zij een functie kan hebben bij de interpretatie van de bedoelingen van onverhoopt onduidelijke regels. Aan een vermelding in de toelichting kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.

6.4 Planregels

6.4.1 Inleidende regels
6.4.1.1 Begripsbepalingen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. De begripsbepalingen zijn, met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan, in alfabetische volgorde opgenomen. Een aantal van deze begrippen worden vastgelegd vanuit het Bro. Sommige van de omschreven begrippen worden overigens nog nader toegelicht c.q. uitgewerkt in los van het bestemmingsplan vast te stellen beleidsregels. Dit omdat sommige zaken zo complex zijn dat een verhandeling nodig zou zijn die niet past binnen het kader van de begripsbepalingen. Om de betekenis van de begrippen in de regels zo makkelijk mogelijk duidelijk te maken aan de lezer (van de digitaal geraadpleegde versie) is waar mogelijk gebruik gemaakt van hyperlinks naar de begrippen.

Anders dan in andere plannen in de gemeente Slochteren is de definitie van voorgevel niet gerelateerd aan de weg, maar is een gevellijn op de verbeelding aangegeven. Dat was noodzakelijk omdat de woningen in de twee bouwvlakken achter op het terrein niet aan een openbare weg staan, maar aan een interne ontsluiting. De gebruikelijke definitie van de voorgevel zou daarom anders uitpakken dan bedoeld.

6.4.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ter verduidelijking van het doel wordt de wijze van meten voor een aantal opgenomen aspecten toegelicht.

de horizontale diepte van een gebouw

De ten hoogste toegestane diepte van een gebouw is opgenomen om zogenoemde pijpenlaantjes te voorkomen door aaneengeschakelde, achter elkaar geplaatste bebouwing op een bouwperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0029.jpg"

de goothoogte van een bouwwerk

De wijze van meten voor de goothoogte is overgenomen uit het SVBP 2012. Vanwege de definitie van 'goot, boeiboord of druiplijn', de laagste snijlijn van het dakvlak naar de gevel, wordt hiermee de hoogte bedoeld waar het dakvlak snijdt met het gevelvlak.

Met de goothoogte wordt zodoende beoogd de maximum hoogte van de basismassa te regelen. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de hoofdmassa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0030.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0031.jpg"

de overbouwde oppervlakte

Het begrip overbouwde oppervlakte wordt toegepast voor alle bouwwerken die boven het maaiveld zijn gelegen. Uitgangspunt is dat de neergeslagen oppervlakte van de ruimste omtrek van een bouwwerk meetelt, tenzij overstekken, balkons e.d. minder dan 0,50 meter uitsteken ten opzichte van het gedeelte dat met de grond is verbonden. Indien overstekken, balkons meer dan 0,50 meter uitsteken, wordt ook de eerste 0,50 meter meegenomen in de overbouwde oppervlakte.

6.4.2 Bestemmingsregels
6.4.2.1 Bestemmingsomschrijving

Hier worden de aan de gronden toegekende functie(s) omschreven, waar nodig onderverdeeld in hoofdfunctie(s) en daaraan ondergeschikte functies. De bestemmingsomschrijving bevat behalve functie(s) ook inrichtingsaspecten: de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functies.

Daarnaast kan bij sommige bestemmingen het behoud van bepaalde karakteristieke waarden worden nagestreefd, zoals cultuurhistorische waarden. De gronden worden dan, naast bijvoorbeeld de woonfunctie, tevens bestemd voor het behoud en het herstel van de in het gebied voorkomende cultuurhistorische waarden. Hiervoor worden gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen gebruikt.

6.4.2.2 Bouwregels

De bouwregels geven de bebouwingsbepalingen waaraan bouwwerken moeten voldoen. Dit kunnen zijn bepalingen ten aanzien van hoogte, horizontale diepte, breedte, oppervlakte, bouwgrenzen, afstanden tot perceelsgrenzen et cetera. Voor een deel gebeurt dit door middel van een verwijzing naar een aanduiding op de verbeelding.

Vergunningplichtige bouwactiviteiten worden aan deze bepalingen getoetst. Vergunningvrije bouwwerken behoeven niet aan de bouwregels te voldoen. Het gebruik van dergelijke bouwwerken is overigens wel weer onderworpen aan de bepalingen van het bestemmingsplan (zie gebruiksbepalingen).

