direct naar inhoud van 5.2 Agrarische bedrijven
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0040.bp00024-41vg

5.2 Agrarische bedrijven

5.2.1 Bedrijfstypen

Aan alle reële agrarische bedrijven een agrarische bestemming toegekend. Hierbij is afstemming gezocht bij de schaal die vanuit de milieuwetgeving wordt gehanteerd (is er sprake van een inrichting).

Waar mogelijk wordt geen onderscheid gemaakt in typen bedrijvigheid. De gemeente is van mening dat in principe alle vormen van agrarische bedrijvigheid worden toegestaan. Onder een agrarisch bedrijf worden echter de tuinbouwbedrijven, champignon- en viskwekerijen, gebruiksgerichte paardenhouderijen, maneges en de glastuinbouw in ieder geval niet verstaan, vanwege onder andere de industriële uitstraling, of de voornamelijk recreatieve opzet en/of de (grote) verkeersaantrekkende werking van deze bedrijven. Deze bedrijven hebben een specifieke bestemming gekregen. Productiegerichte paardenhouderijen, zoals fok- en opfokbedrijven en hengstenhouderijen worden wel als agrarisch bedrijf beschouwd. Intensieve veehouderijen zijn alleen toegestaan als de betreffende activiteit is aangeduid (bij bestaande bedrijven).

5.2.2 Intensieve veehouderij

De regelgeving voor Intensieve veehouderijen in het bestemmingsplan is afgeleid van het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in het POP 3 en de POV. Voor intensieve veehouderijen geldt dat deze alleen zijn toegestaan voor zover ze al aanwezig waren (ten tijde van de inwerking treding van de wijziging Omgevingsverordening). Bestaande intensieve veehouderijen zijn als zodanig aangeduid op verbeelding. Uitbreidingsmogelijkheden zijn verschillend per gebied. Hiervoor heeft de provincie in de POV een gebiedsindeling gemaakt (zie Hoofdstuk 3).

Een deel van het buitengebied valt onder de gebiedscategorie 'wit'. Op grond van het POV is in deze gebieden geen uitbreiding van IV-bedrijven toegestaan, uitgezonderd uitbreiding i.v.m. eisen op grond van dierenwelzijn. Met name vanwege de grote buffer die in POV is gehanteerd rondom bebouwd gebied en natuurgebieden valt een aanzienlijk deel van het buitengebied onder deze categorie. Daarnaast is een zeer klein deel van het buitengebied als geel gebied aangeduid (maximale stalvloeroppervlakte 5.000 m²). Het overige deel van het buitengebied valt onder de categorie 'groen' en biedt op papier een maximale stalvloeroppervlakte van 7.500 m².

In het plangebied Buitengebied West liggen geen intensieve veehouderijen. Nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is ook niet toegestaan.

5.2.3 Maatwerkbenadering Slochteren

Vanwege de voortschrijdende schaalvergroting in de landbouw, waarbij het aantal bedrijven afneemt en de bestaande bedrijven groeien, is er voor de zittende bedrijven steeds meer ruimte nodig op de bouwpercelen voor het houden van dieren en/of opslag- en stallingsruimte. Op grond van het provinciaal beleid heeft een agrarisch bouwperceel in principe een omvang van ten hoogste 1 hectare. Voor de meeste bedrijven in de gemeente is dit op dit moment voldoende.

Bij het toekennen van de ruimtelijke mogelijkheden worden in alle gebieden waar mogelijk de bestaande rechten opnieuw in het bestemmingsplan vastgelegd. Alleen als er dringende redenen zijn, kunnen deze mogelijkheden en/of oppervlakte op basis van nieuwe inzichten of regels worden heroverwogen. Een voorbeeld hiervan zijn intensieve veehouderijen waarvoor nieuwe regels gelden op basis van de provinciale omgevingsverordening. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met bedrijven die al een grotere omvang hebben dan de nieuwe indeling mogelijk maakt. Er is geen differentiatie voor de omvang van bouwvlakken toegepast op basis van de bedrijfsgrootte (bedrijfsomvang in NGE). Hierdoor kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden, binnen de ruimtelijke kaders, per locatie optimaal worden benut.

