direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitenhout en Buitenveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De verbeelding is een kaart waarop de bestemmingen, maar ook eventuele aanduidingen zijn weergegeven. Deze corresponderen met de bijbehorende regels. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bestemmingsplannen een 'geldigheidsduur' van tien jaar hebben. Als deze periode afloopt, moet een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening de regeling voor gebruik en bebouwing van gronden overnemen. Eventueel zou de gemeenteraad ook een verlengingsbesluit kunnen nemen. Het is overigens niet zo dat na tien jaar het bestemmingsplan vervalt: het blijft gewoon gelden en er moet aan worden getoetst. Er kunnen alleen geen bouwleges meer worden geïnd.

In het kader van deze wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht voor bestemmingsplannen is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het gebied Buitenhout en Buitenveld. Omdat er in het plan een aantal kleinschalige, maar wel nieuwe ontwikkelingen als gevolg van het overnemen van nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving is verwerkt, is het niet mogelijk een beheersverordening in plaats van een bestemmingsplan op te stellen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

De globale begrenzing van het plangebied betreft de rijksweg A6 in het zuiden, de Tussenring in het westen, de Buitenring in het oosten en de Lage Vaart in het noorden. Voor het toekomstige sportpark Buitenhout in het gebied is op 6 mei 2014 al een nieuw bestemmingsplan in werking getreden. Dit valt buiten het plangebied van dit plan. Echter de Raad van State heeft dit bestemmingsplan op 28 januari 2015 deels vernietigd: de gronden met de bestemming 'Sport' waarop de tennisbanen waren gepland zijn geschrapt. Uit oogpunt van efficiency worden die gronden met een passende bestemming in dit plan meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0002.png"

planbegrenzing 

1.4 Vigerende bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluit

Met dit nieuwe bestemmingsplan worden de geldende bestemmingsplan voor de betreffende gronden geheel of deels vervangen. Het gaat om de volgende plannen:

  Plan   Naam   In werking   Vervalt na inwerkingtreding nieuw bp?  
1   Buitenveld   Uit te werken gebied voor recreatie en Uit te werken gebied voor maatschappelijk, kantoorbedrijf en recreatie en agrarische doeleinden   21-12-1983   geheel  
2   Bedrijventerrein U   Bedrijfsdoeleinden, groendoeleinden   5-1-1984   geheel  
3   Bowlingcentrum Buitenhout   Cultuur en ontspanning   17-5-2011   geheel  

Met ingang van 20 juni 2014 is voor het hele plangebied een voorbereidingsbesluit van kracht, genaamd voorbereidingsbesluit voor diverse nieuwe bestemmingsplannen (RV-30 / 2014). Dit besluit gold een jaar dus tot 19 juni 2015. Dit besluit is genomen, omdat er onduidelijkheid zou kunnen bestaan over de geldigheid van de nu nog vigerende plannen als gevolg van het overgangsrecht bij de invoering van de nieuwe Wro. Op grond van dit overgangsrecht zouden de bestemmingsplannen voor deze gebieden per 1 juli 2013 zijn komen te vervallen. Dit zou betekenen dat het planologisch kader ontbreekt en slechts getoetst mag worden aan de bouwverordening, het Bouwbesluit en indien van toepassing de Welstandsnota. Onwenselijke ontwikkelingen kunnen dan niet worden voorkomen. Met dit voorbereidingsbesluit is het plangebied bevroren en kunnen geen vergunningen worden verleend. Ook gebruikswijzigingen, waarvoor geen vergunning nodig is, kunnen worden tegengehouden. Het voorbereidingsbesluit vervalt automatisch, zodra dit nieuwe plan als ontwerp ter inzage is gelegd of in werking treedt. Omdat het ontwerp voor 19 juni 2015 ter inzage is gelegd, is het voorbereidingsbesluit voor het plangebied komen te vervallen. Daardoor is de voorbereidingsbescherming door het ontwerp 'overgenomen'. Die bescherming geldt, totdat het plan in werking is.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Inleiding

In 1983 is begonnen met de bouw van Almere Buiten. Daarvoor zijn door de gemeenteraad een Structuurplan en meerdere bestemmingsplannen vastgesteld. Het gebied Buitenhout en Buitenveld kenmerkt zich als een groen, rechthoekig netwerk, waarbinnen meerdere functies een plek hebben gekregen. Als gebied tussen de A6 en in de toekomst daarachter de wijk Nobelhorst aan de zuidkant èn de woonwijken van Almere Buiten inclusief de Lage Vaart aan de noordkant is het gebied primair bedoeld als scheiding, maar tegelijk ook als verbinding tussen deze wijken. Het is tevens onderdeel van de 'Buitenruimte' van Almere: een rustig en extensief te gebruiken bos-, recreatie- en agrarisch gebied aan de rand van Almere in tegenstelling tot de relatief drukke en intensieve woongebieden in Almere Buiten. Het gebied is met uitzondering van het Entreegebied nabij de Buitenhoutsedreef en een agrarisch bedrijf middenin het gebied onbebouwd. Door het gebied lopen autowegen (Trekweg, Buitenhoutsedreef, Spectrumdreef) en diverse fiets- en wandelpaden. Verder wordt het gebied met name gebruikt om te recreëren: met de fiets of om in te wandelen.

Entreegebied

In het Entreegebied (ten zuiden van de Buitenhoutsedreef, nabij de Tussenring) is een aantal gebouwde recreatieve functies geconcentreerd, zoals een manege, een fitnesscentrum, een overdekte kinderspeelvoorziening, een bowlingcentrum en een handboogvereniging. Deze voorzieningen zijn allen via een vrijstelling van het bestemmingsplan en bijbehorende bouwvergunning gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0003.png"

ligging Entreegebied Buitenhout

Agrarisch bedrijf

Op de Trekweg 8 zit een agrarisch bedrijf dat voornamelijk ziet op het houden van melkvee. Ook dit bedrijf is via vrijstelling en bouwvergunning opgericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0004.jpg"

agrarisch bedrijf

Cultuurhistorie

Het plangebied valt op de Archeologische Beleidskaart Almere vrijwel geheel in een zogenaamd archeologisch selectiegebied, waarvoor zowel een onderzoeks- als een vergunningsplicht geldt. Het Entreegebied is al onderzocht. In dat gebied is een behoudenswaardige vindplaats gevonden (zie paragrafen 3.3.1 en 5.10). De rest van het onderzochte Entreegebied is vrijgegeven (geen vergunning nodig). Tenslotte is voor de Buitenhoutsedreef het archeologisch onderzoek gestart. De eerste resultaten duiden er op dat dit deelgebied veel archeologische waarden zou kunnen bevatten. Verder zijn het stroomgebied en de delta van de voormalige rivier de Eem een belangrijke aardkundige waarde. De bijbehorende oeverwallen vormden in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning. Daar zijn dus mogelijk ook veel archeologische waarden aanwezig.

Hoogspanningsverbinding

In het plangebied, evenwijdig aan de Lage Vaart, loopt een bovengrondse 380 kV (kilovolt) hoogspanningsverbinding. Via deze verbinding vindt transport van elektriciteit plaats over grotere afstanden. Dit is onderdeel van de technische infrastructuur die essentieel is voor de gehele bevolking en daarmee een bovenlokale functie heeft. De verbinding blijft in de huidige vorm gehandhaafd. De capaciteit wordt in de toekomst wel verzwaard, maar dat is op het huidige traject mogelijk.