6.4.2.3 Afwijken van de bouwregels

Hier wordt aangegeven van welke bouwregels het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) een omgevingsvergunning voor het afwijken van bepaalde regels in het bestemmingsplan kan verlenen. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De afwijkingsbepalingen kunnen worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in dit artikel zelf en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In ieder geval zijn de algemene afwijkingsvoorwaarden als opgenomen in Hoofdstuk 3 van toepassing.

6.4.2.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 2.1 van de Wabo regelt dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bepalingen van -onder meer- een bestemmingsplan. In beginsel is uit de bestemmingsomschrijving af te leiden wat wel of niet is toegestaan. In aanvulling daarop geven de specifieke gebruiksregels voor bepaalde gevallen een nadere uitwerking of extra duidelijkheid wat wel of juist niet is toegestaan binnen de bestemming. In sommige gevallen zijn voorwaarden opgenomen waaronder een bepaalde activiteit is toegestaan. Soms wordt daarbij verwezen naar beleidsregels die als bijlage zijn toegevoegd en zodoende onderdeel van het bestemmingsplan zijn.

6.4.2.5 Afwijken van de gebruiksregels

Er kan ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik worden verleend ten behoeve van een concrete vorm van gebruik van gronden en of bouwwerken op basis van artikel 3.6 Wro.

Een dergelijke afwijkingsbepaling kan worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming en in ieder geval in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In dit bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van het uitoefenen van een overig aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf waarbij voor de criteria onder meer wordt verwezen naar de beleidsregels die als bijlage van de regels zijn opgenomen.

6.4.2.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

Een vergunningenstelsel, gebaseerd op artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk een omgevingsvergunning te eisen voor specifieke inrichtingsactiviteiten. Een dergelijke regeling kan worden opgenomen om bepaalde werkzaamheden binnen een bestemming te reguleren. Een vergunningenstelsel kan daarmee extra bescherming bieden aan specifieke waarden, zoals bijvoorbeeld archeologische waarden, landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming of in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. Onderhavig plan kent geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk.

6.4.2.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening biedt ook de mogelijkheid om de sloop van bepaalde bouwwerken te koppelen aan een omgevingsvergunning. Doel van dit vergunningstelsel is bouwwerken met architectonische, cultuurhistorische of archeologische waarden te beschermen en te voorkomen dat deze worden gesloopt zonder belangenafweging door het bevoegd gezag en daardoor voorgoed verdwijnen.Onderhavig plan kent geen omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.

6.4.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De regels worden in onderstaande volgorde opgenomen. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

6.4.3.1 Antidubbeltelbepaling

Met de antidubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

6.4.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximum bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf.

Daarnaast wordt aangegeven wanneer ondergronds bouwen wel en niet in de bouwregels is begrepen.

6.4.3.3 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel kunnen eventuele regels worden opgenomen ten aanzien van de algemene bouw- en functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen die niet toerekenbaar zijn aan één specifieke bestemming of juist identiek in verschillende bestemmingen worden toegepast waarbij toepassing middels de algemene aanduidingsregels bijdraagt aan uniformiteit van de regels. Dit plan kent een algemene gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotooop'.

6.4.3.4 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van bepaalde regels. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan, ten zij anders is aangegeven in de bepalingen.

6.4.3.5 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd. In dit plan is een algemene wijzigingsregel opgenomen om de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien blijkt dat in de werkelijke situatie de betreffende aanduiding geen planologische relevantie meer heeft.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

In de overgangs- en slotregels zijn de overgangsbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de planregels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.5 Toelichting basisbestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven over de bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.

6.5.1 Woongebied

Deze bestemming is gegeven aan het gehele plangebied. Op deze gronden mogen woningen worden gebouwd met de daarbij bijbehorende gronden (tuinen en erven). Ook maakt deze bestemming de aanleg van de binnenplanse ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen en water mogelijk.

Op het perceel mogen maximaal 17 woningen worden gebouwd waarvan maximaal 3 binnen het voorste bouwvlak.

