direct naar inhoud van 4.2 Milieuaspecten
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0040.bp00024-41vg

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Geluidsplan

De college van Slochteren heeft op 22 februari 2011 het Geluidsplan vastgesteld. Aanleiding voor dit beleid vormt onder meer de Toekomstvisie Land van Slochteren en daarnaast een wijziging van de Wet geluidhinder waar door de gemeente meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft gekregen. Het geluidsplan is een beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De gemeente heeft wettelijke taken op het gebied van geluid, het betreft hier onder meer besluiten over bedrijfsactiviteiten, industriële installaties, horeca en wegverkeer maar ook tijdelijke activiteiten als evenementen. Bij deze zaken wordt beoordeeld welke geluidsbelasting en hinder acceptabel is en of er in redelijkheid maatregelen getroffen kunnen worden. In het Geluidsplan is aangegeven hoe de gemeente qua geluid met de voorgenoemde activiteiten omgaat.

Geluidhinder heeft een nadrukkelijke relatie met ruimtelijke ordening omdat de geluidsbelasting afneemt naarmate de afstand toeneemt. Door voldoende afstand te houden tussen geluidsbron en woningen kan geluidhinder worden voorkomen. Dit betekent wel dat er een bepaald deel van de ruimte voor het toestaan van functies verloren gaat. Er wordt dan ook gezocht naar oplossingen waarbij zoveel mogelijk aan of dichtbij de bron maatregelen worden getroffen en deze als voorwaarde te verbinden aan een vergunning of ruimtelijke procedure.

De huidige geluidskwaliteit in de gemeente is in grote delen goed tot zeer goed. Het buitengebied kenmerkt zich door rust, ruimte en weidsheid. Op bepaalde plekken in het buitengebied is het heel stil. In de nabijheid van gaswinningsinstallaties van de NAM komen verhoogde geluidsniveaus voor c.q kan de vergunde geluidsruimte nog verder worden ingevuld.

De oeverlanden van het Schildmeer zijn door de provincie als stiltegebied aangewezen. Op grond van de omgevingsverordening is het verboden in deze gebieden noodzakelijk geluid voort te brengen, te doen of laten voortbrengen in zodanige mate dat de heersende natuurlijke rust in dat gebied kennelijk is of wordt verstoord.

4.2.2 Wegverkeerslawaai
4.2.2.1 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder hanteert voorkeursgrenswaarden en geeft criteria aan voor het toelaten van een hogere geluidsbelasting indien de voorkeurswaarde niet gehaald kan worden. De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, waar wegen in zijn opgenomen die een zone kennen als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, een akoestisch onderzoek wordt ingesteld. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de geluidsbelasting op woningen binnen de zone, de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg de hoogste toelaatbare normen worden overschreden.

Bij woningen is de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Er kan in bepaalde situaties een hogere grenswaarde worden toegestaan (tot maximaal 68 db). De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is daarbij onder meer afhankelijk van het gebruik (burgerwoning of agrarische bedrijfswoning), de ligging (stedelijk of landelijk gebied), aard geluidsbron (nieuwe weg of bestaande weg) en het feit of het gaat om totale nieuwbouw of vervanging van een bestaande woning. In het rapport in Bijlage 3 Nota Wegverkeerslawaai Gemeente Slochteren worden de voor alle situaties de voorkeurgrenswaarden en toelaatbare waarden getoond.

Op basis van de verzamelde verkeers- en omgevingsgegevens zijn de geluidcontouren per wegvak berekend met behulp van Standaard rekenmethode I. Hierbij zijn de volgende geluidcontouren in beeld gebracht: 48 dB, 53 dB en 58 dB.

De geluidcontouren zijn berekend inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder (2 dB voor wegen met snelheid van 70 km/uur of meer en 5 dB voor de overige wegen). In de bijlage zijn de onderzoeksresultaten en geluidcontouren opgenomen. In dit onderzoek is de ontwikkeling van Meerstad inbegrepen. De verkeersprognoses gaan daarbij uit van een nieuwe verkeersstructuur t.b.v. de ontsluiting van Meerstad.

Het grootste deel van het wegennet in het buitengebied is in het kader van Duurzaam veilig aangewezen als 60 km-gebied. De meeste wegen hebben een beperkte verkeersintensiteit en zullen mede vanwege het regime van 60 km niet worden gezoneerd in het bestemmingsplan. Wel zal het uitgangspunt zijn om geen uitbreiding van bebouwing richting de wegzijde toe te staan tenzij dit stedenbouwkundige wenselijk is. Wegen met een hoger snelheidsregime zijn de provinciale weg N387 en de rijkswegen N33 en A7. Deze wegen zijn wel gezoneerd in het bestemmingsplan.

