direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Vaart 1, 2, 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schreef tot 1 juli 2018 voor dat gemeenten verplicht zijn elke tien jaar een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Per 1 juli is deze plicht is komen te vervallen, zodat gemeenten capaciteit kunnen vrijmaken om zich op de Omgevingswet, die per 2021 in werking treedt, te kunnen voorbereiden. In Almere willen we echter het project actualisering van alle bestemmingsplannen dat in 2010 is gestart nog afronden. Dit bestemmingsplan is één van de laatste in dat project. Na afronding hiervan zijn alle gebieden qua bestemmingsplan up-to-date en verloopt de overgang naar een omgevingsplan, waarin alle regelingen over de fysieke leefomgeving integraal zijn gebundeld, soepeler.

In dat kader is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het gebied De Vaart 1,2,3 inclusief het Groene Kadeweggebied. Uitgangspunt van dit plan is dat in beginsel de bestaande, feitelijke en vergunde situatie (rechtszekerheid) is overgenomen en dus percelen als zodanig worden bestemd. Op grond van gewijzigde planologische inzichten, afweging van belangen of onbenutte bouwmogelijkheden kunnen de bestaande planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden afwijken van de nieuwe bestemmingsregeling. Ook omdat er in het plan een aantal kleine, maar wel nieuwe ontwikkelingen als gevolg van het overnemen van nieuw beleid en wet- en regelgeving wordt verwerkt, is het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van het vorige. Het is vanwege deze wijzigingen niet mogelijk om een beheersverordening op te stellen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de ecologische verbindingszone en door de Pontonweg. De oostelijke begrenzing wordt gevonden in het Wout Wagtmanspad en de Fluittocht, de zuidelijke grens is de Buitenring, onderdeel van de noordelijke ringweg om Almere. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Waterweg, de Lage Vaart en het achterliggende onbebouwde gebied tussen de Hoge en de Lage Vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0002.jpg"

Figuur: begrenzing bestemmingsplan. 

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied van het bestemmingsplan gelden de hieronder vermelde bestemmingsplannen.

Bestemmingsplan   Belangrijkste bestemmingen   vastgesteld   goedgekeurd   In werking getreden   vervalt?  
De Vaart I, II en II   Bedrijven tot en met categorie 4, maximale bouwhoogte 12-18 m. Insteekhaven t.b.v. watergebonden bedrijvigheid. Mogelijkheid tot vestiging businessfacilitypoint op gronden met de bestemming Groen, gelegen aan de Grote Vaartweg.   3-4-2008   25-11-2008   24-2-2009   geheel  
1e partiële herziening De Vaart I, II en III   Het perceel Dukdalfweg 41 voorzien van de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' en de risicontour externe veiligheid verwijderen.   22-4-2010   n.b.   22-6-2010   geheel  
Wijzigingsplan De Vaart I, II en III, Bolderweg 50   Wijziging bestemming ivm verdwijnen koopjeshal, bedrijfsdoeleinden.   16-11-2010   n.v.t.   11-01-2011   geheel  
Geluidzonering De Vaart   Geeft de ligging van de 50 dB(A) etmaalwaarde contour rond het industrieterrein De Vaart aan. De zone is een planologisch aandachtsgebied waarbinnen regels van kracht zijn die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen oplegt. Met het vaststellen van de geluidzone is dus ook de in totaal beschikbare geluidsruimte voor het industrieterrein vastgelegd.   26-5-2005   15-9-2005   29-11-2005   blijft gehandhaafd  
De Vaart IV   bedrijven   20-12-1982   17-10-1983   18-10-1983   geheel  

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende beleidskader ( hoofdstuk 4) en de omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

2.1.1 Algemene beschrijving bestaande situatie

De Vaart 1, 2, 3 is volgens de Gemeentelijke Visie op Werklocaties het enige industrieterrein binnen de gemeente Almere. Op dit industrieterrein zijn op grond van de bestaande bestemmingsplannen bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 (met afwijking naar milieucategorie 5.1) toegestaan. Daarom wordt er bij De Vaart niet gesproken over een bedrijventerrein, maar over een industrieterrein. De deelgebieden De Vaart 1 en 2 zijn halverwege jaren 80, begin jaren 90 gerealiseerd. Deelgebied De Vaart 3 is midden jaren 90 gerealiseerd. De beschikbare kaves op de Vaart 1, 2 en 3 zijn allemaal uitgegeven, de laatste in 2017. Er zijn nog enkele onbebouwde kavels, maar deze zijn niet meer in eigendom van de gemeente. Op de Gordingweg en de Groene Kadeweg zijn nog wel enkele kavels uitgeefbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0003.png"

figuur: deelgebieden De Vaart

De onderverdeling in De Vaart 1, 2 en 3 is uit stedenbouwkundig oogpunt gemaakt:

De Vaart 1

Op De Vaart I zijn op grote kavels de grootste industriële bedrijven gevestigd. De wegprofielen zijn zeer breed. In het profiel zijn brede groenstroken tussen fietspaden en rijbaan opgenomen. Her en der zijn parkachtige groenstroken aangelegd (bijvoorbeeld rond de splitsing Vlotbrugweg/ Draaibrugweg). Een duidelijke structuur in het wegenpatroon is niet te onderscheiden; de wegen slingeren over het terrein. De bebouwing langs de Draaibrugweg en de Vlotbrugweg is intensiever dan elders binnen het gebied. De bedrijven op de Hefbrugweg, die langs de waterloop Lage Vaart zijn gevestigd, maken incidenteel gebruik van de Lage Vaart voor het laden en lossen van goederen. Ook van de insteekhaven wordt tot op heden slechts in geringe mate gebruik gemaakt door bedrijven.

De Vaart 2

Op deelgebied De Vaart 2 wordt het stedenbouwkundig profiel gekenmerkt door een ruime opzet met hetzelfde soort groenstroken in eenzelfde slingerend wegenpatroon als op De Vaart 1. Haaks op het wegenpatroon binnen het terrein (grotendeels oost-west richting) is een tweetal fietspaden in noord-zuid richting gesitueerd. De Meerpaalweg en de Remmingweg kenmerken zich door een minder wijdse opzet. Er zijn bedrijven gevestigd van een wat kleinere omvang. De bedrijven langs de Bolderweg zijn van een vergelijkbare orde van grootte als de bedrijven op De Vaart 1.

De aan de Gordingweg gevestigde bedrijven kenmerken zich tot een, in verhouding met de overige bedrijven op De Vaart 1, 2 en 3, beperkte omvang (400-1500 m²). Ze richten zich meer op functionaliteit dan op representativiteit. In het verleden is dit gebied rondom de Gordingweg gesaneerd.

De Vaart 3

De Vaart 3 is in de jaren '90 ontwikkeld, ruim tien jaar na De Vaart 1 en 2. Hierbij zijn strakkere, meer overzichtelijke lijnen bij de inrichting aangehouden. Rechte wegen over het terrein en minder brede groenstroken langs de wegen. De Vaart 3 heeft desalniettemin een groen en wijds karakter. Dit karakter wordt versterkt door de onbebouwde, maar wel uitgegeven kavels langs voornamelijk de zuidelijke helft van de Damsluisweg en de noordzijde van de Keersluisweg. Deze gronden zijn door de gevestigde bedrijven gekocht als strategische bedrijfsreserve in een tijd waarin de grondprijzen relatief laag waren. Het resultaat is dat een kleiner aantal bedrijven verantwoordelijk is voor laag feitelijk bebouwingspercentage van betreffende gronden. De bedrijven op De Vaart 3 zijn van grote omvang en veelal groter dan de bedrijven op De Vaart 1 en 2.

Mac3 Park

Een bijzonder element in het plangebied vormt het Mac3 Park op de percelen Bolderweg 1-3, onderdeel van De Vaart 2. Hier is het complex 'Creative Campus Almere' (CCA) gevestigd. De CCA is met name bedoeld voor innovatieve ondernemingen binnen de zogenaamde 'creatieve industrie'. Deze ondernemingen hebben een broedplaatsfunctie, wat betekent dat deze bedrijven over het algemeen de mogelijkheid hebben om door te groeien. Daarnaast zijn hier overige bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 gevestigd, die niet onder de noemer 'creatieve industrie' vallen. Dit zijn vooral dienstverlenende en logistieke bedrijven. In het onderhavig bestemmingsplan zijn ruimere gebruiksmogelijkheden opgenomen om het CCA-concept te kunnen doen slagen. In paragraaf 2.3 wordt hierop nader ingegaan.

Groene Kadeweggebied

Het Groene Kadeweggebied ligt aan de noordkant van het plangebied. Ruimtelijk-functioneel gezien heeft het gebied een afwijkend karakter ten opzichte van de rest van het plangebied. De bestaande (en de geplande) functies in dit deelgebied hebben veelal een recreatief karakter. In de afgelopen jaren zijn er activiteiten met dit karakter gerealiseerd, zoals een hondencentrum, hondensportverenigingen, een dierenasiel en een verkeersveiligheidscentrum. Het gaat dus om functies die naar hun aard niet gemakkelijk in of nabij een woonomgeving zijn in te passen.

2.1.2 Gebruik

De hoofdactiviteit in het plangebied bestaat uit bedrijfsactiviteiten. Bij bestemmingsplannen voor bestaande industrieterreinen is milieuzonering volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe (bedrijfs)activiteiten en de uitbreiding van al gevestigde bedrijven gezien in relatie tot de in de omgeving aanwezige gevoelige functies of gevoelige functies op het industrieterrein zelf. Omdat er diverse zware categorie bedrijven in het plangebied zijn gevestigd, is het ook in het nieuwe bestemmingsplan gewenst om het principe van functiescheiding te hanteren en niet over te gaan tot functiemenging. Dit zou bedrijven in hun ontwikkeling kunnen beperken en nieuwe zware categorieën bedrijven ervan kunnen weerhouden om zich in het plangebied te vestigen.

2.2 Wonen, werken en overige voorzieningen

2.2.1 Wonen

Binnen de regelingen van de vigerende bestemmingsplannen zijn bedrijfswoningen gerealiseerd. In het plangebied mag het aantal bedrijfswoningen op grond van dit bestemmingsplan niet worden uitgebreid. De twee bestaande woningen op de Vaart (Damsluisweg 71A en de Remmingweg 21T) zijn door middel van de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding weergegeven. Door verkoop van het perceel Damsluisweg 29 (in 2017) is de bedrijfswoning op dit perceel vervallen. In het Groene Kadeweggebied zijn de huidige en vergunde bedrijfswoningen positief bestemd (zie paragraaf 3.2.4). Deze zijn gevestigd op de Groene Kadeweg 19, 28, 53 en op de hoek Groene Kadeweg/ Grote Vaartweg (nieuwbouw ACB). Nieuwe bedrijfswoningen zijn ook hier niet toegestaan vanwege de bescherming van de belangen van al gevestigde bedrijven en de risico's met betrekking tot milieuhinder, externe veiligheid en geluid voor dergelijke woningen.

2.2.2 Werken

De ligging van het bedrijventerrein, gescheiden van de woonbebouwing en de goede bereikbaarheid verklaren de aanwezigheid van de twee bedrijfssectoren die ruim zijn vertegenwoordigd op het terrein: industrie en handel. Daarnaast kent het terrein een aanzienlijke vertegenwoordiging van de sector 'zakelijke dienstverlening' in ruimer verband. Industriële bedrijven voeren echter de boventoon. Hieronder is de verdeling in bedrijfscategorieën inzichtelijk gemaakt, zowel in percentages als in het aantal fulltime arbeidsplaatsen per categorie.

Totaal Fulltime arbeidsplaatsen      
Advisering, onderzoek, special. zakelijke dienstverlening   118   2%  
Bouwnijverheid   475   10%  
Cultuur, sport en recreatie   4   0%  
Financiële instellingen   22   0%  
Gezondheids- en welzijnszorg   10   0%  
Groot- en detailhandel; reparatie van auto’s   958   20%  
Industrie   2.286   47%  
Informatie en communicatie   35   1%  
Landbouw, bosbouw en visserij   2   0%  
Logies-, maaltijd- en drankverstrekking   8   0%  
Onderwijs   24   0%  
Openbaar bestuur, overheidsdiensten, sociale verzekeringen   251   5%  
Overige dienstverlening   16   0%  
Verhuur van en handel in onroerend goed   2   0%  
Verhuur van roerende goederen, overige zakel. dienstverl.   536   11%  
Vervoer en opslag   118   2%  
Winning/distributie van water; afval(water)beheer,sanering   45   1%  
  4.910   100%  

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0004.png"

Figuur: Taartdiagram vertegenwoordiging bedrijfscategorieën per 1-4-2016

Hierbij valt op dat de helft van het aantal medewerkers werkzaam is binnen de sectoren Groot- en detailhandel, reparatie van auto's en in de sector industrie.

2.2.3 Groene Kadeweggebied

In 2012 heeft de gemeenteraad het "Ontwikkelingsplan Groene Kadeweg" vastgesteld. Deze geeft de ruimtelijke kaders en ontwikkelingsrichting aan voor het "Groene kadeweggebied". Het ontwikkelingsplan is vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. Het ontwikkelingsplan is als bijlage 2  aan deze toelichting gevoegd.

In het Groene Kadeweggebied kan nog ongeveer 10,5 ha grond door de gemeente worden uitgegeven. Bij de invulling van de uit te geven kavels wordt ingezet op (recreatieve) voorzieningen of bedrijven waarvan de situering in of nabij een woongebied onwenselijk is. Het gaat om activiteiten met een ruimte-extensief karakter en/of bedrijven die hinder veroorzaken. Er is ruimte te bieden aan zowel commerciële, maatschappelijke en/of mogelijk publieksaantrekkende functies. Afstemming tussen verschillende functies is hierbij wel van belang. Het is niet toegestaan kwetsbare functies aan het gebied toe te voegen. Hierdoor kan namelijk een beperking voor de omgeving ontstaan op het gebied van bijvoorbeeld geluid en geur.

Voorbeelden van toegestane recreatieve en maatschappelijke bedrijvigheid zijn: dierenasiel/dierenpension, dierenbegraafplaats, houden en africhten van honden, verkeersveiligheidscentrum, kartbaan, slipschool of outdooractiviteiten. Dit is geen limitatieve opsomming. Er is een aantal randvoorwaarden waaraan voldaan dient te worden bij vestiging van een functie op de Groene Kadeweg:

  • 1. lastige inpasbaarheid elders in de stad vanwege overlast;
  • 2. de betreffende functies passen in een groene omgeving;
  • 3. de betreffende functies vragen veelal om plaatsing in een groene omgeving (maneges, hondensportverenigingen etc.).

In dit bestemmingsplan is ook bepaald dat nieuwe bedrijfswoningen in principe niet wenselijk zijn. Daarom zijn alleen de bestaande en vergunde bedrijfswoningen positief bestemd en zijn nieuwe niet bij recht mogelijk gemaakt.

2.2.4 Overige voorzieningen

In het plangebied is een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) gevestigd. Deze wordt beheerd door het Waterschap Zuiderzeeland. De geurcontour van de rwzi is op de verbeelding weergegeven.

2.3 Nieuwe ontwikkelingen

2.3.1 Mac3 Park, Bolderweg 1-3

Op grond van het geldende bestemmingsplan hebben de percelen Bolderweg 1-3 de bestemming “Bedrijfsdoeleinden II”. Dit is een industriebestemming. Met de Creative Campus Almere (=CCA) is door de eigenaar/gebruiker van Mac3 Park een bedrijfsomgeving gerealiseerd voor met name innovatieve ondernemingen binnen de zogenoemde “creatieve industrie". Deze bedrijven hebben hier een broedplaatsfunctie, hetgeen betekent dat deze bedrijven over het algemeen de mogelijkheid hebben om door te groeien. Daarnaast zijn in het gebied overige bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 gevestigd die niet zozeer onder de noemer creatieve industrie vallen. Dit zijn vooral dienstverlenende en logistieke bedrijven. Er is verder een aantal zelfstandige kantoren gevestigd in het plangebied. Het merendeel van deze zelfstandige kantoren is niet groter dan 500 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Verder is op het bedrijventerrein een bedrijfsrestaurant met vergaderfaciliteiten aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0005.png" Figuur: gebied Mac3 Park, Bolderweg 1-3

De categorie 'creatieve industrie' past op dit moment niet goed in het vigerende bestemmingsplan “De Vaart I, II, en III”, omdat er strijd kan ontstaan tussen de functie “industrie” en de bedrijven in de “creatieve sector”. Alle bedrijven in de milieucategorie 1 t/m 4.2 zijn volgens de huidige bestemming “Bedrijfsdoeleinden II” overeenkomstig het bestemmingsplan “De Vaart I, II, en III”, toegestaan. Dit dient te worden geweigerd, omdat afgesproken is dat dit deel van het plangebied (de percelen Bolderweg 1-3) zal worden veranderd van een industriegebied naar een regulier bedrijventerrein, vanwege de aard van de bedrijfsvoering van de “Creative Campus Almere” (CCA). Hiervoor dient de bestemming van Bolderweg 1-3 te worden gewijzigd.

De eigenaar/gebruiker van het Mac3 Park heeft in Flevoland – met name in Lelystad en in Almere – geïnvesteerd in bedrijventerreinen en gebouwen. Er wordt invulling gegeven aan het thematisch herbestemmen van bestaande locaties als bedrijfsverzamelgebouwen (businesscenters). Dit is ook het geval met de CCA. Om het CCA-concept te kunnen laten slagen is een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het plangebied noodzakelijk. Om deze doelstelling te bereiken worden de volgende activiteiten in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt:

  • bedrijven met milieucategorie 1 t/m maximaal 3.2. Dit is inclusief de bedrijven in de sector "creatieve industrie";
  • deze specifieke bedrijvenlijst is samengesteld op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en op basis van de aanvulling daarop volgens de lijst met bedrijven die door de exploitant van het Mac3 Park is opgesteld;
  • zelfstandige kantoren (dus niet als kantoor bij een bedrijf) tot maximaal 500 m2 bedrijfsvloeroppervlakte per individuele eindgebruiker. Hierbij is een maximum opgenomen van in totaal 8.200 m2 bedrijfsvloeroppervlakte binnen het plangebied van de percelen Bolderweg 1-3. Zelfstandige kantoren groter dan 500 m2 zijn in het plangebied niet toegestaan. Voor de reeds aanwezige zelfstandige kantoren groter dan 500 m2 (in concreto het bedrijf Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling B.V. (525 m2) is, overeenkomstig de gemaakte afspraken, een specifieke gebruiksregel opgenomen. Het specifieke bedrijf zal als zelfstandig kantoor kunnen worden gebruikt met de vastgestelde maximale oppervlakte, totdat dit bedrijf vertrekt, of indien het bedrijf maximaal 500 m2 bedrijfsvloeroppervlakte groot is;
  • niet-zelfstandige kantoren: per bedrijf mag tot maximaal 50% van het bedrijfsvloeroppervlak worden gebruikt voor aan de hoofdactiviteit gelieerde kantooractiviteiten, dat wil zeggen voor kantooractiviteiten (50%) als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten;
  • (eet-)horecabedrijf (bedrijfsrestaurant). Het (eet-)horeca (bedrijfsrestaurant) is ten behoeve van en ondergeschikt aan de bedrijven, die zijn gevestigd op de percelen Bolderweg 1-3 van de "Creative Campus Almere";
  • cateringbedrijven (uitsluitend aan bedrijven);
  • leerwerkbedrijven en praktijkonderwijs, behorende bij bedrijven op de "Creative Campus Almere" (CCA), geen solitaire, zelfstandige, onderwijsfaciliteiten;
  • kleine windturbines met een maximale bouwhoogte van 15 meter en overige duurzame technologie ten behoeve van de energieopwekking. Inmiddels geldt de 5e wijziging van de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving. Daarin is bepaald dat windmolens in een stedelijk gebied een (tip)hoogte van maximaal 5 meter ten opzichte van de grond of het dak waarop hij is geplaatst mag hebben. In Almere is deze hoogte 3 m. 15 m is dus niet langer mogelijk;
  • vergader- en congresruimte voor zakelijke beurzen en zakelijke evenementen van maximaal 500 personen per beurs/evenement en voor zover deze in directe relatie staan tot de "Creative Campus Almere". Het is in het bedrijfsconcept van de CCA gebruikelijk dat als bedrijfsactiviteit, ondergeschikt aan de hoofdfunctie, zakelijke congressen en evenementen worden gehouden. Deze zijn niet grootschalig en gezien de ligging en grootte van de percelen heeft een dergelijk gebruik geen negatief effect op de omgeving qua geluid, parkeren en verkeersdruk. Deze functie wordt daarom mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan, met als voorwaarde een maximum van 500 deelnemers per evenement en met als tweede voorwaarde dat deze evenementen een relatie moeten hebben met de CCA.

2.3.2 Vestiging ACB in Groene Kadeweggebied

Aan het Almeers Caravan Bedrijf (ACB) is op 16 oktober 2018 een omgevingsvergunning verleend voor een bedrijfspand en een bedrijfswoning op een perceel in het Groene Kadeweggebied, op de hoek van de Grote Vaartweg en de Groene Kadeweg. ACB zat eerst op Draaibrugweg 10 (deelgebied De Vaart 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0007.png"

Figuur: perceel hoek Grote Vaartweg/Groene Kadeweg (roze vierkant met letter B, beoogde invulling van het perceel.

De verkoop van caravans is een vorm van perifere detailhandel. Dit is niet overeenkomstig de Gemeentelijke Visie op Werklocaties 2016 en de Detailhandelsvisie 2014. Maar de beoogde nieuwe locatie is een hoeklocatie die gunstig gelegen is langs een hoofdontsluitingsweg, de Grote Vaartweg, op een zichtlocatie. Deze locatie leent zich goed voor een dergelijke consumentgerichte functie. Wat aantrekken van verkeersbewegingen betreft, blijft de verkeersdrukte beperkt tot de rand van het bedrijventerrein. Momenteel is het bedrijf al gevestigd in de omgeving van de beoogde locatie. Het bedrijf heeft hier een zekere reputatie opgebouwd. Mede gelet hierop en gelet op de ligging van het beoogde perceel is de vestiging van ACB op deze locatie toegestaan. Het perceel is daarom op de verbeelding voorzien van een specifieke aanduiding, waarmee detailhandel in ABC-goederen mogelijk is. Dit wordt nader geregeld in de planregels. Behalve de verkoop van caravans mogen ook aanverwante artikelen worden verkocht, zoals artikelen voor de inrichting van een caravan en outdoorartikelen ten behoeve van de vakantiebeleving. De verkoop van deze artikelen ligt in het verlengde van de verkoop van caravans; het is een logisch voortvloeisel van de caravanverkoop. Ook is er een bedrijfswoning toegestaan.

2.3.3 Alfen

Dit bedrijf, gevestigd aan de Hefbrugweg 28 in deelgebied De Vaart 2, heeft grond van de gemeente gekocht zijn bedrijfsvoering uit te kunnen breiden dan wel te optimaliseren. Het past in het beleid van de gemeente om het bestaande bedrijventerrein te koesteren en verzoeken om uitbreiding, mits passend binnen de wettelijke regels en geldend beleid, te faciliteren, zodat bedrijven kunnen groeien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0008.jpg"

Figuur: uitbreidingsplannen Alfen

Alfen wil strook A in bovenstaande figuur, die nu als parkeerterrein wordt gebruikt, bebouwen. In strook B1 liggen belangrijke kabels en leidingen die niet verplaatst kunnen worden. Deze strook blijft dus openbaar toegankelijk. Strook B2 wordt verhuurd door de gemeente aan Alfen, zodat ze daar kan parkeren. Een daar aanwezige kabel van Liander wordt hiervoor verplaatst. Vlak B3 blijft eigendom van en in gebruik door de gemeente.

2.3.4 Beautyschool Remmingweg 8b

Op het perceel Remmingweg 8B is een beautyschool gevestigd, waar opleidingen worden gegeven voor onder andere grime, visagiste en nagelstyliste. Het geven van onderwijs wordt beschouwd als een maatschappelijke functie. Dergelijke functies zijn eigenlijk meer passend op een binnenstedelijk bedrijventerrein. Volgens de Gemeentelijke Visie op Werklocaties is onderwijs niet wenselijk op dit industrieterrein. Het gaat hier echter om een vrij kleine voorziening; de school wordt niet door honderden leerlingen tegelijk bezocht, zodat de verkeersaantrekkende werking gering is. Tot nu toe zijn er bij de gemeente ook geen klachten binnengekomen over de beautyschool. Mede gelet hierop is bij wijze van uitzondering een positieve aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk -1' opgenomen voor deze school. Wel is een planregel opgenomen dat als de school ophoudt te bestaan of naar een andere locatie verhuist, het college van Almere bevoegd is de aanduiding van de verbeelding te verwijderen. De school wordt hier dus toegestaan, zolang deze op de locatie is gevestigd.

Overigens kunnen op het industrieterrein prakijk- en theorielessen worden gegeven als stage of als leer-werkbedrijf. Dit wordt beschouwd als onderdeel van de bedrijvigheid van een bedrijf en is expliciet toegestaan (zie artikel 4.1).

2.3.5 Groene zone ten noorden van de Groene Kadeweg

Er is een inrichtingsplan voor een groene zone tussen het Groene Kadeweggebied en het industrieterrein De Vaart IV-VI ten noorden daarvan. In dit plan is een zone van water met natuurvriendelijke oevers aangegeven. Dit is ook op deze wijze op de verbeelding weergegeven.

2.3.6 Ladder voor duurzame verstedelijking
2.3.6.1 Algemeen

De “Ladder voor duurzame verstedelijking”, hierna de Ladder, is in de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR) geïntroduceerd en is per eind 2012 als motiveringseis en als een “procesvereiste” opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de Ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten en ermee is vastgelegd dat gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken in een bestemmingsplan in de toelichting een beschrijving moeten opnemen van de behoefte aan die ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er moet wel sprake zijn van een nieuw ruimtebeslag: het nieuwe bestemmingsplan maakt meer bebouwing mogelijk dan op grond van het vorige plan kon worden gerealiseerd. Ingeval een functiewijziging moet (ook) worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de nieuwe functies en van de onder het vorige bestemmingsplan toegestane functies.

Bij de laddertoets dient te worden bepaald:

1. of sprake is van een stedelijke ontwikkeling?

a. zo nee, dan dient het plan 'slechts' te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening;

b. zo ja, zie hieronder:

2. de toelichting van het bestemmingsplan bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en indien buiten het bestaand stedelijk gebied een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3. indien het bestemmingsplan ziet op de vestiging van een dienst, dan heeft het onderzoek slechts betrekking op de economische behoefte, de marktvraag en beoordeling van de economische gevolgen hiervan en in hoeverre de vestiging van die dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten mogen namelijk geen economische voorwaarden stellen in een bestemmingsplan (in strijd met de vrijheid van vestiging), tenzij in het kader van een goede ruimtelijke ordening (bijvoorbeeld in geval van voorkomen van leegstand of duurzame ontwrichting van het bestaande voorzieningenniveau).

2.3.6.2 Toepassing op het plangebied

Algemeen

De Ladder is alleen van toepassing, als er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ten eerste moet daarom worden vastgesteld of hiervan sprake is.

De ontwikkeling vindt geheel plaats binnen bestaand stedelijk gebied. In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. In de jurisprudentie is het begrip nader ingevuld. Gronden waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied. Rust op gronden een niet-agrarische bestemming (niet alleen 'rode' stedelijke functies maar bijvoorbeeld ook functies voor sport, recreatie of stedelijk groen) dan is er sprake van bestaand stedelijk gebied, ook al is de locatie nog onbebouwd, mits de locatie onderdeel is van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing. Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte, dan wordt voldaan aan de Ladder.

Uit de definitie van 'bestaand stedelijk gebied' blijkt dat het plangebied ligt binnen een bestaand stedelijk gebied zoals bedoeld in de Ladder. Daarnaast vindt er geen verandering plaats in de bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van de nu geldende bestemmingsplannen. Er vindt geen uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden plaats. Gelet hierop is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling geen sprake.

Mac³ Park

In het Mac³Park (Bolderweg 1-3) worden zelfstandige kantoren toegestaan. Onderzocht is of dit in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Ladder.

De kantoren zijn een oplossing voor de leegstand van bedrijfsruimten voor niet-zelfstandige kantoren. Het tegengaan van leegstand, onder andere door transformatie, is één van de uitgangspunten van de Ladder. In dit geval gaat het om een planologisch-juridische transformatie, waarbij de huidige bestemming – voor het grootste deel – ook mogelijk blijft. Uit jurisprudentie blijkt dat de Ladder in principe niet van toepassing is bij transformatie van bestaande bebouwing. Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State d.d. 20 april 2016, zaaknummer 201503895/1/R2:“Een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (…)”.

De kantoorgebouwen aan de Bolderweg 1-3 zijn in het verleden gebouwd ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bedrijf Beiersdorf (BDF). BDF is sinds 2007 niet meer gevestigd aan de Bolderweg, waardoor de kantoorgebouwen leeg kwamen te staan. Daarmee is er kantoorruimte beschikbaar die niet persé in een behoefte aan kantoorruimte hoeft te voorzien. Als de kantoorruimte nu wordt gebruikt door andere bedrijven (zoals zelfstandige kantoren) is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, er is immers geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Het uitgangspunt om ontwikkelingen te laten plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied is met de voorgenomen transformatie vanzelfsprekend aan de orde.