Uitbreiding boven 1 hectare vindt plaats door middel van de maatwerkbenadering. Bij schaalvergrotingsplannen dient daarbij aangetoond te worden dat rekening is gehouden met de onderstaande zes ruimtelijke criteria (afkomstig uit het POP 3 en POV):

  • 1. het respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • 2. het houden van afstand tot andere ruimtelijke elementen;
  • 3. de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
  • 4. de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van bedrijfsgebouwen;
  • 5. de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype;
  • 6. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op het bouwperceel c.q. het verlaten bouwperceel te saneren.

De gemeente Slochteren heeft, in de vorm van een convenant, afspraken gemaakt met de provincie over uitwerking van de maatwerkbenadering. De structuurvisie Buitengebied is hiervoor als richtinggevend ruimtelijk kader gebruikt. Het convenant kan worden gebruikt als toetsingskader voor uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare. Onderdeel van deze procedure, waarbij ook getoetst wordt aan de genoemde criteria, is één of meerdere keukentafelgesprekken tussen gemeente, ondernemer en eventueel provincie en een architect. Daarbij wordt uiteindelijk een inrichtingsplan met met een goede landschappelijke inpassing opgesteld. De afspraken uit het keukentafelgesprek inclusief het inrichtingsplan worden verbonden aan een privaatrechtelijke overeenkomst.

Uitbreiding boven 2 hectare blijft verbonden aan een traject waarbij ook een ontheffing van GS nodig is zolang het provinciaal beleid op dit punt nog van toepassing is (zie Toelichting paragraaf 3.6.1.).

In het convenant wordt onderscheid gemaakt in vier gebieden: groen, geel, bruin en rood. In de onderstaande tabel wordt per gebied kort de schaalvergrotingsmogelijkheden benoemd. De gebiedsindeling gebaseerd op de gebiedstypering uit de Structuurvisie Buitengebied.

Buitengebied West i.r.t. structuurvisie Buitengebied

Zoals al in Hoofdstuk 1 is aangegeven maakt het plangebied Buitengebied West geen onderdeel uit van de structuurvisie buitengebied, maar wordt er in de agrarische gebieden wel aangesloten bij de koers die in de structuurvisie Buitengebied is uitgezet. In het convenant agrarische schaalvergroting is een groot deel van het agrarisch gebied in het plangebied als groen gebied aangewezen met ruime schaalvergrotingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven. Voor het gebied ten noorden van het Slochterdiep is beleidsmatig aangesloten bij het gebied Luddeweer (verwevingsgebied), omdat dit gebied landschappelijk hier bij aansluit. In dit gebied (geel gemarkeerd) worden de mogelijkheden voor schaalvergroting boven 1 ha. in overleg met de provincie bekeken per geval bekeken.

Gebied   Typering
 
Procedure schaalvergroting (boven 1 hectare)
 
Groen

 
Landbouw(ontwikkelings) gebied   Aan bedrijven met een duurzaam toekomstperspectief wordt in aanvulling op het bouwvlak een ontheffingsgebied toegekend, waarvan ten hoogste 0,5 ha mag worden bebouwd. Planologische medewerking is mogelijk met een reguliere Wabo-voorbereidingsprocedure, waarbij de gemeente wel een 'keukentafelgesprek' belegt.
 
Andere uitbreidingen of aanpassingen tot 2 ha met een planwijziging. Daarboven met een partiële herziening (inclusief ontheffing GS).
 