4.2.2.2 Saneringsprogramma VROM

Het Ministerie van VROM heeft een saneringsprogramma waarbij woningen door maatregelen aan de gevel van extra geluidsisolatie worden voorzien. Dit programma staat bekend als de zogenaamde A-lijst. Deze lijst is tussen 1994 en 1998 opgesteld. De sanering aan deze woningen kan alleen door gevelmaatregelen worden uitgevoerd. Het betreft o.a. A-woningen, die in het peiljaar 1986 een bepaalde (extreem hoge) geluidsbelasting op de gevel hadden. De woningen van de A-lijst komen in aanmerking voor vergoeding van gevelisolatiekosten. Het is inmiddels niet meer mogelijk om woningen op deze lijst te plaatsen. Daarnaast zijn er de B-saneringswoningen. Dit zijn te saneren woningen met een lagere geluidsbelasting dan de A-woningen. Voor deze woningen is geen subsidie beschikbaar.

In het plangebied liggen geen panden die zijn opgenomen op de A of B-Lijst.

4.2.3 Industrielawaai

In het plangebied liggen geen inrichtingen waar een geluidscontour van uitgaat (geluidszoneringsplichtigebedrijven). Daarnaast heeft de uitwaartse milieuzonering van bedrijventerreinen buiten het plangrenzen ook geen invloed op het plangebied.

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in omgevingstype: rustige woonwijk, gebied met functiemenging en bedrijventerrein.

Plangebied

De bedrijvigheid in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische bedrijvigheid.

Het grootste deel van de agrarische bedrijven zijn grondgebonden en zijn niet vergunningplichtig en vallen onder een Amvb. Bij het bestemmen van deze bedrijven zijn de bestaande erven als uitgangspunt genomen met een bouwvlak van ten hoogste 1 hectare. Daarnaast is bij een deel van de bedrijven een uitbreidingsgebied (ontheffingsgebied) aangegeven. Bij het bepalen van uitbreidingsmogelijkheden is rekening gehouden met alle relevante milieu-aspecten. Ook bij uitbreiding van bouwvlakken van woningen is rekening gehouden met de (milieu)afstanden t.o.v. omliggende bedrijven. De agrarische bedrijven in de het plangebied liggen niet in alle gevallen op de richtlijnafstand van de bestaande woonbebouwing, maar in dat geval kent de Wet milieubeheer specifieke regelgeving.

Waar het akkerbouwbedrijven betreft, voldoet een afstand van 30 meter als richtlijnafstand. Verder is de bestaande woonbebouwing al grensstellend in relatie tot eventuele milieubelasting. Daarnaast kan er doordat bouw- en milieuvergunning per 1 oktober 2010 zijn opgegaan in de omgevingsvergunning een goede afstemming plaatsvinden tussen bouw- en milieuactiviteiten.

4.2.5 Geur

Wet geurhinder en veehouderij

Deze wet bevat het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven bij veehouderijen. De wet is op 1 januari 2007 in werking getreden en schrijft algemene geurbelastingsnormen en afstanden tot een geurgevoelig object voor. De wet beoogt ook een oplossing te bieden voor het zogenaamde 'op slot zetten' van agrariërs als een nabijgelegen boerderij haar functie verliest en een woonfunctie gaat krijgen.

Indien een agrarische bedrijfswoning is afgesplitst van de stallen en wordt bewoond door een burger, wordt deze woning beschouwd als een geurgevoelig object ten opzichte van deze (voormalig bij de woning behorende) stallen. Dit betekent dat geurgevoelige objecten die zijn afgesplitst van de veehouderij (en dus niet meer tot de inrichting behoren) ten opzichte van de veehouderij waar de woning toebehoorde, als een geurgevoelig object worden beschouwd. Ook betekent dit dat voor een dergelijke veehouderij bij vergunningverlening, de geurbelasting nabij het van de veehouderij afgesplitste geurgevoelig object moet worden getoetst aan de geurnormen in artikel 3, eerste lid van de Wgv.
Geurgevoelige objecten die zijn afgesplitst van de veehouderij (en dus niet meer tot de inrichting behoren) worden ten opzichte van een andere veehouderij afwijkend beoordeeld volgens artikel 3, tweede lid van de Wgv (indien de afsplitsing na 19 maart 2000 heeft plaatsgevonden). Een veehouderij hoeft daardoor niet de dupe te worden van een nabijgelegen bedrijf die zijn bedrijfswoning heeft afgesplitst. De inrichtinghouder die zijn bedrijfswoning afsplitst maakt zelf deze keuze, waarbij de afgesplitste woning geen lichtere bescherming krijgt toegekend. De wet biedt ook de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid op te stellen, in de vorm van bijvoorbeeld een zoneringsbeleid van landbouw. Dit is in Slochteren niet uitgewerkt.

