Plan:
Stadskanaal - Maarsstee
Status:
onherroepelijk
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn:
NL.IMRO.00370000BP0801-
Artikel 6. Tuin
Inhoudsopgave
6.1. Bestemmingsomschrijving

De op de kaart voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voortuinen en zijtuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. erkers;
  3. overkappingen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. water;
  2. groenvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2. Bouwvoorschriften
6.2.1. Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende bepalingen:

  1. een erker mag aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de diepte van een erker ten hoogste 50% van de diepte van de voortuin mag bedragen, met dien verstande dat de diepte ten hoogste 1,5 m mag bedragen;
    2. de breedte van een erker ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
    3. de afstand van een erker tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1 m bedraagt, tenzij sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen gebouwde woonhuizen;
  2. een erker mag aan de zijgevel van een hoofdgebouw worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de diepte van de erker ten hoogste 1 m mag bedragen, gemeten vanaf de gevel waaraan de erker gebouwd is;
    2. de breedte van een erker ten hoogste twee derde van de breedte van de zijgevel mag bedragen, tenzij het een hoekgevel betreft, in welk geval de lengte ten hoogste 2,5 m, gemeten vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
    3. de afstand van een erker tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m dient te bedragen;
  3. de bouwhoogte van een erker is ten hoogste gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
6.2.2. Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. een overkapping mag voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de diepte van een overkapping ten hoogste 1 m mag bedragen, gemeten vanaf (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
    2. de breedte van een overkapping ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 3 m bedragen.
6.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag per bouwperceel ten hoogste 2 m2bedragen;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1 m mag bedragen;
  3. de hoogte van palen en masten mag ten hoogste 6 m bedragen;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
6.3. Gebruiksvoorschriften
6.3.1. Verbodsbepaling

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

6.3.2. Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.3.1, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  2. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot-, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  5. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  6. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden.
6.4. Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
6.4.1. Meest doelmatige gebruik

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 6.3.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

6.5. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 6.4.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.

6.6. Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • de bestemming Tuin wordt gewijzigd in de bestemmingen Woondoeleinden 1 of Woondoeleinden 3, mits:
    1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van een veranderende situering van het bestaande hoofdgebouw;
    2. het aantal hoofdgebouwen per bouwperceel ten hoogste het bestaande aantal zal bedragen;
    3. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 2 m bedraagt;
    4. de woonfunctie geen onevenredige afbreuk doet aan de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving en voldoet aan de voor het gebied relevante milieuaspecten, waaronder de aspecten geluid en geur;
    5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    6. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de bepalingen van artikel 3, of artikel 4 van toepassing zijn.
6.7. Wijzigingsprocedure

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van lid 6.6 is de volgende procedure van toepassing:

  1. een ontwerpbesluit tot wijziging op grond van lid 6.6 waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage.
  2. burgemeester en wethouders maken de ter inzage legging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend.
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen.
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot wijziging.