direct naar inhoud van 4.7 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Bestemmingsplan Slochteren, Verlengde Veenlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0040.bp00011-61oh

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

Op de archeologische beleidskaart Gemeente Slochteren is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan.

4.7.1 Lage verwachtingswaarde

Aan het grootste deel van het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend. Dit is weergegeven op onderstaande uitsnede uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Slochteren. De bovengrond is moerig doordat hier vroeger bos en veen zijn ontgonnen. De bovengrond van de onderzochte percelen heeft door vroeger ontginning en landbouwactiviteiten een verstoord karakter gekregen. Verder zijn er geen bodemprocessen zoals podzolering aangetoond in de onderliggende zandlagen waarmee een indicatie de bewoonbaarheid in de steentijd kan worden aangetoond. Dit betekent dat bij het aanvragen van een omgevingsvergunning geen archeologisch onderzoek is vereist. In deze gebieden zijn ook geen aanlegvergunningplichtige werken en/of werkzaamheden op grond van archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00011-61oh_0008.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00011-61oh_0009.png"  
Uitsnede archeologische basiskaart gemeente Slochteren  

4.7.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarden in het aangrenzende (buiten)gebied worden met name bepaald door elementen en structuren in het omliggende buitengebied, waaronder verkavelingen, oude dijken, waterlopen en bepaald reliëf. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich de Groote Poldermolen.

4.7.3 Molenbiotoop

Een maalvaardige (gerestaureerde) molen en een enthousiaste molenaar alleen zijn niet voldoende om en molen te laten functioneren. Het werktuig stelt ook eisen aan zijn omgeving: er moet, in het geval van een windmolen, wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. In 1973 werd om dit omgevingselement aan te duiden het begrip 'molenbiotoop' geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig en monument. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten.

Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen. Molens zijn een belangrijk element in het landschap en hebben vaak te maken met de onstaansgeschiedenis van dat landschap. Omdat molens wind moesten kunnen ontvangen, stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval uit boven hun omgeving.

De provincie hecht ook belang aan het beschermen van molenbiotoop. In de omgevingsverordening is opgenomen met welke molens gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden (opnemen van een molenbeschermingszone).

Nabij het plangebied bevindt zich de Groote Poldermolen. Deze is ook opgenomen in de omgevingsverordening van de provincie. De Groote Poldermolen is gelegen op de Groenedijk, een cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle structuur parallel aan de Hoofdweg en daarmee haaks op de Verlengde Veenlaan. Aan de Groenedijk staan drie monumentale molens, waarvan de Groote Poldermolen met circa 200 meter het dichtst bij de Verlengde Veenlaan ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00011-61oh_0010.jpg"  
Ligging Groote Poldermolen ten opzichte van Verlengde Veenlaan  

Molens zijn bewegende werktuigen en monumenten. Als zij in werking zijn, stellen ze specifieke eisen aan hun omgeving, namelijk een goede windvang door zo min mogelijk ruimtelijke obstakels. Molens en hun directe omgeving hebben daarmee dus een ruimtelijk technische interactie.

Molens zijn tevens monumenten die de identiteit van menig Nederlands landschap mede bepalen. Het landschap is andersom gezien ook van invloed op de belevingswaarde van de molen zelf. Molens en hun omgeving hebben met andere woorden een interactie in belevingswaarde. Daarom is het van belang om de cultuurhistorische waarde van de molen te beschouwen.

Door deze technische en culturele interactie met de omgeving zijn molens relevante elementen om rekening mee te houden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Windvang

Een molen is in de eerste plaats gebouwd als een werktuig. Een draaiende molen behoeft aanzienlijk minder vaak groot onderhoud dan een molen die buiten bedrijf is. In die hoedanigheid stelt de molen specifieke eisen aan onderhoud en omgeving.

