direct naar inhoud van 4.9 Waterparagraaf
Plan: Weguitbreiding rijksweg A6 traject Hollandsebrug-Havendreef
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BPalg03-vg01

4.9 Waterparagraaf

Toetsingskader en beleid

Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet een Watertoets worden uitgevoerd. De Watertoets is een procesmatig instrument dat er voor zorgt dat waterhuishoudkundige doelstellingen op een goede manier worden meegewogen in ruimtelijke besluitvorming. Een essentieel onderdeel van de Watertoets is vroegtijdige afstemming met de waterbeheerder(s) in het plangebied.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In de MER-studies van het tracébesluit zijn de effecten op het waterbeheer van de wegaanpassingen onderzocht. In het tracébesluit wordt rekening gehouden met deze effecten en worden de benodigde compenserende maatregelen ruimtelijk ingepast. In hoofdlijnen gaat het om de volgende effecten: versnelde afstroming en dempingen, vergroten vuillast oppervlaktewater, afname veiligheid tegen overstromingen en wateroverlast, aantasting water aan- en afvoer en aantasting grondwaterstanden.

Om de effecten via maatregelen goed te kunnen oplossen zijn in een waterbeheerplan principeoplossingen geformuleerd en is aangegeven hoe deze op de specifieke locaties worden toegepast. Voor dit waterbeheerplan is de procedure van de watertoets doorlopen. Rijkswaterstaat (als initiatiefnemer en wegbeheerder van het ruimtelijk plan) en de waterbeheerders (Waterschap Zuiderzeeland en Rijkswaterstaat) hebben voor het waterbeheerplan bij het ontwerp tracébesluit en tracébesluit regelmatig overlegd over de inbreng van belangen, de gevolgen van het project voor de wateraspecten en de benodigde compensatie om effecten te mitigeren. Dit proces van regelmatig overleg is gestart met de MER. De waterbeheerders hebben met zienswijzen hun visie op het ontwerp tracébesluit kenbaar gemaakt. Deze zijn vervolgens verwerkt in het tracébesluit. Het waterbeheerplan is als bijlage toegevoegd aan het tracébesluit.

Voor alle rijkswateren, zoals het Gooimeer, geldt dat deze zijn aangewezen als oppervlaktewaterlichaam in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Dat houdt onder meer in dat voor deze wateren ecologische doelstellingen zijn geformuleerd. Het betreft doelen voor fytoplankton (voor niet-stromende wateren), waterplanten, macrofauna en vissen. Als waterbeheerder spant Rijkswaterstaat zich in om de ecologische doelstellingen te realiseren. Voor waterplanten betekent dit een beheer dat is gericht op een ecologisch evenwichtige soortensamenstelling en een goede bedekking van het areaal dat daarvoor geschikt is.

Het Gooimeer voorziet met het Eemmeer in de watervoorziening en afwatering van een deel van het Gooi- en Eemgebied in de provincie Utrecht. De Eem is de belangrijkste wateraanvoerbron. Vanuit het Gooimeer is geen (directe) water aan- en afvoer naar Flevoland mogelijk. Het is in het algemeen een ondiep meer met een wat diepere vaargeul (tot circa -6 m NAP) en hieraan gekoppeld een aantal nog diepere putten (tot circa -30 m NAP).

De waterkwaliteit van het Gooimeer wordt sterk beïnvloed door het aangrenzende sterk geëutrofieerde Eemmeer, dat voor circa 75% wordt gevoed met water uit de Eem. Omdat er in het Gooimeer menging met water uit het IJmeer optreedt, is de waterkwaliteit in het Gooimeer wel beduidend beter dan in het Eemmeer. In tegenstelling tot de overige delen van het IJsselmeergebied en de randmeren, is er in het Gooimeer geen sprake van te hoge chloridengehalten. Het Gooimeer is hiermee een watersysteem dat gevoelig is voor eutrofiëring en daarmee voor een ongeremde algengroei. Het is een ondiep meer dat door de hoge belasting met voedingsstoffen troebel is geworden. Deze voedingsstoffen zijn voornamelijk afkomstig uit af- en uitspoeling van de landbouwgronden en uit de lozing van effluent van de rioolwaterzuiveringsinstallaties uit het stroomgebied van de Eem. Verder draagt de waterbodem bij aan de eutrofiëring door het vrijkomen van voedingsstoffen. De aanwezigheid van bodemwoelende vis en de afwezigheid van waterplanten, die de bodem beter vastleggen, versterken dit effect. Uit een analyse van het ecosysteem van de Zuidelijke Randmeren is naar voren gekomen dat met het reduceren van fosfaat en slib belangrijke verbeteringen zijn te bereiken.

In het deelgebied Almere worden de onderstaande maatregelen getroffen om nadelige gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied te voorkomen.

Aspect   Gevolgen van het besluit   Maatregelen  
Waterkwantiteit   Er wordt 5,8 ha water gedempt en 49,9 ha extra verharding aangelegd   Ter compensatie van het dempen van bestaand oppervlaktewater en het toenemen van verhard oppervlak wordt 11,1 ha nieuw water gegraven, grotendeels naast de weg (bermsloten). In de Weerwaterzone, ten zuiden van de A6, wordt een nieuwe recreatieplas gegraven. Ten noorden van de A6 is te weinig ruimte beschikbaar.
Ook wordt begrenzing van een aantal peilvlakken aangepast om het waterbergend vermogen te vergroten.  
Veiligheid en overstromingsgevaar   Het wegontwerp kruist de Gooimeerdijk bij de Hollandse Brug   Specifieke maatregelen niet nodig  
Waterkwaliteit   Afstromend water van het wegoppervlak leidt tot verontreiniging van het oppervlaktewater   Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt dat:
- 60% van het afstromende wegwater in de bermen wordt geïnfiltreerd
- de resterende 40% van het wegtracé op de riolering wordt aangesloten. Van het aldus opgevangen of verwerkte water wordt een deel direct geloosd op open water; het overige water wordt eerst opgevangen in een infiltratievoorziening, helofytenfilter of afgesloten deel van het open water alvorens het op het open water wordt geloosd.  

Tabel 4.4 Maatregelen waterbeheer

Watergangen die van groot belang zijn voor de waterhuishouding, worden specifiek bestemd. Hetzelfde geldt voor de nieuwe recreatieplas ten zuiden van de A6. De Gooimeerdijk en de IJmeerdijk zijn primaire waterkeringen die door middel van de Legger en het Keur van waterschap Zuiderzeeland worden beschermd. In het bestemmingsplan zal een dubbelbestemming worden opgenomen ter bescherming van deze dijken. De dubbelbestemming heeft betrekking op de kernzone (de dijk en dijksloot). Voor de buiten-, binnenbeschermingszone is een gebiedsaanduiding opgenomen. De dubbelbestemming en aanduidingen hebben vooral een signalerende functie. Voor werkzaamheden binnen deze zone is immers een Watervergunning nodig.