6.5.1.1 Algemeen

Bouwregels

Bij alle woonbestemmingen wordt de situering van de bebouwing bepaald door 3 vlakken die op de verbeelding zijn aangegeven in combinatie met de bouwregels: het bestemmingsvlak; het bouwvlak waarbinnen het woongebouw c.q. hoofdgebouw moet zijn gesitueerd, zodoende wordt de bebouwing geconcentreerd; het bouwperceel waarbinnen alle bebouwing behorend bij het woongebouw c.q. hoofdgebouw is gesitueerd. Het bouwperceel is bedoeld om de schaal en intensiteit van de bebouwing in de hand te houden door een bebouwingspercentage van ten hoogste 50% voor alle bebouwing vast te stellen. De keuze voor een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing zorgt voor het onderscheid met het bestemmingsvlak. Hierdoor wordt namelijk geregeld dat binnen het bouwperceel slechts één hoofdgebouw c.q. woongebouw wordt toegestaan en dat bijgebouwen daaraan worden gekoppeld. Om in gevallen waarbij meerdere woningen op één kadastraal perceel staan een juiste benadering bij bijgebouwen te hanteren, wordt de koppeling met een woning gelegd. De relatie tussen de grond en één bestemmingsvlak moet duidelijkheid bieden dat slechts gronden binnen een bestemming worden meegerekend voor de bouwmogelijkheden; aankoop gronden bestemd als (openbaar) groen of agrarische grond biedt geen extra bebouwingsmaatregelen. Daarom geldt voor het bepalen van het bouwperceel de ondergrond behorende bij het voorliggende plan. Daarnaast is een aanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' opgenomen, waarbinnen een geluidsgevoelig object niet is toegestaan, zodat omliggende bedrijfsactiviteiten niet worden belemmerd en een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

Voor het woon- en/of hoofdgebouw zijn verschillende specifieke regels opgenomen die de grootte en situering bepalen.

Bijgebouwen

Overkappingen worden onder hetzelfde regime geschaard als (vrijstaande) bijgebouwen. Dit omdat de ruimtelijke impact van overkappingen nauwelijks beperkter is dan die van (vrijstaande) bijgebouwen en onderlinge uitwisselbaarheid in toegestane oppervlakten op bouwpercelen te versimpelen. Bijgebouwen zijn toegestaan op een gedeelte van het bouwperceel. Vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen zijn toegestaan in het gebied tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofd- of woongebouw en moeten binnen het bouwvlak, danwel binnen 30 meter daar vandaan zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0032.jpg"

Om de invloed van vrijstaande bijgebouwen (en vrijstaande overkappingen) op het straatbeeld te beperken geldt er in het gebied op minder dan 10 meter achter het voorerf een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 30 m². In hoeksituaties wordt daarnaast de voorwaarde gesteld dat bijgebouwen, die buiten het bouwvlak worden gesitueerd, op tenminste 5 meter van de kant van de weg staan.

Om uitbreidingsmogelijkheden aan de voorgevel te regelen worden erkers en entreeportalen met een diepte van ten hoogste 1,50 meter, dan wel 0,75 meter en een hoogte van ten hoogste 3 meter toegestaan. De toegestane diepte is afhankelijk van de bestemming, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • daarna blijft tenminste 2 meter onbebouwd gebied tot bestemmingsgrens over, en
  • de uitbreiding betreft minder dan 50% van de breedte van het hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0033.jpg"

Afmetingen

De toegestane maatvoering van (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen is als volgt:

  Goothoogte   Bouwhoogte
 
Dakhelling  
Bijgebouw of overkapping
 
ten hoogste 3 m   ten hoogste 5,50 m   platte afdekking of meerzijdige kap van ten hoogste 60°
 

Om te voorkomen, dat belendende percelen worden geconfronteerd met relatief lange wanden hoger dan 3 meter (topgevels) en bescherming van woon- en/of gebruiksgenot te geven, is een voor bebouwing voor de zone op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens een specifieke regeling opgenomen. Voor bijgebouwen hoger dan 3 meter geldt dat de nok min of meer evenwijdig aan de richting van die perceelsgrens moet liggen of, als dat niet zo is een wolfseind aan de zijde van de perceelsgrens moet worden toegepast. Uitzondering vormen bijgebouwen die zich uitstrekken over beide aan elkaar grenzende bouwpercelen. Hier zijn namelijk geen hinderlijke effecten voor de buren, als gevolg van de hoge topgevel, omdat die ook op hun eigen perceel staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0034.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00035-41vg_0035.jpg"

Oppervlaktes

De toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen is afhankelijk van de grootte van het bouwperceel. Mits het toegestane bebouwingspercentage niet wordt overschreden is 50 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Des te groter het bouwperceel is, des meer m² aan (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen wordt toegestaan, met een maximum van 100 m² op bouwpercelen groter dan 600 m².