Geel   Gebieden met landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, agrarische linten
 
Uitbreiding of aanpassing van het bouwvlak tot 1,5 ha met een planwijziging. Uitbreiding tot 2 ha met een partiële herziening.  
Bruin
Wordt niet toegepast in plangebied  
Wierden: afgeleid van de archeologische beleidskaart Slochteren   Uitbreidingsmogelijkheden en richting afhankelijk van archeologisch onderzoek. Waar mogelijk bij bedrijven met een duurzaam toekomstperspectief een ontheffingsgebied toevoegen. Andere uitbreidingen of aanpassingen tot 1,5 ha met een planwijziging. Uitbreiding daarboven met een partiële herziening.
 
Rood
Wordt niet toegepast in plangebied  
Bestaand bebouwd gebied en natuur(ontwikkelings)gebied   In het bestemmingsplan geen uitbreiding van bouwpercelen boven 1 ha. Motivering om te voldoen aan ruimtelijke criteria ligt bij aanvrager.
 
5.2.4 Ontwerp agrarische bouwpercelen

Tijdens het opstellen van de Structuurvisie buitengebied en de voorbereidingen voor het voorontwerp bestemmingsplan zijn discussies gevoerd over de systematiek van het toekennen van agrarische bouwvlakken. Enerzijds was het uitgangspunt rekening houden met de uitbreidingsmogelijkheden én flexibiliteit voor de agrariërs, anderzijds was er het belang van het beschermen van onder andere landschappelijke waarden. Er is gekozen voor concrete bouwvlakken. Deze zijn namelijk direct toetsbaar en er kan in voldoende mate rekening worden gehouden met bijvoorbeeld landschappelijke waarden als erfbeplanting, grachten en wierden.

De gemeente streeft ernaar aan elk agrarisch bedrijf een bouwvlak op maat toe te kennen, zodat er binnen de kaders van het provinciaal en gemeentelijk beleid een bouwperceel ontstaat waar bij recht uitbreidingsruimte aanwezig is. Een bestemmingsplan moet immers voor minimaal 10 jaar (ontwikkelings)ruimte bieden. Om hier uitvoering aan te geven is ter voorbereiding op het bestemmingsplan, aan de hand van de kaders die zijn gesteld in de Structuurvisie buitengebied, per agarisch bedrijf een voorlopig bouwvlak ingetekend. Bij het intekenen van de bouwvlakken is o.a. rekening gehouden met landschappelijke en cultuurhistorische elementen, fysieke belemmeringen, afstand tot bestaande bebouwing en uitbreidings- en ontwikkelingsplannen van de eigenaren. Alle agrariërs zijn uitgenodigd om hun wensen met betrekking tot het bouwvlak kenbaar te maken. De reacties zijn beoordeeld en waar mogelijk meegenomen in het voorontwerp bestemmingsplan.

Bij de inpassing van nieuwe bebouwing spelen de volgende toetsingscriteria een rol:

  • Omvang bebouwing;
  • Plaatsing;
  • Massa en vormgeving en;
  • Landschappelijke inpassing.
5.2.5 Omvang bebouwing

Aan elk agrarisch bedrijf wordt bij recht de mogelijkheid geboden om op het bouwperceel (binnen het bouwvlak) bebouwing op te richten. Op een bouwvlak van 1 ha zou derhalve 10.000 m² aan bebouwing kunnen worden opgericht. Bij melkveehouderij- en akkerbouwbedrijven komt dit in de praktijk niet voor. Deze bedrijven hebben namelijk altijd ruimte nodig voor kuilvoerplaten, mestopslag, stallingsruimte voor machines, rij- en manoevreerruimte etc. Ondanks de theoretische bebouwingsmogelijkheden zal een bebouwingspercentage van ongeveer 70% in de praktijk niet worden overschreden.

Voor intensieve veehouderijen ligt dit iets anders. Bij dit type agrarisch bedrijf is er veel minder behoefte aan bijvoorbeeld kuilvoerplaten, stallingsruimte en rij- en manoevreerruimte. Intensieve veehouderijbedrijven kunnen dan ook een groter deel van het bouwvlak bebouwen. Dit wordt grotendeels ondervangen door de regels die de provincie stelt voor intensieve veehouderijen, waarbij de stalvloeroppervlakte in veel gebieden is begrensd tot de bestaande oppervlakte of tot een oppervlakte van ten hoogste 7.500 m².

