direct naar inhoud van Artikel 3 Wonen
Plan: Landelijk Gebied - Tangerveld 9
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.PB1001-vs01

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met daaraan ondergeschikte beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  • b. woningen in combinatie met een daaraan ondergeschikte bed and breakfastaccommodatie;
  • c. agrarische nevenactiviteiten, voorzover ter plaatse aangegeven als 'agrarische nevenactiviteiten;
  • d. recreatiewoningen op een bouwperceel bij een woning, voorzover op een bouwperceel de aanduiding 'trekkershutten' is opgenomen;
  • e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • f. het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. tuinen en erven;
  • h. verhardingen;
  • i. water;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwvoorschriften
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
    • 2. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;
    • 3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 4,5 m bedragen, dan wel de goothoogte van het bestaande hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;
    • 4. de bouwhougte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 9 m bedragen, dan wel de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;
    • 5. een hoofdgebouw mag uitsluitend zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling ten minste 30 graden en ten hoogste 60 graden mag bedragen;
    • 6. de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw waarin de woning is ondergebracht bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
    • 7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen;
    • 8. voorzover op de plankaart voorzien van de aanduiding 'karakteristiek' dient, in afwijking in zoverre van het vorenstaande, de uitwendige hoofdvorm van de bebouwing, bestaande uit goot- en bouwhoogte en dakhelling te worden gehandhaafd.
  • b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan:
          • a. 50 m², voor bouwpercelen tot 500 m²;
          • b. 70 m², voor bouwpercelen van 500 m² tot 1.000 m²;
          • c. 80 m², voor bouwpercelen van 1.000 m² tot 1.500 m²;
          • d. 90 m², voor bouwpercelen van 1.500 m² tot 2.000 m²;
              • a. per bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf worden bebouwd;
              • b. bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen met de aanduiding "agrarische nevenactiviteiten" waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer dan 90 m² bedraagt, mogen worden herbouwd tot een maximale oppervlakte van 450 m²;
              • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping mag ten hoogste 3m bedragen;
              • d. de bouwhoogte van een bijgebouw mag ten hoogste 6 m bedragen;
              • e. de afstand van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, met dien verstande dat deze ten minste 2 m bedraagt van aan- en uitbouwen,
              • f. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of in het verlengde daarvan te worden gebouwd.
              • g. Voor het bouwen van de recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding "trekkershutten" gelden de volgende regels:
              • h. de maximale oppervlakte per recreatiewoning mag ten hoogste 35 m² bedragen;
              • i. het aantal te bouwen recreatiewoningen bedraagt maximaal 2 per woning. Deze trekkershutten tellen niet mee voor het in lid 3.2, sub b genoemde oppervlak;
              • j. de goothoogte van een recreatiewoning mag ten hoogste 3 m bedragen;
              • k. de bouwhoogte van een recreatiewoning mag ten hoogste 6 m bedragen;
              • l. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
              • m. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m mag bedragen;
              • n. de hoogte van palen en masten mag ten hoogste 6 m bedragen;
              • o. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • I. het landschapsbeeld;
  • II. de verkeersveiligheid;
  • III. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • b. de afstand tot de weg;
  • c. de plaats van andere bouwwerken;
  • d. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van gebouwen.
3.4 Specifieke gebruiksvoorschriften

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, zodanig dat:
      • a. de bedrijfsvloeroppervlakte in de woning meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige woning, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte in alle gebouwen niet meer bedraagt dan 90 m²;
      • b. de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis niet worden uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
      • c. de woonsituatie en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden onevenredig worden aangetast;
      • d. er onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
      • e. het milieuvergunnings- of meldingsplichtige inrichtingen betreft;
      • f. de reclame-uitingen niet voldoen aan de betreffende bepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening.
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij het detailhandel bij beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan, die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit, of producten die binnen het beroep of de activiteit vervaardigd worden;
    • 3. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    • 4. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan hetoorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen; het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
    • 5. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
    • 6. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.