Afwijken bouwregels

afwijking mits positief advies door stedebouwkundige commissie

Als gevolg van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) is het voor een aantal uitbreidingen of toevoeging van bijbehorende bouwwerken niet langer nodig om een omgevingsvergunning aan te vragen. Met name de categorie onder artikel 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is relevant voor bestemmingsplannen. Deze categorie vergunningsvrij bouwen geldt voor het bouwen van bouwwerken, mits passend in het bestemmingsplan, gesitueerd op het achtererf of zijerf (mits 1 meter achter de voorgevel) en niet hoger dan 5 meter. Als het om een dergelijk geval gaat wordt een aanvraag niet meer vooraf getoetst worden door een ambtenaar of een welstandscommissie: de burger of ondernemer die een vergunningvrij bouwwerk wil bouwen moet er voortaan zelf voor zorgen dat het aan alle regels voldoet.

Slagboomconstructie

Vanwege de komst van de Wabo is er in nieuwe bestemmingsplannen vanaf 2010 bewust voor gekozen om bepaalde bouwmogelijkheden bij recht te beperken. Dit geldt voor wat betreft de breedte van het woongebouw of het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen. De oppervlakte voor bijgebouwen op het zijerf is daardoor beperkt. Een deel van de bebouwingsruimte is 'achter de slagboom' gezet door binnenplanse afwijkingbevoegdheden op te nemen om af te wijken van bouwregels. De enige afwijkingsvoorwaarde om aan die gevallen mee te werken is dat het college advies bij een door haar aangewezen stedebouwkundige commissie heeft ingewonnen, dit om te ruimtelijke kwaliteit te borgen. Wanneer het verzoek om af te mogen wijken door de commissie positief is beoordeeld kan de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan worden verleend, waarna de aanvrager alsnog vergunningvrij ten aanzien van bouwen de uitbreiding mag realiseren.

Relatie met vergunningsvrij bouwen

Per 1 november 2014 zijn de regels voor vergunningsvrij bouwen in bijlage II van het Bor verder verruimd. De mogelijkheden om op basis van artikel 2 van bijlage II zonder bestemmingsplantoets in het achterfgebied vergunningsvrij 'bijbehorende bouwwerken' te bouwen zijn aanzienlijk vergroot. Door deze verruiming is vrijwel de gehele bebouwingsruimte die in het bestemmingsplan bij recht voor bijgebouwen wordt geboden, vergunningvrij zonder bestemmingsplan toets. Dit geldt ook voor vrijwel alle bouwmogelijkheden die in het bestemmingsplan vanwege invoering van de Wabo 'achter de slagboom' zijn geplaatst.

In de nieuwe regels van het Bor worden in artikel 2, bij het bepalen van de maximale oppervlakte die aan 'bijbehorende bouwwerken' mogelijk is, alle bestaande (al dan niet vergunde) bouwwerken meegeteld. Deze aanpassing betekent dat op percelen waar de bouwmogelijkheden voor 'bijbehorende bouwwerken' op grond van het bestemmingsplan al zijn benut, geen ruimte meer is voor vergunningsvrije 'bijbehorende bouwwerken'.

Toegestaan gebruik

Binnen de bestemmingen in de hoofdgroep Wonen moet de woonfunctie de belangrijkste functie zijn, met dien verstande dat deze niet is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Binnen de bestemming wonen zijn vrije beroepen bij recht toegestaan daarnaast kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels worden verleend voor bepaalde andere aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsactiviteiten. Deze zijn opgenomen in de bijlage op een limitatieve lijst. Bij de vrijstaande woningen is een bed & breakfast toegestaan, mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de beleidsregels recreatieve verblijfsaccommodaties. Om tegemoet te komen aan de opkomst van internetverkoop wordt het in de woonbestemmingen toegestaan om administratieve werkzaamheden met betrekking tot internetwinkels en telefonische verkoop van goederen uit te voeren onder enkele voorwaarden. Paardenbakken die hobbymatig worden gebruikt zijn ook toegestaan binnen de bestemming Wonen. Voor een situering op aangrenzende (cultuur)gronden kan onder voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend.

Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met van de woonbestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruik ten behoeve van bewoning dan wel de mogelijkheid daartoe essentiële woonvoorzieningen als de al dan niet gecombineerde aanwezigheid van de een slaapkamer, toilet, badkamer en keuken, in vrijstaande bijgebouwen. Hiermee wordt voorkomen dat een zelfstandige woning op een oneigenlijke manier ontstaat.