In aansluiting op de regels in de provinciale omgevingsverordening zullen ook mest- en kuilvoeropslagen binnen het bouwvlak worden opgenomen. Als opname in het bouwvlak niet mogelijk is of in het geval bestaande opslagen reeds buiten het bouwvlak zijn gelegen (en het bouwvlak heeft al een omvang van 1 ha.) zullen de opslagen specifiek worden aangeduid op de verbeelding.

5.2.6 Plaatsing gebouwen

Alle gebouwen moeten binnen het bouwvlak geplaatst worden. Zoals hiervoor al aangegeven moeten overige bouwwerken en verhardingen, bijvoorbeeld ten behoeve van mestbassins en kuilvoerplaten, ook binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Hierdoor wordt de samenhang duidelijk en wordt verrommeling/ verstening in het buitengebied zoveel mogelijk voorkomen.

Omdat het niet wenselijk is om voor de voorgevel van boerderijen te bouwen en op plekken waar grachten of andere karakteristieke delen van het erf liggen is bij het bepalen van de bouwvlakken de uitbreidingsruimte zoveel mogelijk achter de bestaande bebouwing gelegd. Met name voor karakteristieke agrarische bebouwing geldt dat het gewenst is om het zicht op deze boerderijpanden te behouden. Bij het plaatsen van bouwwerken moet worden voldaan aan het beginsel van bebouwingsconcentratie. Dit betekent dat er binnen het bouwvlak een clustering van gebouwen en andere bouwwerken plaatsvindt en dat bij het plaatsen van nieuwe gebouwen wordt aangesloten bij de bestaande bebouwingsstructuur.

5.2.7 Massa en vormgeving

Ruimtelijke kwaliteit

Naast de criteria die zijn opgenomen voor bestaande karakteristieke agrarische bebouwing (zie Planuitgangspunten Cultuurhistorie) wordt in de Welstandsnota ook aandacht gevraagd voor de ruimtelijke kwaliteit bij de bouw van nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen. Daarbij moet zowel gelet worden op de vormgeving als de situering en ordening van de gebouwen ten opzichte van het bebouwingscomplex op een agrarisch bouwperceel. Door de specifieke objectgerichte criteria voor beide groepen agrarische bebouwing te formuleren wordt gestreefd naar behoud van de traditionele bebouwing voor de toekomst, zonder dat ontwikkelingen volledig op slot worden gezet. Bij nieuwe bedrijfsgebouwen wordt meer gelet op aansluiting op de oorspronkelijke bebouwing en de inpasbaarheid in het omliggende landschap.

Bij de bouw van agrarische gebouwen wordt in beginsel gestuurd op een traditionele vormgeving van de agrarische woningen en bedrijfsgebouwen. Hiermee wordt voorkomen dat het buitengebied een bedrijfsmatige uitstraling krijgt en blijft het landschap 'leesbaar'. Om dit te bereiken wordt een kap en een relatief lage gootlijn voorgeschreven. Hiermee sluiten de bebouwingsregels aan op de (objectgerichte) criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota gemeente Slochteren.

Maatvoering

Voor bedrijfsgebouwen is een goothoogte van ten hoogste 5 meter toegestaan, met daarbij een nokhoogte van maximaal 12 meter. Door de goothoogte zo laag mogelijk te maken, voegt de bebouwing zich makkelijker in het landschap en behoudt het gebouw een landschappelijke, agrarische uitstraling.