4.2.6 Plattelandswoning

Op initiatief van het kamerlid Ruud van Heugten (CDA) is in 2009 de initiatiefnota 'Beter wonen op het platteland' verschenen. Hier in wordt voorgesteld om in de Wet milieubeheer het begrip 'plattelandswoning' te introduceren en te bepalen dat voor dergelijke woningen de milieukwaliteitseisen dezelfde zijn als die milieukwaliteitseisen die aan een agrarische bedrijfswoning behorende bij een inrichting worden gesteld. Aansluitend daarbij wordt voorgesteld om in de Wet geluidhinder te bepalen dat de geluidsbelasting die van toepassing is op een agrarische bedrijfswoning ook van toepassing is op een 'plattelandswoning'.

De mogelijkheden voor het toepassen van een plattelandswoning zijn afhankelijk van de landelijke wetgeving op dit punt. Het wetsvoorstel is aangenomen door de Tweede Kamer. Op 12 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het voorstel en na bekendmaking van de nieuwe wet op 23 oktober 2012 is deze op 1 januari 2013 in werking getreden.

Het wetsvoorstel behelst een wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen).

De wetgeving voor plattelandswoningen is alleen toepasbaar op (voormalige) agrarische bedrijfswoningen waarvan het agrarische bedrijf nog actief is. Voormalige agrarische bedrijven waarvan het agrarische bedrijf beëindigd is, dienen een “gewone” woonbestemming te krijgen.

De wet is doorvertaald in dit bestemmingsplannen door het toevoegen van nieuwe afwijkingsregels. Hierdoor kan in de toekomstig in voorkomende gevallen worden afgeweken van het bestemmingsplan om het bewonen van een agrarische bedrijfswoning door een derde mogelijk te maken. Er zijn nu geen bestaande plattelandswoningen in het bestemmingsplan opgenomen.

In de juridische toelichting worden de regels uiteengezet.

4.2.7 Bodem
4.2.7.1 Bodembeleidsplan

In het gemeentelijk bodembeleid is het algemeen beleidsuitgangspunt dat de goede gebiedseigen bodemkwaliteit behouden moet blijven en waar mogelijk wordt verbeterd. De algemene bodemkwaliteit op niet verdachte percelen, alsmede regels omtrent hergebruik van gronden, staan beschreven in de drie Bodembeheerplannen Buitengebied, Bebouwd gebied en Gemeentelijke wegbermen met bijbehorende bodemkwaliteitskaarten. In het bodembeheerplannen wordt gewerkt met een gebiedsindeling, gebaseerd op ruimtelijke kenmerk en historisch bodemgebruik. Binnen de deelgebieden wordt uitgegaan van een gemiddelde bodemkwaliteit. Voor oude dorpskernen wordt, vanwege oude bedrijfsfuncties, uitgegaan van een licht verontreinigde bodem. Voor het Buitengebied wordt uitgegaan van de gemiddelde bodemkwaliteit 'schoon'. Uitwisseling van grond binnen gebieden met een zelfde typering is mogelijk.

4.2.7.2 Bodeminformatiesysteem

In het digitale bodeminformatiesysteem zijn alle historisch verdachte locaties opgenomen. Meestal betreft het hier voormalige bedrijfslocaties waarvan de bodemkwaliteit onbekend is. Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken (en bodemsanering) worden waar mogelijk toegevoegd aan het systeem.

4.2.7.3 Bodemtoets

Initiatiefnemers van bepaalde bouwplannen zijn verplicht om bij nieuwbouw (al dan niet in combinatie functieverandering) bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een rapportage van de bodemgesteldheid in te dienen. Daaruit moet blijken of en onder welke omstandigheden nieuwe functies realiseerbaar zijn.