6.6 Toelichting gebiedsaanduidingen

6.6.1 Algemeen

Indien een dubbelbestemming niet tot de mogelijkheden behoort en er - bijvoorbeeld op grond van sectorale regelgeving - toch aanleiding bestaat om extra mogelijkheden of beperkingen in het plan op te nemen, kan van gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt, hetzij ter beperking van de gebruiksmogelijkheden hetzij ter verruiming daarvan.

Gebiedsaanduidingen overlappen meestal meerdere bestemmingen. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling (meestal in Hoofdstuk 3 - Algemene Regels, van de regels). Indien dit niet het geval is en de gebiedsaanduiding louter een informatief doel dient, dient gebruik van deze aanduiding achterwege te blijven. Met het oog hierop kunnen aan een gebiedsaanduiding specifieke bouw- of gebruiksregels worden gekoppeld. Om belangen nader te kunnen afwegen, kan een gebiedsaanduiding ook vergezeld gaan van een vergunningenstelsel of een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.

In de SVBP is een limitatieve lijst met te gebruiken gebiedsaanduidingen opgenomen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet voor zover van toepassing van deze gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' en 'wetgevingszone - ontheffingsgebied-dh'. Op de aanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en 'wetgevingszone - ontheffingsgebied-dh' wordt hieronder nader ingegaan. De aanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' is reeds toegelicht in paragraaf 6.5.1.

6.6.2 Vrijwaringszone- molenbiotoop

De vrijwaringzone rondom een molen heeft als doel het gebied binnen de invloedssfeer van de molen (de molenbiotoop) te vrijwaren van hoge bebouwing en beplanting om de windvang en het zicht op de molen te behouden. Bij het toepassen van de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' wordt gewerkt met een formule, op basis waarvan de toegestane bouwhoogte kan worden berekend.

6.6.2.1 Biotoopformule

Bij de bouw van bouwwerken op de gronden die zijn aangeduid als 'vrijwaringszone - molenbiotoop' dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • binnen 100 meter mag de bouwhoogte maximaal de hoogte van de stelling of belt bedragen;
  • in het gebied tussen 100 en 400 van de voet van de molen geldt als maximale bouwhoogte de uitkomst van de volgende formule: (afstand tot de molen / n) + (0,2 x askophoogte).

Er wordt een uitzondering gemaakt voor bestaande bouwwerken en situaties waar de vrije windvang en/of het zicht op de molen reeds is beperkt door bestaande bebouwing (bijvoorbeeld in situaties direct achter en in het verlengde van bestaande hogere bebouwing).

Er is in de regels een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor hogere bebouwing dan de biotoopformule aangeeft. Bij deze afweging wordt het advies van een molendeskundige betrokken. Hiervoor zal de Slochter Molenstichting of het Groninger Molenhuis worden benaderd.

Toelichting formule:
De waarde 'n' staat voor ruwheidscategorie. Voor open gebied bedraagt deze waarde 140, voor ruw en gesloten (stedelijk) gebied bedraagt de waarde 75 respectievelijk 50.

De askophoogte is de hoogte waarop de wieken zijn bevestigd, gemeten vanaf het peil van waaraf de hoogte van de in de aanhef van artikel 1.2 bedoelde bouwwerken wordt gemeten. Bij de aanwezigheid van een stelling of belt wordt deze hoogte meegeteld. De askophoogte kan op de volgende manier worden bepaald (voorbeeld op basis van de molen in Harkstede): de helft van de vlucht (20,60 m / 2 = 10,30 m) + stellinghoogte (= 5,50 m), totaal = 15,80 m (dit is de askophoogte).

6.6.2.2 Situatie Harkstede

De "Stel's Meuln" in Harkstede staat, door de naoorlogse uitbreidingen aan weerszijden van de Hoofdweg, tegenwoordig midden in het dorp. Door de stellinghoogte van 5,5 meter is de impact van lagere bebouwing beperkt. Bijgebouwen (die standaard zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 5,5 meter) vormen dan ook geen belemmering binnen de vrijwaringszone.