De goothoogte van 5 meter komt voort uit de minimale hoogte waarbij bedrijfsvoertuigen de schuren nog binnen kunnen rijden. Ook biedt de schuur dan nog voldoende hoogte voor het stallen van machines en producten(stapelkratten). De dakhelling bedraagt ten minste 20 graden en ten hoogste 60 graden. Bij een nokhoogte van maximaal 12 meter ontstaat op deze manier voldoende ruimte om verschillende stal- en schuurtypes te realiseren. Er is een afwijkingsbevoegdheid voor een nokhoogte van 14 meter. De dakhelling voor agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt tussen de 20º en 60º.

Serrestallen

Een plat dak is in beginsel niet toegestaan voor agrarische bedrijfsgebouwen. Zoals eerder gezegd wordt gestreefd naar het oorspronkelijke agrarische bebouwingsbeeld met een traditioneel hellend dak. Door de nieuwe ontwikkelingen ontstaat er wel steeds meer de vraag naar platte of andere afwijkende dakvormen. Een goed voorbeeld daarvan is de serrestal, deze stal wijkt qua aard en vorm af van de traditionele stallen. De stal bestaat uit een boogconstructie, gebaseerd op een tunnelframe. De materialen zijn grotendeels licht- en luchtdoorlatend om daglichtomstandigheden in de stal te benaderen.

De bouw van serrestallen (of andere afwijkende stalvormen) is niet bij recht toegestaan binnen het bestemmingsplan, maar wordt gekoppeld aan een afwijkingsbevoegdheid. Voor het afwijken worden de volgende criteria in acht genomen:

  • Afwijkende stalvormen worden alleen toegestaan ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • Afwijkende stalvormen worden niet toegestaan in of nabij natuurgebieden of gebieden met een hoge landschappelijke waarde;
  • Er mag geen hinder ontstaan voor de omgeving (visuele hinder en lichthinder);
  • De stal moet inpasbaar zijn in de omgeving. Hiervoor kunnen voorwaarden worden opgesteld die betrekking hebben op de omvang en situering van gebouwen en op het aanbrengen van beplanting.

Aan- en uitbouwen kunnen wel worden voorzien van een platte dakafwerking. Daarbij geldt dan wel dat de aanbouw ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw.

5.2.8 Bedrijfswoning

Bij een agrarisch bedrijf is bij recht ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning mag (inclusief bijgebouwen) een oppervlak van maximaal 200 m² hebben. De bedrijfswoning heeft een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale nokhoogte van 10 meter. De dakhelling van de bedrijfswoningen moet tussen de 30° en 60° bedragen. De gemeente hecht bij de bedrijfswoningen aan een bescheiden maatvoering, waarbij de bedrijfswoning en de agrarische gebouwen met elkaar in verhouding zijn.

De gemeente is terughoudend met het toestaan van een tweede bedrijfswoning. Een tweede dienstwoning wordt alleen toegestaan mits objectief is aangetoond dat er sprake is van een structureel volwaardig tweepersoonsbedrijf en dat gelet op de aard, omvang en continuïteit van het bedrijf permanent toezicht noodzakelijk is. Als hieraan voldaan wordt kan worden afgeweken van het bestemmingsplan.

5.2.9 Inpassen individuele plannen boven 1 ha

In dit bestemmingsplan is de aanpassing en vergroting van het bouwvlak van het bedrijf in de onderstaande tabel meegenomen. Bij de aanpassing is rekening gehouden met de historisch gegroeide landschapsstructuur. Er wordt voldoende afstand aangehouden tot andere gebouwen, specifiek doordat het bouwvlak van de karakteristieke boerderij is afgesplitst. Hierdoor blijft het tussen gelegen erf gevrijwaard van bebouwing. De beschikbare ruimte binnen het bouwvlak, achter de bestaande bebouwing biedt ruimte voor een evenwichtige ordening van nieuwe gebouwen. Tenslotte zijn de bouwregels ter plaatse van de bestaande voeropslag aangepast (geen gebouwen toegestaan).