Conclusie

De Ladder is derhalve niet van toepassing voor dit bestemmingsplan De Vaart 1,2,3.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd.

3.2.1 Bedrijfs-nutsvoorziening

Deze bestemming rust op een groot nutsgebouw (rioolgemaal) aan de Grote Vaartweg, dat de waterhuishouding regelt. De regels hiervan staan in Artikel 3 van de planregels.

3.2.2 Bedrijventerrein

Functionele mogelijkheden

In voorliggend bestemmingsplan zijn de gronden in hoofdzaak aangewezen met de bestemming 'Bedrijventerrein' als opgenomen in artikel 3. Dit is een globale bedrijfsbestemming. Binnen deze bestemming zijn, naast de vestiging van bedrijven, onder meer ook verkeersfuncties, water en waterbergingsfuncties toegestaan. De noodzakelijke waterbergingsmaatregelen om het terrein in te richten en voor bedrijven uit te geven kunnen dan binnen deze globale bestemming 'Bedrijventerrein' worden gerealiseerd.

In artikel 4.1 wordt verwezen naar bedrijfsactiviteiten die in de bijlage van de regels in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd. In Bijlage 3 is een toelichting gegeven voor deze bedrijfsactiviteiten. De bedrijvenlijst zelf is opgenomen in bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten bij de regels. In paragraaf 5.6 Bedrijven en milieuzonering is de afweging gemaakt voor de toelaatbare bedrijfsactiviteiten in het plangebied.

Op het bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 4.2 toegestaan. Uitzondering vormt het Mac³Park, dat een aparte aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-1' heeft. Daar zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Ook zijn zelfstandige kantoren tot een bedrijfsvloeroppervlak per individuele eindgebruiker van maximaal 500 m² en tot een totaal maximum van 8.200 m2 voor alle gronden binnen het Mac3Park toegestaan. Eén bedrijf in het plangebied maakt op dit moment gebruik van een grotere oppervlakte dan 500 m2. Dat mag worden voortgezet, totdat dit bedrijf het gebruik staakt.

Op een aantal percelen is ook detailhandel in ABC-goederen toegestaan. Dit zijn de bestaande autobedrijven. Daarvoor is een specifieke aanduiding 'sdh-dhp 1' op de verbeelding opgenomen. Daarnaast zijn de bestaande bedrijven die tuinartikelen en bestratingsmaterialen verkopen aan particulieren ook apart aangeduid ('sdh-dhp 2'). Overige detailhandel is conform de Detailhandelsvisie niet toegestaan, behalve ondergeschikte verkoop van zelf geproduceerde artikelen. Verder is op het perceel Remmingweg 8b een beautyschool toegestaan middels een specifieke aanduiding, waarbij deze aanduiding via een wijzigingsbevoegdheid verwijderd kan worden.

Parkeren

In de regels is de verplichting voorgeschreven dat het gebruik overeenkomstig de bestemming is toegestaan, mits voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Wat onder 'voldoende parkeergelegenheid' dient te worden verstaan, is opgenomen in bijlage 4 Lijst van parkeernormen, bij de regels. Op basis van het personeelsbestand en bezoekersaantallen dient te worden aangetoond dat men in 'voldoende parkeergelegenheid' voorziet op eigen terrein. De parkeernormen in deze lijst zijn gebaseerd op de parkeerkengetallen volgens de uitgave 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' (ASVV) uit 2012 van het CROW. Voor de typen “bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief” en “bedrijf arbeidsextensief/bezoekersintensief” is er voor gekozen om de onderkant van de bandbreedte van de kengetallen aan te houden. Hiervoor is gekozen om meer diversiteit in de te ontwikkelen/vestigen bedrijven mogelijk te maken.

Er zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor het geval er redenen zijn van de gegeven parkeernorm af te wijken, en voor functies die niet voorkomen op de Lijst van parkeernormen. Parkeernormen voor functies die niet in de tabel staan dienen in overleg met de gemeente bepaald te worden op basis van kengetallen CROW (ASVV 2012).

In specifieke gevallen kan er gerekend worden met dubbelgebruik. Daarvoor dient in overleg met de verkeerskundige van de gemeente een parkeerbalans te worden opgesteld. Hierbij is het uitgangspunt dat parkeerplaatsen te allen tijde openbaar toegankelijk zijn. Voor deze berekeningen worden aanwezigheidspercentages gehanteerd. Deze worden vastgesteld door de gemeente en er wordt onderscheid gemaakt tussen werknemers parkeren en bezoekers parkeren.

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze lijst te wijzigen, indien daartoe aanleiding is.

Bebouwing

De gebouwen mogen maximaal 18 meter hoog worden gebouwd. Per bedrijfsperceel mag de grond, overeenkomstig het huidige bestemmingsplan, voor maximaal 90 % worden bebouwd. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan (zie de toelichting in paragraaf 5.6), maar de twee bestaande bedrijfswoningen zijn als zodanig op de verbeelding aangeduid. Deze mogen maximaal 500 m³ groot zijn met een bouwhoogte van 10 m. Bijbehorende bouwwerken mogen, mits de woning niet meer dan 500 m³ bedraagt. In artikel 4.6 is een regel opgenomen, waarmee de aanduiding bedrijfswoning geschrapt kan worden indien de woning gedurende minimaal zes maanden niet meer als bedrijfswoning wordt gebruikt.

In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming Bedrijventerrein opgenomen.

3.2.3 Bos

Enkele grote percelen in het Groene Kadeweggebied zijn bestemd voor Bos. Binnen de bestemming is het toegestaan extensief te recreëren en het bos te gebruiken ten behoeve van de functie bosbeleving (speel- en sportvoorzieningen). Bebouwingsmogelijkheden zijn beperkt en het gebruik van de gronden mag niet zodanig worden gewijzigd dat dit de aanwezige ecologische waarden aantast.

In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming Bos opgenomen.

3.2.4 Gemengd

Het Groene Kadeweggebied is bestemd voor 'Gemengd'. Gelet op de 'landelijke' aard van het gebied en gelet op de bedrijven en/ of voorzieningen, die al in het gebied zijn gevestigd, zijn voor dit deel van het plangebied specifieke bedrijven toegestaan. Er is voor gekozen om de in het Ontwikkelingsplan met naam genoemde voorzieningen direct toe te staan. Het gaat dan om een dierenasiel, manege, africhten van honden, een slipschool en outdooractiviteiten. Andere naar aard en omvang vergelijkbare voorzieningen zijn mogelijk via toepassing van een afwijking. Het gaat dan om recreatieve voorzieningen ten behoeve van spel, sport, educatie en training die veel ruimte nodig hebben, passen in een groene omgeving, mogelijk publiek trekken, deels een maatschappelijke functie betreffen en in zijn geheel bezien minder geschikt zijn in een woonomgeving. Vestiging van bedrijven die qua aard en activiteit thuishoren op het industrieterrein zijn uitgesloten. Het in paragraaf 2.2.3 beschreven Ontwikkelingsplan Groene Kadeweg heeft als uitgangspunt voor het opstellen van deze lijst gediend. Gezien de omvang en/of het mogelijk storend karakter van deze activiteiten zal elke aanvraag op geschiktheid en milieubelasting worden beoordeeld.

Alleen ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca is toegestaan. Van zelfstandige horeca- of detailhandelsvestigingen kan dus geen sprake zijn.

Aan de noordoostkant van de Groene Kadeweg is een aantal hondensportverenigingen gevestigd. Dit is een tijdelijke situatie en dus ook niet als zodanig bestemd. De verenigingen zullen op termijn worden verplaatst, gezien de toekomstige ontwikkeling van De Vaart IV-VI en de aldaar bedoelde zwaardere bedrijvigheid. Een mogelijke plek voor de verenigingen is in het plangebied, in de zuidelijke oksel van de kruising Groene Kadeweg/ H.W. Heinsiusweg. De verenigingen zouden gezien hun aard daar goed passen.

Op het perceel hoek Grote Vaartweg en Groenekadeweg is ten behoeve van de verplaatsing (van het perceel Draaibrugweg 10) van het bedrijf ACB een specifieke aanduiding detailhandel-perifeer 1 opgenomen, zodat detailhandel in ABC-goederen (detailhandel in auto's, boten, motoren en caravans) hier mogelijk is. Ook aan detailhandel in ABC-goederen aanverwante artikelen mogen worden verkocht, zoals artikelen voor de inrichting van een caravan en outdoorartikelen ten behoeve van de vakantiebeleving. De verkoop van deze artikelen ligt in het verlengde van de verkoop van caravans.

Alleen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan. Dit zijn alleen de bestaande bedrijfswoningen. Nieuwe zijn niet wenselijk (zie de toelichting in paragraaf 5.6). De inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 750 m3 bedragen. De goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen respectievelijk 6 meter en 9 meter bedragen. De oppervlakte van de bij de bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 100 m2 bedragen.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming Gemengd opgenomen.

3.2.5 Groen

Functionele mogelijkheden

Binnen de bestemming 'Groen' zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen en waterberging. Binnen deze bestemming zijn toegangswegen tot aangrenzende percelen, voet- en fietspaden, waterberging, verwijzingsborden en nutsvoorzieningen ook toegestaan.

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het groene gebied gelegen aan het Brugplein te kunnen wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'. In het voorgaande bestemmingsplan was een wijzigingsbevoegheid opgenomen om de vestiging van een bedrijvendienstencentrum (businessfacilitypoint) mogelijk te maken in dit gebied. Tot op heden is van deze wijzigingsbevoegdheid geen gebruik gemaakt. Een recente haalbaarheidsstudie heeft opgeleverd dat dit ook moeilijk te realiseren is. Daarom is in dit bestemmingsplan deze wijzigingsbevoegdheid niet meer opgenomen. Uitgangspunt is dat het representatieve karakter van de Grote Vaartweg ter plaatse blijft behouden. Het weidse groene karakter wordt door de gebruikers gewaardeerd en geeft een hoogwaardige uitstraling. Daarom zijn in de regels voorwaarden gesteld aan een duurzaam kwalitatief goede ruimtelijke inpassing met inbedding van de voorziening in de aanwezige groenstructuur. Tenslotte is bij het stellen van voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid een aantal praktisch in acht te nemen aspecten genoemd. In dit verband dient te worden gewezen op enkele bijzondere omstandigheden die hier aan de orde zijn. Ten eerste is het betreffende deelgebied tot op dit moment openbaar en tevens de infrastructurele hoofdas van het plangebied. Dit brengt in dit geval met zich mee dat er kabels en leidingen in de grond liggen. De regels en belangen rond kabels en leidingen dienen in acht te worden genomen. Nader onderzoek zal voorafgaand aan het besluit omtrent de wijzigingsbevoegdheid uitwijzen of en onder welke voorwaarden positief kan worden besloten over de bestemmingsplanwijziging. Ook de verkeersveiligheid en externe veiligheid zijn van belang.

Bebouwing

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn mogelijk tot 25 m² grondoppervlak met een maximum bouwhoogte van 3 meter.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming 'Groen' opgenomen.

3.2.6 Recreatie

De twee stadsweiden zijn bestemd voor recreatie met een specifieke aanduiding 'stadsweide'. Deze liggen aan de zuidzijde van het plangebied tussen het industrieterrein en de Buitenring. De weiden mogen worden gebruikt om dieren te houden voor hobbymatig gebruik.

De regels van deze bestemming staan in Artikel 8.

3.2.7 Verkeer

Autoverkeer

Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur:

  • stroomwegen (A6, A27, Hogering/ Buitenring/ Tussenring/ Waterlandseweg) = verkeersader
  • gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  • erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebied

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge verkeersintensiteiten, als verkeersregelinstallatie. De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 à 400 m). Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. Het gebied is ingericht met onder meer 30 km/u-poorten en drempels. In Almere geldt voor de A6 en A27 een vrijwaringszone zoals bedoeld in het NVVP.

Externe ontsluiting

Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van Almere-Buiten aan de noordelijke ringweg (de Buitenring), ten noorden van de kern Almere-Buiten. De Buitenring is een zogenaamde stroomweg, die een belangrijke rol vervult in de bereikbaarheid van het bedrijventerrein. De Buitenring vormt samen met de Hogering en de Tussenring de directe verbinding met alle stadsdelen, de A6 (nationale Hoofdwegenstructuur) en via deze de A27. Het ringenstelsel heeft voldoende capaciteit om het verkeer snel vanaf de A6 van en naar het bedrijventerrein en te leiden.

Interne ontsluiting

De Grote Vaartweg is de ontsluitingsweg die dwars door het plangebied loopt. Aan de zuidzijde, net buiten het plangebied, sluit deze aan op de Buitenring. Aan de noordzijde sluit de Grote Vaartweg aan op de N701, de Oostvaardersdijk en via deze weg met de weg van Almeerderzand (Hollandse Brug) naar Lelystad (en Enkhuizen) die zich langs de noordelijke kustlijn van Flevoland uitstrekt. Via de Polderdreef staat het plangebied rechtstreeks in verbinding met de stadskern Almere-Buiten. Via de Hangbrugweg kan men in het scharniergebied tussen de Hoge en Lage Vaart komen. Deze ontsluiting is vooral bedoeld voor recreatief bestemmingsverkeer en langzaam verkeer richting Noorderplassen en het Fanny Blankers Koenpark.

De Grote Vaartweg is zoals gezegd de hoofdverkeersader op het bedrijventerrein zelf. De Grote Vaartweg is binnen de bebouwde kom (binnen het plangebied) uitgevoerd als een 2 x 2-weg. De deelgebieden De Vaart 1, 2, 3 en de Groene Kadeweg worden alle primair ontsloten door deze weg. De Grote Vaartweg heeft momenteel voldoende capaciteit om het bestemmingsverkeer in het plangebied te verwerken. In het kader van het project “Duurzaam Veilig” is de Grote Vaartweg binnen de bebouwde kom gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg II en buiten de bebouwde kom als gebiedsontsluitingsweg IIA. De overige wegen op het bedrijventerrein De Vaart zijn uitgevoerd als 1x2 wegen en, eveneens in het kader van het project Duurzaam Veilig, gecategoriseerd als erftoegangswegen.

Voor de deelgebieden De Vaart 1, 2 en 3 geldt dat ze alle drie intern worden ontsloten door U-vormige ontsluitingsroutes die op twee of drie punten aantakken aan de Grote Vaartweg. Deze erftoegangswegen hebben op de deelgebieden De Vaart 1 en 2 een minder duidelijke structuur, er is geen helder stratenpatroon te herkennen. Op De Vaart 3 is de wegenstructuur duidelijker, mede omdat het aantal wegen op dit deelterrein beperkt is. Op De Vaart 2 is een circulaire weg gelegen, de Gordingweg, die met één punt aansluit op de Grote Vaartweg.

Eveneens in het kader van het project Duurzaam Veilig zijn in het vorige decennium op de Grote Vaartweg de kruisingen met de Hefbrugweg en de Damsluisweg vervangen door rotondes. Daarnaast zijn ook ten noorden van het plangebied op de Grote Vaartweg een tweetal rotondes aangelegd. Aan de zuidzijde, hoek Grote Vaartweg-Draaibrugweg en hoek Grote Vaartweg/Bolderweg zijn vorig jaar verkeersregelinstallatie gerealiseerd.

Het kruispunt Grote Vaartweg/Buitenring is uitgevoerd met een verkeersregelinstallatie. Het kruispunt Grote Vaartweg/Oostvaardersdijk is uitgevoerd als rotonde. Op het bedrijventerrein zijn een tweetal kruispunten uitgevoerd als rotonde, te weten de kruisingen Grote Vaartweg/Dukdalfweg en de Grote Vaartweg/Hefbrugweg.

Snelheid

In Almere kennen de verblijfsgebieden, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km/u Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km/u. Voor de stroomwegen in Almere geldt 80 km/h, of in het geval van een snelweg 100-120 km/u. Het gehele plangebied De Vaart 1, 2 en 3 valt binnen de bebouwde kom, in verband waarmee het snelheidsregime maximaal 50 km/u is.

Parkeren

Evenals elders binnen de gemeente geldt binnen het plangebied het principe van parkeren op eigen terrein. De parkeerproblemen in het openbare gebied zijn her en der echter van aanzienlijke omvang. Bij de totstandkoming van het voorliggende bestemmingsplan zijn de parkeerproblemen op verschillende plaatsen diverse malen geïnventariseerd. Daarnaast is vooral te wijzen op parkeerproblemen aan de Remmingweg, Dukdalfweg en de Rolbrugweg. De stedenbouwkundige opzet van het bedrijventerrein biedt bedrijven de fysieke mogelijkheid om te parkeren in het openbaar gebied, buiten het eigen kavel. De brede groenstroken tussen de openbare weg en de private kavels van bedrijven worden vaak als parkeerplaats worden gebruikt door bedrijven die op de eigen kavel te weinig parkeerruimte hebben.

Openbaar vervoer

In Almere is de Flevospoorlijn de hoofddrager voor de stedelijke ontwikkeling. Op termijn worden de Stichtse lijn en de IJmeerlijn hieraan toegevoegd. Op het onderliggende schaalniveau gelden de vrijliggende busbanen als hoofddragers voor de ontwikkeling van de wijken. De haltes aan de busbanen liggen op een onderlinge afstand van gemiddeld 600 m en hebben een invloedsgebied van circa 400 m (acceptabele loopafstand). De buslijnen lopen midden door de wijken. Zeker 90% van de woningen en 75% van de arbeidsplaatsen liggen binnen 400 m afstand van een bushalte.

Bedrijventerrein De Vaart is redelijk goed met het openbaar vervoer te bereiken. Middels zes bushaltes ligt circa 75 % van het gebied binnen de acceptabele loopafstand van 400 meter tot een halte. De feitelijk grootste loopafstand tot een halte bedraagt circa 1000 meter. De buslijnen komen vanuit het centrum van Almere Buiten via bedrijventerrein Poldervlak op De Vaart 2 binnen. Tot aan de kruising met de Bolderweg is de route een busbaan; daarna maakt de bus gebruik van de bestaande openbare wegen in het gebied. De route loopt over bedrijventerrein De Vaart 1 met haltes op de Draaibrugweg en de kruising Vlotbrugweg - Hefbrugweg. De bus vervolgt haar route in noordelijke richting op de Grote Vaartweg met twee haltes ter hoogte van De Vaart 3 en een halte bij de penitentiaire inrichting. In de toekomst zal de buslijn uitgebreid worden richting De Vaart 4.

Functionele mogelijkheden

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, busbanen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen, haltevoorzieningen, bermen, reclameobjecten en beplantingen, voorzieningen voor (ondergrondse) afvalinzameling waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen en overige functioneel met de bestemming 'Verkeer' verbonden voorzieningen.

Bebouwing

Het oprichten van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Per object is in de regels de toegestane hoogte en indien van toepassing de maximaal toegestane oppervlakte aangegeven.

In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming Verkeer opgenomen.

3.2.8 Verkeer-Verblijfsgebied

Langzaam verkeer

Fietser

De hoofdfietsroutes in Almere hebben zo min mogelijk kruispunten en zijn verlicht. De hoofdroutes zijn zo veel mogelijk langs de rand van wijken gesitueerd in plaats van middendoor. De drukke hoofdroutes zijn als solitair fietspad uitgevoerd. De doorstroomassen hebben in principe rood asfalt. De hoofdroutes zijn zoveel mogelijk voorzien van begeleidende voorzieningen met dag- en avondbezoek (stadscorridors). De recreatieve, alternatieve routes worden grotendeels gekenmerkt door het niet hebben van een recht beloop en door de afwezigheid van openbare verlichting.

Het uitgebreide fietspadennetwerk binnen de gemeente Almere strekt zich ook uit over bedrijventerrein De Vaart. Een drietal vrijliggende fietspaden passeert het plangebied. Aan de noordoostzijde van De Vaart 2 loopt het Jaap Edenpad, met twee korte aftakkingen naar De Vaart 3. Parallel aan het Jaap Edenpad ligt het Matieu Cordingpad, dat vanuit de richting H.W. Heinsiusweg midden over het terrein loopt en langs de busbaan naar het bedrijventerrein Poldervlak gaat. De derde fietsroute loopt grotendeels mee met de Grote Vaartweg. Zowel in noord-zuidelijke als in oost-westelijke richting zijn fietspaden aanwezig.

Op De Vaart 1 ligt een uitgebreider netwerk van fietspaden dan elders op het terrein. Ten tijde van de ontwikkeling van De Vaart 1 werd de bereikbaarheid van het bedrijventerrein met de fiets namelijk belangrijk geacht. De bedachte fietsaansluitingen van Vaart 1 over de insteekhaven en in het verlengde daarvan op het Wilgenbos, zijn echter nooit gerealiseerd. De fietsroutes op De Vaart 1 zijn gelegen in de aanwezige groene omgeving op het terrein. De belangrijkste noord-zuid verbinding over het terrein richting Almere Buiten is het verlengde van het fietspad dat direct langs de Grote Vaartweg naar de Oostvaardersdijk loopt.

Ook deze fietsverbinding is één van de hoofdverbindingen in het fietspadennetwerk van Almere-Buiten. Op De Vaart 3 zijn geen vrijliggende fietspaden aanwezig. Langs de oostzijde van De Vaart loopt ook een doorgaande fietsroute naar het glastuinbouwgebied.

Om het recreatieve karakter van het fietspadennetwerk over en langs De Vaart te bevorderen, is getracht de fietspaden ook zoveel mogelijk in een groene setting te plaatsen. De fietspaden zijn grotendeels omgeven door een groene afscheiding (met uitzondering van de meeste paden op De Vaart 1), waardoor het zicht op de bedrijvigheid tot een minimum wordt beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0009.png"

figuur:hoofdfietsnetwerk

Voetganger

Voor de voetganger is op De Vaart weinig ruimte. Op een enkele locatie zijn kleine stroken voetpad aangelegd. Er is echter geen sprake van een voetpadenstructuur binnen het gebied. De behoefte eraan blijkt ook zeer gering.

Functionele mogelijkheden

Voor straten die naast een verkeersfunctie ook een verblijfsfunctie hebben, is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, fiets- en voetpaden en bermen toegestaan. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en fietsenstallingen. Verder zijn functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals straatmeubilair, voorzieningen voor (ondergrondse) afvalinzameling, geluidwerende voorzieningen, reclameobjecten en water. Deze globale bestemming biedt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de verkeers- en verblijfsgebieden.

Bebouwing

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen gebouwen voor nutsvoorzieningen worden gebouwd tot een maximum bouwhoogte van 3,5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m². Overige bouwwerken zoals terras-, erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten zijn ook toegestaan, maar zijn wel gebonden aan een maximum maatvoering.

In artikel 10 zijn de planregels van de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied opgenomen.

3.2.9 Water

Functionele mogelijkheden

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor aanlegsteiger, ligplaats, oever, steiger, vaarweg, water, waterberging, waterweg en (extensief) recreatief medegebruik.

Bebouwing

Het oprichten van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Per object is in de regels de toegestane hoogte en indien van toepassing de maximaal toegestane oppervlakte aangegeven.

In artikel 11 zijn de planregels van de bestemming Water opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Leiding-Gas

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding met leidingnummer N-533-20. Deze takt in het plangebied aan op een gasverdeelstation. De leiding heeft een diameter van 12,8 inch en een ontwerpdruk van 40 bar. Het besluit externe veiligheid buisleidingen is op deze leiding van toepassing. In paragraaf 5.5 en in de bijlagen 8 en 9 wordt hier dieper op ingegaan.

Om bescherming aan deze leiding te bieden is de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' opgenomen. Deze is 4 m breed aan weerswijzen van de hartlijn van de gasleiding. Het is niet toegestaan om binnen de belemmeringenzone van de leiding bouwwerken op te richten anders dan ten dienste van de bestemming 'Leiding-Gas'. Ook mogen de volgende werkzaamheden niet worden uitgevoerd:

    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 3. het aanbrengen of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en beplantingen;
    • 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 5. het aanleggen of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen.

In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming Leiding - Gas opgenomen.

3.3.2 Leiding-Leidingstrook

Ter bescherming van de aardgastransportleiding en andere transportleidingen in de leidingstrook in het plangebied (zie hoofdstuk 5.7) is een dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor ondergrondse leidingen, onder andere voor het transport van gas, met de daarbij behorende belemmeringenstrook. De leidingstrook is ongeveer 23 m breed en moet obstakelvrij blijven.

Om de transportleidingen te beschermen tegen graafschade en het beheer van de leiding veilig te stellen, zijn ter plaatse van de dubbelbestemming alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de leidingen en tot een maximale bouwhoogte van 3 m. Bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen kunnen alleen worden gerealiseerd, indien de veiligheid van de betrokken leidingen niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten in verband met de aanwezigheid van een hogedruk gasleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0010.png"

figuur: leidingstroken in Almere (in rood)

Ook voor aanleg- en graafwerkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de transportleidingen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' uit het plan verwijderen, indien de leidingen ter plaatse zijn verwijderd.

De regels over deze dubbelbestemming staan in artikel 13

3.3.3 Leiding-Riool

Het gaat om buisleidingen met een (boven)regionale transportfunctie of buisleidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze buisleidingen beschadigd raken. Een voorbeeld hiervan zijn sommige rioolleidingen nabij zuiveringsinstallaties. Wanneer de werking van een dergelijke riolering door een beschadiging langdurig verstoord wordt, kan dit grote gezondheidsproblemen in een groot gebied veroorzaken. Er is voor deze buisleidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren en ze vallen dus ook niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke buisleiding ter bescherming van de buisleiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming 'Leiding-riool' ter grootte van de belemmeringenstrook. De beschermingszone inclusief belemmeringenstrook is in totaal 12 m breed (6 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding). Zie Artikel 14 voor de regels die bij deze dubbelbestemming horen.

3.3.4 Waarde-Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ook is door middel van onderzoek een aantal behoudenswaardige vindplaatsen opgespoord die zeker archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt. Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 1". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'.

In artikel 15 zijn de planregels van de bestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen.

3.3.5 Waarde-Archeologie 4

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 50 cm onder maaiveld (op oeverwallen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 4". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

In artikel 16 zijn de planregels van de bestemming Waarde - Archeologie 4 opgenomen.

3.3.6 Waarde-Archeologie 5

Een archeologische vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudenswaardige archeologische resten, en een 10 meter brede zone rondom de kern die wordt aangeduid als buffer, die op grond van onderzoek elders verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de vindplaatskern en om de toegankelijkheid daarvan voor de toekomst te garanderen. Voor beide onderdelen van een vindplaats (kern en buffer) geldt de bestemming Waarde-Archeologie 5. Roering van de bodem van de buffer is in principe en onder voorwaarden mogelijk, met dien verstande dat dit sowieso geen (risico op) schadelijke effecten mag hebben op de archeologische resten in de kern van de vindplaats. Aan deze bestemming (Waarde-Archeologie 5) is een bouwverbod gekoppeld met ontheffingsmogelijkheden. Aan deze bestemming is, net als bij de bestemming Waarde-Archeologie 1, een bouwverbod gekoppeld met ontheffingsmogelijkheden. De ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing c.q. grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden die in de daarnaast gelegen kern van de vindplaats zijn gelegen niet aangetast worden, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen, ex situ veilig gesteld zijn (in een archeologisch depot of een museum). Daarnaast geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor de activiteit 'aanleggen' ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt een verplichting tot inpassing van de vindplaats.

In artikel 17 zijn de planregels van de bestemming Waarde - Archeologie 5 opgenomen.

3.3.7 Milieuzone - geurzones

Rioolwaterzuiveringsinstallatie

De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) aan de Vlotbrugweg 27 heeft een geurcontour (zie Bijlage 5) ter voorkoming van onaanvaardbare geurhinder. Deze is overgenomen in het bestemmingsplan. Binnen deze zone is de vestiging van nieuwe geurgevoelige objecten niet toegestaan. Onder nieuwe (vestiging) wordt verstaan in dit verband nieuwbouw, verbouw en omkleuring van nieuwe of bestaande gebouwen tot een niet-, minder- of geurgevoelig object.

De regels zijn opgenomen in artikel 21.1.1.

Vetsmelterij

Rondom de vetsmelterij aan de Bolderweg 40 liggen drie geurzones ter voorkoming van (ernstige) geurhinder. Binnen die zones zijn bepaalde nieuwe, geurgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Onder nieuwe (vestiging) wordt verstaan in dit verband nieuwbouw, verbouw en omkleuring van nieuwe of bestaande gebouwen tot een niet-, minder- of geurgevoelige bestemming.

De grootte van de zones is afhankelijk van de bedrijfssituatie zoals die nu is (zie Bijlage 5) en zijn overgenomen op de verbeelding. Zie artikelen 21.1.2 en verder.

3.3.8 Veiligheidszones

Gasdrukregel- en meetstation

Op de Draaibrugweg 20 staat een gasdrukmeet- en regelstation. Om dat gebouw zit een veiligheidszone zodat er geen kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden binnen een afstand van 25 m van dat gebouw. Zie artikel 21.2.1.