Voor een goede werking van een molen is het van cruciaal belang om ruimte rond de molen vrij te houden ten behoeve van voldoende windvang. Dit heeft tot gevolg dat een molen regelmatig in bedrijf is. Met betrekking tot de windvang is het van belang de overheersende windrichting en windfrequenties in kaart te brengen. In Nederland is de overheersende windrichting zuid tot west.

Langs de Verlengde Veenlaan zal woningbouw gaan plaatsvinden. De woningen worden ten oosten van de Groote Poldermolen gerealiseerd en vormen geen obstakel voor de overheersende windrichting. De woningen worden tevens gebouwd in een gebied waar nu al hoge bomen staan. De extra windafvang door de woningen is daardoor minder dan wanneer deze in een volledig open landschap gebouwd zouden worden.

Onderzoek molenbiotoop

Om te kunnen bepalen wat de invloed is van de geplande ontwikkeling langs de Verlengde Veenlaan op het functioneren van de Grote Poldermolen is het onderzoek 'Molenbiotoop Groote Poldermolen te Slochteren, Onderzoek naar invloed lintbebouwing Veenlaan op molenbiotoop' (Grontmij, oktober 2010) uitgevoerd. In het onderzoek naar de Groote Polder-molen is het nodig een kwantitatief inzicht te krijgen in de bijdrage die nieuwe lintbebouwing langs de Verlengde Veenlaan heeft op de windvang van de molen. De bestaande situatie speelt bij deze beoordeling een belangrijke rol. De werkwijze, die in het onderzoek is toegepast, is een door Grontmij ontwikkelde methode. Er is uitgegaan van een combinatie van bestaande inzichten in de wederzijdse afhankelijkheid en beïnvloeding van molen, wind en omgeving. Het onderzoek is specifiek toegesneden op de situatie in het plangebied.

Conclusies

In de huidige situatie is een hoge mate van windbelemmering aanwezig in de richtingen tussen westzuidwest, via noord, oost en zuid tot en met zuidwest. Alleen de richting tussen westzuid-west en noordwest is ongestoord. Van het totale aanbod winduren in een jaar is circa 41 % inzetbaar voor de molen, uitgaande van een onbelemmerde windvang uit alle windrichtingen.

De overheersende windrichtingen zijn de zuidwestelijke richtingen. Deze worden deels afgeschermd door bosplantsoen, hoge populieren en beplanting langs het oprijpad naar het erf ten zuiden van de molen. De streefsituatie is een windbelemmering van ten hoogste 5 % van de ongestoorde windvang, zodat de molen nog redelijk kan functioneren. De aanwezige opgaande elementen veroorzaken een windreductie die groter is dan 5 %.

De bestaande opgaande elementen in het landschap leiden ertoe dat circa 28 % (1018 uren) van de totaal beschikbare winduren gedurende het jaar gebruikt kunnen worden in plaats van de beschikbare 41 % (3560 uren).

Indien er rond de molen geen belemmeringen zouden bestaan, veroorzaakt nieuwe lintbebouwing langs de Verlengde Veenlaan bij wind uit oostelijke richtingen een verslechtering van de windvang van circa 2 % (10 % reductie wordt 12 % reductie).

Rond de molen zijn echter wel windbelemmeringen aanwezig. Zo veroorzaakt de wegbeplanting langs de Verlengde Veenlaan in de huidige situatie circa 10 % windreductie en na verloop van tijd, als de bomen hun uiteindelijke hoogte hebben bereikt, circa 20 %. De belemmering die veroorzaakt wordt door de erfbeplanting rond de molen is 40 % tot 85 %. De gecombineerde windbelemmering als gevolg van wegbeplanting en erf is daarmee beduidend hoger dan het streefniveau van ten hoogste 5 % windbelemmering ten opzichte van ongestoorde windvang.

Geconcludeerd wordt dat de verslechtering van 2 % ten gevolge van nieuwe lintbebouwing in de huidige context van het landschap geen effect heeft op het functioneren van de molen.