direct naar inhoud van 4.8 Flora en fauna
Plan: Bestemmingsplan Slochteren, Verlengde Veenlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0040.bp00011-61oh

4.8 Flora en fauna

4.8.1 Algemeen

In algemene zin geldt dat nieuwe activiteiten, die in bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt en die een bedreiging kunnen vormen voor beschermde dier- en plantensoorten, beoordeeld moeten worden. Indien nodig moet ontheffing bij het Ministerie van Economie, Landbouw en innovatie worden aangevraagd. Vooral wanneer er soorten voorkomen uit de zogenaamde "strenge" categorie (Bijlage 4 van de Habitatrichtlijn en de bedreigde soorten van de diverse Rode Lijsten), kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer de mogelijkheden in het bestemmingsplan significant nadelige effecten kunnen hebben op deze soorten.

Voor algemene soorten heeft het Rijk via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) een algemene vrijstelling verleend. Voor deze soorten hoeft in het kader van het bestemmingsplan dus niet meer afzonderlijk een ontheffing te worden aangevraagd. De onderzoeksverplichting komt voort uit de Flora- en faunawet, die op 1 april 2002 van kracht is geworden. De wet vervangt de Vogelwet, Jachtwet en een gedeelte van de Natuurbeschermingswet. De wet biedt, uit het oogpunt van natuurbehoud, bescherming aan planten- en diersoorten die in het wild leven.

4.8.2 Plangebied Verlengde Veenlaan

In het plangebied worden voornamelijk algemeen voorkomende soorten verwacht. Een uitzondering hierop vormen vleermuizen en vogels. Dit zijn strikt beschermde dieren. Een beperkt aantal vogelsoorten kan in het plangebied broeden. Negatieve effecten op vogels kunnen voorkomen worden door de geplande werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten.

Vleermuizen

Uit veldonderzoek (ecologisch onderzoek naar vleermuizen aan de Verlengde Veenlaan te Slochteren, buro bakker, september 2010) is duidelijk geworden dat de bomenrijen langs de Verlengde Veenlaan een belangrijke functie voor vleermuizen als vliegroute hebben. Belangrijke foerageergebieden en verblijfplaatsen zijn niet aanwezig in het plangebied. Als gevolg van de voorgenomen plannen wordt het biotoop permanent verandert. De geschiktheid van het plangebied als foerageergebied en/of migratieroute neemt af. Door bij de toekomstige inrichting van het terrein rekening te houden met de eisen die vleermuizen stellen aan het landschap, kunnen negatieve effecten op vleermuizen voorkomen worden. Om te voorkomen dat de gunstige staat van instandhouding van de lokaal aanwezige vleermuispopulaties in het geding komt, is het van belang foerageergebieden en vliegroutes zoveel mogelijk intact te laten. Daartoe dienen er mitigerende maatregelen getroffen te worden.

Mitigerende maatregelen

Mitigerende maatregelen bestaan uit handelingen (bijvoorbeeld werkbare periode van het jaar, geen belichting in de avonduren op groene elementen en dergelijke) die effecten minimaliseren op flora en fauna.

De volgende mitigerende maatregelen worden uitgevoerd om er voor te zorgen dat de effecten op de migratieroute beperkt blijven:

  • bij het dempen van de sloten langs de weg worden voorzorgsmaatregelen getroffen waarmee negatieve gevolgen voor de zomereiken worden geminimaliseerd door het treffen van voorzorgsmaatregelen bij het dempen van sloten, het uitvoeren van boombeheer en het aanbrengen van een beluchtingssysteem. (Verlengde Veenlaan, Slochteren Randvoorwaardenanalys, Danphe, maart 2010);
  • er worden zo min mogelijk bomen gekapt;
  • de bestaande open ruimtes worden zoveel mogelijk benut om de inritten te maken;
  • de inritten worden verspringend gepositioneerd (niet recht tegenover elkaar);
  • de open ruimte van de inritten maximaal 25 meter, om zodoende de afstanden overbrugbaar te houden voor vleermuizen;
  • verlichting langs Verlengde Veenlaan en fietspad gebruiken die naar beneden gericht is.

Daarnaast worden zijn overige mitigerende maatregelen aan de orde die bij de inrichting van het plangebied in acht moeten worden genomen (Natuurtoets Veenlaan, Slochteren, onderzoek naar beschermde natuurwaarden, Oranjewoud, 2006):

  • graafwerkzaamheden moeten in een richting uitgevoerd worden, waarbij gewerkt wordt in richting van de houtsingels of bospercelen;
  • de start van de werkzaamheden moet plaatsvinden buiten het broed- en voortplantingsseizoen
    van vogels en zoogdieren. De beste periode hiervoor is september t/m februari;
  • werkzaamheden aan de sloot(randen) moeten in het najaar uitgevoerd worden;
  • bij het dempen van sloten moeten vluchtwegen voor vissen open blijven (dempen richting te behouden sloten/wateren).