Bedrijven met opslag van gevaarlijke stoffen

In een bedrijf aan de Damsluisweg 70 en de Damsluisweg 77 liggen gevaarlijke stoffen opgeslagen. Dit leidt tot een PR-risicocontour met een straal van respectievelijk 50 m en 20 m vanaf de opslag. Deze afstanden zijn als veiligheidszone op de verbeelding opgenomen, zodat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden. Zie artikel 21.2.2.

Propaantanks

Bij een bedrijf aan de Damsluisweg 95 zijn twee propaantanks aanwezig. Daardoor liggen er twee veiligheidszones rondom het hart van die tanks om te voorkomen dat er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen die afstand van de tanks gebouwd kunnen worden. Zie artikel 21.2.3

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de Begrippen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de Wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwwerk moet worden gemeten.

Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en in alle andere gevallen geldt dat het peil wordt gemeten vanaf het oorspronkelijk maaiveld. Dit betekent dus dat bij het bepalen van het peil buiten beschouwing wordt gelaten het maaiveld dat is verhoogd door het aanleggen van een verhoging of terp of verlaagd door uitgraven. Als waterlijn wordt bedoeld de grens tussen onder en boven water dan wel de grens tot waar het water komt  op bijvoorbeeld een strand of tegen een kade. Ook is het het grens- of snijvlak tussen het gedeelte van het bouwwerk of vaartuig onder water en dat van het gedeelte erboven. Hiervoor wordt aangehouden het winterpeil, zoals opgenomen in het meest recente Peilbesluit van het waterschap Zuiderzeeland dan wel het Peilbesluit IJsselmeergebied van het waterschap.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 18 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 19.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 19.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Veiligheids- en geurzones

In de artikelen 20 en 21 zijn bepalingen opgenomen inzake het gebruik van een laserstraal, voor veiligheidszones ten behoeve van propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen (Bevi) en gasdrukmeet- en regelstations (Bevi) en voor geurzones van een vetsmelterij en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Zie ook paragrafen 3.3.8 en 3.3.7 van deze toelichting.

Afwijkingsregels

In artikel 22 zijn afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een lagere bouwhoogte of een lager bebouwingspercentage dan is voorgeschreven;
  • het oprichten van kleinschalige windmolens op of aan het hoofdgebouw.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

De kleinschalige windmolens zijn te beschouwen als 'overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen'.

Voor het toestaan van dergelijke windmolens moet worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:

  • de windmolens mogen op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd:
  • de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden;
  • de rotordiameter van de windmolens mag maximaal 2 meter bedragen.

Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in de onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0011.png"

HAT VAT

Wijzigingsregels

In artikel 23 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgmeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 24 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 25 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 26 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In onderstaande tabel staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In deze bijlage worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in de tabel opgenomen.

 

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Excellent vestigingsklimaat in stedelijke regio's   De Vaart biedt ruimte aan diverse bedrijvigheid, uiteenlopend van milieucategorie 1 tot en met 4.2.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (20212)  
Radarverstoringsgebieden   Het bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.  
Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013)
Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)
Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)
MJP Almere 2.0 (2018)  
Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. De ambitie is 100.000 arbeidsplaatsen.
Een adaptieve aanpak staat centraal: vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen.  
Met dit bestemmingsplan wordt een actuele regelgeving voor de bedrijventerreinen vastgelegd. Dit draagt bij een goed vestigingsklimaat voor de gevestigde en zich te vestigen bedrijven.  
Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 (2012)   vastleggen tracé in bestemmingsplan   In het huidige bestemmingsplan was een tracé vastgelegd. In de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is geen leidingenstrook voor het plangebied opgenomen. Daarom is in onderhavig bestemmingsplan geen leidingenstrook vastgelegd.  
Structuurvisie Randstad 2040 (2010)   Randstad in 2040 een duurzame en concurrenrende Europese topregio   Het bestemmingsplan biedt mogelijkheid voor vestiging van hoogwaardige bedrijven, met name de CCA kan dienen als broedplaats  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Grote waterpartijen bestemmen voor water en waterberging.Dit geldt met name voor de insteekhaven, de Kottertocht en de Fluittocht.  
Erfgoedwet   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Provinciaal bundelingsbeleid;


Locatiebeleid werklocaties;


Archeologisch aandachtsgebied  
De Vaart valt binnen 'stedelijk gebied'(2015);

De Vaart: werkmilieu, regulier bedrijfsterrein;

Archologsich onderzoek plaatsgevonden; behoudenswaardige vindplaatsen planologisch geborgd in bestemmingsplan.  
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)   Locatiebeleid   In het plan wordt rekening gehouden met de criteria voor werkmilieu, regulier bedrijventerrein.  
RO Visie Werklocaties (2015)   Nieuwe visie op werklocaties ivm maatschappelijke ontwikkelingen en invoering Ladder van Duurzame Verstedelijking.   De provincie wil ruimte kunnen blijven bieden aan zware bedrijvigheid:
één locatie in noordelijk Flevoland, één in zuidelijk en één in oostelijk Flevoland. In zuidelijk Flevoland gaat het om bedrijventerrein De Vaart.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.  
Beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder (2008)   Beperken geurhinder (minder-) gevoelige bestemmingen.   Bij milieuzonering wordt rekening gehouden met het aspect geur.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)   Bevat lange termijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het Waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaan voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thma 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkeling.   Opnemen van mogelijkheid voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen alle bestemmingen. De insteekhaven bestemmen voor water.  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Almere Principles (2009)   Zeven stelregels voor een duurzame stadsontwikkeling:
1. Koester diversiteit
2. Verbind plaats en context
3. Combineer stad en natuur
4. Anticipeer op verandering
5. Blijf innoveren
6. Ontwerp gezonde systemen
7. Mensen maken de stad  
1. Het plangebied is bestemd voor bedrijven uit diverse milieucategorieën, van 1 tot en met 4.2 met ontheffingsmogelijkheid tot milieucategorie 5.
3. De grote groene gebieden zullen als zodanig worden bestemd, dit geldt met name voor de zuid en voor de westkant van het plangebied.
4. De bestemming is flexibel en biedt mogelijkheid voor vestiging van diverse bedrijven.
5. Met name in de Creative Campus is ruimte voor innoverende bedrijjven, ook zijn er een aantal bedrijven in het plangebied gevestigd die in hun vakgebied toonaangevend zijn, dan wel nationaal of internationaal.
6. Door de combinatie van groen en bedrijvigheid bestaat de mogelijkheid voor de werknemers om direct naast hun werk gebruik te maken van een natuurlijke omgeving.  
Omgevingsvisie Almere (2017)   De visie gaat uit van behoud van de moderne tuinstad met stadsdelen in groen-blauw netwerk maar wil ook uitdagingen aangaan op basis van 2 principes: organische groei en adaptief beleid. Er zijn vier uitgangspunten:
1. ontwikkel en onderhoud het goede.
2. naar een growing green city.
3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk.
4. uitnodiging aan iedereen om met goede intiatieven te komen die passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur: polderlaag (water, cultuurhistorie, natuur), netwerklaag (infrastructuur, duurzame energie) en stedelijke laag (wonen, werken, voorzieningen. Hierbij moet met diverse reserveringen rekening worden gehouden.  
Het plan past in deze visie. Het voorziet in de mogelijkheden voor bedrijven om uit te breiden of zich in Almere te vestigen. Dit past binnen de gewenste groei van Almere.  
Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)   Ontwerpen van gezonde systemen voor een duurzame ontwikkeling van de stad.   De bestaande mix van bedrijven, groen en water in stand houden door het geven van een passende bestemming aan de betreffende gronden.  
Welstandsnota Almere (2018)   Welstandstoezicht voor:
- het groenblauwe raamwerk
- de hoofdstructuur
- de centrumgebieden
- bijzondere gebieden
- etalagebieden
- reclame.  
Het plangebied is grotendeels welstandsvrij. Voor reclame en op het plandeel dat als groen-blauwe raamwerk is aangeduid en op percelen langs de hoofdinfrastructuur (Buitenring, Grote Vaartweg) is de nota wel van toepassing.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen voor de functie wonen.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken   Het plaatsen van masten en antennes in het plangebied is mogelijk.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Ligplaatsen voor woonschepen en
vaste ligplaatsen.
Afmeeroevers. Wel/geen ligplaatsen in het plangebied. Langs de twee watergangen wel/geen afmeeroevers toegestaan.  
Binnen de bestemming 'Water' zijn geen mogelijkheden opgenomen voor ligplaatsen voor woonschepen of aanleggelegenheid.  
Prostitutiebeleid (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Vestiging van een seksinrichting is niet toegestaan.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)   Vestigingsbeleid coffeeshops   De vestiging van een coffeeshop is in het plangebied niet toegestaan.  
Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)   Vestigingsbeleid benzineverkooppunten   Geen ruimte bieden aan nieuwe benzineverkooppunten.  
Bereikbaarheid en mobiliteit  
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)   Veilige en betrouwbare verkeersroutes.   Dit bestemmingsplan voorziet niet in veranderingen van de bestaande infrastructuur in het plangebied.  
Werk in de stad  
De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015)   Creëren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu.   Het bestemmingsplan biedt ruimte voor de vestiging van diverse bedrijven, zowel water- als landgebonden. Onder andere doordat er een veelheid van diverse bedrijven is gevestigd heeft het bedrijventerrein een spin-off functie. Hierdoor wordt het voor andere bedrijven ook aantrekkelijk zich op De Vaart te vestigen.  
Gemeentelijke Visie Werklocaties (2016)   een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden.





 
Gebied De Vaart 123 valt onder werkmilieu 'industrieterrein' en gebied Groene Kadeweg onder werkmilieu 'regulier werkmilieu'. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan uit de milieucategorieën 1 tot en met 4.2. Op de percelen Bolderweg 1-3 bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2. Hier zijn ook zelfstandige kantoren toegestaan tot maximaal 500 m2 bedrijfsvloeroppervlak. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.  
Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)   Uitgangspunten detailhandelsstructuur:
- fijnmazigheid winkelvoorzieningen;
- positie van het stadscentrum als het centrale (winkel)centrum van Almere
- ruimte bieden aan ondernemers.
-E-commerce faciliteren.  
Reguliere detailhandel is niet toegestaan. Alleen ondergeschikte detailhandel in niet-dagelijkse goederen is toegestaan tot maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o, mits gelieerd aan de hoofdfunctie. Een webwinkel (geen fysiek klantcontact, alleen verzending van via het web gekochte goederen) mag ook. Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel-perifeer' is detailhandel in abc-goederen (auto's, boten en caravans) toegestaan.  
Afhaalpunten (2014)   Onderdeel van Detailhandelsvisie 2014   Op grond van de Detailhandelsvisie zijn afhaalpunten niet toegestaan.  
Kringloopwinkels (2014)   Kringloopwinkels toestaan op binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen.   Op De Vaart zijn kringloopwinkels niet toegestaan.  
Vestigingsvisie Horeca Almere (2016)   Op regionale bedrijventerreinen en kantoorlocaties is lichte en middelzware horeca toegestaan die ten dienste staat aan het bedrijventerrein.   Op het perceel Bolderweg 2 is horeca ten behoeve van de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijventerrein toegestaan.  
Groene stad  
Waterplan, stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)   De ambitie is om Almere verder te onwikkelen tot een ondernemende, veelzijdige waterstad. Doelstellingen zijn: slim waterbeheer, aantrekkelijke waterstad, biodiversiteit versterken en een stad zonder afvalwater.   Uit de watertoets is gebleken dat er in het plangebied geen knelpunten meer aanwezig zijn. In paragraaf 5.9 zijn de wateraspecten beschreven.  
Kleur aan groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   De Fluittocht maakt onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk van Almere.  
Veiligheid  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop is niet mogelijk in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven   verkoop en opslag van consumentenvuurwerk is toegestaan mits aan de veiligheidseisen wordt voldaan.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Nota Archeologische Monumentenzorg (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 1, 4 en 5'.  
Archeologieverordening (2016)   Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd.   Opnemen van een dubbelbestemming voor de archeologisch waardevolle gebieden.  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

5.1.1 Algemeen

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer).

De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opname-vermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Voor het volgende geval geldt, voor zover relevant, een mer-beoordelingsplicht: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein, in geval waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer (D 11.3). De oppervlakte van het plangebied bedraagt ongeveer 260 ha bruto. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

5.1.2 Beoordeling deelgebieden De Vaart 1,2,3

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Een grote rol in dit geheel speelt het feit, dat het hier gaat om een bestaand bedrijfsterrein, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. Aangezien de huidige eisen over het algemeen wat strenger zijn dan jaren geleden, zal er geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is ook geen sprake van extra uitgeefbare grond die door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Een deel van het plangebied, het zogenaamde Mac3 Park, wordt omgekleurd naar een regulier bedrijventerrein. Op grond van het voorgaande bestemmingsplan mochten zich in dit gedeelte bedrijven vestigen tot en met milieucategorie 4. In de nieuwe situatie, waarin dit bestemmingsplan voorziet, is dit teruggebracht tot maximaal milieucategorie 3.2. De milieubelasting zal hierdoor worden verminderd. Voor de relatie met de natuurbeschermingswetgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.8 van deze toelichting.

Concluderend kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe activiteiten die belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaken.

5.1.3 Beoordeling Groene Kadeweggebied

In het gebied rond de Groene Kadeweg zijn nog kavels aanwezig welke als nieuw bedrijventerrein ontwikkeld kunnen worden. Op grond van het geldende bestemmingsplan was deze ontwikkeling reeds mogelijk. Dit geldende bestemmingsplan betreft 'De Vaart IV' en dateert uit 1982. De braakliggende kavels in het gebied rond de Groene Kadeweg zijn vanaf voornoemde periode niet ontwikkeld. Inmiddels zijn milieurichtlijnen veranderd en is de wetgeving (Wet milieubeheer) gewijzigd. Het is derhalve noodzakelijk om opnieuw te beoordelen of sprake is van een MER plicht en de milieueffecten van deze ontwikkeling opnieuw te beschouwen.

MER-plicht gebied Groene Kadeweg

De nog te ontwikkelen kavels rond het de Groene Kadeweg hebben een totale oppervlakte van 10,5 hectare. Deze oppervlakte ligt onder de drempelwaarde van 75 hectare die in de bijlage van het Besluit m.e.r. is opgenomen (D11.3). Er is derhalve geen sprake van een directe MER-plicht voor de ontwikkeling van dit gebied. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b van het Besluit m.e.r. dient voor 'overige gevallen' (gevallen die onder de drempelwaarde vallen) echter nog wel, middels een vormvrije mer-beoordeling, beoordeeld te worden of de activiteit (in dit geval de uitbreiding/wijziging van 10,5 hectare industrieterrein) belangrijke nadelige milieueffecten kunnen veroorzaken.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Plaats van het project

De Groene Kadeweg bevindt zich midden op een bedrijventerrein en ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer vanaf het bewoonde gebied van Almere Buiten (gebied met hoge bevolkingsdichtheid). De Groene Kadeweg ligt op circa 500 meter vanaf het beschermde natuurgebied de Lepelaarsplassen. Grenzend aan het plangebied bevindt zich het Wilgenbos welke onderdeel is van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN).

Beoordeling

In het gebied ronde de Groene Kadeweg zijn nog braakliggende percelen aanwezig die worden ingericht als bedrijventerrein. In de beoordeling hieronder is gekeken naar de mogelijke milieueffecten die op kunnen treden bij het ontwikkelen van de kavels conform het ontwikkelingskader dat is opgesteld voor deze kavels. In de beoordeling is gekeken naar de meest relevante milieuaspecten, namelijk: geluid, natuur (waaronder stikstofdepositie), milieuzonering en externe veiligheid. Voor de overige (milieu)effecten wordt verwezen naar de overige paragrafen van deze toelichting.

Geluid

In het vigerende bestemmingsplan is een geluidscontour rond het bedrijventerrein vastgelegd. Binnen deze reeds aanwezige geluidsruimte is het mogelijk om de nog braakliggende kavels in het Groene Kadeweg- gebied te ontwikkelen. Deze geluidsruimte is voor de ontwikkeling van de kavels gereserveerd. De gereserveerde geluidsruimte maakt het mogelijk om op deze percelen bedrijven in een hoge milieucategorie te realiseren. Het ontwikkelingskader dat voor de Groene Kadeweg is opgesteld voorziet voornamelijk in bedrijven die in een lagere milieucategorie vallen. Toename van geluid en het aanpassen van deze geluidscontour is derhalve niet aan de orde. Voor geluid is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen ten opzichte van de huidige situatie.

Natuur en stikstofdepositie

De Groene Kadeweg ligt op korte afstand van het Natura2000 gebied de Lepelaarsplassen en op circa 1,4 kilometer vanaf de Oostvaardersplassen. In paragraaf 5.8 is een beschrijving opgenomen van de effecten van het bestemmingsplan op deze natuurgebieden. Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is zijn indirecte effecten op de instandhoudingsdoelen van beide gebieden op voorhand uitgesloten. Rond de Groene Kadeweg maakt het bestemmingsplan de ontwikkeling van de nog braakliggende kavels mogelijk. Conform het ontwikkelingskader dat voor dit gebied is opgesteld zijn op deze kavels beperkte vormen van bedrijvigheid mogelijk. Bedrijvigheid dat in voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt bestaat uit:

  • Bowlingcentra, kunstijsbaan, golfbaan, sportzaal
  • Houtzagerijen, houtconservering, skelter, kartbanen;
  • Crematorium, manege, kinderboerderij, dierenasiel/pension.

Gezien de ligging van de Groene Kadeweg (midden op het bedrijventerrein), de vorm van bedrijvigheid dat mogelijk wordt gemaakt (maximaal milieucategorie 3.2), en de afstand tot de beschermde natuurgebieden zijn significante effecten voor geluid op de omliggende natuurgebieden uit te sluiten.

De eventuele aantasting van de natuurgebieden door stikstofdepositie is voor de ontwikkeling van de kavels aan de Groene Kadeweg nader onderzocht. In dit onderzoek is een Aerius berekening uitgevoerd waarbij als uitgangspunt op alle kavels de bedrijven zijn gesitueerd met de hoogste emissies NOx en/of NH3. Uit de Aerius berekening, zie bijlage 6, volgt dat de bijdrage van de maximale planologische mogelijkheden binnen het gebied ter plaatse van de stikstofgevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden resulteert in een stikstofdepositie-bijdrage kleiner dan 0,05 mol per hectare per jaar. Het programma aanpak stikstof 2015-2021 is, inclusief de binnen het programma beschikbare ontwikkelingsruimte en de bijdragen van ontwikkelingen beneden de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar, in zijn geheel passend beoordeeld (Ministerie van EZ en Ministerie van I&M, januari 2015). De gebiedsanalyses die onderdeel uitmaken van het programma, vormen de onderbouwing van deze passende beoordeling op gebiedsniveau. In de gebiedsanalyses is voor elk Natura 2000-gebied onderbouwd dat het gebruik van de ontwikkelingsruimte en de bijdragen van de ontwikkelingen beneden de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar de natuurlijke kenmerken van de te beschermen habitattypen en leefgebieden van de soorten niet zal aantasten. Doordat de ontwikkelingen een bijdrage aan de stikstofdepositie hebben van minder dan 0,05 mol/ha/jaar op een stikstofgevoelig habitat, kan uitgesloten worden dat de herontwikkeling leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en de betreffende instandhoudingsdoelen in gevaar komen. Het aspect stikstofdepositie vormt dan ook geen belemmering voor vaststelling van het ontwikkelplan.

Gelet op het hiervoor genoemde is voor natuur dan ook geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen ten opzichte van de huidige situatie.

Milieuzonering

Het bestemmingsplan bestaat voor het grootste deel uit bestaand bedrijventerrein. In het bestemmingsplan wordt dit bedrijventerrein planologisch aangepast aan de eisen van deze tijd. Aangezien de huidige eisen over het algemeen wat strenger zijn dan jaren geleden, zal ergeen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen op het bestaande bedrijventerrein. Op de percelen aan de Groene Kadeweg worden bedrijven mogelijk gemaakt met een maximale milieucategorie van 3.2 (Staat van Bedrijfsactiviteiten VNG bedrijven- en milieuzonering). Deze milieucategorie is lager dan de milieucategorie die op grond van het geldende bestemmingsplan mogelijk is waardoor in zijn algemeenheid sprake is van lichtere milieueffecten dan was voorzien ten tijde van vaststelling van het geldende bestemmingsplan (de Vaart IV). Vanuit milieuzonering is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen ten opzichte van de huidige situatie.

Externe veiligheid

In paragraaf 5.5 is een beschrijving opgenomen voor externe veiligheid. Hieruit wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de grens- en richtwaarden ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor externe veiligheid zijn derhalve uitgesloten.

Conclusie

Uit voornoemde beoordeling kan worden geconcludeerd dat het ontwikkelen van de percelen aan de Groene Kadeweg conform het ontwikkelingsplan dat hiervoor is opgesteld geen belangrijke nadelige milieueffecten heeft ten opzichte van de bestaande situatie. Het opstellen van een MER-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

5.2 Geluid

Binnen het plangebied zijn er geen mogelijkheden om binnen de zone langs deze wegen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren. Daarnaast worden de bestaande wegen ook niet gewijzigd.

Het gaat wel om een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Met dit bestemmingsplan zal deze geluidscontour niet worden gewijzigd. De geluidsruimte wordt derhalve niet ingeperkt of uitgebreid ten opzichte van de nu geldende regeling. Overigens geldt in dit kader een apart bestemmingsplan genaamd 'Geluidzonering De Vaart' uit 2005.

5.3 Geur

Industriële bronnen

In het plangebied liggen twee industriële bronnen (een rioolwaterzuiveringsinstallatie en een vetsmelterij) met geurcontouren buiten hun eigen kavel. De juridisch vergunde geurruimte en hun consequenties voor de omgeving zijn onderzocht en verantwoord in de rapportage 'Geurhinder industrie/bedrijven' (zie Bijlage 5). De geurcontouren van de vetsmelterij en van de rioolwaterzuiveringsinstallatie zijn op de verbeelding weergegeven. Ook ligt in het plangebied een aantal niet-industriële bronnen zoals het dierenasiel en het dierenopvangcentrum. Hiervoor gelden afstandeisen tot geurgevoelige bestemmingen op grond van het Activiteiten Besluit (AB) en/of Wet geurhinder en veehouderijen en vanwege de omgekeerde werking van het AB voor de ruimtelijke ordening. De geurhinder leidt dit niet tot onoverkomelijke problemen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Geurhinder stadsweiden

Langs de Vaartweide ligt een aantal stadsweiden, waar momenteel vooral paarden worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0012.png"

Figuur: ligging Stadsweiden in het plangebied.

Stadsweiden zijn gedefinieerd als: percelen grasland die in de recreatieve sfeer worden gebruikt voor het houden van grote huisdieren zoals paarden, pony's, geiten en schapen. De milieubelasting van een aantal stadsweiden bij elkaar, is in dit specifieke geval 'worstcase' te vergelijken met een manege. De afstand van de stadsweiden tot de dichtst bijgelegen woonbebouwing aan de G.T. Rietveldstraat en J. Wilsstraat (qua omgevingstype een 'rustige woonwijk' omdat geur de bepalende afstand is) is circa 250 m. Aan de richtafstand van 50 m voor een manege wordt ruimschoots voldaan, zodat sprake is van een adequaat woon- en leefklimaat. Gelet op het bovenstaande is een nadere beoordeling niet noodzakelijk.

5.4 Luchtkwaliteit

In titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor fijn stof (PM10) wordt eveneens op diverse locaties overschreden.

In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingsplan, de gevolgen voor de luchtkwaliteit moeten worden onderzocht. De gevolgen hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden dat luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. 'Niet in betekende mate' is sinds de inwerkingtreding van het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

Gezien het feit dat het hier gaat om een bedrijventerrein, waarbij er geen nieuwe voor luchtkwaliteit gevoelige objecten worden geprojecteerd, de grenswaarden nu niet overschreden worden en ook niet zullen worden overschreden en gelet op de aard van de bedrijfsactiviteiten, kan worden geconcludeerd worden dat er derhalve geen redenen zijn om voor dit gebied maatregelen op bestemmingsplanniveau te treffen om de luchtkwaliteit op termijn te verbeteren.

De huidige luchtkwaliteit voldoet in heel Almere aan de normen. Vanwege de landelijke generieke maatregelen en het steeds schoner worden van het voertuigenpark in Nederland zal in de toekomst de luchtkwaliteit verder verbeteren. Op basis van deze inzichten vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de actualisatie van het bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Inleiding

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de
omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het
groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (= PR) beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico
Het groepsrisico (= GR) beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te
overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie
van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een
grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen)
wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de
verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het GR in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

5.5.2 Beoordeling

In het plangebied (zie figuur hieronder) ligt een aantal risicobronnen, waarvan één BRZO-bedrijf, twee Bevi-bedrijven en vier overige bedrijven met gevaarlijke stoffen. Bovendien ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van:

  • transport van gevaarlijke stoffen over de Hogering/Buitenring en de Grote Vaartweg;
  • transport van gevaarlijke stoffen per hoge druk aardgastransportleiding;
  • transport van gevaarlijke stoffen over het water (Lage Vaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0013.png"

Figuur: risicokaart plangebied

Van deze risicobronnen dient het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar te worden bepaald en te worden aangetoond dat hierbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten liggen of gevestigd kunnen worden. Verder dient de invloed van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen (= na planbesluit) op het GR van deze bronnen te worden onderzocht en vergeleken met de situatie vóór planbesluit. Dit kan volgens professionele inschatting met vuistregels al dan niet aangevuld met een paar controle berekeningen.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn onderstaande documenten opgesteld:

  • 1. Memo 'Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan De Vaart I II en III', november 2016 (zie bijlage nr.8);
  • 2. Rapport 'Kwantitatieve risicoanalyse buisleiding N-533-20 BP De Vaart I II III', gemeente Almere, september 2016 (zie bijlage nr.9).

5.5.3 Plaatsgebonden risico
  • Het plaatsgebonden risico van CTH Bolderweg 38 is kleiner dan 10-6 per jaar.
  • Het plaatsgebonden risico van BICCS Industrial Coatings BV Dukdalfweg 41 ligt op eigen terrein.
  • Het plaatsgebonden risico van HG International BV Damsluisweg 70 ligt buiten het eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0014.png"

figuur: zone HG

  • Het plaatsgebonden risico van NDT Europe BV Damsluisweg 77 ligt buiten het eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0015.png"

Figuur: zone NDT

  • De (veiligheids)afstanden van de propaantanks bij Rica aan de Damsluisweg 95 liggen buiten het eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0016.png"

figuur: zone propaan

  • De (veiligheids)afstand voor kwetsbare objecten van het gasdrukmeet- en regelstation Draaibrugweg 20 ligt buiten het eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0017.png"

figuur: zone gasdrukmeet- en regelstations

  • De beschouwde buisleiding en het voor dit bestemmingsplan relevante wegvak van de Buitenring (= niet Basisnetroute) hebben geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar.

De wettelijke basisbescherming wordt geboden. Er worden met dit bestemmingsplan geen beperkt kwetsbare en kwetsbare functies mogelijk gemaakt binnen de wettelijke milieu-kwaliteitseisen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar en/of de daarmee overeenkomende (veiligheids)afstand van de hiervoor genoemde bedrijven, aardgastransport-leiding en Buitenring. Dit wordt voor de bedrijven HG en NDT in dit bestemmingsplan geborgd, via onderstaande ruimtelijke maatregel 1, voor de propaantanks via maatregel 2 en voor het gasdrukmeet- en regelstation via maatregel 3.

5.5.4 Verantwoordingselementen GR, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Voor andere onderwerpen die verband houden met externe veiligheid gelden geen wettelijke eisen, maar een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. De in onderstaande paragrafen opgenomen informatie, bevat de overwegingen die hebben geleid tot onderhavige invulling van deze verantwoordingsplicht. Door middel van deze toelichting en de bijbehorende onderliggende documenten, verantwoordt het college van burgemeester en wethouders de bij deze ontwikkeling vastgestelde groepsrisiconiveaus (= kleine-kans- groot-effect risico's). Door middel van de verderop genoemde ruimtelijke maatregelen wordt het GR en de potentiële effecten verkleind en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid verhoogd.

De gemeente acht het totale te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar. Zowel qua hoogte van de toekomstige relatief lage groepsrisico's, als ten aanzien van de bestrijdbaarheid van een calamiteit bij de betreffende risicobronnen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied op gebiedsniveau. Incidenten kunnen nu eenmaal gebeuren. Echter, de kans hierop is klein en de effecten voor het plangebied zijn beheersbaar. Risico- en veiligheidsinformatie wordt gekenmerkt door onzekerheden; rekenpartijen geven geen resultaten die de werkelijkheid nauwkeurig zullen beschrijven.