Tijdelijke voorzieningen

Op een locatie nabij de Buitenring is een paintballcentrum gevestigd. Dit centrum had een tijdelijke vergunning (tot 2011) en ook een tijdelijke gebruiksovereenkomst met de grondeigenaar Staatsbosbeheer om deze gronden te gebruiken. Daarom is dit gebruik niet in dit bestemmingsplan opgenomen. Op de Duwweg 2010 zit een tijdelijke kantine / werkruimte voor een stichting die mensen helpt terug te keren op de arbeidsmarkt. Ook dit is op basis van een tijdelijke vergunning die loopt tot eind 2018 en daarom niet opgenomen in dit plan. Ten westen van het paintballcentrum ligt nu nog een gronddepot (op gronden van het Vastgoedbedrijf van de Rijksoverheid). Dit depot wordt op korte termijn verwijderd en alles wordt weer in de oorspronkelijke staat (bos, groen) teruggebracht.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

Inleiding

In het gebied speelt een aantal nieuwe ontwikkelingen die relevant zijn voor het bestemmingsplan. Hierop wordt hieronder ingegaan, terwijl op de kleinere ontwikkelingen die spelen op kavelniveau in Hoofdstuk 3 worden besproken.

Vigerende bestemmingsplannen

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein 'U' zou in het plangebied nog een industrieterrein kunnen worden aangelegd en na vaststelling van één of meer uitwerkingsplan(nen) op grond van het bestemmingsplan 'Buitenveld' gebouwde voorzieningen ten behoeve van een kantoor of maatschappelijke voorzieningen. Er zijn echter geen plannen voor een industrieterrein of gebouwen ten behoeve van kantoor of maatschappelijke voorzieningen. Bovendien is het deel van het gebied waarop in 1983 die kantoren of maatschappelijke voorzieningen waren voorzien, inmiddels aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (=EHS) (zie paragraaf 5.7). Hierop is in principe geen bebouwing mogelijk, tenzij herbegrenzing van de EHS plaatsvindt. Herbegrenzing is echter aan strikte voorwaarden gebonden en op dit moment zijn daar geen valide redenen voor, omdat er geen enkele concrete plannen voor deze ontwikkelingen zijn. Daarom worden deze gronden conform de huidige, feitelijke situatie bestemd.

Entreegebied

Voor het Entreegebied nabij de Buitenhoutsedreef is in 1998 een ontwikkelingsplan vastgesteld, dat in 2005 is geactualiseerd. Erin is vastgelegd dat dit gebied bestemd is voor commercieel-recreatieve, sociaal-culturele en maatschappelijke voorzieningen. Door de ligging dichtbij de A6 en ver van woonbebouwing is het gebied zeer geschikt voor bezoekersintensieve functies, zoals een hotel, zalencentrum, kinderspeelparadijs, sauna, fitness en maatschappelijke voorzieningen. Per voorziening zijn kavels van ca. 5.000 m² beschikbaar met een bebouwingspercentage van maximaal 50%. Inmiddels zijn een fitnesscentrum, een overdekt kinderspeelparadijs en een bowlingcentrum gerealiseerd. Hiervoor zijn een postzegelbestemmingsplan (bowlingcentrum) en twee vrijstellingen met de bijbehorende bouwvergunningen verleend. Ook ligt in dit gebied de eerder in paragraaf 2.1 genoemde archeologische vindplaats, die inmiddels is ingericht. In het Entreegebied zijn nog twee kavels beschikbaar voor nieuwe ontwikkelingen. Deze zijn in dit plan opgenomen. Voor één van deze percelen is in juli 2014 een aanvraag omgevingsvergunning voor afwijking bestemmingsplan ingediend voor het realiseren van een partycentrum. Dit is een traject dat los staat van dit bestemmingsplan. Voor het laatst overgebleven perceel is nog geen aanvraag ingediend. De aan de zuidkant van de Trekweg tegenover de bovengenoemde voorzieningen gevestigde manege en handboogvereniging maken geen deel uit van het ontwikkelingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0005.png"   foto situatie Entreegebied Buitenhout: rechts het fitnesscentrum, daarnaast de kidsplayground en het Bowlingcentrum.

Dierenbegraafplaats

Er is een plan om aan de Duwweg (in het gebied tussen de Lage Vaart en de Buitenhoutsedreef) een dierenbegraafplaats te realiseren. Daarvoor is op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan echter nog geen formele aanvraag ingediend of concrete onderzoeken naar gedaan waaruit blijkt dat dit mogelijk is. Zo zijn de gevolgen voor de EHS niet onderzocht en is onduidelijk of herbegrenzing van de EHS nodig is. Deze ontwikkeling kan dan ook niet in dit bestemmingsplan worden meegenomen.

Programma Nieuwe Natuur in Flevoland

De provincie Flevoland heeft in maart 2013 besloten in te zetten op de realisatie van het programma Nieuwe Natuur. Ondernemers, instanties, bewoners en gemeenten zijn uitgenodigd om plannen in te dienen voor creatie van nieuwe natuur. Op 17 december 2014 heeft Provinciale Staten besloten welke plannen daadwerkelijk gerealiseerd kunnen gaan worden. Eén van de projecten die gerealiseerd gaat worden is het door Flevolandschap in samenwerking met ERF ingediende voorstel voor het gebied Noorderwold-Eemvallei, waaronder ook een deel van het plangebied valt. Er zou een gebied moeten worden gerealiseerd waar bezoekers het beste wat de natuur en landbouw in de provincie Flevoland kunnen ervaren. Echter er zijn nog geen overeenkomsten gesloten met de initiatiefnemers en ook zijn er nog geen concreet uitgewerkte plannen. Daarom is dit niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Zie voor meer informatie de provinciale website via Programma Nieuwe Natuur Flevoland.

Zonnevelden

Er zijn plannen voor het realiseren van zonnevelden (een groot gebied dat met zonnepanelen wordt 'bekleed) in het plangebied. Echter op dit moment is nog niet duidelijk waar dat moet komen en welke omvang dit zal hebben. Daarom is dit niet in het bestemmingsplan meegenomen.

Relevante ontwikkelingen buiten het plangebied

Verdubbeling A6

De gemeente Almere heeft voor 2030 een opgave van de rijksoverheid voor het realiseren van 60.000 nieuwe woningen en 100.000 nieuwe arbeidsplaatsen. Daarvoor is een verbetering van de bereikbaarheid en dus verbreding van de A6 noodzakelijk. Hiervoor is in 2011 een Tracébesluit vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het bijbehorende bestemmingsplan 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring' is 15 april 2014 in werking getreden. Dit bestemmingsplan vormt de zuidelijke grens van het plangebied. Ter hoogte van het plangebied zal de rijbaan worden verbreed met een parallelrijbaan in beide richtingen. Met de uitvoering wordt in 2017 begonnen en dit zal naar verwachting uiterlijk in 2022 gereed zijn. Ook kan er vanaf de Trekweg (ten westen van het knooppunt A6-A27) een weg met een viaduct over de A6 worden gerealiseerd, zodat men vanaf de Trekweg eenvoudiger naar het gebied ten zuiden van de A6 kan komen. Dit wordt pas aangelegd als de ontwikkelingen ten zuiden van de A6 op gang komen. Dit zal op zijn vroegst in 2022 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0006.png"

Figuur: deel bestemmingsplan Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring

Sportpark Buitenhout

Op 18 januari 2014 is het bestemmingsplan vastgesteld voor de realisatie van een sportpark in Buitenhout. Dit plan is op 6 mei 2014 in werking getreden. Dit sportpark voorziet bewoners van Almere Buiten en Hout van sportvoorzieningen dichtbij huis. In fasen worden voorzieningen voor hockey, voetbal en tennis (al kan het soort sport nog wijzigen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0007.png"

figuur: impressie toekomstige ontwikkeling van het Sportpark in Buitenhout met linksbovenin de tennisbanen (rode kleur)