In de zone van 100 meter rondom de molen wordt door de bestaande bebouwing de hoogte die de regeling aangeeft (bouwhoogte maximaal de stellinghoogte) overschreden. Hier bevinden zich voornamelijk woningen met een bouwhoogte die zich beperkt tot 7 meter. Het woon-winkelcomplex bij het kruispunt van de Hoofdweg-Hamweg is hoger (9 meter). Ook het Wozo-complex de Appelhof, dat tussen 100 en 200 meter van de molen af ligt, heeft een bouwhoogte van 9 meter. De kwalificatie van de huidige molenbiotoop is in het verleden vanwege de omringende bebouwing en beplanting als matig gewaardeerd (rapportage inventarisatie molenbiotoop Groninger Molenhuis, 2007).

In de zone tussen 200 en 400 meter is op grond van de biotoopformule een bouwhoogte tussen 7,20 meter en 11,20 meter mogelijk. Hierbij wordt uitgegaan van de ruwheidscategorie (n) van 50. Gelet op de bestaande bebouwing in dit gebied (voornamelijk woningen met een bouwhoogte van 6 tot 9 meter) zijn de effecten die van de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' uitgaan beperkt.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, die een onevenredige aantasting van de molenbiotoop veroorzaken.

Bij nieuwe ontwikkelingen zal getoetst worden aan de regeling die geldt voor de 'vrijwaringszone - molenbiotoop'; indien nodig kan gemotiveerd gebruik worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid.

6.6.3 Wetgevingzone - afwijkingsgebied dh

In delen van het lint (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van functiemenging is een aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied dh' weergegeven om een omgevingsvergunning (voor het afwijken van de bestemmingsregels) te kunnen verlenen voor kleinschalige detailhandel bij woningen. De regeling sluit aan bij verschillende verzoeken van (aspirant) ondernemers in het lint. Door de strikte voorwaarden, waardoor de activiteit ondergeschikt blijft aan de woonfunctie, kan de kleinschaligheid worden gewaarborgd en wordt er geen afbreuk gedaan aan de bestaande detailhandelstructuur in de kernen.

De voorwaarden van de beleidsregels aan-huis-verbonden beroep zijn hierbij grotendeels van toepassing, met een aantal afwijkingen:

  • de maximum oppervlakte is vastgelegd op 30 m²;
  • het verbod op detailhandel is losgelaten;
  • de limitatieve lijst met activiteiten is niet van toepassing voor detailhandel.

De regel kan worden toegepast bij de woningen langs het lint.

6.6.4 Milieuzone - geluidsgevoelige functie

Over delen van het plangebied loopt de milieuzone - geluidsgevoelige functie. Zie hiervoor ook paragraaf 4.2.3 van deze toelichting. Deze milieuzone is op de plankaart aangegeven middels de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidgevoelige functie'. Dit betekent dat vanuit de gebiedsaanduiding rekening is gehouden en afstemming is bereikt met de bepalingen uit de Wet geluidhinder.

6.6.5 Geluidzone - weg

In de gemeente Slochteren is langs enkele wegen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' toegepast, te weten de A7, N387 en N33. De reikwijdte van de gebiedsaanduiding is gelijk aan de 48 dB-contour zoals deze blijkt uit de Nota Wegverkeerslawaai gemeente Slochteren.

Langs andere wegen is geen toepassing gegeven aan zulke geluidzones, omdat de eerstelijns bebouwing aldaar met de voorzijde is gericht op de betreffende wegen. In die gevallen kan door de bouwgrens parallel aan de weg te leggen worden voorkomen dat woningen en andere geluidgevoelige objecten dichter op de weg worden gebouwd dan in de huidige situatie. Met andere woorden: woningen mogen niet dichter op de weg worden gebouwd dan de kortste afstand tussen gevel en weg, tenzij de geluidbelasting lager is dan de voorkeurswaarde of de vastgestelde hogere waarde.

Indien de weg, waarvan de geluidzone tot de woningen of andere geluidgevoelige objecten reikt, aan de achterzijde ligt, is beperking van het bouwvlak een minder praktisch instrument om te voorkomen dat wordt uitgebreid in de richting van de betreffende weg. Daarom wordt daar een 'geluidzone - weg' toegepast, waardoor het mogelijk is om geluidgevoelige ruimten in/bij woningen of andere geluidgevoelige objecten uit te breiden mits blijkt dat:

  • de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat de geluidbelasting door wegverkeerslawaai niet groter is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of;
  • de afstand van de woning tot de weg na uitbreiding niet afneemt of;
  • de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat de geluidbelasting door wegverkeerslawaai niet groter is dan de vastgestelde hogere waarde.