Verantwoording GR

De grens van het invloedsgebied en daarmee het GR van CTH is niet relevant. De grens van het invloedsgebied van BICSS ligt op circa 72 m afstand. Binnen deze afstand liggen slechts enkele delen van gebouwen van derden, zodat volgens deskundige inschatting de maximale personendichtheid uit tabel 17.1 van de Handreiking verantwoordingsplicht GR en daarmee de oriëntatiewaarde van het GR niet wordt overschreden. Deze hoogte verandert bovendien niet na het planbesluit ten opzichte van voor het planbesluit gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan. Op grond van een in 2005 uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse voor HG kan volgens deskundigeninschatting de maximale personendichtheid uit tabel 17.1 van de Handreiking verantwoordingsplicht GR en daarmee de oriëntatiewaarde niet worden overschreden. Deze hoogte verandert bovendien niet na het planbesluit ten opzichte van voor het planbesluit gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan. Voor de Buitenring is volgens de vuistregels geen sprake van een overschrijding van 0,1 x de oriëntatiewaarde. Het GR van de buisleiding voor het planbesluit is ongeveer een factor 1200 lager dan de oriëntatiewaarde. Na et planbesluit - uitgaande van een 'worstcase' toename van het aantal personen in het plangebied met 100% - is het hoogste GR per kilometer ongeveer een factor 300 onder de oriëntatiewaarde. De bepalende kilometer voor het GR ligt in het plangebied en verschuift niet door de voorgenomen planontwikkeling.

De verantwoording GR is niet van toepassing voor CTH. Het GR van BICSS en HG hoeft niet te worden verantwoord, omdat het GR niet meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de situatie vóór vaststelling van het ruimtelijk besluit en het GR na vaststelling van het besluit onder de oriëntatiewaarde blijft. Het GR van de Buitenring hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstige groepsrisico niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het GR van de aardgastransportleiding hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstige GR niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording hulpverlening

De Brandweer Flevoland is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de weg/het spoor;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg/het spoor een ramp voordoet.

In haar reactie heeft de brandweer het volgende opgemerkt:

  • 1. gezien de conserverende aard van het bestemmingsplan is het niet opportuun maatregelen te nemen in de sfeer van ordening of gebouwontwerp om de effecten in het plangebied te beperken;
  • 2. het plangebied kent voldoende mogelijkheden om van de verschillende risicobronnen af te vluchten;
  • 3. bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verzorgen de veiligheidsregio met de gemeente de alarmering en crisiscommunicatie, via WAS-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoonnetwerken, NL Alert);
  • 4. het plangebied kent een goede bereikbaarheid en voldoet aan de handreiking voor bluswater, met andere woorden er is voldoende bluswater;

In reactie hierop wordt aangegeven dat de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid (bereikbaarheid en bluswater) als voldoende is beoordeeld. Gelet op de conserverende aard van het bestemmingsplan worden geen ruimtelijke maatregelen getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

Ruimtelijke maatregelen

In dit bestemmingsplan worden de volgende ruimtelijke maatregelen getroffen:

  • 1. een aanduiding 'Veiligheidszone-opslag gevaarlijke stoffen' op de verbeelding in verband met de opslag van gevaarlijke stoffen, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan;
  • 2. een aanduiding 'Veiligheidszone-propaan 1' in verband met de opslag van propaan op de verbeelding, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan;
  • 3. een aanduiding 'Veiligheidszone-gasdrukregel- en meetstations' in verband met gasdrukmeet- en regelstation op de verbeelding, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen kwetsbare objecten zijn toegestaan.

5.5.5 Nieuwe risicovolle inrichtingen en overige inrichtingen met externe veiligheidsrisico's

Vanwege de globale aard van dit bestemmingsplan en omdat niet concreet bekend is of risicovolle inrichtingen zich hier zullen vestigen en zo ja, welke en waar, kan de toetsing aan de pijlers van het externe veiligheidsbeleid (PR en verantwoordingsplicht GR) voor deze groep bedrijven (nog) niet plaatsvinden.

De vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen is in de planregels uitgesloten, maar tevens is bepaald dat via een wijzigingsbevoegdheid vestiging mogelijk wordt gemaakt, indien deze activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Verder is in de planregels opgenomen, dat de PR-contour van 10-6/jaar of de daarmee overeenkomende vaste afstand binnen de eigen kavelgrens moet liggen.

In het vuurwerkbeleid van de gemeente Almere zijn de bedrijventerreinen als locatie aangewezen voor opslag en verkoop van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk. Dit is alleen toegestaan, indien de veiligheidsafstanden uit het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object of geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd. De opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk is niet toegestaan in een woning, bedrijfswoning of bijbehorende bouwwerken. Deze voorwaarden zijn verwerkt in de planregels.

Het bestemmingsplan maakt de vestiging van overige inrichtingen met externe veiligheidsrisico's mogelijk, zoals opslag van gevaarlijke stoffen, munitie, propaan, gasflessen etc. Het uitgangspunt hierbij is, dat de PR-contour van 10-6/jaar of de daarmee overeenkomende vaste afstand, op grond van het Vuurwerkbesluit, de circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, binnen de eigen kavelgrens moet liggen.

Om te kunnen voldoen aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers (= PR van 10-6/jaar), zijn de planregels, in met name artikel 21, in dit bestemmingsplan opgenomen.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Bij bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen en andere bestaande bedrijvenlocaties is milieuzonering volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe bedrijfsactiviteiten en de uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven en de benodigde afstemming hiervan met gevoelige functies in de omgeving van en/of op een bedrijventerrein. Hierbij dient de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009 (hierna publicatie) als hulpmiddel. Voor een algemene toelichting op de toepassing van de publicatie zie bijlage 3. Hieronder staat de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van eerder genoemde publicatie.

5.6.2 Uitgangspunten deelgebieden De Vaart 1, 2 en 3

Voor de deelgebieden De Vaart 1, 2 en 3 gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1. 'bedrijven' in 'enge' zin toestaan die volgens de gebruikelijke definities van bestemmingsplannen passen in de bestemming 'bedrijf' of 'bedrijventerrein'.
  • 2. geen nieuwe milieugevoelige functies ((bedrijfs)woningen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, scholen, verblijfsrecreatie etc.) toestaan;
  • 3. milieucategorieën 1 t.m. 4.2 toestaan conform het huidige bestemmingplan en op het Mac3Park tot en met milieucategorie 3.2;
  • 4. gevestigde bedrijven die niet passen in de genoemde milieuzonering krijgen een specifieke aanduiding om te waarborgen dat de huidige bedrijfsactiviteiten blijvend kunnen worden uitgeoefend;
  • 5. Wgh-inrichtingen ('grote lawaaimakers') toestaan;
  • 6. Doorwerking externe veiligheidsregelgeving:
    • a. risicovolle bedrijven, dat wil zeggen bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in principe uitsluiten, maar toestaan met een wijzigingsbevoegdheid;
    • b. opslag van consumenten vuurwerk (tot 50 ton) kan hier worden toegestaan conform Vuurwerkbeleid;
    • c. overige bedrijven met een afstand voor ''gevaar'' (= conform de publicatie), in de aan te passen Staat voor Bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegelaten, mits passend binnen milieucategorie 4.2.

Uitgangspunt hierbij is dat bij vestiging van nieuwe bedrijven de PR-contour van 10-6/jaar van deze bedrijven of de daarmee overeenkomende veiligheidsafstand conform het Activiteitenbesluit milieubeheer op de eigen kavel dient te worden opgelost. Dit ter voorkoming van beperkingen op aangrenzende percelen. Verder dient bij Bevi-bedrijven het GR te worden bepaald en dient over de toename van het GR verantwoording te worden afgelegd en advies te worden gevraagd aan de Brandweer Flevoland over de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid, hulpverlening en zelfredzaamheid.

In de omgeving van het bedrijventerrein liggen de volgende functies/omgevingstypen:

Naam   Functie & en aard omgeving   Omgevingstype   Toelichting  
Bouwmeesterbuurt   Woonwijk   Gemengd gebied   Omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd is die van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. De strook direct langs de Buitenring is verhoogd geluidbelast en dus een gemengd gebied.  
De Buitenvaart   Agrarisch bedrijventerrein   Gemengd gebied   Gemengde werklocatie met (bedrijfs)woningen  

De volgende richtafstanden dienen te worden aangehouden tot de in de vorige tabel bepaalde omgevingstypen:afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0018.png"

Uitwerking milieuzonering

Vanwege de hier toegelaten categorie van maximaal 4.2 geldt dus een maximale afstand van 200 m. De dichtstbijzijnde afstand tot de woningen van de Bouwmeesterbuurt (gemengd gebied) en van De Buitenvaart (gemengd gebied) is meer dan 200 m, zodat vanuit de hier gelegen woningen geen inwaartse zonering van de bedrijven op De Vaart 1,2,3 nodig is.

Uit een inventarisatie van de bestaande bedrijven blijkt dat alle al gevestigde bedrijven binnen de toelaatbare milieucategorieën vallen. Het is dus niet noodzakelijk om een specifieke aanduiding of bestemming op de verbeelding op te nemen om te waarborgen dat deze bedrijfsactiviteiten blijvend kunnen worden uitgeoefend.

Afwijken van de gebruiksregels

De toelaatbaarheid, zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Bedrijfsactiviteiten geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Vooral komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Staat is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal twee categorieën hoger (dus tot en met milieucategorie 5.2) dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.

Motivering Staat van Bedrijfsactiviteiten

De in dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op Lijst 1 Activiteiten van bijlage 1 van de VNG-publicatie. Met het oog op de overzichtelijkheid en de maximaal toegestane milieucategorie 4.2, zijn de activiteiten uit milieucategorie 5.3 en hoger niet opgenomen. Ten opzichte van Lijst 1 Activiteiten zijn alle activiteiten weggelaten die niet passen op een bedrijventerrein of die rechtstreeks via de redactie van bestemmingsregeling toelaatbaar worden gesteld, bijvoorbeeld als nevenfunctie. Hier zijn de volgende activiteiten uit Lijst 1 Activiteiten van bijlage 1 geschrapt:

  • de meeste landbouw, jacht en bosbouwactiviteiten;
  • winning van delfstoffen;
  • horeca-activiteiten;
  • detailhandel.

5.6.3 Uitgangspunten deelgebied Max³Park

Hier is het complex 'Creative Campus Almere' (CCA) gevestigd. De CCA is met name bedoeld voor innovatieve ondernemingen binnen de zogenaamde 'creatieve industrie'. Deze ondernemingen hebben in het kader van de Gemeentelijke visie Werklocaties 2010 een broedplaatsfunctie, wat betekent dat deze bedrijven over het algemeen de mogelijkheid hebben om door te groeien. Als gevolg hiervan zal in onderhavig bestemmingsplan het deelgebied Mac3Park worden omgekleurd naar reguliere bedrijvigheid. Er worden bedrijven in de milieucategorieën tot en met 3.2 toegestaan.

Vooral de functies creatieve industrie en zelfstandige kantoren passen niet binnen de huidige bestemmingsomschrijving. In het op te stellen bestemmingsplan worden zelfstandige kantoren tot een oppervlakte van 500 m2 per eindgebruiker mogelijk gemaakt. In het CCA-concept is het gebruikelijk dat als een bedrijfsactiviteit die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie zakelijke congressen en evenementen worden gehouden.

5.6.4 Uitgangspunten deelgebied Groene Kadeweg

Voor dit deelgebied heeft een milieuzonering - voor wat betreft het opdelen van het terrein in verschillende milieucategoriëen vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik, voorkomen ruimtelijke kwaliteit of beschermen milieugevoelige functie in de directe omgeving - geen toegevoegde waarde. Er bevinden zich geen milieugevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied. De dichtst bijzijnde dergelijke functie is de Penitentiaire Inrichting Almere, die op circa 200 m afstand van het plangebied ligt.

Het Groene Kadeweggebied ligt tussen twee bedrijventerreinen in. Op die bedrijventerreinen zijn bedrijven van categorie 4 en hoger toegestaan. Het gebied ondervindt ten gevolge hiervan een zekere milieubelasting en leent zich als gevolg hiervan juist voor milieubelastende functies, waarvan situering in of nabij een woongebied ongewenst is. Nieuwe milieugevoelige functies, zoals (bedrijfs)woningen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, scholen, verblijfsrecreatie, zijn dus hier niet toegestaan. De reden is dat de risico's ten opzichte van zittende bedrijven met gevestigde belangen (afstandseisen als gevolg van de milieucategorie van maximaal 4.1, geluid en externe veiligheid) moeten worden gerespecteerd.

Het terrein is in eerste aanleg bestemd voor milieubelastende functies (bedrijven en overige milieubelastende functies zoals recreatieve en maatschappelijke voorzieningen (met daaraan ondersteunende detailhandel en horeca)) in maximaal milieucategorie 4.2.

Er zijn drie bestaande bedrijfswoningen en een vergunde bedrijfswoning in dit deelgebied aanwezig (zie paragraaf 2.3.2). Deze zijn hier bewust gesitueerd. Hier kan een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat worden aanvaard. Voor deze gevoelige functies is niettemin een minimaal beschermingsniveau noodzakelijk. Gelet op de maximaal toegestane milieucategorie voor dit deelgebied van 4.1, omgevingstype gemengd gebied, is dit gegarandeerd.

Specifiek voor dit deelgebied is een aparte bedrijvenlijst opgenomen.

5.6.5 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de in de omgeving van het bedrijventerrein gelegen woningen en worden de bedrijven op het terrein niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

 

5.7 Kabels en leidingen

5.7.1 Ondergrondse buisleidingen

De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landsgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven, waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingentransport van nationaal belang mogelijk te maken. De ruimtelijke reservering werkt door in bestemmingsplannen, waarbij rekening gehouden moet worden met onder andere de belemmeringenstrook zoals geformuleerd in Bevb/Revb.

In het vorige bestemmingsplan was aan de zuidzijde van het plangebied, op basis van het toenmalige Structuurschema Buisleidingen, een ruimtelijke reservering opgenomen voor de aanleg van een ondergrondse buisleiding. In de sinds 2012 geldende Structuurvisie Buisleidingen is deze strook niet meer opgenomen. Derhalve is in onderhavig bestemmingsplan deze ruimtelijke reservering geschrapt.

5.7.2 Nutsvoorzieningen

De voor het bestemmingsplan belangrijke nutsvoorzieningen zijn de volgende:

  • Algemeen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen, gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteitaanpassing en onderhoud gewaarborgd.

  • Leidingenstraat

Onder en naast de Grote Vaartweg is een gemeentelijke kabel- en leidingenstrook weergegeven. Dit geldt ook voor een hogedrukaardgastransportleiding in het zuidwestelijk deel van het plangebied. Het gebruik van de leidingenstraten is voorbehouden aan de gemeente Almere en de nutsbedrijven ten behoeve van de aanleg, beheer en onderhoud van kabels- en leidingen. De zone is obstakelvrij en mag niet worden voorzien van diep wortelende beplanting en/of gesloten verharding.

  • Hoogspanningslijn

In dit plan bevindt zich geen hoogspanningslijn.

  • Straalverbindingen

In dit plangebied bevindt zich geen straalverbinding met een beschermde status.

  • Gevaarlijke buisleidingen

In het gebied liggen één of meer buisleidingen met gevaarlijke inhoud en/of kabels van grote waarde, waarvan N.V. Nederlandse Gasunie beheerder is.

  • Rioolpersleiding

Er loopt een rioolpersleiding (effluentleiding) van de RWZI en een rioolgemaal. Deze zijn op de verbeelding opgenomen, zodat ze beschermd zijn.

5.7.3 Toekomstige ontwikkelingen

Door de kabel- en leidingenbeheerder de ligging in de kabel- en leidingenzone voor te schrijven wordt aanpassingen van en ruimteclaims in de bestaande en nog te ontwikkelen woongebieden voorkomen. Hierdoor wordt door de kabel- en leidingenbeheerder in het kabel- en leidingennet meer dan noodzakelijk geïnvesteerd. Toekomstige ontwikkelingen op langere termijn kunnen van hieruit gevoed worden. Voor het plangebied worden met betrekking tot de hoogspanningslijn of straalverbindingen geen relevante ontwikkelingen verwacht.

5.8 Ecologie

5.8.1 Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. In de Wet Natuurbescherming (Wnb) zijn de verplichtingen die voortkomen uit de Europese wet- en regelgeving geïmplementeerd. De zogenaamde 'nationale koppen' (bescherming van soorten en gebieden die verder gaat dan de Europese verplichtingen) zijn gesnoeid. Het gaat hierbij om Beschermde natuurmonumenten en een 200-tal plant- en diersoorten. Daarentegen worden nu soorten beschermd die eerder onder de Flora- en faunawet niet beschermd waren. Van deze lijst met 91 soorten is geen populatie in Almere aanwezig.

5.8.2 Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Deze aldus beschermde gebieden vormen samen de Natura 2000-gebieden. De Wnb heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden moeten worden getoetst op hun effecten op de instandhoudingsdoelen, die voor deze gebieden zijn vastgelegd. Als uit deze voortoets blijkt dat het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied, moet een passende beoordeling worden gemaakt (artikel 2.8 van de Wnb). Indien blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van mogelijk significant negatieve effecten, dan kan alleen toestemming gegeven worden, als er geen alternatieven zijn, er dwingende redenen van groot openbaar belang mee gediend zijn en de negatieve gevolgen gecompenseerd worden (de ADC-toets). Significant negatieve effecten dienen dus te worden voorkomen, zonodig na het treffen van mitigerende maatregelen. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied kunnen van invloed zijn op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt de "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen structuren welke onderdeel uitmaken van het Nationaal Natuurnetwerk (hierna NNN) (voorheen Ecologische Hoofd Structuur). Op lokaal niveau is de groenblauwe invulling vastgelegd in het Ecologisch Masterplan Almere (2006). Het grotere gebied De Vaart is gelegen nabij het NNN. Het plangebied zelf maakt geen deel uit van het NNN binnen Almere en vormt geen bijzondere rol in de vorm van natuurgebieden. Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied, het dichtstbijzijnde gebied is het gebied Lepelaarplassen op ruim 500 m m afstand. Het gebied Oostvaardersplassen ligt op circa 1,4 km afstand van het plangebied. Directe effecten op deze beide gebieden zijn daarmee uitgesloten. Binnen het plangebied komen daarnaast geen soorten voor welke als instandhoudingsdoel voor deze gebieden zijn aangewezen (voornamelijk water- en weidevogels) en ook biedt het geen geschikt foerageergebied voor deze soorten. Gezien de afstand van het plangebied tot de Natura 2000-gebieden en de aard van het bestemmingsplan (conserverend), zijn indirecte effecten (externe werking) op de instandhoudingsdoelen van beide gebieden eveneens op voorhand uit te sluiten.

De ruimtelijke inpassing van het bedrijventerrein De Vaart (het grotere geheel, dus inclusief Vaart IV-VI en het glastuinbouwgebied) is in nauw overleg met betrokken maatschappelijke organisaties tot stand gekomen. De Vaart is door een eerder ingezette ontwikkeling van robuuste natuur, te weten Oostvaardersplassen, Lepelaarplassen, Markermeer en de Ecologische verbindingszone De Vaart, aan verschillende zijden begrensd door belangrijke natuurgebieden. De Oostvaardersplassen, Lepelaarplassen en het Markermeer zijn met de aanwijzing als Natura 2000 gebieden geworden tot gebieden van nationaal en Europees belang.

Ter realisatie van het gebiedsgerichte beleid 'Opal' zijn de randen van het grotere gebied De Vaart optimaal groen en natuurlijk ingericht waardoor er tussen natuur en bedrijventerrein een zachte overgang is gerealiseerd. Tussen het glastuinbouwgebied Buitenvaart enerzijds en De Vaart I, II en III en IV-VI anderzijds, is van het zuidenoosten naar het noordwesten een smalle groenstrook aanwezig met daarin gelegen de Fluittocht en het Jaap Eden pad.

Nationaal Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het NNN (eerder EHS genoemd) is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden in Nederland, dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. Samen met het Rijk zijn spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van dit netwerk. Deze zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007) en de VFL van de provincie. Hierin zijn de voorwaarden voor economische ontwikkelingen uitgewerkt. In het NNN geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de 'wezenlijke kenmerken en waarden' van het NNN significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij aangetoond wordt dat sprake is van groot openbaar belang, geen reële alternatieven aanwezig zijn èn effecten worden voorkomen. Resteffecten moeten worden gecompenseerd.

Beoordeling

Het plangebied maakt geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), maar grenst er wel direct aan (zie onderstaande figuur). Het plangebied wordt aan de noordwestelijke zijde begrensd door het Wilgenbos. Het Wilgenbos is onderdeel van de ecologische verbindingszone tussen de Lepelaarplassen en de Oostvaardersplassen. Deze ecologische verbindingszone is van nationaal belang voor de natte natuur, en van regionaal belang voor de droge natuur.

Gezien de aard van het bestemmingsplan (conserverend) en de ligging van dit bos aan de overzijde van het water, kan op voorhand een negatief effect op het NNN en de doelen daarvan worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0019.png"

Figuur: Begrenzing NNN ter hoogte van plangebied

5.8.3 Soortbescherming

De soortbescherming in de Wnb heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een aantal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Wnb behorende besluiten en regelingen. De Wnb bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen. Artikel 1.11 van de Wnb schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. In de meeste gevallen kan voor de verbodsbepalingen een ontheffing worden aangevraagd voor de in het gebied voorkomende beschermde soorten. Bepaalde algemeen voorkomende soorten planten en dieren vallen onder de zogenaamde provinciale vrijstellingsregeling, indien het werk te omschrijven is als bestendig beheer of onderhoud, of een ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

Beoordeling

In 2012 is het plangebied door Van der Goes & Groot geïnventariseerd op aanwezigheid van onder de Ff-wet beschermde plant- en diersoorten. Daarnaast is de Nationale Database Flora en Fauna geraadpleegd. Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van verschillende beschermde soorten. Hieronder staan ze per soortgroep benoemd.

  • Planten: enkele groeiplaatsen van rietorchis en wilde marjolein (beide Tabel 2 Ff-wet) zijn aangetroffen binnen het plangebied.
  • Broedvogels: sperwer heeft in nest in de groene zone aan de zuidoostzijde van het plangebied. Oeverzwaluw komt voor ter hoogte van de westzijde van de insteekhaven. Daarnaast komen algemene broedvogels van stedelijke omgeving met groen voor, zoals houtduif, koolmees, ekster en merel.
  • Vleermuizen: de insteekhaven wordt door meervleermuis gebruikt als foerageergebied. Daarnaast zijn enkele tijdelijke verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aangetroffen.
  • Vissen: kleine modderkruiper (Tabel 2 Ff-wet) komt voor in de insteekhaven.
  • Zoogdieren: enkele waarnemingen van de bever (Tabel 3 Ff-wet). Binnen het plangebied is geen primair functioneel leefgebied voor deze soort aanwezig.

De aanwezigheid van reptielen kan op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens worden uitgesloten. Algemene soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën (Tabel 1 Ff-wet) zoals egel, mol en konijn en gewone pad en bruine kikker komen daarnaast binnen het plangebied voor.

De aanwezigheid van deze algemeen voorkomende en de voorgenoemde zwaar beschermde soorten, staat goedkeuring van het bestemmingsplan niet in de weg. Met dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten in het geding komt. Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zal voorafgaand onderzoek naar aanwezigheid van beschermde soorten moeten worden uitgevoerd en zal daar indien noodzakelijk rekening mee gehouden moeten worden.

5.8.4 Houtopstanden

De bepalingen rond vellen en herplant zijn niet van toepassing op:

  • a. houtopstanden binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom;
  • b. houtopstanden op erven of in tuinen;
  • c. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
  • d. naaldbomen, kennelijk bedoeld om te dienen als kerstbomen, indien niet ouder dan twintig jaar;
  • e. kweekgoed;
  • f. uit populieren of wilgen bestaande:
    • 1. wegbeplantingen;
    • 2. beplantingen langs waterwegen, en
    • 3. eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;
  • g. het dunnen van een houtopstand;
  • h. uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa, indien zij:
    • 1. ten minste eens per tien jaar worden geoogst;
    • 2. bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter, en
    • 3. zijn aangelegd na 1 januari 2013.

Bij de kap geldt een meldingsplicht en herplantplicht. De kap van houtopstanden moet een maand van tevoren worden gemeld bij Gedeputeerde Staten. De provincie ziet toe op de naleving van de herplantplicht.

Beoordeling

Het plangebied valt grotendeels binnen de vastgestelde komgrens inzake de Boswet, nu Wnb. Een eventuele voorgenomen houtvelling valt daarmee niet onder de werking van de Boswet. Voor het deel dat buiten de bebouwde kom in het kader van de Boswet liggen, dient in het geval dat houtopstand wordt geveld, een kapmelding te worden gedaan en herplant van bomen te worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0020.png"

Figuur: Begrenzing komgrens inzake Boswet

5.8.5 Ecologisch Masterplan Almere

In het Ecologische Masterplan 2006 is de visie van Almere op het gebied van ecologie vastgelegd. In acht uitgangspunten staat concreet aangegeven hoe Almere als natuurstad versterkt kan worden. Hieronder valt onder andere de realisatie van een aantal ecologische verbindingszones die de brongebieden voor planten en dieren met elkaar verbinden. De Lage Vaart is een ecologische verbindingszone voor de natte natuur van regionaal niveau. De zone tussen Hoge vaart en Lage Vaart, gelegen aan de westzijde van het bestemmingsplangebied vormt een ecologische verbinding van regionaal niveau.

De ecologische structuur op De Vaart 1, 2 en 3 zelf is minimaal te noemen en vervult geen noemenswaardige rol in de zin van verbindingen tussen bovengenoemde natuurgebieden. De opzet en de ligging van het gebied, biedt op bescheiden schaal wel ruimte aan natuur. Zo kunnen de groenzones aan de zuidzijde van De Vaart 1, 2 en 3 en tussen De Vaart 1, 2 en 3 en de Buitenvaart wel een ecologische verbindingsschakel vormen binnen de stad.

Er zijn vanuit het Masterplan geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.9 Waterparagraaf

Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets te volgen. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Deze waterparagraaf is afgestemd met het Waterschap Zuiderzeeland.

Oppervlaktewater en peil

Het plangebied bevindt zich binnen het watersysteem van de Lage Vaart. Ten zuiden van de Groene Kadeweg ligt het plangebied in peilgebied LVA.01. Dit peilgebied heeft een peil van -6,20 NAP (Bron: Peilbesluit ZOF Lage Vaart 2005). Het gebied ten noorden van de Groene Kadeweg ligt in peilgebied AV1 en heeft een peil van -5,50 NAP (Bron: Peilbesluit ZOF Almere Vaart 2004).

In het plangebied bevindt zich een deel van de Lage Vaart. De Lage Vaart inclusief de insteekhaven zijn hoofdwatergangen en onderdeel van het hoofdwatersysteem van Zuid-Oost Flevoland (ZOF) en zijn in de legger van het waterschap dan ook aangewezen als 'Vaart'. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de Fluittocht. Centraal gelegen in het verlengde van de insteekhaven ligt de Kottertocht. Deze watergangen zijn in de legger aangewezen als tochten en hebben als functie om het omliggende bestaande gebied af te wateren richting de vaarten. In onderstaande figuur is de ligging van de peilgebieden en watergangen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0021.png"

Figuur: Ligging peilgebieden en watergangen

Watercompensatiemaatregelen Fluittocht

Vanuit het verleden zijn binnen het plangebied waterproblemen bekend. Door de toename aan verharding (ontwikkeling van het bedrijventerrein) ontstonden problemen met het afvoeren van water. Om deze problemen te verhelpen zijn in 2014/ 2015 maatregelen genomen om de waterbergingscapaciteit in het plangebied te vergroten. Hierin is de benodigde waterberging voor de, nu nog onbebouwde kavels aan de Groene Kadeweg, meegenomen. Het benodigde extra wateroppervlak voor deze kavels bedraagt 2000 m². Deze waterberging is gerealiseerd door de Fluittocht te verbreden (zie figuur hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0022.png"

Figuur: Het verbrede profiel en ontwerp van de Fluittocht

De volledige beschrijving en impressie van dit project is in bijlage 7 weergegeven.

Waterveiligheid

Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. In het plangebied bevinden zich geen primaire of regionale waterkeringen.

Waterkwaliteit

Het aanwezige grond- en oppervlaktewater in het plangebied biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna. De chemische toestand van het aanwezige water vormt hier geen belemmering voor.

Het belangrijkste beleidsdossier voor oppervlaktewater is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW beschermt de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. In het plangebied van het bestemmingsplan is de Lage Vaart en de Fluittocht aangewezen als waterlichaam in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Deze watergangen zijn aangewezen als 'Vaarten lage afdeling ZOF' en Tochten FGK (Bron: Achtergronddocument KRW IJsselmeerpolders planperiode 2016 – 2021). De provincie Flevoland heeft het voor de KRW verplichte areaal aan natuurvriendelijke oevers voor deze watergangen in de periode 2010-2015 uitgevoerd. Daarnaast zijn bij de verbreding van de Fluittocht natuurvriendelijke oevers aangebracht. Voor het SGBP2 (Stroomgebied Beheersplan fase 2) zijn voor de 'Vaarten lage afdeling ZOF' en de Tochten geen verdere maatregelen voorzien.

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die de bestaande waterkwaliteit in deze watergangen zullen verslechteren. Hemelwater stroomt onder vrij verval af richting open water. Dit wordt vanaf de erfgrens aangeboden, gestreefd wordt om schoon hemelwater af te koppelen van de riolering en te infiltreren of direct af te voeren richting open water, vervuild hemelwater wordt gezuiverd en afgevoerd via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/ of slibafscheider.