Voor activiteiten die te maken hebben met grondverzet en/of het aanleggen van dijken en/of waterwerken is in bepaalde gevallen een aanlegvergunning nodig of een melding grondverzet. Bij grotere projecten kan een ontgrondingsvergunning nodig zijn van de provincie.

4.2.7.4 Bodeminformatie buitengebied

Op basis van het gemeentelijk bodeminformatiesysteem Nazca-i, de bodemkwaliteitskaart en bodembeheersplan buitengebied Slochteren (vastgesteld juni 2008) is het plangebied van de bestemmingsplannen Buitengebied (waaronder Buitengebied West) onderzocht.

Er bevinden zich 339 locaties in Nazca-i. Die zijn als volgt onder te verdelen:

Aantal locaties   NSX score*   Beoordeling**   Voorbeelden Bedrijfsactiviteit  
57   < 95   Potentieel verontreinigd
 
Handel, graanmalerij, bouwbedrijf  
114   96-100   Potentieel verontreinigd
 
Brandstoftank, loonbedrijf  
17   101-199   Potentieel ernstig verontreinigd
 
Autoreparatiebedrijf, transportbedrijf  
18   200   Potentieel ernstig verontreinigd
 
Erf verharding met BSA  
18   201-300   Potentieel ernstig verontreinigd   Metaalconstructiebedrijf, ondergrondse dieseltank, autowrakkenterrein  
41   > 300   Potentieel spoed   Brandstoffenhandel, benzinestation, stortplaats  
74   -     Niet bekend, of alleen bodemonderzoek bekend  

Voor zover bekend zijner geen ernstige bodemverontreinigingen aanwezig die binnen een bepaalde tijd gesaneerd zouden moeten worden. De provincie Groningen is het bevoegd gezag voor dergelijke gevallen. Onder de projectnaam Aanpak Werkvoorraad heeft de provincie Groningen in 2009-2010 historische en oriënterende bodemonderzoeken uitgevoerd op de meest potentieel ernstige locaties. Voor het buitengebied heeft dit geen geval van ernstige bodemverontreiniging aan het licht gebracht. Voor de minder potentieel ernstige locaties wordt dit derhalve ook niet verwacht. De provincie Groningen draagt ook zorg voor de bodemkwaliteit van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen (convenant BSB).

Volgens de bodemkwaliteitskaart is de gemiddelde bodemkwaliteit van het buitengebied van de onverdachte locaties (de niet genoemde locaties) goed. Dat wil zeggen, de grond is schoon, de gehalten van de gemeten stoffen uit het standaardpakket liggen beneden de streefwaarden. Uiteraard zijn er niet op elk perceel boringen in het veld gedaan, dus in de praktijk is het mogelijk om toch een bodemverontreiniging aan te treffen waar dat op basis van de gegevens niet verwacht werd.

De gemiddelde bodemkwaliteit van de verdachte locaties en van de erven is op basis van de bekende onderzoeken licht verontreinigd. Gehalten liggen boven de streefwaarden voor schone grond. Lichte verontreinigingen vormen echter geen belemmeringen voor bouwactiviteiten.

4.2.7.5 Relatie bestemmingsplanprocedure

In het kader van het vaststellen van dit nieuw bestemmingsplan laat de gemeente Slochteren zelf geen milieukundig bodemonderzoek uitvoeren, ook niet op potentieel ernstig verontreinigde of spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging, omdat hier geen actueel risico wordt verwacht.

In het kader van een te verlenen omgevingsvergunning, een milieuvergunning of een te accepteren melding Activiteitenbesluit kan de gemeente een milieukundig bodemonderzoek eisen van de aanvrager.

Volgens de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit is de perceeleigenaar zelf verantwoordelijk voor de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Dit geldt ook voor grondverzet. Grondverzet, zowel aan- als afvoer, dient te voldoen aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Er geldt in veel gevallen een meldingsplicht. Grond dat voldoet aan de Achtergrondwaarden, vastgesteld met een partijkeuring, kan overal multifunctioneel worden toegepast als bodem. Voor grond dat niet voldoet aan de Achtergrondwaarden dient een passende bestemming te worden gezocht.

4.2.7.6 Bestemmingen buitengebied

Het bestemmingsplan is een conserverend plan, waarbij de huidige situatie als uitgangspunt wordt genomen voor het aanwijzen van bestemmingen. Dit betekent dat voor een groot deel van het gebied de bestaande gebruiksmogelijkheden blijven bestaan en/of kunnen worden voortgezet. Hieronder wordt ingegaan op functiewijzigingen in het gebied (VAB's), functieverruiming (beroepen aan huis) en bijzondere locaties.