Indien bovengenoemde 3 voorwaarden niet van toepassing zijn, kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen om de geluidgevoelige ruimten uit te breiden, mits hiervoor reeds een hogere waarde is vastgesteld.

6.7 Verbeelding

6.7.1 Algemeen

Het onderscheid tussen de digitale en de analoge verbeelding van het bestemmingsplan is een onderdeel in de RO-standaarden 2012. Per wijze van verbeelding is steeds aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven.

De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten een analoge oftewel papieren kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding, is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding - gebaseerd op een geometrische plaatsbepaling van plangebied en bestemmingen niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. Aldus wordt de uiteindelijke digitale verbeelding mede bepaald door de functionaliteit van de interface/viewer die wordt gebruikt.

In het Bro wordt de verbeelding niet langer als onderdeel van het bestemmingsplan genoemd. Dit komt omdat in de nieuwe wettelijke regelingen wordt uitgegaan van het primaat van digitalisering. Wel wordt door het Bro een volledige verbeelding van het bestemmingsplan op papier verplicht gesteld. In dat verband blijft de analoge verbeelding van het bestemmingsplan van belang. Overigens bepaalt het Bro dat bestemmingen en hun aansluiting op aangrenzend gebied moeten worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

De analoge verbeelding van het bestemmingsplan bevat naast verklaringen met een verhelderende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een analoge verbeelding van het bestemmingsplan vermeld staan, zijn daarom terug te vinden in de regels.

Als ondergrond voor de verbeelding van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) aangevuld met kadastrale gegevens. Daardoor is snel en helder te zien waar percelen, bebouwing, wegen, waterlopen etc. zich bevinden. De GBKN geeft de situatie weer zoals deze was ten tijde van de vaststelling van het plan.

Op de verbeelding wordt de plangrens vermeld. Daarnaast worden de grenzen van de bestemmingen vermeld. De verschillende bestemmingen worden op de verbeelding in verschillende kleuren weergegeven, aangevuld met één of meer letters. Dubbelbestemmingen daarentegen worden weergegeven met een arcering.

Verder zijn, daar waar nodig, bouwvlakken opgenomen. Een bouwvlak betreft het gebied waarbinnen (hoofd- en woon)gebouwen gebouwd mogen worden. De begrenzing van een bouwvlak wordt aangegeven door middel van een bouwgrens.

Binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak kan met een symbool of arcering een aanduiding op de plankaart een aanvullend kenmerk zijn aangegeven. De betekenis daarvan is terug te vinden in de planregels.

Op de verbeelding is een legenda opgenomen met de verklaring van de in het plan voorkomende bestemmingen, bouwvlakken, dubbelbestemmingen, lijnen, arceringen en aanduidingen, met de daarbij behorende artikelnummers.

Op de verbeelding is tevens het transfer (of stempel) opgenomen. Hierin is de naam van het bestemmingsplan aangegeven, alsmede de status van het plan, met data van de tervisielegging en (afhankelijk van de fase in de procedure) het besluit tot vaststelling door de gemeenteraad.

De ligging van de bebouwingsgrenzen en dergelijke op de verbeelding of plankaart is bepaald aan de hand van onder meer:

  • ruimtelijke aspecten zoals gewenste rooilijnen, weg- en bebouwingsprofielen, zichtlijnen etc.;
  • overzichtelijkheid van hoek- en verkeerssituaties;
  • particuliere belangen samenhangend met uitzicht, toegankelijkheid e.d.;
  • ligging van hindercirkels en milieuzoneringen.

Als in het bestemmingsplan uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, zijn deze met een arcering op de kaart aangegeven.

Omdat een aantal aanduidingen is opgenomen in de algemene regels wordt hier niet altijd naar verwezen in de bestemmingen. Daarom is het essentieel dat het bestemmingsplan door middel van de (digitale) verbeelding wordt geraadpleegd. Zodoende worden alle van toepassing zijnde regels uit zowel hoofdstuk 2 als hoofdstuk 3 zichtbaar gemaakt.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Met onderhavig plan wordt woningbouw mogelijk gemaakt op betreffende percelen. Op het perceel mogen maximaal 17 woningen worden gerealiseerd. De ontwikkeling komt geheel voor rekening van de eigenaar van het perceel.

Het betreft een particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:

De gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor het voeren van de planologische procedure en het verstrekken van de benodigde vergunningen.