Bedrijf (locatie, bedrijfstype)
 
Omvang bouwvlak in bestemmingsplan
 
Status  
Slochterdiep 3, Lageland
(melkveehouderij)  
1,4 ha.   overeenkomst gesloten over compensatie bouwvlak in verband met ontwikkeling Meerstad.  
5.2.10 Verbreding

Naast schaalvergroting kunnen agrarische nevenactiviteiten voor bepaalde bedrijven een goede aanvullende bron van inkomsten voor de agrariër betekenen. Binnen het agrarisch bouwblok mag een deel van de bedrijfsbebouwing worden gebruikt voor een agrarisch verwante nevenactiviteit. Het toestaan van nevenactiviteiten kan leiden tot verrijking van het buitengebied en behoudt van beeldbepalende en karakteristieke bebouwing.

Bepaalde activiteiten die een direct raakvlak hebben met agrarische activiteiten, zoals een agrarisch dienstverlening of uitsluitend inpandig plaatsvinden zoals caravanstalling of andere statische opslag zijn bij recht toegestaan tot een oppervlakte van 500 m² (agrarische dienstverlening) of 1.000 m² (caravanstalling).

Daarnaast zijn ook de volgende (recreatieve) nevenactiviteiten toegestaan, mits deze passen binnen de beleidsregels:

  • bed&breakfast;
  • theetuin;
  • boerderijwinkel;
  • zorgboerderij (dagopvang);
  • educatie/ informatievoorziening.

Voorbeelden van nevenactiviteten die kunnen worden toegestaan na het verlenen van een omgevingvergunning zijn:

  • groepsaccommodatie;
  • mini-camping;
  • bijzondere paardenhouderij als nevenactiviteit;
  • aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

Specifiek voor agrarische bedrijven in het buitengebied zijn daarnaast nog mogelijkheden opgenomen voor het opwekken van duurzame energie met behulp van een biomassavergistingsinstallatie. Een voorwaarde daarbij is dat er sprake is van hoofdzakelijk eigen geproduceerde biomassa en mest. Verder is met name de ontsluiting een aspect dat wordt betrokken bij de vergunningverlening voor deze installaties vanwege de noodzakelijk aanvoer van mest en/of biomassa. Het aanwezige wegennet dient te zijn afgestemd op een (sterke) toename van transport.

5.2.11 Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB)

Bij het geheel beeindigen van de agrarische bedrijvigheid kan de agrarische bestemming onder voorwaarden worden gewijzigd naar een niet-agrarische bestemming. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Agrarisch bedrijf te wijzigen naar een bestemming Wonen of een niet-agrarische bedrijfsbestemming, waaronder een bestemming Gemengd. De bestemming Gemengd maakt zowel het combineren van een woonfunctie met een bedrijf mogelijk als uitwisseling tussen wonen en een bedrijfsfunctie.

Een voorwaarde bij het wijzigen naar een bedrijfsmatige bestemming (Gemengd) is dat een deel van de voormalige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. De oppervlakte van het te slopen gedeelte is afhankelijk van de gewenste gebruiksruimte. De omvang van het te slopen bebouwing neemt toe naarmate ook de oppervlakte die gebruikt gaat worden voor een nieuwe functie, of wordt vervangen door nieuwbouw, toeneemt. Het pand waarin de woning zich bevindt (de oorspronkelijke boerderij of voormalige bedrijfswoning) mag in zijn geheel in stand blijven. Aan vrijkomende agrarische bebouwing die is aangemerkt als 'karakteristiek' wordt een bestemming toegekend die instandhouding van de karakteristieke bebouwing nastreeft, de sloopverplichting geldt niet voor karakteristieke bebouwing.

Bij het wijzigen van de agrarische bestemming naar een bestemming Agrarisch - Paardenhouderij (voor bijvoorbeeld een pensionstalling) is de sloopregeling ook niet van toepassing. Reden hiervoor is de sterke gebondenheid van deze functie aan (ontwikkelings)ruimte in het landelijk gebied.