Op 28 januari 2015 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de beroepen, die tegen het bestemmingsplan waren ingediend. Het bestemmingsplan is voor het grootste deel in stand gebleven. Alleen de gronden met de bestemming 'sport' waarop de tennisbanen waren voorzien zijn vernietigd, enkel en alleen omdat niet voldoende was aangetoond dat deze binnen de planperiode zouden worden gerealiseerd. Uit oogpunt van efficiency worden deze gronden in dit nieuwe bestemmingsplan meegenomen. Anders zou naar het vervallen van het voorbereidingsbesluit (zie paragraaf 1.4) er geen planologisch regime meer gelden. Overigens blijft het de bedoeling dat hier op termijn (in 2025) tennisbanen dan wel andersoortige sportvoorzieningen mogelijk worden gemaakt. Daarvoor zal te zijner tijd een nieuw bestemmingsplan of een andere planologische procedure moeten worden opgestart. De Raad van State heeft overigens de herbegrenzing van de EHS in stand gehouden, zodat deze gronden geen onderdeel meer van de EHS uitmaken.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor die bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets, dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening is de vormgeving van bestemmingen en planregels voor het eerst landelijk gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 uit de genoemde Regeling en voldoet tevens aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in Hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in Hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

3.2.1 Agrarisch

Deze bestemming ligt op het huidige agrarisch bedrijf aan de Trekweg. Dit bestaat uit een vergunde bedrijfswoning met een aantal bedrijfsgebouwen. Voor de bebouwing is een bouwvlak opgenomen, dat tot een maximaal oppervlak bebouwd kan worden. Op de rest van de als agrarisch bestemde gronden mogen wel agrarische activiteiten worden uitgevoerd, maar is geen bebouwing toegestaan. Om de akkers aan te kunnen passen aan het omringende bos is in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat ondergeschikt bos ook binnen de agrarische bestemming valt.

Kleine windmolens mogen bij recht op de grond worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m (als bouwwerk geen gebouw zijnde). Via een afwijkingsbevoegdheid mogen ze onder voorwaarden ook op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan. De landschappelijke effecten zijn beperkt tot stedelijk niveau: zichtbaarheid is nauwelijks. Bovendien moeten voor deze molens vergunningen worden aangevraagd, waardoor toetsing aan veiligheidseisen en de Wet milieubeheer zal plaatsvinden.

Verder zijn nieuwe functies (van na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan) die strekken tot langdurig verblijf van kinderen tot 16 jaar niet toegestaan. De nabijgelegen hoogspanningsverbinding brengt mogelijk gezondheidsrisico's met zich mee en daarom wordt op advies van de minister hiermee in bestemmingsplannen rekening gehouden.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming Agrarisch opgenomen.

3.2.2 Bos

De groene structuur in het plangebied is vanaf 1979 in fasen aangelegd. Daardoor heeft het bos nu een volwassen karakter. De bosgebieden liggen in de oksel tussen de Buitenhoutsedreef, Tussenring en Lage Vaart, rondom het Entreegebied, tegen de A6 én bij de Buitenring. Door deze bosvakken lopen wandel- en fietspaden. Richting de Lage Vaart wordt het gebied opener en bevat het minder bos. Als gevolg van deze inrichting is de visuele invloed van de A6 zo miniem mogelijk. Naast deze bosgebieden is ook het bosgebied(je) tussen de Gruttotocht en de Spectrumdreef, dat als bestaande ecologische verbindingszone is aangemerkt in het Ecologisch Masterplan, voor 'Bos' bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0008.png"

Figuur: bosgebieden

In het gebied bestemd voor 'Bos' zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor de functies bos en recreatie. Activiteiten als recreatie, ondergeschikte agrarische activiteiten en het oprichten van bouwwerken zijn alleen mogelijk met inachtneming van c.q. tot behoud van het bos. Dit betekent dat die andere activiteiten het bos niet mogen schaden. De gronden met de bosbestemming bieden overigens diverse mogelijkheden om te fietsen en wandelen. Verblijfsrecreatie (bijvoorbeeld kamperen) is echter niet toegestaan. Qua bebouwing zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen toegestaan tot een, afhankelijk van het soort bouwwerk, bepaalde maximale hoogte. Een deel van het plangedeelte met de bestemming bos is door de provincie Flevoland aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit betreft het deel aan de westkant van het plangebied. Met de bestemming 'Bos' is de EHS voldoende beschermd in dit plan. Een nadere regeling voor de EHS is daarom niet noodzakelijk, zeker nu de bescherming primair door provinciale regelgeving voldoende is gewaarborgd. In paragraaf 5.7 Ecologie wordt nader ingegaan op de EHS-status van het deelgebied. De planregels van de bestemming Bos zijn in artikel 4 opgenomen.

3.2.3 Gemengd

De voorzieningen in het Entreegebied ten noorden van de Trekweg zijn bestemd voor 'Gemengd'. Conform het Ontwikkelingsplan Entreegebied (zie paragraaf 2.2) hebben deze gronden een ruime bestemming, zodat de flexibiliteit zo groot mogelijk is. Het ontwikkelingsplan maakt het volgende mogelijk: commercieel-recreatieve, sociaal-culturele en maatschappelijke functies. Voorzieningen die daar onder vallen zijn bijvoorbeeld een hotel, multicultureel zalencentrum, kinderspeelparadijs, sauna, fitnesscentrum en maatschappelijke functies die een relatie hebben met een andere functie. Dit betekent dat binnen de bestemming 'Gemengd' de volgende functies mogelijk zijn: maatschappelijk, sport, cultuur en ontspanning, horeca (tot en met categorie 2b). Op één perceel is een hogere horecacategorie toegelaten, namelijk categorie 3. Daar komt namelijk een partycentrum, bestemd voor regulier gebruik voor feesten en partijen. Zie voor een toelichting op de horecacategorieën Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten.

Voor alle percelen is een bestemmingsvlak opgenomen met een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage. Parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden. Voor kleinschalige windmolens geldt hetzelfde als bij de bestemming 'Agrarisch'. In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd' opgenomen.

3.2.4 Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de groenstructuur rondom het Entreegebied, de oevers aan weerszijden van de Gruttotocht en vanaf de Spectrumdreef tot aan de Buitenring aan de gronden aan beide kanten van de Trekweg. Binnen deze bestemming zijn speel- en recreatieve voorzieningen toegestaan en ook recreatief medegebruik. Voor de openbare inrichting zijn meerdere bouwwerken mogelijk, zoals bruggen, sluizen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, maar ook verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden.

3.2.5 Recreatie

In een uitspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan Sportpark Buitenhout (zie paragraaf 2.2) is de bestemming 'sport' voor de gronden die waren bedoeld voor de tennisbanen vernietigd. Deze gronden worden in dit plan meegenomen en daarin zijn ze conform de omliggende gronden bestemd voor 'Recreatie'. Deze gronden kunnen worden gebruik voor onder meer dagrecreatie. Alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. Gebouwen mogen niet met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen.

3.2.6 Sport

De manege en het handboogcentrum ten zuiden van de Trekweg zijn als gezegd geen onderdeel van het Ontwikkelingsplan Entreegebied. Deze zijn daarom niet voor 'Gemengd' (zie paragraaf 3.2.3) bestemd, maar uitsluitend voor de feitelijke, vergunde situatie, namelijk sport. De manege is nader als zodanig aangeduid. Daardoor zijn aanvullende voorzieningen mogelijk zoals buitenrijbakken en stapmolens. Voor de percelen is een bestemmingsvlak opgenomen met een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage. Parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden. In artikel 8 zijn de planregels van de bestemming 'Sport' opgenomen. Voor kleinere windmolens geldt hetzelfde als bij de bestemming 'Agrarisch'.