Riolering

In het plangebied is een gescheiden rioleringsstelsel aanwezig. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolzuiveringsinstallatie AWZI op de Vaart. Kwel- en hemelwater wordt in het plangebied afgevoerd naar het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied.

5.10 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van De Vaart 1, 2 en 3 ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg.

Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggemaakt, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem (polder) werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 m zand uit het Markermeer opgehoogd.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. In het plangebied ‘De Vaart 1, 2 en 3’ is in het verleden een groot aantal bodem- en waterbodemonderzoeken uitgevoerd en hebben op een aantal percelen bodemsaneringen plaatsgevonden. Het algemene beeld op onverdachte percelen industrieterrein De Vaart 1, 2 en 3 laat zien dat de bodem licht tot matige verontreinigingen bevat. In de bovengrond wordt plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan PAK, EOX, minerale olie en/of zware metalen aangetroffen. In de ondergrond wordt plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan EOX, minerale olie of zware metalen aangetroffen. Het grondwater bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan vluchtig organische stoffen, cyanide, chloride, minerale olie en/of zware metalen.

Uit de bodemkwaliteitskaart (ontgravingskaart) van Almere blijkt dat de kwaliteit van ontgraven grond op onverdachte percelen op De Vaart 1, 2 en 3 ‘AW2000’ is (schone grond). Op grond van het generiek beleid uit het Besluit Bodemkwaliteit volgt hier uit dat de kwaliteitseis van toe te passen grond in De Vaart 1, 2 en 3 ook AW2000 zou zijn. In 2011 is echter door de gemeenteraad van de Gemeente Almere de Nota Bodembeheer vastgesteld, waarin voor het gebied De Vaart 1, 2 en 3 lokaal maximale waarden zijn opgesteld. De lokaal maximale waarde op De Vaart 1, 2 en 3 is vastgesteld op kwaliteitsklasse ‘Wonen’. De kwaliteitsklasse ‘wonen’ betekent dat deze grond schoon genoeg is om toe te passen in woonwijken, tuinen en speelplaatsen. Ondanks dat de kwaliteit van de grond op ‘De Vaart 1, 2 en 3’ dus AW2000 is mag hier dus grond met kwaliteitsklassen ‘Wonen’ worden toegepast. De toe te passen grond moet echter wel afkomstig zijn uit Flevoland en zal vrijwel altijd gekeurd moeten zijn. Hieruit volgt ook dat bij eventuele bodemsaneringen op De Vaart 1, 2 en 3 als terugsaneerwaarden de gehalten overeenkomstig kwaliteitsklasse ‘Wonen’ gehanteerd mogen worden. Ter plaatse van percelen waar bodembedreigende activiteiten op De Vaart 1, 2 en 3 hebben plaatsgevonden kan de bodemkwaliteitskaart niet gebruikt worden en moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Geschiktheidsverklaring

Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit.

Vanwege de industriële activiteiten in het gebied en de aangetroffen verontreinigingen kan de bodemkwaliteitskaart van Almere niet zonder meer gebruikt worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond. Van grond die vrijkomt in dit gebied dient dan ook voor toepassing elders de kwaliteit bepaald te worden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan moet contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater

De grondwaterstand op De Vaart 1, 2 en 3 wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. De Vaart 1, 2 en 3 staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor het grootste deel bestaat de kwel uit bestaat uit Markermeerwater dat onder en door de dijk heen stroomt. Deze dijkkwel wordt grotendeels opgevangen door kwelsloten tussen het Markermeer en De Vaart 1, 2 en 3. Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondwater. De Vaart 1, 2 en 3 ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke, oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

5.11.1 Historisch-geografische en (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied De Vaart 1, 2 en 3 zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn ook geen waardevolle historisch-geografische structuren onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied. Het stroomgebied en de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. In de ondergrond van het plangebied bevinden zichtbare en onzichtbare stroomruggen.

5.11.2 Archeologische waarden

Algemeen

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw. Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er is in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden.

Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0023.png"

Figuur: deel van de Archeologische Beleidskaart met deelgebieden De Vaart 1,2,3 (blauw omkaderd). Groen = Archeologie waarde 1, oranjeroze = archeologie waarde 4, rood = archeologie waarde 5, grijs = vrijgesteld.

Binnen de plangrenzen van De Vaart 1, 2 en 3 zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) verschillende terreinen vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Deze terreinen zijn vrijgesteld, omdat ze bebouwd zijn of in het verleden bebouwd zijn geweest, anderszins verstoord zijn of reeds onderzocht. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een grijze kleur. De overige gebieden zijn aangeduid met “Waarde-Archeologie 1” of “4”. In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen.

Groene Kadeweggebied

De twee vindplaatsen op het perceel langs de Groene Kadeweg zijn vernoemd naar de vuurstenen voorwerpen die er zijn aangetroffen. De vondsten zijn typerend voor de Midden-Steentijd. Daarnaast is ook veel houtskool aangetroffen dat op de aanwezigheid van haardplaatsen van jachtkampen duidt. Een verbrande hazelnoot leverde een datering van circa 8.000 v. Chr. op. De vindplaatsen, die meters diep onder het oppervlak liggen, blijven op hun plek bewaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0024.png"

Figuur: vindplaatsen archeologische waarden Groene Kadeweggebied

Op hetzelfde perceel is in 2012 ook een verloren gewaand scheepswrak herontdekt. Het scheepswrak was in 1977 gezien bij graafwerkzaamheden, maar leek sindsdien te zijn 'verdwenen' en kreeg om die reden de bijnaam “De Vliegende Hollander”. Tijdens proefsleuvenonderzoek in 2013 kon een schip met een afmeting van 14 bij 4 meter in kaart worden gebracht, op een diepte van circa 2 meter. De bouwdatum van het schip ligt in het derde kwart van de 16e eeuw ligt. Het scheepswrak is ter plekke beschermd met folie en een laag beschermende grond en heeft eveneens de 'Waarde-Archeologie 5'.

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden

Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen zonder vergunning niet toegestaan.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.12 Trilling

Voor de al binnen het plangebied gevestigde inrichtingen (milieubeheer) gelden in het kader van de milieuvergunning en/of algemene milieuregels voorschriften ten aanzien van trilling. Met deze voorschriften wordt trillinghinder voorkomen, dan wel tot een minimum beperkt. Op basis van het principe van de 'best beschikbare technieken' worden dergelijke activiteiten, vooruitlopend op milieuvergunningverlening in het gebied getoetst. Indien een inrichting niet kan voldoen aan de gestelde voorschriften, kunnen verdergaande maatregelen worden afgedwongen of vestiging dan wel uitbreiding van de inrichting worden geweigerd. In het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd welke trillinghinder buiten de inrichtingsgrens veroorzaken. Er zijn geen indicaties dat het aspect trilling vanwege de bestaande toestand speciale aandacht verdient.

5.13 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in drie radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP, van Herwijnen 90 meter en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter ten opzichte van NAP. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Zijn de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0025.jpg"

Figuur: radars voor militaire luchtvaart

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015). In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM (voorheen VOR/DME Muiden) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0026.jpg"
Figuur: hoogteradialen luchtvaartverkeer

Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines. Het plangebied ligt buiten de toetsingsvlakken. De regelgeving op het gebied van radarverstoring heeft daarom geen gevolgen voor het bepalen van de maximaal toelaatbare hoogtes van gebouwen en andere bouwwerken binnen het plangebied.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0027.png"

figuur: laserstraatvrijegebied

Zoals uit de bovenstaande figuur blijkt, is het laserstraalvrije gebied van toepassing op het plangebied. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Een reeds bestaand gebruik of een bestemming, overeenkomstig artikel 13, derde lid luchthavenbesluit Lelystad, is toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit luchthavenbesluit. In artikel 20 is deze regel verankerd.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan


Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt. Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Met het voorliggend bestemmingsplan is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Bijna alle gronden in het plangebied zijn uitgegeven. De gemeente is grotendeels eigenaar van de gronden die nog niet zijn uitgegeven. Deze gronden liggen vooral aan de Groene Kadeweg.

Bij nieuwe uitgifte worden de kosten van de grondexploitatie in de grondprijs verdisconteerd. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie is daarmee anderszins verzekerd. Er is geen noodzaak tot het opnemen van een tijdvak of fasering (als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, onder ten vierde, onderscheidenlijk onder ten vijfde, van de Wet ruimtelijke ordening), noch is het noodzakelijk om eisen, regels of een uitwerking van regels voor het bouwrijp maken te stellen (eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, van de Wet ruimtelijke ordening).

Voor de gronden van het plangebied die niet in eigendom van de gemeente zijn geen verhaalbare kosten aanwezig (voorzover het voorliggend bestemmingsplan een aangewezen bouwplan behelst als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening). Deze terreinen zijn al ingericht en de kosten daarvan zijn in het verleden bij de gronduitgifte verhaald.

Planschade

Het vaststellen van een bestemmingsplan is op grond van afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een aangewezen handeling die in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de planschade. De inschatting is dat met het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan niet of slechts beperkt tot een tegemoetkoming in de planschade leidt aangezien het voorliggend bestemmingsplan voornamelijk een voortzetting van het vigerend planologisch regime betreft.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening en het door de gemeenteraad in 2015 vastgestelde proces bestemmingsplannen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor industrieterrein De Vaart 1,2,3 is enerzijds een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen en anderzijds maakt het ontwikkelingen mogelijk. Volgens het proces is bij een bedrijventerrein sprake van een C-plan. Daardoor is het proces als volgt:

1. Start: consulteren belanghebbenden; startdocument naar wethouder; mededeling start aan de raad

2. Ontwerp: concept bespreken met belanghebbenden; vooroverleg met instanties; ontwerp voorleggen aan wethouder en college; consultatie gemeenteraad; wro-procedure (zes weken ter visie leggen voor zienswijzen).

3. Vaststelling: verwerken zienswijzen; akkoord wethouder en college; vaststelling door gemeenteraad.

6.2.2 Start

Op 20 juni 2016 is een inloopmiddag gehouden voor bedrijven in het gebied. Middels een brief en via internet zijn alle bedrijven uitgenodigd om hun wensen ten aanzien van het op te stellen bestemmingsplan kenbaar te maken. Op de middag zijn 3 bedrijven afgekomen. Er is aandacht gevraagd voor:

  • 1. realiseren van een business facility point op het Brugplein

Antwoord: het realiseren ervan is economisch niet haalbaar gebleken. Besloten is daarom de groenstrook vooralsnog te handhaven, maar de wijzigingsbevoegdheid blijft erop met dien verstande dat de bestemming gewijzigd mag worden in 'bedrijventerrein' in plaats van voorheen een 'business facility point'.

  • 2. hogere bouwhoogte toestaan van 18 m overal

Antwoord: op de bestemming Bedrijventerrein' mag in de deelgebieden de Vaart 1, 2 en 3 een hoogte van maximaal 18 m. Uitzondering is deelgebied 2 ten noorden van het Wout Wagmanspad. Daar geldt een hoogte van maximaal 12 m. Ook voor de bestemming 'gemengd' daarachter blijft de huidige hoogte van 12 m gehandhaafd vanwege de overgang naar het achterliggende gebied.

  • 3. behoud van de functie van de insteekhaven voor bereikbaarheid over het water

Antwoord: de functie van de insteekhaven blijft behouden.

  • 4. integrale koppeling qua beleid behouden met bedrijventerrein De Vaart IV-VI

Antwoord: bedrijventerrein De Vaart IV-VI wordt de komende jaren nog niet ontwikkeld, omdat deze gronden grotendeels uit de actieve grondexploitatie zijn gehaald. Een koppeling is dus op dit moment niet aan de orde.

  • 5. onderzoek of geluidsruimte nog actueel is, zodat mogelijk nieuwe bedrijven geluidsruimte gegeven kan worden

Antwoord: een dergelijk onderzoek zal op dit moment niet worden gedaan. De Vaart is een gezoneerd industrieterrein. Bedrijven mogen een bepaalde geluidbelasting hebben, mits wordt voldaan aan 50 dB (A) van alle bedrijven bij elkaar. De geluidbelasting kan wat dat betreft niet lager worden bijgesteld. Dit betekent dat bedrijven en andere voorzieningen de geluidbelasting van elkaar dienen te accepteren.

  • 6. verzoek vestiging seksinrichting

Antwoord: een seksinrichting is niet toegestaan op dit industrieel bedrijventerrein vanwege de zware bedrijfscategorieën die gevestigd kunnen worden.

De reacties en antwoorden met de gevolgen ervan zijn meegenomen bij het opstellen van het startdocument en het ontwerp. Het startdocument is op 11 juli 2016 besproken met de wethouders van Economische Zaken en van Ruimtelijke Ordening. Die zijn akkoord gegaan. Tegelijk is de gemeenteraad via de dagmail geïnformeerd over de start van het proces voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

6.2.3 Concept ontwerp
6.2.3.1 Bespreking met belanghebbenden

Op 9 april 2018 is het concept ontwerp besproken met belanghebbenden. Die zijn hiervoor per brief persoonlijk uitgenodigd. Ook is de bijeenkomst bekendgemaakt via internet en in de Almere Deze Week. Op de bijeenkomst waren zo'n 20 personen aanwezig. Uit de bespreking zijn de volgende aspecten naar voren gekomen:

  • 1. er wordt overlast ervaren van bedrijf De Vijfhoek. Dit ligt buiten het plangebied in de Vaart IV.

Antwoord: elk bedrijf dient zich aan de geldende regels (bestemmingsplan en milieu) te houden. Als er vermoeden is van niet of er is overlast, dan moet dat bij de Omgevingsdienst Flevoland en Gooi- en Vechtstreek te worden gemeld. Zij is bevoegd gezag hierover.

  • 2. er zou een groene afscheiding worden gerealiseerd tussen de Vijfhoek en de Groene Kadeweg. Wat is de status daarvan?

Antwoord: er is een inrichtingsplan voor een groene zone tussen de Groene Kadeweg en de Vaart IV. Daarin staat een zone van water met natuurvriendelijke oevers. Dit wordt aangelegd ten behoeve van de verbetering van de waterhuishouding en niet primair voor een afscheiding tussen de Groene Kadeweg en bedrijf de Vijfhoek.

  • 3. de Groene Kadeweg verkeert in een slechte staat. Wordt hier iets aan gedaan? komt er bijvoorbeeld een verkeersplan?

Antwoord: als het bedrijf ACB definitief is, wordt door de gemeente bekeken wat aan de weg gedaan kan worden. Onderhoud (aan een weg) valt echter buiten het toepassingsbereik van het bestemmingsplan.

  • 4. er wordt geuroverlast ervaren van de rwzi. Wat kan daartegen worden gedaan?

Antwoord: ook de rwzi dient zich aan de regels, met name inzake milieu (geur). Als er vermoeden is van niet of er is overlast, dan moet dat bij de omgevingsdienst Flevoland en Gooi- en Vechtstreek worden gemeld. Zij is bevoegd gezag hierover.

  • 5. kan het Brugplein niet veranderd worden in een parkeerterrein voor vrachtwagens? daar is dringend behoefte aan.

Antwoord: op het Brugplein ligt ten eerste een wijzigingsbevoegdheid van de bestemming 'groen' naar 'bedrijventerrein'. Deze keuze om het als bedrijfsperceel uit te kunnen geven is zorgvuldig afgewogen en er is ook behoefte aan bedrijfspercelen. Daarnaast kost de aanleg van een parkeerterrein veel geld (dat niet is begroot) en draagt een parkeerterrein op deze plek, direct gelegen langs de doorgaande Grote Vaartweg, niet bij aan de kwaliteit van het gebied. We zullen in kaart brengen waar de knelpunten liggen (DAmsluisweg) en welke maatregelen genomen kunnen worden.

  • 6. bedrijf Bioplastics aan de Hefbrugweg wil de naastgelegen kavel gebruiken voor parkeren. Daar liggen wel kabels en leidingen.

Antwoord: dit valt buiten het toepassingsbereik van dit bestemmingsplan.

  • 7. op de verbeelding missen de huisnummers en soms ook de straatnamen. Kunnen deze niet worden toegevoegd?

Antwoord: deze worden toegevoegd.

6.2.3.2 Nadere reacties van belanghebbenden

Naast de bespreking heeft een aantal bedrijven naar aanleiding van de brief die voor de bespreking was verzonden naar alle bedrijven in het plangebied schriftelijk of per e-mail gereageerd. Hieronder is hun reactie samengevat weergegeven en daaronder het gemeentelijke antwoord.

  • 1. bedrijf Cementbouw (brief 20 april 2018)
    • a. het concept bestemmingsplan bevat een regel waarin de maximale bouwhoogte is gelegd op 18 m. De bestaande betonmortelcentrale is tussen de 25-30 m hoog en voldoet daar dus niet aan. Door deze lagere bouwhoogte wordt de centrale wegbestemd en is eventuele herbouw zonder afwijking niet mogelijk. Cementbouw wil een aanpassing van de bouwhoogte voor het hele terrein naar 30 m.

Antwoord: een bouwhoogte van 30 m voor het hele terrein gaat wat de gemeente betreft te ver. Voor het gehele bedrijventerrein geldt een maximale bouwhoogte van 18 m. Deze is tot stand gekomen door meerdere factoren: bedrijfstechnische, situering van bebouwing ten opzichte van de aangrenzende omgeving, ruimtelijke eisen. Er zijn geen valide redenen hiervan nu af te wijken. De gemeente gaat voor silo's, opvoerbanden en vergelijkbare technische installaties, waar op wordt gewezen, in het nieuwe plan een regel opnemen. Deze zijn tot 30 m hoog toegestaan. Van wegbestemmen is geen sprake meer en herbouw met afwijking hoeft niet, want het past in het bestemmingsplan. Overigens biedt het plan, indien aan de voorwaarden is voldaan, de mogelijkheid om voor gebouwen en bouwwerken af te wijken tot 40 m. Zie hiervoor artikel 4.3 onder a.

    • a. Op het terrein zijn diverse keerwanden aanwezig met een hoogte tussen de 3 en 3,2 m. Het nieuwe concept plan stelt voor bouwwerken als deze een maximale bouwhoogte voor van 3 m. Cementbouw wil ook hier een hogere bouwhoogte. 

Antwoord: de gemeente ziet het belang hiervan in. Het nieuwe plan is aangepast in die zin dat keerwanden tot 5 m hoog mogelijk zijn gemaakt. Zie hiervoor artikel 4.2 onder r.

  • 2. Administratie- & Belastingadviesbureau Van Mourik (e-mail 12 april 2018)
    • a. de adressering van de brieven voor de informatieavond van 9 april 2018 is fout gegaan, omdat de lettertoevoeging achter het nummer op de brieven ontbrak.

Antwoord: dit zal bij een volgende keer worden aangepast.

    • a. Wat houdt PDV in ?

Antwoord: perifere detailhandelsvestiging. Dat is een vorm van detailhandel, die niet in normale (buurt)winkelcentra of centra van Almere passen vanwege de omvang. Het gaat om bijvoorbeeld detailhandel van auto's, boten, keukens, meubels, tuincentra en bouwmarkten. De gemeente heeft zones aangegeven waar dit mag. De Vaart is niet als zodanig aangewezen, omdat dit is bedoeld voor industrie (zwaardere milieucategorie) en andere terreinen wel meer geschikt zijn.

    • a. Reguliere detailhandel is niet mogelijk. Dat was al bekend, maar hoe wordt dat gecontroleerd (bv. Kelder Textiel op nr 47)?

Antwoord: controle vindt plaats op basis van klachten (via www.almere.nl of tel. 14036) of als er door de gemeente een algemene handhavingsactie wordt gedaan.

    • a. Horeca is niet mogelijk: echter kwalificeert bereiding van gerechten en catering, (niet nuttigen ter plaatse), daar ook onder ?

Antwoord: catering is toegestaan, maar eten ter plaatse door bezoekers mag niet, dan is het namelijk een restaurant. Ook afhalen is niet toegestaan. Wat wel mag is dat eten ter plaatse wordt gemaakt en dat dit elders wordt bezorgd.

    • a. Voedselkoeriers?

Antwoord: u bedoelt bijvoorbeeld een pizzabezorgdienst. Dat mag, mits het niet ter plekke kan worden geconsumeerd of afgehaald.

6.2.3.3 Vooroverlegreacties

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening op 5 april 2018 per e-mail toegezonden aan de volgende instanties:

  • Brandweer Flevoland
  • Flevolandschap
  • Provincie Flevoland
  • Keolis
  • KPN
  • Liander
  • ministerie van EZ
  • Gasunie
  • Natuur en Milieu Flevoland
  • Recron
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Rijkswaterstaat
  • Staatsbosbeheer
  • Stichting beveiliging bedrijventerreinen Almere
  • Tennet
  • Vereniging Bedrijfskring Almere
  • Vitens
  • Vogel- en Natuurwacht Flevoland
  • Waterschap Zuiderzeeland.

Men had tot en met 4 mei 2018 de tijd om te reageren. Er zijn vijf reacties ingediend. Hierna volgt een samenvatting van de vooroverlegreacties en de beantwoording daarvan ( dikgedrukt  weergegeven).

1. Tennet (e-mail van 9 april 2018):

Tennet geeft aan geen belangen van hun bedrijf te hebben in het plangebied.

Antwoord: we hebben kennis genomen van deze reactie.

2. Rijkswaterstaat (e-mail van 17 april 2018):

Rijkswaterstaat heeft geen op- of aanmerkingen op het plan.

Antwoord: we hebben kennis genomen van deze reactie.

3. Brandweer (brief van 12 april 2018):

  • a. Risicobeeld: in het plangebied ligt een aantal risicobronnen, waaronder een BRZO-bedrijf, twee Bevi-bedrijven en vier bedrijven met gevaarlijke stoffen. Ook ligt het binnen het invloedsgebied van transport van gevaarlijke stoffen over wegen (Hogering, Buitenring en Vaartdreef), per hoge druk aardgastransportleiding en over het water (Lage Vaart). Buiten het plangebied ligt op ca 1.500 m van de Flevospoorlijn, die behoort tot het basisnet van transport van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt geheel binnen het invloedsgebied van het scenario van het vrijkomen van zeer toxische vloeistoffen. Een incident met gevaarlijke stoffen kan overdruk, hittebelasting of toxiciteit in de omgeving veroorzaken.
  • b. Beperken van de risico's van de bron: het bestemmingsplan maakt geen nieuwe risicovolle activiteiten mogelijk. Transport is gereguleerd in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen. De Flevolijn is in het kader van het Tracébesluit SAAL beoordeeld en er zijn maatregelen getroffen. Vuurwerkverkoop is gereguleerd in de bestemmingsregels en middels een vergunning.
  • c. Beperking van het effect: de risicobronnen hebben in geval van een incident effecten in het plangebied. Bij het ordenen van de gebouwde omgeving kan rekenschap worden gegeven van de invloed van potentiële effecten. Vervolgens kan ontworpen worden door afstand, oriëntatie of barrières. Voor zover het een bestaande situatie betreft is het niet opportuun nadere maatregelen te nemen in de sfeer van ordening of ontwerp. Dit kan wel bij nieuwbouw. Om zelfredzaam te zijn ingeval van een incident moeten burgers op de hoogte zijn van de risico's in de omgeving en wat te doen. De Veiligheidsregio en gemeente verzorgen de algemene risicocommunicatie via de risicokaart en www.crisis.nl. Bij een zwaar ongeval verzorgt de Veiligheidsregio met de gemeente de alarmering en crisiscommunicatie via WAS-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, tv, internet), netwerken (telefoon, NL Alert) en www.crisis.nl. Het belangrijkste handelingsperspectief is vluchten uit het effectgebied van een incident. Het plangebied kent voldoende mogelijkheden hiertoe.
  • d. Bestrijdbaarheid: de overheid biedt hulpverlening door effecten actief te bestrijden. De brandweer is voorbereid op en heeft voldoende capaciteit voor basisbrandweerzorg of om secundaire effecten te bestrijden. De hulpdiensten zijn afhankelijk van bereikbaarheid en bluswater. Qua bereikbaarheid voldoet het plangebied: ter plaatse komen, weer snel wegkomen voor het grootste en zwaarste voertuig, namelijk een brandweerauto. Het plangebied voldoet daarnaast aan de handreiking voor bluswater.

Antwoord: we hebben deze reactie verwerkt in de toelichting (zie paragraaf 5.5.4).

4. Waterschap Zuiderzeeland (e-mail van 4 mei 2018):

  • a. Een bestemming ter bescherming voor een van de persleidingen, effluentleidingen van de AWZI Almere en een rioolgemaal ontbreken. Dit wil het waterschap graag opgenomen zien worden.

Antwoord: dit is verwerkt conform de reactie.

  • b. In de waterparagraaf staat dat er geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan. Dit lijkt tegenstrijdig met informatie over kleine nieuwe ontwikkelingen en de wijzigingsbevoegdheid voor het Brugplein. Graag een verduidelijking.

Antwoord: met een ruimtelijke ontwikkeling wordt bedoeld een nieuw ontwikkeling, die nog niet in het huidige bestemmingsplan was opgenomen en waar dus nog geen rekening mee gehouden was.

  • c. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor het Brugplein (van bestemming 'groen naar 'bedrijventerrein') zal de verharding toenemen. Niet duidelijk is of hiervoor compensatie heeft plaatsgevonden. De maximale toename zal ca. 7.500 m² bedragen (uitgaande van een bebouwingspercentage van 90% van het te bebouwen deel). Graag een toelichting en welke partij de compensatie moet verzorgen.

Antwoord: op dit moment weten we dit niet. Indien compensatie aan de orde is, zal dit bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid aan de orde komen.

  • d. Het waterschap verzoekt de waterparagraaf onder het kopje 'riolering' aan te vullen: De AWZI Almere is gelegen in deelgebied De Vaart 1 en voert af op de Lage Vaart.

Antwoord: dit is verwerkt conform deze reactie.

  • e. De ruimtelijke intensivering is al in het vorige bestemmingsplan mogelijk gemaakt via het verhogen van het maximale bebouwingspercentage en ook het Groene Kadeweggebied is nog niet volledig ontwikkeld. Verzoek is om de waterparagraaf aan te vullen met informatie over de relevante uitgangspunten en randvoorwaarden aangaande 'goed omgaan met afvalwater (beleidsthema Schoon water): hemelwater stroomt onder vrij verval af richting open water. Dit wordt vanaf de erfgrens aangeboden, gestreefd wordt om schoon hemelwater af te koppelen van de riolering en te infiltreren of direct af te voeren richting open water, vervuild hemelwater wordt gezuiverd en afgevoerd via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/ of slibafscheider.

Antwoord: dit is verwerkt conform deze reactie.

  • f. Bijlage 3 Watertoets ontbreekt.

Antwoord: deze staat in paragraaf 5.9.

  • g. In de regels staat niets over een maximaal bebouwingspercentage van 90%.

Antwoord: in de regels wordt verwezen naar het bebouwingspercentage dat op de verbeelding (kaart) staat. Op de verbeelding is het percentage van 90% terug te vinden.

5. Provincie Flevoland (e-mail van 9 mei 2018):

  • a. De Laddertoets acht de provincie voldoende beschreven, al bestaat deze tegenwoordig uit twee treden in plaats van drie. Over de beautyschool op de Remmingweg 8b is nog een pm opgenomen. Daar geldt een voorbehoud.

Antwoord:dit is in de toelichting nader beschreven.

  • b. In de regels is opgenomen dat kleine windturbines en overige technologie tbv energieopwekking van 15 m hoog zijn toegestaan. Dit strijdt met de Noodverordening Wind. Graag in overeenstemming daarmee brengen.

Antwoord: de Noodverordening is komen te vervallen. In plaats daarvan geldt de Verordening Fysieke Leefomgeving inclusief 5e wijziging. Daarin is vastgelegd dat onder windmolens in de zin van de verordening niet vallen: kleine windmolens in het stedelijk gebied met (tip)hoogte van maximaal 5 meter ten opzichte van de grond of het dak waarop hij is geplaatst. Dit bestemmingsplan staat met afwijking alleen kleinschalige windmolens toe op of aan een hoofdgebouw, mits de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouw met maximaal 3 meter wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt. Andersoortige windmolens zijn niet mogelijk. Hiermee is aan de Verordening voldaan.

  • c. Inzake Externe Veiligheid is een pm opgenomen ten aanzien van de reactie van de brandweer. Verzoek is dit aan te vullen.

Antwoord: met de reactie van de brandweer (zie hierboven) is dit aangevuld.

  • d. In paragraaf 5.6.5. staat dat voor vuurwerk in artikel 19 van de planregels voorwaarden zijn opgenomen om aan het wettelijk beschermingsniveau voor burgers (PR van 10-6 /jr) te voldaan. Daar staat echter niets. 

Antwoord: de vuurwerk-regel is opgenomen in artikel 3.1. Daarnaar wordt verwezen. In de aanvulling van de paragraaf over Externe Veiligheid is voor inrichtingen met externe veiligheidsrisico's (bijvoorbeeld opslag van propaan, gevaarlijke stoffen, gasflessen, munitie) opgenomen dat de PR-contour van 10-6 per jaar of de daarmee overeenkomende vaste afstand op grond van de circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en het Besluit algemene regels voor inrichtingen Milieubeheer (Barim) binnen de eigen kavelgrens moet liggen. Dit is aan artikel 3.1 toegvoegd.