  • Vrijgekomen agrarische bebouwing;

Kwantitatief vormt de vrijgekomen agrarische bebouwing (de VAB's) de grootste groep van objecten waar wel een bestemmingswijziging plaatsvindt (wijziging van agrarisch naar wonen). Dit zijn panden die de afgelopen jaren zijn onttrokken aan de agrarische bedrijfsvoering en nu voornamelijk als woonboerderij worden gebruikt, al dan niet in combinatie met hobbymatige agrarische activiteiten. Omdat ten tijde van de agrarische bestemming ook al een (bedrijfs)woning was toegestaan, veranderd in het nieuwe bestemmingsplan het aantal nieuwe woonfuncties feitelijk niet. Het toevoegen van extra wooneenheden in deze panden (of extra woningen op het erf) is op grond van dit bestemmingsplan niet toegestaan. Aangenomen wordt dat de bodemkwaliteit op de locaties waar de agrarische bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming (de VAB's) geschikt is, of is te maken, voor een woonfunctie.

  • Beroep aan huis

Bij woningen is een afwijkingsregeling opgenomen voor kleinschalige aan huis-verbonden-beroepen of bedrijven. Het betreft hier alleen lichte bedrijven die vallen onder categorie A van het Activiteitenbesluit. Naar verwachting hebben deze activiteiten geen negatieve invloed op de bodemkwaliteit.

  • Bijzondere locaties

In het buitengebied is op grond van bodemonderzoek van een aantal percelen bekend dat er sprake is van bodemvervuiling. Daarnaast is op bepaalde percelen vermoedelijk sprake van bodemverontreiniging op grond van het historisch gebruik. Het betreft hier vooral (voormalige) bedrijfslocaties en voormalige stortplaatsen of baggerdepots. In het bestemmingsplan worden op deze locaties geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt.

4.2.8 M.e.r. beoordeling

Voor een bestemmingsplan is het in bepaalde gevallen noodzakelijk een m.e.r.(-beoordeling) op te stellen. Een milieueffectrapportage is wettelijk verankerd in de Wet milieubeheer (artikel 7.1 tot en met 7.42). Naast de Wet milieubeheer is het Besluit milieueffectrapportage belangrijk om te bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r. procedure moet worden doorlopen.

In het Besluit mer staat wanneer een m.e.r.–procedure of een m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen moet worden. Er wordt gekeken naar de activiteit, de omvang van de activiteit (en enkele andere kenmerken) en het besluit dat de activiteit mogelijk maakt. In onderdeel C en D van de Bijlagen bij het Besluit mer (de C- en D-lijst’) is per categorie van activiteiten een drempelwaarde gegeven. Als de activiteit groter is dan de drempelwaarde in de C-lijst moet er altijd een m.e.r.-procedure doorlopen worden. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. Boven de drempelwaarde in de D-lijst moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden als de activiteit:

  • voorkomt in kolom 1 van de D-lijst;
  • groter is dan de drempelwaarden in kolom 2, en
  • mogelijk gemaakt wordt door een besluit in kolom 4.

Bestemmingsplan Buitengebied

In het bestemmingsplan wordt aan geen van de genoemde activiteiten, die onderdeel uitmaken van de C- en D-lijst ruimte geboden. Alle gerealiseerde of projecten die reeds in uitvoering zijn (zoals de natuurontwikkeling en herinrichting Midden-Groningen) worden in het plan meegenomen. Voor deze projecten is in het voortraject, wanneer nodig, een M.E.R. procedure doorlopen.

Er wordt geen ruimte geboden aan grootschalige toeristische voorzieningen. In het bestemmingsplan wordt ook niet voorzien in een reservering van gronden voor de aanleg van nieuwe buisleidingstraten. De gemeente Slochteren is hierin geen initiator, noch zal zij het bevoegd gezag zijn voor de planologische inbedding van de betreffende tracés. Hiervoor worden inpassingsplannen opgesteld door provincie en/of het Ministerie van I&M, voorafgegaand door een M.E.R.

Ook de uitbreiding of oprichting van intensieve veehouderijen (met de aantallen dieren zoals genoemd in het besluit M.e.r.) wordt niet mogelijk gemaakt ingevolge dit bestemmingsplan. De stalvloeroppervlakte die vergund is op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is leidend.