3.2.7 Verkeer

Autoverkeer

In Almere is sprake van een zelfverklarende infrastructuur met:

  • stroomwegen (A6, Hogering, Buitenring en Tussenring) = verkeersaders;
  • gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersaders;
  • erftoegangswegen (buurtwegen, woonstraten) = verblijfsgebied.

Deze infrastructuur past binnen het concept 'duurzaam veilig'. Kruisingen zijn namelijk uitgevoerd als rotondes of – in geval van hoge verkeersintensiteiten – met verkeerslichten. De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk autoaansluitingen op de dreven (elke 250 tot 400 m). De Tussenring, Buitenring en de A6 vormen de buitenste grenzen van het plangebied (liggen er zelf overigens buiten). De Buitenhoutsedreef en de Spectrumdreef doorkruisen het plangebied. De Buitenhoutsedreef is de belangrijkste entree vanaf de A6 en Tussenring tot het plangebied. Het gebied is mede daardoor goed bereikbaar. Tussen de twee genoemde dreven ligt de Trekweg die van oost naar west (en vice versa) loopt en op beide dreven is aangesloten. De Trekweg loopt na de Spectrumdreef nog verder door langs de Lage Vaart tot aan de Buitenring (en nog verder maar dat is buiten het plangebied). Het profiel van de weg is 3,75 m breed en de weg heeft nu vooral een functie als landbouwweg. Ter hoogte van de recreatieve functies in het Entreegebied is de Trekweg verbreed met ca. 1 m en voorzien van snelheidsverlagende drempels. Verder liggen in het gebied een paar secundaire wegen zoals de Duwweg, Eksterweg en de André Franquinweg. De wegen in het plangebied kennen in hoofdzaak een 50 km p/u regime. Op de Spectrumdreef en de Buitenhoutsedreef ligt de maximumsnelheid hoger, namelijk respectievelijk 80 en 60 km p/u. Op de Trekweg geldt vanaf de Buitenhoutsedreef ook een limiet van 60 km p/u , maar ter hoogte van het Entreegebied mag maar 30 km p/u worden gereden. Daarna geldt weer een maximum van 60 km p/u tot aan de kruising met de Spectrumdreef. Vanaf daar geldt een snelheidslimiet van 80 km p/u, omdat dit buiten de bebouwde kom is.

Langzaam verkeer

Het Betonpad (langs de Buitenhoutsedreef en door het Entreegebied) vormt een belangrijke fietsroute vanuit Almere Buiten naar Almere Stad en Almere Hout en vice versa. Ook is er een recreatieve verbinding tussen de Bloemenbuurt en Buitenhout via de Tuibrug over de Lage Vaart (ter hoogte van het knooppunt A6/ A27). In het gebied liggen verder diverse (veelal kleinere) fietspaden, maar ook wandel- en ruiterpaden. Het gebied is daardoor goed bereik- en begaanbaar voor al het langzaam verkeer.

Openbaar vervoer

Er is geen openbaar vervoersvoorziening in het plangebied aanwezig. Het betreft hier namelijk in dat opzicht een buitengebied. De dichtstbijzijnde bushalte ligt in de Bloemenbuurt in Almere Buiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0009.jpg"

Figuur: verkeersstructuur

Bestemming

De bestemming 'Verkeer' (zie artikel 9) is gelegd op de belangrijkste wegen en fietspaden in het gebied. Ten eerste op de Buitenhoutsedreef en de Spectrumdreef: vanaf deze dreven kunnen motorvoertuigen het plangebied in- en uitrijden. De Trekweg is aangesloten op deze dreven en alle voorzieningen ontsluiten via deze weg. Verder hebben de Duwweg, Eksterweg en de André Franquinweg een verkeersbestemming gekregen. Tenslotte zijn de bestaande hoofdfietsroutes als zodanig bestemd.

3.2.8 Water

In het plangebied ligt een aantal waterlopen die van ruimtelijk belang zijn, omdat ze deel uitmaken van het hoofdwatersysteem van Almere. Het betreft als eerste de Lage Vaart en daarnaast de Gruttotocht, parallel aan de Spectrumdreef. De Lage Vaart vormt een belangrijke ruimtelijke drager in het landschap. Het totaal aan water in het gebied 3V maakt deel uit van het peilgebied Lage Vaart met een streefpeil van -6,20m NAP. Het plangebied watert in noordelijke richting af op de zone van de hoogspanningsverbinding en vandaar op de Lage Vaart. De regels voor de bestemming 'Water' zijn vastgelegd in artikel 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0010.png"

Figuur: watersituatie  

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, zijn in dit bestemmingsplan dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen.

3.3.1 Waarde-Archeologie

Inleiding

Het is verplicht op grond van de Monumentenwet en de Wet ruimtelijke ordening om (te verwachten) behoudenswaardige archeologische waarden te beschermen via het bestemmingsplan en daarin integraal op te nemen. Deze plicht is vastgelegd en vormgegeven in gemeentelijk beleid (zie Bijlage 1 Beleidskader, 3.4 Sociale structuur, onderwijs en cultuur). Dit was nog niet zo ten tijde van de vorige hier geldende bestemmingsplannen. Dit leidt dus tot een wijziging ten opzichte van die bestemmingsplannen met een aantal ruimtelijke gevolgen, zoals in bepaalde gevallen een onderzoeksplicht.

Waarde-Archeologie 1

Het plangebied is grotendeels niet onderzocht (zie figuur hieronder in lichtbruine kleur). Voor deze selectiegebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere (zie ook paragraaf 5.10 Archeologie en cultuurhistorie) geldt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Aan deze bestemming is gekoppeld een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de aanleg van werken om de te verwachten aanwezige archeologische waarden te beschermen. Dit betekent dat op deze gronden archeologisch onderzoek nodig is en er in beginsel een vergunningplicht geldt, indien er gebouwd gaat worden of werken uitgevoerd zullen gaan worden, zoals de aanleg van wegen of grondwerkzaamheden. In de regels is tevens een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen, zodat een bestemmingswijziging te maken is op basis van een uit te voeren archeologisch onderzoek. Indien bijvoorbeeld bij onderzoek behoudenswaardige archeologische waarden worden aangetroffen, dan moet de bestemming worden gewijzigd in 'Waarde - Archeologie 2'. Worden geen waarden aangetroffen, dan kan de dubbelbestemming worden geschrapt. In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0011.png"

Figuur: fragment Archeologische Beleidskaart Almere

Het Entreegebied (zie groene kleur binnen het plangebied) is al wel onderzocht en grotendeels vrijgegeven, omdat er geen behoudenswaardige archeologische waarden zijn aangetroffen. Dit betekent dat geen vergunning nodig meer is en dus ook geen beschermende dubbelbestemming. In datzelfde Entreegebied is één behoudenswaardige vindplaats (in rood aangegeven) gevonden, die wel beschermd moet worden. Deze vindplaats is in dit bestemmingsplan dan ook bestemd voor 'Waarde - Archeologie 2'. Hierop wordt in de volgende paragraaf ingegaan. Voor een deel van het sportpark (buiten het plangebied) en de Buitenhoutsedreef is archeologisch onderzoek gestart (gele gebied). Dit is verder niet relevant voor dit plan, omdat de uitkomst ervan nog niet bekend is.