6.2.4 Ontwerp

Bij het accorderen van het ontwerp is besloten geen consultatie met de raad meer te doen. Redenen hiervoor zijn dat de belangstelling van ondernemers niet groot is, er geen maatschappelijke onrust of issues zijn, er geen grote, nieuwe ontwikkelingen in het plan worden mogelijk gemaakt en er geen politieke keuzes voor ontwikkelingen door de raad gemaakt hoeven te worden. Daardoor wordt het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd zonder voorafgaande consultatie door de raad.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van tot en met 2019 ter inzage gelegen. Iedereen kon gedurende deze zes weken een zienswijze indienen. Er zijn... zienswijzen ingediend. Tijdens de terinzagelegging heeft op .. een inloopmiddag plaatsgevonden in DeVloer aan de Bolderweg 3 op het industrieterrein zelf. Daar zijn ... belangstellenden op af gekomen. In de .. zijn alle zienswijzen samengevat en beantwoord.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

Verder is in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro: artikel 3.1.6 lid 2). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de ladder moeten doorlopen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

De ontwikkeling van het bedrijventerrein De Vaart is in de jaren tachtig en negentig van de vorige Eeuw in gang gezet en werd verankerd in de vigerende bestemmingsplannen zoals genoemd in hoofdstuk 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De bestaande planologische regimes maakten de bedrijventerreinen mogelijk. Deze regimes worden in het voorliggend plan voortgezet. Binnen het plangebied zijn geen nieuwe nieuwbouwlocaties opgenomen ten opzichte van de huidige bestemmingsplannen.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt vooral flexibiliteit bij de invulling van bestaande stedelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt een optimale benutting van de ruimte in het bestaande stedelijk gebied nagestreefd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in drie radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP, voor Herwijnen 90 meter en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.13 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

RAAM-Brief

Rijk en regio willen de internationale concurrentiekracht en de duurzaamheid van de Noordelijke Randstad een impuls geven. In het programma Randstad Urgent zijn vijf grote projecten aangewezen die daaraan moeten bijdragen:

  • schaalsprong Almere;
  • verbetering openbaar vervoer tussen Schiphol, Amsterdam, Almere en Lelystad;
  • verbetering van de ecologische kwaliteit van het Markermeer en het IJmeer (toekomstagenda Markermeer-IJmeer, TMIJ);
  • de ontwikkeling van de luchthaven Lelystad in relatie tot de ontwikkeling van Schiphol;
  • verbetering van de bereikbaarheid via de weg en het openbaar vervoer tussen Almere, 't Gooi en Utrecht.

Deze vijf projecten worden bij de uitwerking en besluitvorming in samenhang bezien. Als onderdeel van deze aanpak heeft het Kabinet een aantal principekeuzes vastgesteld voor de ontwikkeling van het gebied tussen Amsterdam, Almere en Markermeer. Deze keuzes zijn gepresenteerd in de RAAM-brief die het Kabinet op 6 november 2009 heeft gepubliceerd.

'RAAM' staat voor 'Randstad-besluiten Amsterdam – Almere – Markermeer'. De RAAM-brief geeft de koers voor de na te streven ontwikkelingen aan. In de RAAM-brief heeft het kabinet ingezet op een westelijke ontwikkeling van Almere en dus niet voor een dominante ontwikkeling in oostelijke richting. Hier is het principe ontstaan dat de stedelijke ontwikkeling aan de westzijde van Almere plaatsvindt. Oosterwold krijgt een meer landelijke invulling.

De actualisatie draagt bij aan een optimaal vestigingsklimaat voor de zittende en voor de nieuwe ondernemers. Dit draagt bij aan de stedelijke ontwikkeling van Almere (Schaalsprong Almere) en aan het behoud van de concurrentiepositie van het huidige stedelijke gebied.

Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013) (RAAM)

In het Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (verder: RRAAM) werken het Rijk, de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland en de gemeenten Almere en Amsterdam samen om de drievoudige ambitie op het gebied van woningbouw, bereikbaarheid en ecologie in de Noordelijke Randstad vorm te geven. Binnen RRAAM is onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu in november 2013 de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer vastgesteld.

De Noordvleugel van de Randstad is nationaal gezien één van de belangrijkste economische motoren en kan zich meten met andere topregio’s in Noordwest-Europa, zoals Londen, Parijs, het Ruhrgebied en Milaan. De Noordvleugel omvat het samenhangende stedelijke netwerk van het Noordzeekanaalgebied tot en met Utrecht, Amersfoort en Almere, met Amsterdam in het centrum. De regio kent aan de zuidkant een aaneenschakeling van grote functies als de Mainport Schiphol, het zakencentrum de Zuidas, de Jaarbeurs Utrecht en diverse grote woon- en werkgebieden. Met deze Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer wordt ingezet op versterking van de agglomeratiekracht van de Noordvleugel en daarmee op verbetering van de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel.

Het toekomstperspectief van het Rijk voor de Noordvleugel is een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en recreatiegebieden in en rond het Markermeer-IJmeer. Daarbij kiest het Rijk ervoor om de verstedelijking in deze regio zoveel mogelijk te concentreren in bestaand stedelijk gebied en langs de bestaande infrastructuurcorridors op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Zodoende wordt de agglomeratiekracht versterkt. Het betekent een verdere groei van Almere met hieraan gekoppeld een verbetering van de bereikbaarheid tussen Amsterdam en Almere. Ook de infrastructuur tussen Almere en Utrecht dient op orde te zijn. Daarnaast zal er sprake zijn van een vooruitgang van de ecologische kwaliteit in het Markermeer-IJmeer.

Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Het is hier prettig om te wonen, te werken en te recreëren. Almere is volwaardig onderdeel van het regionale mobiliteitsnetwerk van de Noordvleugel. Een IJmeerverbinding met een hoogstedelijke ontwikkeling van Almere Pampus is hierbij de stip op de horizon. Deze verbinding is een metro-achtig systeem dat Almere, in het bijzonder de locatie Pampus en Diemen direct verbindt met Amsterdam. Een deel van de regionale behoefte aan nieuwe woningen kan in Almere worden opgevangen. Dit verbetert de leefomgeving in de Noordvleugel en daarmee het internationale vestigingsklimaat. Voor het Markermeer-IJmeer is het toekomstperspectief een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES), waardoor een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving ontstaat met aantrekkelijke natuur- en recreatiegebieden. Het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer is vitaal, gevarieerd, robuust en biedt, door natuurinvesteringen, juridische ruimte om de gewenste ruimtelijke en recreatieve ontwikkelingen mogelijk te maken.

In de Rijksstructuurvisie staat een adaptieve aanpak centraal. Deze aanpak is gericht op de toekomst: duurzaam en robuust. Daarmee is zij in staat om veranderingen op te vangen. De Rijksstructuurvisie geeft een beschrijving van het toekomstperspectief voor de drievoudige ambitie en hoe die kan worden bereikt. Dit toekomstperspectief met een westelijke ontwikkeling van Almere, een IJmeerverbinding en een TBES, is een gezamenlijk perspectief van het Rijk en de overheden in de Noordvleugel. Het gaat daarbij niet om een blauwdruk voor de toekomst, maar om een perspectief dat richting geeft aan de stappen die tussen nu en de lange termijn genomen moeten en kunnen worden. Ze verbindt daarmee de korte en (middel)lange termijn met elkaar zonder daar van te voren vaste termijnen of data aan te koppelen. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand, reagerend op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. Ook voor natuur is een stapsgewijze aanpak op zijn plaats. Afhankelijk van het verloop van de ecologische processen zijn er minder of meer natuurmaatregelen nodig.

Overheden, maatschappelijke organisaties en private partijen zijn al volop bezig met het realiseren van het toekomstperspectief. Ter verbetering van de bereikbaarheid binnen de Noordvleugel wordt de komende jaren gewerkt aan de capaciteitsvergroting van de bestaande rijkswegen en spoorlijnen in de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Voor het spoor wordt aanvullend daarop een investering voor de middellange termijn gedaan, waarmee een kwaliteitssprong naar hoogfrequent spoorvervoer wordt gerealiseerd. De woningbouwontwikkeling in Almere en het commitment van partijen hierop is een voorwaarde voor een succesvolle realisatie van OV SAAL en omgekeerd. Met de realisatie van deze uitbreidingen is de bereikbaarheid ook voor de langere termijn op orde. Verder wordt de bereikbaarheid tussen Almere en Utrecht verbeterd; dit betreft onder andere het verbreden van de A27 tussen Utrecht en knooppunt Eemnes en een pilot met een snelbus tussen Almere en Utrecht De Uithof.

Almere groeit in fasen en organisch op locaties langs de bestaande vervoersassen (A6, A27 en Flevolijn) volgens het bestaande meerkernige stadsconcept. De locaties Poort, Nobelhorst, Centrum Weerwater en Oosterwold bieden ruimte aan een aanzienlijk aantal woningen, voorzieningen en aan bedrijvigheid. De locatie Centrum Weerwater wordt ontwikkeld tot een locatie met (boven-)regionale centrumfuncties. De Floriade in 2022 is een eerste initiatief en hierdoor zal het imago van Almere als aantrekkelijke suburbane stad een internationale impuls krijgen.

Samen met de groei van Almere zal ook de stedelijke infrastructuur en groenblauwe structuur meegroeien. Tegelijkertijd wordt een volwaardig voorzieningenpakket op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, cultuur, sport en duurzaamheid ontwikkeld. Door de verstedelijking langs de bestaande vervoersassen te concentreren, wordt druk opgebouwd die nodig is voor een verdere westwaartse groei van Almere en worden de investeringen in deze vervoersassen maximaal benut.

Om het toekomstperspectief en de stappen daar naartoe te realiseren, hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel gezamenlijke afspraken gemaakt voor de komende jaren. Die afspraken staan in de realisatieparagraaf van de Rijksstructuurvisie en in de Bestuursovereenkomst RRAAM en de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0. Tezamen vormen zij de agenda voor de komende jaren. De samenhang tussen de stapsgewijze ontwikkelingen naar het toekomstperspectief wordt geborgd door het monitoren van de voortgang van de maatregelen en de effecten van de ontwikkelingen. Zo kan door het Rijk en de overheden in de Noordvleugel tussentijds worden bijgestuurd.

Om de agglomeratiekracht en daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel te versterken, is het in lijn met de Gebiedsagenda Noord-Holland, Utrecht en Flevoland de opgave om zoveel mogelijk woningen in bestaand stedelijk gebied in de regio's Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en langs bestaande infrastructuurcorridors te bouwen op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Aanvullende verstedelijkingslocaties worden in de directe nabijheid daarvan gezocht. Daarnaast hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel geconcludeerd dat Almere goede mogelijkheden biedt om een aanzienlijk deel van de woningbehoefte van de Noordvleugel te accommoderen: richtpunt is 60.000 woningen: 25.000 woningen uit Noord-Holland, 15.000 uit de regio Utrecht en 20.000 woningen voor de autonome ontwikkeling van Almere.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0028.png"

Naast het grote aantal woningen dat in Almere wordt toegevoegd, is het van belang ook andere functies mogelijk te maken, zodat een sociale diverse, aantrekkelijke en leefbare stad ontstaat. Hierover wordt in de Structuurvisie aangegeven dat Almere, als 'new town', ruimte heeft voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten, en vernieuwend ondernemerschap. Door dit mogelijk te maken en te stimuleren, wordt tevens bijgedragen aan de florerende economie van de Noordvleugel en aan een versterking van de internationale concurrentiepositie. De groei van Almere in de drie aangewezen kernen past bij de bestaande meerkernige structuur van de stad.

Met een gefaseerde aanpak wordt toegewerkt naar het toekomstperspectief voor de Noordvleugel, de stip op de horizon. Dit toekomstperspectief geeft invulling aan de drie samenhangende ambities op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid, natuur en recreatie ter versterking van deze regio. Het geeft richting aan het handelen van overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. Het is nu niet nodig om voor de lange termijn definitieve keuzes te maken ten aanzien van verstedelijking en bereikbaarheid. De beoogde woningbouwopgave is gebaseerd op de verwachte vraag naar woningen in de komende decennia. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand in reactie op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. De aanpak van vraagafhankelijk bouwen geldt niet alleen voor woningen, maar ook voor economische activiteiten en voorzieningen. Zodra de markt of burgers initiatieven ontplooien, wordt hierop gereageerd vanuit de basishouding dat dit mogelijk is. De essentie van vraagafhankelijk bouwen is dat de vragers de ontwikkeling zelf bepalen. Overheden stellen alleen de hoognodige kaders op, waarbinnen initiatiefnemers bepalen wat op welk moment gebouwd wordt.

De economische structuur in Almere ontwikkelt zich verder. Om een vitale stad te ontwikkelen, is vooralsnog een ambitie van 100.000 arbeidsplaatsen gedefinieerd. Met haar jonge bevolking levert Almere human capital aan de economie van de Noordvleugel. Almere heeft als new town ruimte voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten en vernieuwend ondernemerschap. Hierbij is excellent gastheerschap voor nieuwe en zittende ondernemers belangrijk. In de jonge economie van de stad zijn zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) en het midden- en kleinbedrijf (MKB) relatief sterk vertegenwoordigd. Zij krijgen alle ruimte om zich verder te ontplooien. Daarnaast ontstaat met de groei van de stad al een forse autonome groei van het aantal banen door bevolkingsvolgende groei. Naast de autonome groei is het de ambitie om banen te creëren in een aantal stuwende sectoren. Deze zijn in het economisch programma “Almere Werkt!” vastgelegd: Duurzaam bouwen & Gebiedsontwikkeling, Health, ICT & Media, Lelystad Airport en Wellness & Life Sciences.

Een goede, complete en kwalitatief hoogwaardige onderwijsinfrastructuur is een zeer belangrijke vestigingsfactor. De eerste kansen zijn al verzilverd door de investeringen van het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere met de komst van Hogeschool Windesheim en de Christelijke Agrarische Hogeschool Vilentum. In samenwerking met het bedrijfsleven moet vooral in het middelbaar en hoger onderwijs een aanbod ontstaan dat aansluit bij de toekomstige behoeften en waarmee bedrijven kunnen worden verleid om zich in Flevoland te vestigen.

Zowel de culturele als de sportieve infrastructuur is van eminent belang voor de sociale samenhang in nieuwe en oudere delen van Almere. Op cultureel gebied wordt ingezet op het koppelen van nationale voorzieningen aan Almeerse kwaliteiten (eigen profiel), het versterken van het cultureel middenveld, het ruimte bieden aan zelforganisatie en ondernemerschap en het besteden van aandacht aan cultuureducatie en talentontwikkeling. Op het terrein van sport ligt de focus op een wijkgericht aanbod aan breedtesport, sectoroverstijgende talentontwikkeling en een gericht aanbod aan topsportevenementen en -voorzieningen.

Het actualiseren van het bestemmingsplan voor de Vaart 1,2 en 3 draagt bij aan het faciliteren van de ondernemers die op de bedrijventerreinen zijn gevestigd om hun bedrijf optimaal te kunnen ontwikkelen en zodoende een bijdrage te leveren aan de werkgelegenheid in Almere. Daarmee is de actualisatie in overeenstemming met de Rijksdoelen zoals die in bovengenoemde documenten zijn beschreven.

Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)

Op 13 november 2013 is de Bestuursovereenkomst RRAAM ondertekend door het Rijk, de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht, de stadregio Amsterdam en de gemeenten Amsterdam en Almere (verder: RRAAM). De Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer is bindend voor het Rijk. Met deze bestuursovereenkomst leggen partijen de afspraken vast om tot uitvoering te komen van de drievoudige ambitie op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid en natuur & recreatie ter versterking van de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer.

Partijen hebben ten aanzien van de stedelijke ambitie afgesproken dat met de adaptieve aanpak de (markt)vraag naar woningen en bedrijfslocaties van doorslaggevend belang is voor het tempo en de invulling van het ontwikkelen van het toekomstperspectief. Partijen monitoren voor het gebied de Noordvleugel de kwantitatieve en kwalitatieve actuele vraag naar en het aanbod van woningen. Onder duovoorzitterschap van de provincie Noord-Holland en het Rijk (namens deze vertegenwoordigers van de minister voor Wonen en Rijksdienst), wordt deze monitoring vanaf 2014 uitgevoerd. Partijen brengen de gezamenlijke rapportage jaarlijks uit.

Onderhavig bestemmingsplan betreft de actualisatie van bestaande bedrijventerreinen. Er worden geen nieuwe, thans nog onbebouwde gebieden, aangetast als gevolg van dit bestemmingsplan. Het plangebied biedt ruimte aan een grote diversiteit van bedrijven. Er mogen zich bedrijven vestigen, uiteenlopend van milieucategorie 1 tot en 5. Door dit optimale vestigingsklimaat kunnen bedrijven zich makkelijk vestigen en zich verder ontplooien binnen het bestaande plangebied. Dit draagt bij aan de verstedelijking en aan de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel.

Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)

Het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere hebben op 20 november 2013 in de Uitvoeringsovereenkomst de afspraken vastgelegd om tot uitvoering te komen van de stedelijke ambitie Almere, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer. Deze overeenkomst vervangt het eerdere Integraal Afsprakenkader (IAK) uit 2010. De afspraken in de uitvoeringsovereenkomst hebben betrekking op de integrale stedelijke ontwikkeling (Almere 2.0) en heeft betrekking op:

  • de gebieden: Almere Oosterwold, Almere Centrum Weerwater inclusief Floriade, Almere Pampus in samenhang met de IJmeerlijn, Almere Poort, Nobelhorst, alsmede de stedelijke ontwikkeling in het huidige stedelijke gebied van Almere;
  • de thema's stedelijke bereikbaarheid, groenblauw, duurzaamheid, onderwijs, cultuur, sport en economie;
  • het behoud van de concurrentiepositie van het huidige stedelijke gebied (Almere Tafel);
  • de samenwerking tussen het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere alsmede het gezamenlijk financieel kader ten behoeve van de realisatie.

In de overeenkomst hebben partijen afgesproken dat het realiseren van de stedelijke ambitie (60.000 woningen) is gestart op 1 januari 2010. De vraag van de markt is een bepalende factor voor het tempo waarop de gebiedsontwikkelingen in Almere plaatsvinden. De gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater kan op basis van de uitvoeringsovereenkomst door de gemeente Almere worden opgestart. De gemeente Almere voert de regie over de afstemming tussen de gebiedsontwikkelingen in Almere middels onder meer de gemeentelijke programmeringscyclus (Meerjaren Programmering Grondexploitatie Almere).

Ten behoeve van de realisatie van Almere 2.0 wordt één gezamenlijk Fonds Verstedelijking Almere ingesteld. Het fonds is bestemd voor investeringen in projecten ten behoeve van de integrale ontwikkeling van Almere 2.0. Het gaat daarbij om projecten op het gebied van de Almere Tafel, Onderwijsstructuur, Culturele infrastructuur, Sportinfrastructuur, Economie en Floriade, Duurzaamheid, Programma groenblauw en Stedelijke bereikbaarheid.

Zoals bij het vorige beleidsstuk aangegeven draagt de actualisatie bij aan een optimaal vestigingsklimaat voor de zittende en voor de nieuwe ondernemers. Dit draagt bij aan de stedelijke ontwikkeling van Almere en aan het behoud van de concurrentiepositie van het huidige stedelijke gebied.

Meerjarenprogramma Almere 2.0 (2018)

Op 22 februari 2018 is het Meerjarenprogramma Almere 2.0 vastgesteld voor de periode tot 2021. Op vele manieren wordt door Rijk en de regio samengewerkt aan een sterke en duurzame regio, die internationaal concurrerend is en waar het goed werken en wonen is. In RRAAM wordt middels een organische ontwikkeling toegewerkt naar het toekomstperspectief zoals beschreven in de Rijksstructuurvisie. In dit kader zijn tussen Rijk, gemeente Almere en provincie Flevoland afspraken gemaakt met betrekking tot de integrale stedelijke ontwikkeling van Almere, getiteld Almere 2.0: een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Er wordt gewerkt langs een organische ontwikkeling met een gefaseerde aanpak vanwege de lange looptijd. Dit betekent dat er geen vaststaand eindbeeld of einddatum voor de ontwikkeling wordt vastgelegd, maar dat stap voor stap, naar het toekomstperspectief wordt toegewerkt. In de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 is vastgelegd dat het Overleg Almere 2.0 jaarlijks een Meerjarenprogramma opstelt. Hierin wordt geschetst wat de ambitie is voor de komende vijf tot tien jaar alsmede welke acties en investeringen daarbij horen:

1. Versterken Hart van de stad

2. Versterken leer- en werkomgeving

Een aantrekkelijke stad heeft ook een goed onderwijsaanbod. We willen dat je in Almere je talenten kunt ontwikkelen en het onderwijs bovendien goed aansluit op de arbeidsmarkt. Een stad waar kennisinstellingen, bedrijven, studenten en werknemers zich graag willen vestigen, omdat hier altijd goede werknemers te vinden zijn, er een innovatief en ondernemend klimaat heerst waarin we graag samenwerken aan nieuwe kennis en producten.

3. Energy on upcycling

In lijn met de landelijke ambitie van Nederland om circulair te zijn in 2050, wil Almere uitgroeien tot een afvalloze en energie-neutrale stad. Almere wil niet alleen afvalloos zijn, maar reststromen door upcycling waardevol maken en gebruiken om er nieuwe grondstoffen en producten van te maken. Dat doen we samen met bedrijven en overheden. Projecten hierin zijn:

  • Nederland circulair: Nederland wil in 2050 circulair zijn. In de MRA is daarvoor met de rijksoverheid de Citydeal Circulaire stad gesloten.
  • Almere 2.0 en Growing green cities: Almere groeit, maar wil ook een toekomstbestendige, groene en aantrekkelijke stad zijn met een prettig leefklimaat. Door de groei ontstaan vraagstukken op gebied van voedsel, gezondheid, biodiversiteit, en grond- en brandstoffen. Almere wil zich ontwikkelen naar een stad die schone energie produceert, uitnodigt tot bewegen en een gezonde levensstijl, afval omzet in grondstof, gezond voedsel en water produceert, circulaire kringlopen stimuleert en rijk is aan planten, dieren en groen. Daarom groeit Almere onder het motto 'Growing Green': sociaal, economisch en ecologisch, met ruimte voor experimenten. Dit laten we zien op de Floriade. Onder de noemer 'Almere 2.0' werkt Almere samen met de provincie en het Rijk aan de stedelijke ontwikkeling van Almere om bestaande kwaliteiten te versterken en om de stad verder te ontwikkelen als een groene, duurzame en levendige stad.
  • Living Lab: in Almere kennen we een traditie van nieuw en anders. Experimenteren, pionieren, het zit in het dna van deze stad. Almere heeft een ondernemende bevolking en samen werken we actief aan oplossingen rond afval en hergebruik. Dit biedt de kans een 'Living Lab' te zijn, een testgebied voor het continu ontwerpen en verbeteren van de stad van morgen. Hiermee stimuleren we lokale bedrijvigheid en werken we samen aan een economisch sterker, groener en gezonder Almere.

4. Versterken cultuur, recreatie en toerisme

Eén van de grote kwaliteiten van de Noordvleugel boven andere stedelijke regio's in Europa is de toegang tot grote groen- en recreatiegebieden. Over tien jaar kent Almere een aantal plekken in en om de stad die de stad zelf én de regio aantrekkelijker maken als verblijfsgebied, als recreatiegebied en die het toerisme bevorderen en de economie bevorderen. Het programma kent de volgende sleutelprojecten:

  • Nationaal Park Nieuw Land - Almeerse Poort;
  • Kustzone Almere Poort;
  • Pampushout Zuid;
  • Cultuur: cultuur is in toenemende mate onlosmakelijk verbonden aan de economische ontwikkeling van de stad en regio. Investeren in cultuur zorgt voor economische dynamiek. Een bruisend cultureel klimaat draagt bij aan een slimme en innovatieve stad. Binnen dit programma wordt gewerkt aan het StrandLAB Almere in Kustzone Poort, het Versterken Hart van de Stad en het project Rondje Weerwater. Op korte en middellange termijn wordt onderzoek gedaan naar de realisatie van een publiekstrekker in periode tot aan 2021, bijvoorbeeld musea en beleving, landart en festivals. Op lange termijn zijn er plannen voor een museum van (inter)nationale betekenis, welke past bij de ambities van Almere 2.0.

5. Vernieuwend wonen

6. Groen blauw

Almere is een groene stad, omringd door landschappen van wereldklasse. Het typische groenblauwe netwerk met bossen, meren, parken en wetlands (dat zich tot ver ín de wijken vertakt en verfijnt) wordt gezien als één van de grootste kwaliteiten. Hiermee onderscheidt Almere zich in de regio en biedt een aantrekkelijke, gezonde woonomgeving en vestigingsklimaat. Er ligt een aanzienlijke opgave in de doorontwikkeling naar divers, aantrekkelijk en toegankelijk groen en water. Daarom wordt in samenwerking met instanties, bedrijven en bewoners geïnvesteerd in het behouden, benutten en uitbreiden van het groenblauwe raamwerk van Almere. Dit doen wij vanuit het Programma Groenblauw onder de noemer 'Almere maakt Groen'. In het programma wordt ingezet op:

  • Het versterken en doorontwikkelen van de bestaande groenstructuur
  • De stad verbinden met landschappen van wereldklasse (oa. Oostvaardersplassen)
  • Aanleg Nieuwe Natuur nabij nieuwe stadsdelen
  • De stad verbinden met kleinschalige natuur in de wijk

7. Stedelijke bereikbaarheid Almere.

Voor het plangebied betekent dit dat het bestemmingsplan bijdraagt aan het vervullen van de ambities van het MJP. Zo voorziet de bestemming in het vestigen van leer-werkbedrijven, geeft het een positieve bestemming aan het recycleperron, draagt het bij aan de investeringen aan recreatieve bestemmingen (Groene Kadeweg gebied) en behoudt het de bestaande groenstructuur in het gebied.

Structuurvisie Randstad 2040 (2010)

In de Structuurvisie Randstad 2040 (2010) heeft het kabinet keuzes gemaakt om van de Randstad in 2040 een duurzame en concurrerende Europese topregio te maken waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Groene woon- en werkmilieus zijn daarbij nodig om de variatie in vestigingsmilieus te vergroten. Mogelijkheden daarvoor liggen onder meer in Almere. Grootschalige stedelijke ontwikkeling van Almere is noodzakelijk voor het opvangen van de groei in de noordelijke Randstad tot 2040. Ook in deze structuurvisie is aangegeven dat de opgave bestaat om tot 2030 60.000 woningen te bouwen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Randstad 2040.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water. Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016
tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene
strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van
het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn
samengevat in een routekaart.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw)
vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en
taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode
2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht
inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het
voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam
beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de
wateropgaven te ontwikkelen.

Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het
waterbewustzijn in Nederland.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Grote waterpartijen worden bestemd voor water en waterberging.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. De artikelen 11 t/m 14a blijven totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 (2012): op grond van de voorgaande Structuurvisie Buisleidingen was in het plangebied een reserveringsstrook opgenomen. Deze strook is niet meer opgenomen in de huidige structuurvisie. Derhalve is deze niet meer in dit bestemmingsplan opgenomen;
  • Structuurvisie Windenergie op Land (2014);

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006 inclusief herzieningen 2008, 2009, 2015 (Deel I van het Omgevingsplan is in 2017 ingetrokken)

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Hoofddoel is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland, waarbij de verstedelijking is ingepast in een hoogwaardige landelijke omgeving en past bij de huidige en toekomstige infrastructuur. Creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland onderscheidend van andere provincies.

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Naar aanleiding van de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is het onderwerp waterkwaliteit in het Omgevingsplan aangepast, Onder meer de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen zijn vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw. De aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave is nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

In 2017 is de Omgevingsvisie FlevolandStraks vastgesteld. Deze vervangt Deel I van het Omgevingsplan Flevoland.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Omgevingsvisie FlevolandStraks (2017)

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van Flevoland. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities er zijn voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de provincie vormt de basis voor de visie.

In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de Nederlandse poldertraditie. Het toont waar Nederland groot in is: land maken uit water en hierin een samenleving tot bloei laten komen. Bij nieuwe ontwikkelingen is er evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten. Gelijktijdig wordt de eigenzinnige schoonheid van de oorspronkelijke opzet van de polders gekoesterd. Flevoland draait in 2030 grotendeels op duurzame energievoorziening. Kansen van de veranderende economie, waaronder circulaire economie, worden benut. In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen, die van excellente kwaliteit is, bijvoorbeeld excellente woonmilieus in Almere en groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de randen van de Flevopolders.

In de Omgevingsvisie staat niet precies beschreven wat, waar en wanneer moet komen. Met de Omgevingsvisie wordt de koers voor de lange termijn uitgezet. Hierbij worden de bovenlokale opgaven met een provinciaal belang en met een langetermijnperspectief gedefinieerd. De visie is richtinggevend voor alle andere - deels verplichte - provinciale programma's en plannen.

Deze Omgevingsvisie vervangt het visiedeel (deel I) uit het Omgevingsplan 2006. De beleids- en uitvoeringsdelen uit het Omgevingsplan 2006 worden in de toekomst gefaseerd vervangen door onder meer programma's en regels in een omgevingsverordening.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie FlevolandStraks..

Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 t/m 6e wijziging (2018)

In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (VFL) zijn in één verordening alle publiekrechtelijke regelingen voor de provincie Flevoland opgenomen. De verordening bevat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwateronttrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en het NNN.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de VFL is uitgewerkt hoe gemeenten met het NNN om moeten gaan in hun ruimtelijke plannen. Doel is het begrenzen, aanwijzen en beschermen van het NNN, aanwijzen en veiligstellen van wezenlijke kenmerken en waarden én het geven van een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en voorwaarden voor herbegrenzing. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied binnen het NNN strekt mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, en maakt geen activiteiten mogelijk die per saldo leiden tot een significante aantasting van die kenmerken en waarden of significante vermindering van de oppervlakte of samenhang van die gebieden. Wanneer de gemeente binnen de aangewezen gebieden planologische ontwikkelingen mogelijk wil maken die niet passen in het geldende bestemmingsplan en die strijdig zijn met de instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden en daarmee met de doelstellingen van de ecologische hoofdstructuur, dan geeft de VFL mogelijkheden om de begrenzing aan te passen aan de gewenste ontwikkeling op basis van de spelregels NNN.

Windmolens

Met de 5e wijziging in 2017 zijn de regels met betrekking tot windmolens aangepast. Voor windmolens wordt alleen een tijdelijke vergunning van maximaal 25 jaar verleend. Daarna moeten ze worden gesaneerd. Alleen in een plaatsingszone van een windgebied kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe windmolens binnen twee jaar na goedkeuring van en overeenkomstig een projectplan door GS. Een projectplan dient aan strikte voorwaarden te voldoen. Buiten een windgebied zijn geen nieuwe of is opschaling van bestaande windmolens niet toegestaan; bestemmingsplannen moeten dit uitsluiten. Ook voor het wijzigen van (het gebruik van) bestaande windmolens gelden strenge regels. Dit mag de gronden niet minder geschikt maken voor het verwezenlijken van het provinciaal windmolenbeleid. Kleine windmolens tot 5 m tiphoogte (t.o.v. de grond of het dak) in stedelijk gebied en tot 15 m t.o.v. maaiveld in landelijk gebied op een (voormalig agrarisch) bouwperceel vallen niet onder het begrip 'windmolen' in de zin van de VFL.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0029.png"

figuur: windgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0030.png"

figuur: plaatsingszones

Het bestemmingsplan voldoet aan de verordening. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. Inzake windmolens ligt het gebied buiten het windgebied en zijn dus geen windmolens toegestaan. Het bestemmingsplan maakt dus ook geen nieuwe windmolens mogelijk. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen wordt wel mogelijk gemaakt.

Partiële herziening Omgevingsplan Flevoland voor windenergie (2016)

De provincie wil optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten aan te tasten. Daarvoor moet op termijn het aantal windmolens afnemen, maar tegelijk het opgesteld vermogen toenemen en de landschappelijke kwaliteit verbeteren door ordening van molens in lijnopstellingen op een beperkt aantal locaties: principe 'opschalen en saneren'. Nieuwe molens mogen ook alleen voor een bepaalde periode. Uitzondering zijn solitaire windmolens op bedrijventerreinen, kleine windmolens en testwindmolens te Lelystad. Nieuwe molens kunnen alleen na indienen van een projectplan en onder bepaalde voorwaarden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe molens mogelijk. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel toegestaan. Het plan is in overeenstemming met deze partiële herziening.

Mobiliteitsvisie Flevoland 2030 (2016), partiële herziening Omgevingsplan 2006 

De visie vervangt het onderdeel mobiliteit uit het Omgevingsplan en biedt een meer flexibele sturingsfilosofie op mobiliteitsvraagstukken. Daarnaast wordt in de visie ingegaan op de mogelijke vorming van de vervoersregio Amsterdam-Almere, de overgang naar het provinciefonds en de SVIR. Doelen van de visie zijn:

  • 1. Toekomst: reizigers moeten snel, betrouwbaar en veilig kunnen reizen en kunnen kiezen tussen vervoermiddelen. Flevoland groeit en dat leidt tot een toenemende vraag naar mobiliteit, zoals een IJmeerverbinding, Stichtselijn en de snelweg A30.
  • 2. Flevoland is een belangrijke schakel in de bereikbaarheid van Nederland en de metropoolregio Amsterdam.
  • 3. Verbinden: mobiliteit stelt in staat om te verbinden van netwerken, ontspanning, economie, natuur, water.
  • 4. Optimaal gebruik van OV-knooppunten: goed bereikbaar, vestiging van bedrijven met veel medewerkers, goede overstapfaciliteiten.
  • 5. Goede reisinformatie om keuzes tussen vervoermiddelen te kunnen zodat de infrastructuur zo goed mogelijk benut kan worden.
  • 6. Verkeersveiligheid nog verder verbeteren.
  • 7. Mobiliteitsontwikkeling gaat gepaard met een verbetering van de leefbaarheid en duurzaamheid.
  • 8. Investeringen in autoverkeer, beter openbaar vervoer, vergroten aandeel fietsverkeer, snel efficiënt goederenvervoernetwerk t.b.v. de economische ontwikkeling, aantrekkelijke vaarwegen t.b.v. recreatieve ontwikkeling.

Voor het plangebied betekent dit dat dit geen belemmeringen voor het bestemmingsplan oplevert.

Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

In de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (in Almere de Gemeentelijke Visie op Werklocaties, de GVW) voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied van de gemeente. In de GVW wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op het gebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad. De kaders voor het opstellen van de GVW worden gevormd door het Omgevingsplan Flevoland 2006, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 (is vervallen en vervangen door de RO-visie Werklocaties 2016 (zie hierboven)), de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (waarmee de gemeenten voor de komende tijd akkoord mee zijn gegaan), het Provinciaal Herstructureringprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en de beleidsregel. Gedeputeerde Staten zullen aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVW voldoet aan het provinciaal beleid. De beoordeling van een verzoek aan Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de GVW zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria.

Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale locatietype(n) deze worden gerekend.
  • Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden.
  • De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de
    bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen de herijking van het rapport Visie Werklocaties Flevoland dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien.
  • Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVV is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan.
  • De GVW bevat een onderbouwde gemeentelijke opgave op het gebied van werklocaties voor de korte en de lange termijn.
  • Over de planning en programmering van werklocaties heeft afstemming plaats gevonden op
    regionaal niveau.

Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Bij de aanwijzing van werklocaties dient de SER-ladder onverkort toegepast te worden zodat ligging, omvang en categorie van de locaties conform de SER-ladder wordt afgewogen door te toetsen aan:
    • 1. de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag;
    • 2. de mogelijkheid om deze behoefte door herstructurering of intensivering van bestaande locaties te ondervangen;
    • 3. clustering binnen of in aansluiting op bestaand bebouwd gebied;
    • 4. de inpasbaarheid ten opzichte van woonbebouwing;
    • 5. het optimaliseren van bereikbaarheid en vervoersaspecten.
  • De herstructureringsopgave is afgestemd op de meest recente versie van het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP).
  • Intergemeentelijke afstemming vindt plaats ten aanzien van de aanbodzijde (programmering en ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe bedrijven- en kantorenlocaties) en herstructurering van bestaande bedrijven- en kantoren locaties.
  • De GVW wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVW niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVW-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.

De provincie geeft in de beleidsregel aan welke zeven typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

De Vaart 1,2,3 is een specifiek werkmilieu-regulier bedrijventerrein. Deze terreinen zijn bedoeld voor bedrijven, kantoren en voorzieningen die qua schaal en functioneren (bijvoorbeeld milieuhinder, externe veiligheid, omvangrijke goederenstromen, autosnelweg ontsluiting) niet passen in centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus. Specifieke werkmilieus zijn goed bereikbaar per (vracht)auto en veroorzaken daarbij zo min mogelijk overlast voor de directe omgeving . Een goede verbinding met het hoofdwegennet is daarom belangrijk. Het autoverkeer moet zo snel en veilig mogelijk op het hoofdwegennet kunnen komen.

Reguliere bedrijventerreinen zijn specifieke locaties bedoeld voor de vestiging van bedrijven. Ten aanzien van de kantorenomvang geldt: dat maximaal 50% kantoorhoudendheid op kavelniveau is toegestaan, met uitzondering van een aan te geven (hoogwaardige) zone op het bedrijventerrein waarvoor een maximum kantoorhoudendheid van 70% op kavelniveau geldt, mits dit milieuhygiënisch kan worden ingepast.

Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt: dat een beeldkwaliteitsplan wordt toegevoegd aan een ruimtelijk plan voor een werklocatie grenzend aan de snelweg of provinciale weg.

Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:

  • a. dat het parkeren op eigen terrein danwel op gedeelde parkeerterreinen plaatsvindt, om te voorkomen dat het parkeren wordt afgewenteld op de omgeving;
  • b. dat een bedrijvenzone waar een maximum percentage kantoorhoudendheid van 70% op kavelniveau wordt gehanteerd, minimaal 2 keer per uur per richting in de spits met openbaar vervoer wordt ontsloten. De gemeente motiveert hoe de potenties voor openbaar vervoer optimaal benut worden;
  • c. dat voor een adequate auto-ontsluiting er een goede verbinding met het hoofdwegennet is;
  • d. dat er een goede fietsontsluiting is, die bij voorkeur de woongebieden en de werkgebieden rechtstreeks met elkaar verbindt.
  • e. dat een mobiliteitstoets wordt uitgevoerd zoals bedoeld in de regionale Nota Mobiliteit.

Ten aanzien van de leefbaarheid geldt: dat bedrijven toelaatbaar zijn die genoemd staan in de categorie 1, 2 en 3 van de VNG-bedrijvenstaat. Om onderscheid te maken met centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus ligt bij bedrijfsvestiging de voorkeur op categorie 3.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het locatiebeleid voor een Regulier Bedrijventerrein.

RO-Visie Werklocaties (2016)

Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben op 28 juni 2016 de RO-visie Werklocaties Flevoland vastgesteld. Het doel van de visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:

  • 1. Ladder voor duurzame verstedelijking staat centraal. Aangezien de juridische borging van de ladder al sinds 1 oktober 2012 is geregeld in het Bro, gaat de provincie geen aanvullende juridische vereisten toevoegen. De provincie is verantwoordelijk voor het generiek toezicht op de toepassing van de ladder.
  • 2. Echte stappen zetten in creëren van marktspanning en deprogrammeren. Met de (samenwerkende) gemeenten in Flevoland zal de provincie de (regionale) behoefteraming voor bedrijventerreinen, kantoren en winkels uitwerken en confronteren met het aanwezige en toekomstige aanbod. Waar nodig zal de provincie met de gemeenten extra stappen zetten om te komen tot het deprogrammeren van plannen en locaties.
  • 3. Dynamisch voorraadbeheer: centraal hierin staan drie zaken: 1) werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, 2) waar mogelijk schrappen van plannen die niet de beoogde kwaliteit toevoegen en 3) onder voorwaarden toevoegen en goede, nieuwe voorraad.
  • 4. Aanpak herstructurering en duurzaam beheer: tot eind 2015 kunnen aanvragen voor de PHP-regeling worden ingediend. Verwacht wordt dat de middelen uit het PHP dan ook op zijn. Om de herstructureringsopgave in de toekomst ook aan te pakken ziet de provincie twee sporen: 1) terugbrengen van het overaanbod en 2) met (nieuw) instrumentarium meer private actie op bedrijventerrein stimuleren.
  • 5. Duurzaamheid: de provincie streeft naar energiezuinige en klimaatbestendige werklocaties. Dit wil de provincie bereiken door de energievraag te beperken, duurzame energiebronnen in te zetten en energiebronnen zuinig en efficiënt te gebruiken. Daarnaast streeft de provincie naar duurzame mobiliteit. Voor een goede bereikbaarheid dienen nieuwe werklocaties daarom geaccommodeerd te worden rond multimodale verkeersknooppunten.
  • 6. Grip op de bestaande voorraad en monitoring: doel is het verbreden van de ontwikkeling van het instrument van de kwaliteitskaart naar alle Flevolandse gemeenten en voor de overige segmenten. Mogelijk kan hierbij aangehaakt worden op systemen die in omliggende regio's zijn en worden ontwikkeld, zoals de monitor werklocaties van het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord.
  • 7. Meer ruimte aan het veld via uitnodigingsplanologie: de komende jaren ligt er een flink aantal opgaven ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Het is echter niet zo dat de provincie deze problemen alleen gaat oplossen. De rol van de provincie is voornamelijk regisserend en bovenlokaal. De daadwerkelijke aanpak geschiedt in co-creatie met gemeenten, marktpartijen en andere partners. De provincie gebruikt daarbij de 'Ladder van Overheidsparticipatie' om de precieze provinciale rol te bepalen.
  • 8. Stimuleren van pioniers en ruimte voor experiment: de voorliggende veranderopgave roept om creatieve oplossingen. De provincie wil daarom ruimte blijven bieden aan pioniers en 'het experiment'. Per gemeente of regio wil de provincie één of enkele experimenten of voorbeeld projecten starten.

Met het oog op de verschuivende behoefte van formele naar informele locaties neemt de provincie afscheid van de zeven locatietypen uit de beleidsregel 'Locatiebeleid stedelijk gebied 2011'. Voor Almere is er met name een opgave voor bedrijventerreinen (daar is sprake van een mismatch door afnemende en veranderende marktvraag, planvoorraad is te groot), kantoren (afnemende vraag, leegstand loopt op) en winkels (minder vraag, kansrijke en kansarme winkelgebieden onderscheiden). In het locatiebeleid worden voortaan twee verschillende concepten van werklocaties voor het stedelijk gebied onderscheiden: formele en informele werklocaties.

a. Formele werklocaties zijn scherp afgebakend, monofunctioneel, bestemd voor handel, industrie en bedrijven in de hogere milieucategorieën. Enige (commerciële) dienstverlening is toegestaan. Beleid is schrappen en deprogrammeren en het tijdelijk anders bestemmen van gronden.

b. Informele werklocaties zijn locaties in milieucategorieën 1 tot en met 3, waarbij sprake is van een zekere menging met andere functies.

Kantorenlocaties: de opgave is een kwalitatieve groei zonder dat de kwantiteit toeneemt; keuze maken tussen locaties waar uitbreiding mag die echt iets toevoegt aan de bestaande voorraad en locaties waar het aantal kantoren verminderd moet worden; aanvalsplan voor de leegstand opstellen.

Winkels: gemeenten moeten aangeven welke winkelgebieden kansrijk zijn; nieuwe winkelgebieden of grote uitbreidingen worden getoetst aan de Ladder en mogen niet buiten 'stedelijk gebied'; detailhandel op bedrijventerreinen mag niet.

Leisure biedt kansen om de (be)leefbaarheid te vergroten; inspelen op kansrijke ontwikkelingen: kwaliteit toevoegen en toetsen aan de Ladder.

Maatschappelijk vastgoed en zorg: de ladder is bij nieuwe ontwikkelingen bepalend.

Landelijk gebied: zie bestaand beleid in Omgevingsplan 2006, beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008, agenda Vitaal Platteland 2015 en onderzoek ruimtelijke gevolgen van nieuwe werkvormen in Flevoland 2013.

De visie bevat een veranderagenda als aanzet voor het noodzakelijke transitieproces dat gemeenten de komende jaren moeten ondergaan bij werklocaties. Hierbij ligt de focus op elf agendapunten waaraan inhoudelijke en procesindicatoren zijn gekoppeld om de voortgang hiervan te monitoren. Gemeenten zijn in de 'lead' op de agendapunten die direct raken aan de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties. De provincie is in de 'lead' op de agendapunten met een bovenlokale impact. Het gaat om:

  • 1. Van ontwikkelaarsdenken naar beleggersdenken: toekomstbestendig werklocatiebeleid
  • 2. Bedrijventerreinen: minder en beter
  • 3. Naar kantoren met toekomstwaarde
  • 4. Borgen van levendige centra in Flevoland
  • 5. Meer aandacht en zorg voor maatschappelijk vastgoed
  • 6. Leisure als kans en smeermiddel
  • 7. Nieuwe economische dragers in het landelijk gebied/VAB's
  • 8. Meten is weten: grip op de bestaande voorraad
  • 9. Ruimte voor het experiment: Flevolands pionieren
  • 10. Financieel toezicht: reductie financiële risico's
  • 11. Actuele en realistische convenanten.

Voor het plangebied betekent dit hier sprake is van een formele werklocatie. De vestiging van bedrijven uit de hogere milieucategorieën is hier mogelijk, als zodanig is het bedrijventerrein De Vaart door de provincie hiervoor aangewezen.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de archeologie. In de Beleidsregel zijn criteria vastgesteld die Gedeputeerde Staten hanteren bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het gaat om de volgende criteria: Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn. Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd. In bestemmingsplannen, projectbesluiten, wijzigings- en uitwerkingsplannen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van omgevingsvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig moeten zijn.

Het plangebied valt in het Omgevingsplan binnen de gebiedsaanduiding 'archeologisch aandachtsgebied'. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. De inzet in deze gebieden beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel – indien niet anders mogelijk – opgraven van individuele archeologische waarden. De uitwerking van archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. In het bestemmingsplan zijn de te verwachten behoudenswaardige archeologische waarden beschermd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. In paragraaf 5.9 is de watertoets voor het bestemmingsplan opgenomen.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidsregel bescherming landschap 2008
  • Verordening groenblauwe zone
  • Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

1. Koester diversiteit

2. Verbind plaats en context

3. Combineer stad en natuur

4. Anticipeer op verandering

5. Blijf innoveren

6. Ontwerp gezonde systemen

7. Mensen maken de stad

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Omgevingsvisie Almere (2017)

Volgens plan is Almere uitgegroeid tot een moderne tuinstad van stadsdelen in een groen-blauw raamwerk. De omgevingsvisie is erop gericht dit te behouden, maar ook de vele uitdagingen aan te kunnen gaan. Deze visie is gebaseerd op twee principes: organische ontwikkeling (spontaan, geen vast eindbeeld) en adaptief beleid (inspelen op verrassingen, geen blauwdrukken). Deze principes liggen ten grondslag aan vier uitgangspunten:

  • 1. ontwikkel en onderhoud het goede.
  • 2. van tuinstad naar growing green city: de bestaande afwisseling van groen-blauw en bebouwing moet worden behouden, maar in de growing green city staan de vele betekenissen van groen centraal: Almere is op termijn een stad die gezond eten, schone energie en zuiver water produceert, waar afval wordt hergebruikt met een grote rijkdom aan planten en dieren.
  • 3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk: Almere levert aan de noordelijke randstad als sterke, aantrekkelijke regio een grote bijdrage met een gedifferentieerd, anders (dan in de regio) woningaanbod én de unieke ligging aan bijzondere landschappen. De as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere staat centraal en de groei met 60.000 inwoners en 100.000 arbeidsplaatsen.
  • 4. uitnodiging aan iedereen: met eigen initiatieven bijdragen aan de ontwikkeling van Almere. De gemeente stimuleert en ondersteunt initiatieven en stelt de kaders waarbinnen initiatieven mogelijk zijn, om prioriteiten te stellen en om opgaven van algemeen belang te kunnen realiseren. Daarvoor is een ruimtelijke hoofdstructuur vastgelegd. Dit toont per laag aan wat waardevol is en welke kaders gelden bij initiatieven:
    • a. polderlaag (water, cultuurhistorie, natuurontwikkeling): kwaliteit water omhoog, meer waterberging, bescherming grondwater, recreatieve waarde van het water verbeteren, optimaal profiteren van de natuur bij projecten, blauw-groene buffers versterken, toegankelijkheid/herkenbaarheid van de grote bossen verbeteren, aandacht voor de gebieden Oosterwold, Trekwegzone en Duin.
    • b. netwerklaag (wegen, spoor, busbanen, fietsroutes): functionaliteit van infrastructuur (IJmeerlijn, Stichtselijn, nieuw Station centrum en fiets-auto-openbaarvervoer), focus op duurzame energie, kwaliteit ICT-netwerken, 'slimmer maken van de stad (automatische afvalverwerking);
    • c. stedelijke laag (meerkernige opzet, bijbehorende voorzieningen, diversiteit): 'mensen maken de stad': inwoners en bedrijven geven zelf vorm aan de eigen toekomst en met betrekking tot voorzieningen:

- wonen en werken: functiemenging, meer betaalbare woningen voor senioren, kleine huishoudens voor beter evenwicht, transformatie, negen focusgebieden (zie programmaplan wijkgericht werken).

- wonen en zorg: zo lang mogelijk zelfstandig wonen door voldoende geschikte woningen waar zorg geleverd kan worden, bv. (groeps)woningen voor begeleid wonen.

- centrale voorzieningen: versterking Almere centrum, functiemenging in stads(deel)centra

- detailhandel: complementariteit van winkelcentra versterken, met name Poort, Buiten en Haven.

- sociaal-maatschappelijke voorzieningen: in alle stadsdelen gezondheidscentra, basisscholen en buurtontmoetingscentra.

- culturele voorzieningen: bevorderen vraag en faciliteren.

- onderwijs: versterken leer- en werkomgeving, opstellen integraal Huisvestingsplan Onderwijs (stadscentrum als campus, gezamenlijk ruimtegebruik), groenonderwijs.

- toerisme en recreatie: ruimte bieden voor kansrijke initiatieven, versterken kust-Duin en Nationaal Park.

- sport: clusteren van voorzieningen, direct in woonomgeving, uitnodigende groen-blauwe structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0031.png"

figuur: ruimtelijke hoofdstructuur

Ruimtelijke reserveringen

Met deze eerder gemaakte beleidskeuzes dient rekening te worden gehouden bij (ruimtelijke) initiatieven:

  • 1. ontwikkeling Eemvallei: strook in Oosterwold, gereserveerd voor landschapsontwikkeling en landbouw vanwege de vroegere rivier de Eem.
  • 2. Stichtselijn en IJmeerlijn: toekomstige openbaar-vervoerslijnen naar Utrecht en Amsterdam. Dit hangt af van verdere woningbouwontwikkeling en dient nog onderzocht te worden qua haalbaarheid, modaliteiten en grondbeslag.
  • 3. diverse infrastructurele reserveringen: A6, A27, hoogspanningslijn, autowegen, fietspaden.
  • 4. reservelocaties voor ontwikkelingen op de lange termijn: Almere Stad (2F7, Oostkavels, delen Vaart 4), Almere Poort (Pampushout I, II, III), Almere Hout (Overgooi, Stichtsekant, Vogelhorst, Twentsekant).
  • 5. Almere Pampus inclusief buitendijks gebied: voor de lange termijnontwikkeling na 2025-2030, na positief besluit IJmeerlijn en na bouw van 25.000 woningen in Almere.
  • 6. Buitendijkse ontwikkeling Almere Haven.

De gereserveerde locaties of andere gebieden die nog niet ontwikkeld zijn, kunnen tijdelijk gebruikt worden voor bv. het opwekken van duurzame energie (zonnevelden) of verbouw van gewassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0032.png"

figuur: reserveringen

Voor het plangebied betekent dit dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Almere. Met de groei van Almere zullen bedrijven verder groeien en zullen nieuwe bedrijven zich vestigen op bedrijventerreinen.

Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)

Het gaat hier om een bestuurlijke inspanningsverplichting van het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Almere en het Waterschap Zuiderzeeland om gezonde systemen te ontwerpen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de stad. Dit geldt voor zowel de toekomstige stedelijke gebieden als voor de bestaande stad. Systeeminnovaties worden ontwikkeld ter bevordering van duurzame gebiedsontwikkeling. De innovaties hebben betrekking op energie, mobiliteit, water en productief landschap. De doelstellingen in de afspraken zijn:

  • Bij de ontwikkeling van Almere wordt ernaar gestreefd dat de gemeente – met gebruikmaking van de directe omgeving – energieneutraal (exclusief mobiliteit) is vanaf 2025. Hierbij wordt minimaal 40% van de energievraag binnen de gemeente op een duurzame manier opgewekt. De gebiedsontwikkelingen van Almere zijn energieneutraal en zo mogelijk energieproducerend. De energiedoelstelling wordt bereikt door energiebesparing en door toepassing van duurzame vormen van energieopwekking (o.a. zonne-energie, windenergie, groen gas, biogas, warmte-koudeopslag).
  • Bij de groeiopgave worden de mogelijkheden benut om duurzame vormen van mobiliteit uit te breiden. Focus ligt op schone en energiezuinige mobiliteit en voorkomen van milieuproblemen (geluid, fijnstof etc). Ambities zijn dat voor het personenvervoer nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de gewenste verschuiving van het traditionele gemotoriseerd vervoer, in de richting van een groter aandeel openbaar vervoer en een groter aandeel elektrisch vervoer.
  • De groenblauwe omgeving wordt waar mogelijk en wenselijk – naast haar traditionele gebruiksvormen t.a.v. cultuur, natuur en recreatie – ingezet om ruimte te bieden aan de gezonde systemen van de stad. Het gaat hierbij om de gezonde systemen van energie, water en mineralen kringloop (o.a. lokale voedselproductie en gft-verwerking). Indien deze nieuwe functies in de groenblauwe omgeving leiden tot exploitatie-opbrengsten, zullen deze mede ingezet worden voor de uitbreiding, kwaliteitsverhoging en beheer van de groenblauwe omgeving.
  • De ontwikkeling van Almere zal gepaard gaan met de ontwikkeling van een bijbehorend duurzaam watersysteem. De opgaven van wateroverlast en droogte worden verbonden met de ruimtelijke opgaven van Almere. Almere wordt een klimaatbestendige stad.

De partijen bieden ruimte aan duurzaamheidinitiatieven die bijdragen aan het realiseren van de duurzaamheiddoelstellingen voor water, energie, mobiliteit en productief landschap conform deze Afspraken Duurzaam Almere.

Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk. Verder is, mede met het oog op wateroverlast het structurele water als zodanig bestemd en bovendien zijn de mogelijkheden voor het groen beperkt.

Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025.

Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland. In deze werklijn is opgenomen dat in elk nieuw bestemmingsplan kleinschalige windinstallaties mogelijk worden gemaakt via binnenplanse afwijking van de bouwregels, waarbij de windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw geplaatst moet worden. De toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden en de rotordiameter van de windinstallaties mag maximaal 2 meter bedragen (zie Programmaplan Energie werkt!, pagina 26).

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk. 

Programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019 (2015)

In het Coalitieakkoord 2014-2018 is beschreven dat de 'Focus in de wijk' ligt. In de programmabegroting van de raad uit 2015 is als één van de speerpunten genoemd het wijkgericht werken. Er is meer ruimte voor initiatieven uit de wijk. Gebiedsgerichte vraagstukken en samenwerken staat centraal. Over een aantal gebieden maakt de gemeente zich zorgen. Middels een integrale, preventieve, vraagstukgestuurde aanpak kan deze zorg worden weggenomen en omgebogen naar kansen en nieuwe perspectieven. De aanpak is verwoord in het Programma wijkgericht werken tot 2019. Erin is aangegeven hoe het wijkgericht werken wordt doorontwikkeld. Er zijn negen focusgebieden, waarin de gemeente extra programmasturing inzet om het toekomstperspectief te beïnvloeden en kansen te benutten. Het gaat om:

  • 1. Centrum Almere Haven: doorontwikkelen tot een attractief stadsdeelcentrum: aantrekkelijke winkels, toerisme versterken, kuststrook verlevendigen, bereikbaarheid en openbaar gebied verbeteren;
  • 2. Binnenring Almere Haven (Centrum, Wierden, Laren, Hoven, Werven en Gouwen): sociaaleconomische positie verbeteren: sociale participatie bevorderen, armoede aanpakken, woningen middensegment toevoegen, voorzieningen op peil.
  • 3. Centrumrand Almere Stad (Steden-, Staatslieden- en Kruidenwijk): integrale straataanpak om sociaaleconomische positie te verbeteren: (arbeids)participatie omhoog, schuldenproblemen en zorgconsumptie naar beneden, aanpak overgewicht en problemen van kinderen en bewonersorganisaties ondersteunen.
  • 4. Waterwijk: seniorenproof: meer ontmoetingsplekken en activiteiten voor senioren, werving/ bemiddeling van vrijwilligers.
  • 5. Almere Centrum: kloppend hart van Almere en regio: samenwerking en beleving vergroten, basis op orde, leegstand onder controle.
  • 6. Centrum Almere Buiten: doorontwikkelen tot attractief stadsdeelcentrum: nieuwbouw Noordeinde en Globeplein, evenementen, Koers 'Ons Buiten Thuis' (basiskwaliteit, sfeer, ondernemersklimaat omhoog, betere veiligheid).
  • 7. Buurten Almere Buiten: van programmamanagement naar regulier: renovatie/ nieuwbouw, Bouwmeesterhuis, voorzieningen Doenersdreef, veiligheid (Molenbuurt).
  • 8. Buitenvaart: energyzing & feeding: experimenten voedselproductie en duurzame energieproductie, creëren toeristische functies.
  • 9. Almere Poort: energieke samenleving: bewonersorganisatie Cascadepark, zelfbouw (IBBA).

Voor het plangebied betekent dit dat dit voldoet aan het Programmaplan.