De kosten voor deze planologische procedure en de benodigde vergunningen zijn voor rekening van de ontwikkelaar. De ontwikkelende partij is tevens verantwoordelijk voor alle andere werkzaamheden (planvorming, bouwrijp maken en woonrijp maken en dergelijke) en neemt ook de daarmee samenhangende kosten voor haar rekening. Weggestreept tegen de geprognosticeerde opbrengsten, gaat de ontwikkelende partij uit van een positief resultaat.

Daarom is het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

7.3 Planschade

In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.

Tussen de gemeente Slochteren en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten, waarmee ook het aspect planschade is geregeld.

 

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Vooroverlegpartners

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met het waterschap, diensten van het rijk en provincie die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening en eventueel andere instanties/ gemeenten.

Gelet op de verschillende instanties die belangen hebben in het plangebied wordt voorgesteld het aantal vooroverlegpartners uit te breiden. De vooroverlegpartners hebben gedurende 8 weken de gelegenheid gehad te reageren op het plan.

Het plan is in het kader van het vooroverleg beschkbaar gesteld aan de volgende partners:

  • Provincie Groningen
  • Waterschap Hunze en Aa's
  • Veiligheidsregio
  • Enexis
  • NAM B.V.
  • Waterbedrijf Groningen
  • Rijksdienst voor cultureel erfgoed
  • N.V. Nederlandse Gasunie
  • Stichting Libau

8.2 Inspraak

8.2.1 Inspraakprocedure

De Wro verplicht niet om een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak, niet anders dan de procedure op grond van de Awb. Om betrokkenen in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken en eventuele onjuistheden er uit te halen en specifieke wensen in te passen is er gekozen om op het voorontwerp bestemmingsplan inspraak toe te passen.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken voor een ieder voor inspraak ter inzage gelegen in het gemeentehuis en is daarnaast beschikbaar gesteld op de gemeentelijke website en op landelijke voorziening 'Ruimtelijke Plannen'.

8.3 Ingediende reacties

8.3.1 Vooroverlegreacties

Alleen het Waterschap Hunze en Aa's heeft een vooroverlegreactie ingediend.

Paragraaf 4.6.5. van onderhavig plan is naar aanleiding van deze vooroverlegreactie als volgt aangepast: "De watergangen binnen het plangebied dienen onderhouden te worden. Er dient rekening gehouden te worden met de keur van het Waterschap en de bijbehorende vergunningplicht wanneer er aanpassingen worden gedaan aan de watergangen en/of schouwsloten."

De vooroverlegreactie is als bijlage opgenomen in deze Toelichting.

8.3.2 Inspraakreacties

Er zijn geen inspraakreacties ingdiend.

8.4 Zienswijze ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 17 december 2015 tot en met 28 oktober 2015 ter inzage gelegen. Er zijn tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmignsplan twee zienswijzen ingediend.

Zienswijze 1

De zienswijze is van een toekomstige omwonende. De bezwaarmaakster vreest op basis van de in het plan opgenomen inrichtingsschets inbreuk op de privacy. Op de inrichtingsschets is een brandgang gesitueerd langs de erfgrens waardoor bezwaarmaker bang is voor inkijk in haar woning. Zij verzoekt daarom het bestemmingsplan te herzien.

Reactie op zienswijze:

Het bestemmingsplan is het toetsingskader voor het gebruik en het bebouwen van een perceel. Het betreffende perceel krijgt de bestemming 'Woongebied'. Deze bestemming regelt het gebruik van het perceel voor woondoeleinden en geeft regels voor het bouwen en het gebruik van het perceel.

Het bestemmingsplan mag echter niets regelen over de daadwerkelijke (erf)invulling van het perceel. Dit is privaatrecht. Het bestemmingsplan zal dan ook niet worden aangepast.

Zienswijze 2

De zienswijze is ingediend door het waterschap Hunze en Aa's. Er is overleg geweest tussen de ontwikkelaar van het perceel en het Waterschap over de waterhuishouding. Er zijn afspraken gemaakt over compensatie van waterberging. Het waterschap verzoekt om een passage op te nemen in de waterparagraaf onder Hoofdstuk 4.6 van de Toelichting om deze afspraken te borgen in het bestemmingsplan.

Reactie op zienswijze:

Paragraaf 4.6.5 is hierop aangepast. De passage is opgenomen.

Beide zienswijzen hebben niet geleid tot een inhoudelijke wijziging van het bestemmingsplan.