Waarde-Archeologie 2

In 2005 is in het plangebied in het Entreegebied middels boringen een archeologische vindplaats aangetroffen, genaamd vindplaats 3V_1 "De Buitenkant" (zie figuur hieronder in rood), Het betreft gelet op de aangetroffen zaken (bewerkt vuursteen, pek, houtskool, verkoolde etensresten ed.) meerdere kampementen van jagers en verzamelaars. De vindplaats dateert van het eind van de Oude Steentijd tot het eind van de Midden Steentijd (ca. 10.000 tot 6.000 v.Chr.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0012.png"

figuur: archeologische vindplaats 'De Buitenkant'

Voor deze vindplaats is de bestemming "Waarde - Archeologie 2" opgenomen. Een vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudenswaardige archeologische resten en een 10 meter brede bufferzone rondom de kern, die op grond van onderzoek elders verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de kern en om de toegankelijkheid ervan te garanderen. Voor zowel de kern als de bufferzone geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Aan de bestemming is verder, net als bij de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', een bouwverbod gekoppeld met afwijkingsmogelijkheden. De afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing c.q. grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden in de naastgelegen kern niet worden aangetast dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen ex situ veilig zijn gesteld (in een archeologisch depot of een museum). Daarnaast geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor de aanleg van werken en de uitvoering van werkzaamheden ter bescherming van de archeologische waarden. Hieronder is schematisch aangegeven hoe de archeologische waarden die op de Archeologische Beleidskaart Almere zijn vastgelegd in een bestemmingsplan worden bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0013.png"

Figuur: schema ABA en opname in een bestemmingsplan

In Artikel 13 zijn de planregels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.

3.3.2 Hoogspanningsverbinding

Voor de bovengrondse hoogspanningslijn gelden voorschriften met het oog op de externe veiligheid en de gezondheid middels veiligheidszones. Er is planologisch gezien een zone van toepassing die is weergegeven met de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding. Voor het ruimtebeslag van een hoogspanningsverbinding met een spanningsniveau van 380 kV geldt de zakelijke rechtstrook van 72m vanuit het hart van de lijn (aan weerszijden van de lijn dus 36 m). Activiteiten zoals het bouwen van bouwwerken, het plaatsen van bomen of graven in de grond zijn daarin niet toegestaan, tenzij via afwijking van het bestemmingsplan na advies van de leidingbeheerder. Wat wel mag zijn activiteiten als agrarisch gebruik of gebruik voor natuur. De regels over deze dubbelbestemming staan in artikel 11.

Verder is (zie paragraaf 5.6 Kabels en leidingen) het opnemen van een veiligheidszone van 104 m breed aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding (aansluitend op de dubbelbestemming) niet noodzakelijk. Dit is bijvoorbeeld wel gedaan in bijvoorbeeld bestemmingsplan Filmwijk, Danswijk, Parkwijk en Lumièrepark. Reden is dat met dit bestemmingsplan Buitenhout en Buitenveld geen nieuwe functies in die zone worden toegestaan die strekken tot langdurig verblijf van kinderen tot 16 jaar, zoals woningen, crèches, kinderopvang of scholen. De bestemmingen waarop de zone van toepassing zou zijn, laten dergelijke functies sowieso niet toe. Het opnemen van een dergelijke zone, zonder dat dit ruimtelijke gevolgen heeft, is onnodig en dus ruimtelijk niet relevant. In de zone is het mogelijk om te recreëren en te spelen, functies die als kortdurend zijn aangemerkt en dus mogelijk. Enige uitzondering is het agrarische bouwvlak waarop een bedrijfswoning staat. Deze valt in de zone. In de regels (zie artikel 3.4) is opgenomen dat gebruik ten behoeve van nieuwe functies die strekken tot langdurig verblijf van kinderen tot 16 jaar strijdig is met de bestemming. Het gebruik van de huidige woning mag dus worden voortgezet.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In Artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met een kunstobject of met recreatieve voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In Artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de inhoud van een bouwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 14 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 15.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

Artikel 15.2 bevat een regel, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers, kleine windmolens en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de (bouw)hoogte van een gebouw. De regel biedt daarmee flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Algemene gebruiksregels (parkeren)

Bij de algemene gebruiksregels is een artikel opgenomen over parkeren op eigen terrein. Bij het (wijzigen van het) gebruik van gronden of bouwwerken en het bouwen of uitbreiden van bouwwerken moet zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De parkeernormen zijn in bijlage 2 van de regels opgenomen. Ook moet er voldoende ruimte zijn om te laden en te lossen, indien dat aan de orde is. Een omgevingsvergunning is dan ook gekoppeld aan de voorwaardelijke verplichting dat er voldoende parkeergelegenheid of laad- en losruimte moet zijn. Afwijken is mogelijk, bijvoorbeeld met een parkeerbalans.

Afwijkingsregels

In artikel 17 zijn drie afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Wijzigingsregels

In artikel 18 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag, indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Overige regelingen

In artikel 19 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is opgenomen in artikel 20. Daarin is bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening . In artikel 21 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In onderstaande tabel staat op welke manier de belangrijkste beleidsdocumenten doorwerken in dit bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader en worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn niet in de tabel opgenomen.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Ladder voor duurzame verstedelijking



Behoud en versterking van cultuur- historische (in dit geval archeologische) waarden
 
Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaande stedelijk gebied.

Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge, archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)   Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines hoger 118 m.  
Nationaal Waterplan (2009)   Waterberging   Grote waterpartijen (Lage Vaart en Gruttotocht) bestemmen voor water en/ of waterberging.  
Integraal Afsprakenkader Almere (2009)   Schaalsprong Almere: tot 2030 60.000 woningen en 100.000 arbeidsplaatsen erbij   Voldoende en veelzijdig aanbod van voorzieningen zijn voorwaarde voor de groei. De huidige voorzieningen worden dan ook dienovereenkomstig bestemd. Daarnaast uitbreiding en ontwikkeling van het groenblauw raamwerk waarvan het plangebied deel uitmaakt. Dit leidt er in het bestemmingsplan toe dat ruimte wordt geboden aan groen, blauw, natuur en recreatie (onbebouwd).  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Stedelijk gebied: evenwichtige ontwikkeling met ruimte voor wonen, bedrijven en voorzieningen. Er is tekort aan voorzieningen op gebied van cultuur en sport. Bijzondere archeologische, aardkundige ecologische gebieden verdienen bescherming. Ook is het gebied aangewezen als aandachtsgebied voor wateroverlast, archeologie en beperkte drooglegging en als 'zoekgebied bedrijventerreinen en bestaande en nieuwe spoorlijn'.   Het bestemmingsplan bestemt de aanwezige sport-, cultuur- en ontspanningsvoorzieningen conform de bestaande legale situatie. Verder wordt binnen de bosbestemming voldoende ruimte gegeven voor dagrecreatieve voorzieningen als wandelen en fietsen. In het plan worden verder de bestaande waarden op gebied van ecologie en archeologie beschermd. In de toelichting wordt ingegaan op de waterknelpunten.
Er zijn geen concrete plannen voor de aanleg van een bedrijventerrein of spoorlijn binnen de planperiode. Dit is dan ook niet geregeld in dit plan.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Adequate bescherming van archeologische waarden   De vindplaats in het gebied en de selectiegebieden worden middels dit bestemmingsplan (bestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' voldoende beschermd.  
Verordening fysieke leefomgeving (2012)   Adequate bescherming van de EHS   De in het gebied aanwezige EHS wordt overeenkomstig de Verordening via dit bestemmingsplan beschermd.  
Gemeentelijk beleid  
Structuurplan Almere (2003)   Hoofdlijnen voor ontwikkeling van Almere: groenblauw raamwerk ontwikkelen en uitbreiding voorzieningenaanbod   De Trekwegzone (plangebied) moet een parkbos worden. Al zijn er geen concrete plannen voor op dit moment, wordt aanleg van nieuwe natuur zo veel mogelijk gefaciliteerd. Het plan bestemt de bestaande voorzieningen als zodanig.  
Concept Structuurvisie Almere (2010)   Uitwerking van IAK: groenblauwe structuur is drager van huidige stad en nieuwe voorzieningen.   Versterking en ontwikkeling van groenblauwe hoofdstructuur door aanplant van groene kamers waar- binnen voorzieningen kunnen worden aangelegd. Voor zover mogelijk wordt dit binnen de bestemmingen gefaciliteerd.  
Programmaplan Almere Buiten (2007)   Hoofddoelen voor Almere Buiten: het gebrek aan vrije tijdsvoorzieningen moet worden aangepakt en het realiseren van een verbinding tussen de nieuwe wijk Hout en Almere Buiten.   Het plangebied vormt het scharnier- punt tussen Buiten en Hout met diverse voorzieningen. Dit is geregeld in de bestemmingen voor het Entree- gebied. De rest van het gebied is (mede)bestemd voor recreatie en groenvoorzieningen. Er zijn in de loop der jaren diverse fiets- en wandel- paden aangelegd waardoor bewoners van Buiten het plangebied maar ook het achterliggende buitengebied kunnen bereiken.  
Ontwikkelingsplan Entreegebied (1998), actualisatie (2005)   Kaders voor ontwikkeling van het Entreegebied: geschikt voor recreatieve, sociaal-culturele, maatschappelijke voorzieningen   De bestaande en nog te ontwikke- lingen voorzieningen worden overeen- komstig het Ontwikkelingsplan bestemd. Voor één van de twee lege percelen ligt momenteel een aanvraag voor een multicultureel zalencentrum. De bestaande manege en de hand- boogvereniging in het Entreegebied ten zuiden van de Trekweg zijn geen onderdeel van dit Ontwikkelingsplan.  
Nota Kleur aan Groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   Het gebied is aangewezen als 'bos', 'voorzieningenpark' en 'water en recreatieve verbinding'. Aanleg van groen of bestemmen voor (extensieve, niet gebouwde) recreatie is voor zover mogelijk in de regels mogelijk gemaakt. Het plan maakt nieuwe (bouw) initiatieven niet rechtstreeks mogelijk. Initiatieven worden eerst getoetst aan de nota Kleur en Groen. Mede- werking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een afwijkingsprocedure.  
Detailhandelsvisie Almere (2014)   Uitgangspunten detailhandelsstructuur:
- Fijnmazigheid winkelvoorzieningen
- Positie van het stadscentrum als hèt centrale (winkel)centrum van Almere. - Ruimte bieden aan ondernemers.
- E-commerce faciliteren.  
Alleen detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit of als aan-huis- verbonden beroep is toegestaan.  
Sportnota (2013)   Almere: sportieve stad!   Sportvoorzieningen die dichtbij huis liggen zijn in het plangebied gevestigd (fitnesscentrum, manege, handboog- vereniging). Dit geeft bewoners van Buiten en Hout voldoende (kwalitatief hoogwaardige) sportvoorzieningen nabij hun woning.  
Masten en antennes (1999)   Criteria voor realisering van masten en antennes ten behoeve van telefonie   Masten moeten zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur worden geplaatst en zo min mogelijk in natuurgebieden, parken. Deze worden dan ook niet direct bestemd in dit plan. Antennes kunnen wel, bijvoorbeeld op gebouwen of hoogspanningsmasten.  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit mer, bijlagen C en D. Het gaat dan bijvoorbeeld om de bouw van 4.000 woningen binnen de bebouwde kom en de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject van 100 hectare of meer met inbegrip van de bouw van een winkelcentrum. In dit bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die worden genoemd in bijlagen C of D van het Besluit mer. Ook ligt het gebied niet in de buurt van een Natura-2000-gebied. Voor Flevoland zijn dit de Lepelaarsplassen, de Oostvaarderplassen, het IJmeer/Markermeer en het Eemmeer/ Gooimeer. Het Natura-2000-gebied Gooimeer heeft overigens alleen betrekking op het gedeelte van het Gooimeer dat aan de oever van Huizen en Naarden grenst en niet op het Almeerse deel van het Gooimeer. Een milieueffectrapportage of een mer-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

5.2 Geluid

In en direct grenzend aan het plangebied zijn wegen aanwezig met een zone op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). Dit betreft de rijksweg A6 (die binnen enkele jaren wordt verbreed) en de Tussen- en Buitenring net buiten het plangebied. De Buitenhoutsedreef en Spectrumdreef lopen door het plangebied en hebben ook een zone.

Een kinderdagopvang en (bedrijfs)woningen zijn geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wgh. In het plangebied zijn twee (vergunde) bedrijfswoningen aanwezig: bij de manege (Trekweg 4a) en bij het agrarisch bedrijf aan de Trekweg 8. In het fitnesscentrum zit een kinderopvang, waarvoor bouwvergunning is verleend. Als er nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de zones van de wegen met een geluidszone in het plangebied worden geprojecteerd of een verruiming van de bouwmogelijkheden zoals een extra bouwlaag mogelijk wordt gemaakt, is akoestisch onderzoek nodig. Deze ontwikkelingen vinden met dit plan niet plaats.

In het Entreegebied (met het fitnesscentrum, kidsplayground en bowlingcentrum) zijn twee percelen nog onbebouwd. In het bestemmingsplan wordt voor deze percelen een gemengde bestemming opgenomen waar functies als sport, maatschappelijk, cultuur-ontspanning (theater, sauna) en horeca (zalenverhuur) mogelijk zijn. Er is voor één perceel al een aanvraag in gediend voor een partycentrum. Daar zouden volgens de aanvrager ca. 400 bezoekers komen in het weekend op topdagen. Voor het andere nog onbebouwde perceel ligt nog geen aanvraag.

Het verkeer van en naar deze twee percelen zal vooral over de Trekweg van en naar de Buitenhoutsedreef gaan. Langs dit deel van de Trekweg liggen geen geluidsgevoelige bestemmingen.

Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Luchtkwaliteit

Binnen Almere zijn er op dit moment geen locaties waar luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Voor het plangebied zijn wat dat betreft geen problemen te verwachten, mede ook omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt die van invloed zijn op de luchtkwaliteit.

5.4 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term externe veiligheid wordt gehanteerd, omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt een wettelijk basisbeschermingsniveau, aangeduid als het plaatsgebonden risico (PR). Als grenswaarde bij het PR geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu moet de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers worden verantwoord: het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het GR ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord inclusief de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen. Hierbij is de oriëntatiewaarde het ijkpunt voor het bepalen van de omvang van het GR.

Inhoudelijk

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (zie bijlage Bijlage 3 Quickscan Externe Veiligheid). De conclusies zijn als volgt:

Inrichtingen

In of nabij het gebied zijn geen risicovolle inrichtingen (Bevi) aanwezig, noch maakt het bestemmingsplan nieuwe dergelijke inrichtingen mogelijk. Ook zijn geen overige inrichtingen in het plangebied aanwezig waarvoor vaste afstanden gelden. Binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen of binnen de vaste afstand van overige inrichtingen zijn geen beperkt- of kwetsbare objecten geprojecteerd. De verantwoordingsplicht GR en adviesbevoegdheid van de Brandweer over rampenbestrijding en zelfredzaamheid van de bevolking zijn niet van toepassing. Wel liggen in het gebied vier propaantanks. Hiervoor geldt een afstand van 25 m tot kwetsbare objecten, 105 m tot invloedsgebied en 190 m tot de 1% letaliteitsgrens. Binnen deze veiligheidsafstanden mogen geen kwetsbare objecten liggen van buiten de eigen inrichting.