Welstandsnota Almere (2018)

Op 12 juli 2018 heeft de gemeenteraad ingestemd met de nieuwe Welstandsnota, waarbij de vorige nota uit 2014 is ingetrokken. Net als in die vorige nota zijn grote delen van de stad welstandsvrij, omdat de kwaliteit van de bebouwing bij bewoners in goede handen is en het stadsbeeld hiermee levendiger en verrassender kan worden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te
worden op het welstandsaspect. Ten opzichte van de vorige nota zijn het Floriadegebied en Duin Etalagebieden geworden in plaats van vallend onder respectievelijk het groenblauw raamwerk en welstandsvrij en is de contour van centrum poort aangepast.

De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's, omdat daar het bewaken van het gemeenschappelijk belang (identiteit en gezicht van de stad en kwaliteit van de collectieve ruimte van de stad) van groot gewicht is:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit
groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage
leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen'
(zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zich door
Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestandsdelen van deze
hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

  • De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in
belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die van collectief belang zijn.

  • Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die
reden extra bescherming. Het gaat om de Bouwrai-gebieden Muziekwijk 1990, Filmwijk 1992, Het Gewilde Wonen 2001 in de Eilandenbuurt en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud. De Regenboogbuurt valt hier niet onder en is dus vooralsnog welstandsvrij.

  • Etalagegebieden

Duin en Floriade zijn unieke ontwikkelgebieden met een meerwaarde voor Almere. Deze gebieden zijn welstandsplichtig, behalve voor gronden waarvoor nog geen omgevingsvergunning is verleend. Met andere woorden: een aanvraag voor een nieuwe woning is niet welstandsplichtig, maar een aanvraag voor verbouw aan een bestaande wel. De aanvraag voor de nieuwe wordt beoordeeld door een kwaliteitsteam.

  • Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële
belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot.
Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan
reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0033.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is, wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de
omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan het college supervisie door kwaliteitsteams instellen, bijvoorbeeld in etalagebieden. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Voor het plangebied betekent dit dat het reclamebeleid uit de Welstandsnota van toepassing is en dat een deel van het groen-blauwe raamwerk in het plangebied ligt.Ook liggen er percelen langs hoofdinfrastructuur. Voor deze gronden is de Welstandsnota van toepassing. Voor het overige is het gebied welstandsvrij.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor het plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de verbeelding.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Voor het plangebied betekent dit dat masten en antennes mogelijk zijn gemaakt.

Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

De regels in de Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen. De oevers langs de watergangen zijn niet aangewezen als afmeeroever. In de bestemming 'Water' is in de bestemmingsomschrijving aanleggelegenheid niet opgenomen, waardoor het gebruik als afmeeroever op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan.

Prostitutiebeleid Almere (2000) 

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).

In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten, omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is verbonden aan extra voorwaarden.

Voor het plangebied, zowel gebied De Vaart 1,2 en 3 als het Groene Kadeweg gebied betekent dit dat seksinrichtingen niet zijn toegestaan.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Voor het plangebied betekent dit, vanwege het gebrek aan controlemiddelen, de vestiging van een coffeeshop niet mogelijk is.

Nota bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)

De nota 'bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden' vormt het kader voor toetsing van verzoeken voor de bouw van een bedrijfswoning bij een voorziening/ bedrijf. Vanwege de bedrijfsvoering of veiligheidsoverwegingen is het vrijwel altijd noodzakelijk/wenselijk om een bedrijfswoning te realiseren bij een vestiging in het buitengebied of in de groene stedelijke gebieden. Vanuit deze gedachte is in beginsel één (inpandige) bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning dient wel inpandig in het bedrijfsgebouw te worden geïntegreerd. Hiermee kan opsplitsing van bedrijf en woning zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien inpandig realiseren van een bedrijfswoning niet mogelijk is, kan met een vrijstellingsprocedure een solitaire bedrijfswoning worden toegestaan. Bij herziening van de bestemmingsplannen voor bestaande terreinen kunnen alleen de aanwezige bedrijfswoningen worden/blijven gelegaliseerd en zal een beperkte overgangsregeling gelden.

Voor het plangebied betekent dit dat nieuwe bedrijfswoningen in het plangebied niet zijn toegestaan.


Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)

Op 19 mei 2000 heeft het college van B&W het 'uitgiftebeleid benzineverkoop' vastgesteld. Het beleid gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Voor het plangebied betekent dit dat de vestiging van een benzineverkooppunt mogelijk is. Met name aan het Brugplein zou de vestiging van een benzineverkooppunt een goede ontwikkeling zijn, als onderdeel van het gewenste business facility point.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van het geldende bestemmingsplan, in de infrastructuur zijn geen wijzigingen voorzien.

3.3 Werk in de stad

De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015)

De Economische Kracht van Almere bevat de economische agenda, de programmalijnen en speerpunten, voor de periode 2015-2019. Almere maakt deel uit van de economische topregio Noordvleugel. Dit vraagt om een aantrekkelijk vestigingsmilieu. Almere richt zich op het doorontwikkelen van de eigenheid van Almere en de complementariteit van de stad in de Noordvleugel. De programmalijnen zijn:

  • Excellent gastheerschap via het faciliteren van bestaande en nieuwe bedrijven, door onder meer het contact houden met gevestigde bedrijven en het versterken van aanspreekpunten tussen gemeente en ondernemers;
  • Stimuleren van nieuwe kansen en mogelijkheden van ondernemers, door onder meer het mogelijk maken van bestemmingsverruiming van leegstaande (kantoor)gebouwen;
  • Inspannen om knelpunten op te lossen die ondernemers signaleren;
  • Dienstverlening aan ondernemers via het Ondernemersplein;
  • Inzetten voor heldere en soepele toepassing van regelgeving, door onder meer aanpassing en verruiming van het beleidskader over werklocaties (GVW);
  • Cultuurverandering van de gemeentelijke organisatie gericht op het adequaat en vlot bedienen van ondernemers met snelle en 'to-the-point' dienstverlening;
  • Doorontwikkelen van de clusteraanpak met EDBA 2.0, bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen, gericht op economische structuurversterking in Almere.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019.


Detailhandelsvisie Almere (2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Voor het plangebied betekent dit dat dagelijkse detailhandel niet is toegestaan. Alleen voor zover deze ondergeschikt is aan de hoofdfunctie is detailhandel toegestaan tot een maximum van 20 % van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. Eveneens zijn internetwinkels en afhaalpunten niet toegestaan, een webwinkel is wel toegestaan.

Afhaalpunten (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om pure afhaalpunten ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden.

Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat pure afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) worden hiervan uitgesloten.

Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

Dit betekent voor het plangebied dat een afhaalpunt niet is toegestaan.


Kringloopwinkels (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op Poldervlak is begin 2014 afgebrand.

In vergelijking met de definitie zoals die is opgenomen in de Detailhandelsvisie Almere 2014 zijn de termen 'breed assortiment' en 'om niet' toegevoegd, mede om het verschil te benadrukken met een 'gewone' tweedehandswinkel.

Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra.

De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hier voor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant (logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn. Parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Dit betekent voor het plangebied dat kringloopwinkels niet zijn toegestaan.

Gemeentelijke Visie op de Werklocaties (2016)

De Gemeentelijke Visie op Werklocaties (= GVW) vormt het beleidskader voor het vestigen van economische activiteiten. De dynamiek in de huisvesting van economische activiteiten is groot en de GVW geeft de kaders om te bepalen waar initiatieven kunnen komen en welke ruimtelijke randvoorwaarden daarbij gelden. Uitgangspunt is dat overal in Almere gewerkt kan worden. Daarbij passen een optimale flexibiliteit en functiemenging. De GVW bestaat uit een leidraad en kaartbeelden, de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 en het beleid voor Facilitypoints. De leidraad geeft op hoofdlijnen aan welke soorten economische activiteiten zich in welk soort milieu kunnen vestigen en vormt de basis voor bestemmingsplannen. Doel is om initiatieven zorgvuldig in te kunnen passen. De leidraad geeft richting aan waar wat is toegestaan, maar sluit tegelijk ook niets uit, mits dit geen afbreuk doet aan het milieu dat op die plek van toepassing is. Niet alle aspecten lenen zich daarom voor inpassing in bestemmingsplannen zonder dat er sprake is van concrete initiatieven. In individuele gevallen kan afgeweken worden van het beleid op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing.

  • A. Centrummilieus: mix aan activiteiten met wonen in hoge dichtheid naast elkaar; alleen activiteiten in categorieën A, B of C: winkels, horeca, werken aan huis.
  • B. Woonmilieus: werken aan huis en kleinschalige, zelfstandige werkplekken in de wijken met beperkte effecten; Indische buurt, Floriadegebied en Duin zijn woon-werkmilieus met mix van wonen en werken (en horeca) onder voorwaarden.
  • C. Werkmilieus:

* Binnenstedelijk: ruimte voor verkleuren naar diverse activiteiten; binnen de kom van woonbebouwing; qua schaal en maat aansluitend op woonomgeving; vanwege ligging tegen woonmilieus alleen categorieën A, B of C; kantoorhoudendheid tot max 50% per bedrijf en/of 1500 m2 zelfstandige kantoren per kavel met een maximum van 25% van het bebouwd gebied per bedrijventerrein; voorzieningen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel niet met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; Naar aanleiding van concrete initiatieven kan wonen eventueel aan de randen van het terrein mits voldaan aan de goede ruimtelijke ordening. Horeca, anders dan ondergeschikt, kan eventueel ook naar aanleiding van concrete initiatieven worden toegestaan.

* Regulier: geschikt voor grotere bedrijven (categorie 1 t/m 3.2); voorzieningen en horeca mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel nee met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; geen wonen toegestaan.

* Industrie: alleen op De Vaart; grootschalige en zware bedrijven (t/m categorie 5.3); mogelijkheden voor andere functies zijn beperkt; geen wonen toegestaan.

* Kantoren: categorieën A, B of C; voorzieningen mogen; horeca en wonen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijk ordening); detailhandel mag alleen in Centrum Almere Stad.

* Agrarisch: alleen op de Buitenvaart; voorzieningen, horeca (t/m horecacategorie 3) en detailhandel alleen ondergeschikt; wonen alleen in bedrijfswoning of plattelandswoning.

  • D. Groene milieus: recreëren is de hoofdfunctie; landschap geeft richting aan de vorm en type gebruik van nieuwe initiatieven zodat elke toevoeging het groene milieu versterkt; kleinschalige bedrijven, voorzieningen en horeca zijn mogelijk onder deze voorwaarden.

Naast de GWV en de bestemmingsplannen zijn er andere instrumenten van toepassing voor het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte: RRAAM 2013, de Ladder voor duurzame verstedelijking, stedelijk programma, regionale programma afspraken (metropoolregio Amsterdam), beheer bedrijventerreinen en aanpak leegstand/ taskforce wonen met welzijn en zorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0034.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0035.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0036.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0037.png"

Het plangebied is bestemd voor bedrijven uit de milieucategorieën 1 t/m 4. Dit bestemmingsplan voorziet erin het bedrijventerrein De Vaart te zoneren voor industriële activiteiten (zwaar) en voor reguliere bedrijfsactiviteiten zijnde de Creatieve Campus Almere.

De Vaart is het enige bedrijventerrein in Zuidelijk Flevoland waar 'industrie-bestemming' nog mogelijk is. Daar waar vertrekkende bedrijven grote, specifieke kavels en/of bedrijfspanden achterlaten waar moeilijk nieuwe eigenaars/gebruikers voor te vinden zijn, dient via maatwerk tot een oplossing gekomen te worden. Dat kan betekenen dat in het uiterste geval functies van een lagere milieucategorie toegelaten kunnen worden, zolang deze maar niet de mogelijkheden van de bestaande/overige bedrijven op de Vaart negatief beïnvloeden. Vanwege deze status als industrieel werkmilieu is wonen niet toegestaan.

Het Groene Kadeweggebied is aangemerkt als een regulier werkmilieu. Dit betekent dat ook hier wonen niet is toegestaan. 

Vestigingsvisie Horeca Almere 2016

Uitgangspunt is om horeca te concentreren en te mengen met andere activiteiten in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en de Kustzone Poort/ Strand Duin. In andere milieus is horeca alleen toegestaan, mits het inpasbaar is op basis van regelgeving en een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0038.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0039.png"

De Indische Buurt is in dit schema niet opgenomen, omdat het een specifiek terrein betreft.

Afwijkende situaties:

  • Deventerpad, Centrum Almere Stad: alleen categorie A toegestaan, met uitzondering van de functie cafés en bars. Een café of bar wordt wel aanvaardbaar geacht voor de percelen Deventerpad 18, 24 en 26, mits kan worden voldaan aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Bouwbesluit.
  • Brongouw 148, een bestaand café in de Gouwen, Almere Haven; s'-Hertogenboschplein 21 in Stedenwijk, Almere Stad + Hengelostraat 8a in Stedenwijk, Almere Stad: cat. 1-3 + 4 van de Staat van Horeca-activiteiten aanvaardbaar.

Voor het plangebied betekent dit dat ondergeschikte horeca mogelijk is. Het zware industrieterrein leent zich verder niet voor horeca, behalve op de Creative Campus Almere aan de Bolderweg 2.

Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)

Het uitgiftebeleid benzineverkooppunten gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

In het plangebied is momenteel één onbemand tankstation. Op grond van het Uitgiftebeleid is er in het plangebied nog ruimte voor één tankstation. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Uitgiftebeleid benzineverkooppunten.

3.4 Groene stad

Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)

Dit plan is een samenhangende visie voor alle wateraspecten, opgesteld door gemeente en waterschap met meerdere betrokkenen. De ambitie is om Almere verder te versterken als een 'stad van het zuiverste water': een ondernemende, veelzijdige waterstad. Almere beschikt over een royaal, gezond watersysteem in een groene en waterrijke omgeving, dat door de inwoners wordt gewaardeerd. Maar door klimaatverandering is er vaker extreme neerslag, hitte en droogte, is er overlast door de overmatige waterplantengroei en de biodiversiteit blijft achter bij de potentie. Ook is er vraag naar innovaties op watergebied door de bodemdaling en grondstoffenschaarste. Bovendien biedt elk (bouw)project kansen voor duurzame oplossingen en een aantrekkelijke leefomgeving. Dit is een groeiende stad waardevol. Vanuit vier doelstellingen wordt daarom gewerkt aan:

  • I. Slim waterbeheer;
  • II. Een aantrekkelijke waterstad;
  • III. Levend water: biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier;
  • IV. Een stad zonder afval(water).

Bij de uitvoering richt de gemeente zich op:

  • wat we nu al doen: waterschap en gemeente spannen zich in voor het goed functioneren van alle waterketens middels het beheer en onderhoud van de blauwe infrastructuur (riolen, zuiveringsinstallaties, sloten en gemalen);
  • wat we anders gaan doen: de wereld verandert snel en dat vraagt om nieuwe oplossingen:
  • Almeerders en hun water: activiteiten organiseren samen met inwoners, ondernemers en organisaties, betere dienstverlening, meer en gerichter contact over actuele onderwerpen en het sluiten van 'blue deals';
  • richtlijnen voor beheer en ontwikkeling: activiteiten om waterbeheer op orde te brengen en water optimaal te integreren in gebiedsontwikkelingen (water is een aantrekkelijk element en de leefomgeving verbetert door de aanwezigheid van water);
  • innovatietrajecten: samen met kennispartners werken aan drie toekomstopgaven: een toekomstbestendige blauwe infrastructuur (riool in een slappe bodem), het innoveren met nieuwe meren (monitoren gebruik) en het verwaarden van de waterkringlopen (vinden van afzetmarkten en experimenteren met nieuwe technologieën).

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterplan.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0040.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z19-on01_0041.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk.Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het groen-blauwe raamwerk. Wel is er een verbindingszone binnen het plangebied geprojecteerd. Deze wordt in het bestemmingsplan gerespecteerd.

Ecologisch Masterplan (2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  • a. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • b. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • c. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • d. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • e. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • f. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • g. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • h. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.

Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.

Voor het plangebied betekent dit dat dit plan geen belemmering vormt.

3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces, 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op afwijkingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor De Vaart 1, 2, 3 zijn de veiligheidsaandachtspunten voor verkeersveiligheid, sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid van belang bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de concrete invulling van deze nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de veiligheidschecklist.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Voor De Vaart 1,2,3 betekent dit dat verkoop en opslag van consumentenvuurwerk is toegestaan mits aan de veiligheidseisen wordt voldaan.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  • Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 21 april 2016 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 29 april 2016 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf Waarde-Archeologie 1 t/m 6)

De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan twee condities is voldaan: 1. De voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling, en 2. De betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen. De inzet van beschikbare middelen richt zich op gebieden waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen.

Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Bij onderzoek kunnen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld. De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening 2016 en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing van behoudenswaardige vindplaatsen geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Gemeentelijke Archeologieverordening (2016)

In de gemeentelijke Archeologieverordening is vastgelegd hoe het college omgaat met archeologisch waardevolle terreinen en voor welke terreinen een vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden waarbinnen op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Daar buiten liggen gebieden waarbinnen archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

In de Archeologieverordening 2016 wordt onderscheid gemaakt tussen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”. Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met vrijstellingen. De vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen Steentijdvindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit te behouden in situ.

    Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   Wad-/Kwelderafzettingen / Dekzand   500 m2   150 cm  
Waarde 2   Dekzand   500 m2   100 cm  
Waarde 3   Dekzand   500 m2   50 cm  
Waarde 4   Oeverwallen/rivierduinen   100 m2   50 cm  
Waarde 5   Behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   Buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  


In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat de gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moet worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Een deel van het plangebied is aangemerkt als gebied dat is vrijgesteld. Daar geldt geen onderzoeks- of vergunningsplicht. Een veel groter deel is aangeduid als gebied, waar behoudenswaardige archeologische waarden aangetroffen zouden kunnen worden. Deze zijn via de dubbelbestemming 'waarde-archeologie 1' beschermd, zodat er eerst onderzoek gedaan moet worden alvorens gebouwd kan worden of aanleg van werken kan plaatsvinden bij bouwwerken groter dan 500 m². Een deel van het gebied is aangemerkt met de dubbelbestemming 'waarde-archeologie 4'. Daar kunnen ook archeologische waarden worden aangetroffen. Dit gebied is beschermd en er kan pas worden gebouwd bij bouwwerken groter dan 100 m² na onderzoek. Het gebied bevat drie behoudenswaardige vindplaatsen in het Groene Kadeweg gebied. Deze zijn middels de dubbelbestemming 'waarde-archeologie 5' beschermd. Bebouwing of aanleg van werken is daarop in beginsel niet toegestaan. Echter ten behoeve van de vindplaatsen zijn wel kleinschalige bouwwerken toegestaan. In het hele gebied met uitzondering van de al aangetroffen vindplaatsen geldt dat er toevalsvondsten gedaan kunnen worden. Deze moeten dan zo spoedig mogelijk worden gemeld waarna door het bevoegd gezag wordt besloten hoe verder.

Visie Cultuur 2.0

In het kader van het Integraal Afspraken Kader (IAK) is in 2012 onder de titel 'Cultuur 2.0' de visie op cultuur vastgesteld. De stad besteedt veel zorg en geld aan het behouden en onderzoeken van een groot areaal aan vindplaatsen. Op archeologisch gebied bijvoorbeeld is Almere uniek met de toolbox 'Steentijdwildernis': een inrichtingsconcept waarmee de archeologische vindplaatsen uit de steentijd beleefbaar en bruikbaar worden gemaakt. De gemeente heeft als doelstelling dat in 2030 de Almeerse archeologie onderdeel is geworden van het collectieve geheugen van de Almeerders, onder andere door cultuureducatie.

Voor het plangebied betekent dit dat, ter bescherming van de aanwezige archeologische resten, in de regels de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie “1, “4” en “5" zijn opgenomen voor de terreinen waar behoudenswaardige archeologische resten kunnen worden aangetroffen.

Overig beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Plan van Aanpak Studentenhuisvesting (2011);
  • Beleidslijn tuinvergrotingen (2013);
  • Economisch Masterplan voor de locatie A6/A27 (2004);
  • Werken in de wijk (2005);
  • Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015);
  • Agenda Toerisme en recreatie 2016-2022 (2016);
  • Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003);
  • Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005);
  • Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (2008);
  • Cultuurnota 2009-2012 (2008);
  • Cultuurbrief 2013-2016, Modern - zelfbewust - toegankelijk (2012);
  • Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017);
  • Inrichting schoolpleinen (1999);
  • Nota 'Evenementen in Almere' (2015);
  • Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003).

Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Inleiding

In dit bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand en explosiegevaar).

De hier gebruikte lijst deelt de bedrijven in in zes gewone categorieën (waarbij twee categorieën nog zijn onderverdeeld in subcategorieën) en drie A categorieën. Categorie 1 heeft betrekking op bedrijven die geen hinder van belang veroorzaken en categorie 6 op zeer zware industrie. De drie A categorieën (categorieën 4.1A/4.2A, 5A en 6A) bevatten de inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

Gebruikte bronnen

Als belangrijkste bron bij het opstellen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebruikgemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009. In deze lijst worden voor een groot aantal bedrijfstypen en activiteiten richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk gegeven. Daarbij is ervan uitgegaan dat de bedrijven ter voorkoming van hinder en/of gevaar die technieken toepassen, die thans als de meest gebruikelijke worden beschouwd.

De lijst is ten behoeve van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met behulp van andere bronnen en praktijkervaringen verder verfijnd (o.a. differentiatie naar grootte). De Staat van Bedrijfsactivieteiten wijkt dus op een aantal punten af van de lijst van bedrijfstypen van de VNG.

In deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor de indeling van de bedrijven naar activiteiten, net als in de VNG-publicatie, uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) uit 1993.

Categorie-indeling en criteria voor de toelaatbaarheid van bedrijven

In de VNG-publicatie zijn de 10 richtafstanden van de lijst van bedrijfstypen teruggebracht tot zes categorieën. Met het oog op de praktische toepassing zijn in deze Staat van Bedrijfsactiviteiten de categorieën 3 en 4 nader onderverdeeld in elk twee subcategorieën.

De richtafstanden en het aspect verkeersaantrekkende werking zijn vertaald naar de volgende (ruimtelijke) criteria voor de toelaatbaarheid:

categorie 1: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken.

categorie 2: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies.

categorie 3: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving in enige mate ruimtelijk gescheiden dienen te zijn van woonwijken en dienen te zijn voorzien van een eigen autoverbinding met de hoofd- en/of verzamelwegen:

  • subcategorie 3.1: toelaatbaar aan de rand van woonwijken, echter in het algemeen gescheiden door een weg of een groenstrook;
  • subcategorie 3.2: gescheiden door een andere niet of weinig gevoelige functie (afstandsindicatie 100 meter).

categorie 4: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving op behoorlijke afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn:

  • subcategorie 4.1: afstandsindicatie 200 meter;
  • subcategorie 4.2: afstandsindicatie 300 meter.

categorieën 5 en 6: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op grote afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn. De aan te houden afstanden dienen per geval te worden bepaald (richtafstanden van bedrijven uit categorie 5: 500 -1.000 meter, categorie 6: 1.500 meter).

Met name bij bedrijven uit categorie 3.1 is er van uitgegaan dat bij de inrichting van het terrein (wijze van ontsluiting, situering van bebouwing) voldoende rekening wordt gehouden met mogelijke hinder in de directe omgeving. Dit kan in voorkomende gevallen worden afgedwongen door middel van de in de voorschriften opgenomen bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan onder meer de situering van de bebouwing.

De bedrijven uit categorieën 4.1A/4.2A, 5A en 6A komen voor wat betreft de mate van hinder en gewenste afstand overeen met de categorieën 4.1/4.2, 5 en 6 maar zijn alleen toelaatbaar als op het betreffende terrein een geluidszone ex artikel 41 en verder respectievelijk 53 en verder van de Wet geluidhinder wordt vastgesteld.

Bij de bovenbeschreven criteria voor de toelaatbaarheid is (behalve voor categorie 2) uitgegaan van zonering ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor andere omgevingstypen zoals incidentele woonbebouwing, woonbebouwing in een stedelijke omgeving, andere gevoelige functies of stiltebehoevende gebieden met natuurwaarden kunnen, indien de situatie daartoe aanleiding geeft, de richtafstanden worden aangepast. Dit zal per geval beoordeeld moeten worden.

Opzet van de Staat

In de Staat zijn twee verschillende soorten categorie-indelingen toegepast (zie ook de inhoudsopgave):

  • indeling op grond van bedrijfsactiviteiten (hoofdstuk I);
  • indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II).

In beginsel zijn beide indelingen van toepassing.

De indeling van hoofdstuk I is de belangrijkste. Hiervoor is gebruikgemaakt van de SBI. Deze indeling wordt hier gebruikt om bedrijfsactiviteiten in te kunnen delen. Het kan dus voorkomen dat de activiteiten binnen een bedrijf in twee of meer verschillende groepen volgens de SBI-indeling vallen. In die gevallen geldt dan de hoogste categorie van deze Bedrijfsactiviteiten. Indien de bedrijfsonderdelen duidelijk ruimtelijk van elkaar kunnen worden gescheiden, kunnen de bedrijfsonderdelen echter ook apart worden ingedeeld.

Bij sommige activiteiten wordt ook onderscheid gemaakt naar de omvang van de activiteiten. Dit betreft in de eerste plaats de afbakening van de A-categorieën. Daarnaast worden veel voorkomende kleinere bedrijven op grond van hun oppervlak of capaciteit apart ingedeeld om te voorkomen dat dergelijke relatief weinig hinderlijke bedrijven zich alleen op grootschalige bedrijventerreinen kunnen vestigen. Dit oppervlak betreft de bij het bedrijf c.q. voor de betreffende bedrijfsactiviteit in gebruik zijnde gronden, ongeacht of de gronden bebouwd zijn of niet.

De indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II) is altijd aan de indeling volgens hoofdstuk I gekoppeld en is slechts in een beperkt aantal gevallen bepalend voor de uiteindelijke indeling van bedrijven. Het gaat hierbij om inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en om bedrijfsactiviteiten die in de indeling volgens hoofdstuk I de aanduiding * hebben gekregen. De laatstgenoemde aanduiding is gebruikt bij bedrijfstypen waar vaak kleinere, weinig hinderlijke bedrijven voorkomen die op deze wijze rechtstreeks in een lagere categorie kunnen worden ingeschaald. Bij deze activiteiten is het aspect geluid bepalend en daarom geeft het elektromotorisch vermogen een betere maat voor de hinderlijkheid dan bijvoorbeeld het bedrijfsoppervlak.

Flexibiliteit

De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. Het is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een ontheffing een categorie lager kunnen indelen (dus bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2 of van categorie 4 naar 3); bij de categorieën met een onderverdeling in subcategorieën wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste van de subcategorieën mogelijk is (dus van categorie 4 naar maximaal 3.1). Om een ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op de in de staat aangegeven maatgevende milieuaspecten.

Voor de bedrijven uit de A categorieën is alleen maar een ontheffing mogelijk voor de indeling in een lagere A categorie.

Bij sommige bedrijfsactiviteiten is bij de indeling uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de staat aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via bovengenoemde ontheffingsmogelijkheid een categorie lager in te delen.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegelaten bedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een ontheffing worden verleend.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde bedrijven en bedrijfsactiviteiten zich als gevolg van bepaalde technologische ontwikkelingen in positieve zin wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen.

Bijlage 4 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.


Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.


Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende categorieën onderscheiden:

  • Categorie 1: "ondergeschikte horeca": een inrichting die gericht is op het verstrekken van dranken of etenswaren en die fungeert als een aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij het vloeroppervlak niet meer dan 20 % bedraagt van de hoofdfunctie. Het betreft horeca die plaatsvindt binnen een andere hoofdfunctie en die ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
  • Categorie 2: "Logies en zaalaccommodatie": een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies of zaalaccommodatie, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals een hotel, een pension, een bed & breakfast of vergader- en congresfaciliteiten. Het betreft horeca waarin de mogelijkheid voor een nachtverblijf of zaalverhuur voor vergaderingen of congressen worden geboden, of een combinatie daarvan.
  • Categorie 3 "Lichte horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een restaurant, cafetaria, snackbar, afhaalrestaurant, lunchroom of koffie- theehuis, ijssalon of een automatiek. Het betreft horeca waarin vooral maaltijden of etenswaren kunnen worden gekocht en genuttigd en die vooral overdag en 's avonds geopend zijn.
  • Categorie 4 "Middelzware horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een café of eetcafé. Het betreft horeca waarin vooral (alcoholische) dranken kunnen worden genuttigd en die ook 's nachts geopend kunnen zijn.
  • Categorie 5 "Zware horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning door het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansbeoefening en het verstrekken van (alchoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met de verstrekking van etenswaren of maaltijden, zoals een discotheek, bar-dancing, danscafé of een partycentrum. Het betreft horeca waarin vooral gelegenheid wordt geboden voor het luisteren naar muziek, dansbeoefening of het nuttigen van (alcoholische) dranken, etenswaren of maaltijden, of een combinatie daarvan.


Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. Er kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 4 naar 3, maar ook van categorie 5 naar 4. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Er kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horecaactiviteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, is het gebruikelijk om in bestemmingsplannen de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders op te nemen om via een wijzigingsplan de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.