Transport

Spoor

De Flevolijn ligt op meer dan 1000 m afstand van het plangebied. Over dit spoor zal waarschijnlijk in 2017 transport van gevaarlijke stoffen gaan plaatsvinden. Omdat de Flevolijn deel uitmaakt van het Basisnet Spoor heeft het volgens de circulaire RNVGS (= Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) een (basisnet)afstand van 1m en een plasbrandaandachtsgebied van 30m. Op grond van het Bevt (= Besluit externe veiligheid transportroutes) en het RNVGS kan een berekening van het PR achterwege blijven, maar moet wel de (basisnet)afstand in acht worden genomen. Als het plangebied op meer dan 200m van de transportroute ligt, zoals in dit geval, hoeft het GR niet te worden verantwoord, omdat dit een verwaarloosbare invloed heeft op de hoogte hiervan. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het scenario van het vrijkomen van toxische vloeistoffen.

Weg

Net buiten het plangebied ligt de rijksweg A6, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Als onderdeel van het Basisnet Weg heeft dit volgens de RNVGS een veiligheidszone van 0m. Het PR bedraagt dus niet meer dan 10-6 per jaar. Deze weg heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt deels binnen de 200m van deze transportroute, zodat de verantwoordingsplicht voor het GR van toepassing is. Een risicoberekening kan achterwege blijven. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het scenario van het vrijkomen van toxische vloeistoffen.

Water

De Lage Vaart is een binnenvaarweg (onderdeel van het Basisnet Water), waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Omdat de route over de Lage Vaart niet in bijlage 3 van de RNVGS staat, betekent dit dan het PR op het water kleiner is dan 10-6 per jaar. Het GR behoeft ook geen beoordeling of verantwoording, omdat de hoeveelheid gevaarlijke stoffen niet of nauwelijks daarop van invloed is.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied liggen geen voor externe veiligheid relevante buisleidingen. Het Bevb (= Besluit externe veiligheid buisleidingen) is niet van toepassing.

Conclusies

Propaantanks

Het PR ter bescherming van burgers is vanwege de propaantanks relevant in dit bestemmingsplan. Binnen de veiligheidsafstand van 25 m zijn geen buiten de inrichting gelegen (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan. Een opstelplaats van de tankwagen moet op eigen terrein worden geplaatst, ook op 25 m van (beperkt) kwetsbare objecten. Met deze maatregelen wordt de maximale personendichtheid binnen de betreffende invloedsgebieden significant lager dan de maximaal toelaatbare personendichtheid (5 in plaats van 30 à 40). Daarmee wordt gelijk ook voldaan aan de oriëntatiewaarde voor het GR.

Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht is van toepassing voor de risicobronnen volgens de ‘verantwoordingselementen’ in onderstaande tabel.

Risicobron   GRverantwoording (inclusief GR berekening)   Verantwoording
rampenbestrijding/- zelfredzaamheid  
Verantwoording
plasbrandaandachts- gebied (= PAG)  
Toelichting  
Spoor   nee   ja   nee   Plangebied geheel buiten PAG en buiten 200 m. Bij incident toxische belasting belasting in gehele plangebied mogelijk.  
Weg   ja   ja   n.v.t.   Deze weg heeft geen PAG. Plangebied ligt deels binnen 200 m. Bij incident warmte belasting in deel en toxische belasting in hele plangebied mogelijk.  

Gebleken is (zie bijlage 2 uit de Quickscan Externe Veiligheid) dat de drempelwaarde voor 0,1 x de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en er geen GR-berekening hoeft worden uitgevoerd. Op grond van het Bevt hoeft het GR niet verder te worden verantwoord, omdat de zwaarte van deze verantwoording evenredig is aan de mogelijke gevolgen van het Bevi en dus de hoogte van de genoemde oriëntatiewaarde. Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen. De brandweer Flevoland wordt in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de zelfredzaamheid van personen en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval (zie reactie brandweer in het kader van het vooroverleg in paragraaf 6.2).

Vuurwerk

Op grond van het vuurwerkbeleid is opslag en verkoop van een hoeveelheid consumenten- en theatervuurwerk van minder dan 10 ton uitsluitend toegestaan in winkelcentra zonder bovenliggende woningen en op bedrijventerreinen (ook meer dan 10 ton). In het bestemmingsplan 'Parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk' uit 2009 is dit doorvertaald in de ruimtelijke plannen. Dit is niet van toepassing op het plangebied. Dit leidt ertoe dat voor dit plangebied opslag en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is van belang dat bij bedrijven en bijvoorbeeld ook bij sport-, cultuur en ontspanningsvoorzieningen in omgeving van milieugevoelige functies ter plaatse van die functies een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd en rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van die bedrijven of voorzieningen. Met het oog hierop is in dit bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, scholen, kinderdagverblijf) in de omgeving hiervan. Hulpmiddel daarbij is de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering uit 2009. De brochure en de daarin opgenomen richtafstanden zijn eigenlijk bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor toetsing van bestaande situaties zoals in dit geval. Echter uit de vaste jurisprudentie volgt ook dat de gebruikte richtafstanden in de brochure ook bij bestaande situaties een indicatie kunnen geven van de mate van hinder. Dit betekent dat de brochure ook als hulpmiddel gebruikt kan worden bij dit bestemmingsplan dat de bestaande situatie vastlegt. Volgens vaste jurisprudentie geldt ook dat 'bij de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van een beoogde ontwikkeling dient, naast de mogelijkheden van het voorgaande plan, tevens rekening te worden gehouden met de bestaande situatie en de belangen van de omwonenden'.

Analyse 

In dit geval is zoals gezegd sprake van de actualisatie van een bestemmingsplan van een bestaand gebied, waarin slechts in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. Het gebied bestaat uit een overwegend bosachtig en agrarisch gebied met bij de Buitenhoutsedreef een concentratie van sport- en vrije tijdsvoorzieningen. De twee nog onbebouwde percelen in het Entreegebied krijgen een gemengde bestemming. Verderop in oostelijke richting langs de Trekweg ligt een agrarisch bedrijf. Zoals uit de tabel hieronder blijkt, moet met de milieubelasting van de voorzieningen en het agrarisch bedrijf en de daarbij behorende richtafstanden rekening gehouden worden met de bedrijfswoningen in het plangebied en met de woningen in de omgeving van het plangebied.

adres   soort   sbi   milieucategorie   richtafstanden  
Trekweg 2   handboogvereniging   931   2   30 m (geluid)  
Trekweg 4, 4a   manege met bedrijfswoning   931   3.1   50 m (geur)  
Trekweg 8   agrarisch bedrijf met bedrijfswoning   141   3.2   100 m (geur)  
Trekweg 31   bowlingcentrum   931   2   30 m (geluid)  
Trekweg 41   kids playground   92009   2   30 m (geluid)  
Trekweg 51   fitnesscentrum   9313, 9604   2   30 m (geluid)  
Trekweg ongen.   gemengde bestemming   n.n.b.   2   30 m (geluid)  
Trekweg ongen.   gemengde bestemming   n.n.b.   2   30 m (geluid)  

Omgevingstypen

Het gebied langs de Buitenhoutsedreef kan gelet op de aard als een gemengd gebied worden beschouwd. De richtafstanden kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat dan met één afstandstap worden verlaagd. Dat geldt eveneens voor de rest van het gebied vanwege de (geluidbelasting van de) A6. Delen van de noordelijk gelegen woonwijken Faunabuurt, Bloemenbuurt en Regenboogbuurt kunnen nabij de Buitenhoutsedreef, Spectrumdreef en Buitenring als gemengd gebied en iets verderop als rustige woonwijk worden beschouwd.

Voorzieningen

Alle voorzieningen uit de bovenstaande tabel zijn op grond van de milieuzonering toelaatbaar. Binnen de richtafstanden van de voorzieningen liggen geen milieugevoelige functies. In het fitnesscentrum is een kleinschalige, inpandige kinderopvang aanwezig. Dit is een milieugevoelige functie, terwijl het fitnesscentrum zelf een milieubelastende functie betreft. De afstand van de dichtstbijgelegen voorziening, de kids playground, tot de kinderopvang is ruim 50 m. Dit mag 10 m zijn op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied' en zelfs nihil, rekening houdend met de eigen milieubelasting van het fitnesscentrum. Dit leidt niet tot onaanvaardbare aantasting van de functie kinderopvang.

Bedrijfswoningen

De twee bedrijfswoningen (bij de manege en het agrarisch bedrijf) in het gebied blijven gehandhaafd. Bij bedrijfswoningen worden minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door het aanwezige eigen bedrijf als gevolg van de hinder die dit bedrijf al veroorzaakt. Rondom het agrarisch bedrijf worden geen nieuwe bouwontwikkelingen mogelijk gemaakt. Geconcludeerd kan worden dat dit plan geen gevolgen voor de bedrijfswoning heeft. De bedrijfswoning bij de manege ligt aan de oostzijde van het perceel. Het dichtstbijzijnde bedrijf is de kidsplayground op ca 140 m. Op kortere afstand worden in dit plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De woningen dateren uit 1991 (agrarisch bedrijf) en 1999 (manege). Het betreft hier een bestaande situatie die historisch zo gegroeid is. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegelaten. Nieuwe bedrijfswoningen kunnen leiden tot beperkingen in de bedrijfsvoering of mogelijke uitbreiding van bestaande voorzieningen. Bovendien is voor de realisering van een bedrijfswoning een akoestisch onderzoek en mogelijk een hogere waarde procedure in het kader van de Wgh nodig. In dit bestemmingsplan wordt geen nader akoestisch onderzoek hiernaar gedaan, omdat van de bestaande situatie wordt uitgegaan. Nieuwe ontwikkelingen zoals de bouw van een bedrijfswoning, is dan ook slechts mogelijk via een aparte ruimtelijke procedure. Bovendien liggen er op dit moment geen aanvragen of verzoeken voor de bouw van een nieuwe bedrijfswoning.

Woonwijk Almere Buiten

Aan de overzijde van de Lage Vaart ter hoogte van het agrarisch bedrijf ligt de woonwijk De Regenboogbuurt. Dit moet deels worden beschouwd als een rustige woonwijk en deels als een gemengd gebied vanwege de nabijgelegen Spectrumdreef. Er wordt voldaan aan de eerder genoemde afstanden uit de brochure, zodat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Voor een agrarisch melkveehouderijbedrijf, zoals dat aan de Trekweg 8, geldt een afstand van 100 m tot een woning. Deze afstand is bijna 200 m. De andere milieubelastende voorzieningen liggen op nog grotere afstand en voldoen dus ook aan de richtafstanden. Mede omdat het een al vanaf 1991 bestaande situatie betreft, kan worden geconcludeerd dat van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat sprake is.

 

5.6 Kabels en leidingen

Hoogspanningsverbinding

Aan de noordzijde van het plangebied, evenwijdig aan de Lage Vaart, loopt een 380 kV hoogspanningsverbinding. Voor nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van een hoogspanningslijn wordt rekening gehouden met het gezondheidsaspect. Basis hiervoor vormt het VROM-advies met betrekking tot hoogspanningslijnen van oktober 2005. De minister van VROM heeft in 2005 per brief geadviseerd inzake een mogelijke relatie (op basis van statistische onderzoeken) tussen blootstelling aan magnetische velden van hoogspanningslijnen en het ontstaan van leukemie bij kinderen. Hoewel nog niet is aangetoond dat een verhoogde kans op leukemie wordt veroorzaakt door deze magneetvelden, heeft het rijk geadviseerd hier toch rekening mee te houden bij ruimtelijke planvorming, waar het gaat om langdurig verblijf van kinderen tot 16 jaar nabij hoogspanningslijnen. Het advies luidt om bij vaststelling van bestemmingsplannen zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Hoe dit in dit bestemmingsplan is verwerkt, is aangegeven in paragraaf 3.3.2.

Straalverbindingen

Straalpaden worden door KPN gebruikt voor het doorgeven van telefoon-, radio- en televisiesignalen. Voor een goede signaaloverdracht moet tussen de zender en ontvanger een strook worden vrijgehouden van hoge elementen, waaronder windturbines. Boven Almere loopt een verbinding van Hilversum naar Lelystad (roze lijn in figuur hieronder). Binnen dit traject mag niet gebouwd worden boven een bepaalde hoogte. De verbinding is aan weerszijden van de hoofdas 100 m breed, dus in totaal 200 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0014.png"

figuur: straalpad KPN over Almere

De verbinding kruist de Gooimeerdijk en de maximale bouwhoogte bij het Buitenhout ligt op 49 meter NAP. Deze bouwhoogte wordt in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt, waardoor het plan geen belemmering vormt voor de straalverbinding.

Kabels

De kabels en leidingen voor nutsvoorzieningen (gas, elektra, water, telefoon) te behoeve van de bebouwing in het plangebied liggen op gemeentegrond. Deze leidingen lopen evenwijdig langs wegen zoals de Trekweg en vanaf de Buitenhoutsedreef tot en met het Entreegebied. Deze zijn verder planologisch niet relevant. Op de riolering wordt in paragraaf 5.8 Waterparagraaf ingegaan.

5.7 Ecologie

Inleiding

Het gebied ten westen van het knooppunt A6 / A27 (met uitzondering van het Entreegebied en het buiten het plangebied liggende sportpark) is door de provincie Flevoland aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (=EHS). Naast dit formeel aangewezen gebied bevat het plangebied ecologisch waardevolle gebieden, zoals de bosvakken en de oevers langs de Lage Vaart. Natuurbescherming is in Nederland geregeld via de Natuurbeschermingswet, de Flora- en Faunawet en de provinciale verordening ruimte. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het Ecologisch Masterplan en de Nota Kleur aan groen.

Gebiedsbescherming

EHS

De EHS is in 1990 geïntroduceerd om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van gebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven, waardoor natuurgebieden hun waarde verliezen. Het westelijk deel van het plangebied (globaal vanaf de Tussenring tot aan het knooppunt A6-A27) is gecategoriseerd als 'EHS-overig'. Het gebied bevat voornamelijk 'vochtig bos met productie' en 'kruiden- en faunarijk grasland' en wordt gebruikt door wandelaars, ruiters en fietsers. Ook komen broedvogels (koekoek, ransuil, zomertortel), zoogdieren (bever, vleermuizen) en de ringslang voor. Vleermuizen gebruiken het gebied als vliegroute en vanwege de centrale ligging kan het als 'stepping stone' fungeren voor bosgebonden diersoorten. Het is niet de verwachting dat de vele, al aanwezige verstoring zal afnemen, maar met voldoende rust en gericht beheer kunnen de natuurwaarden verder worden ontwikkeld. Winst is te halen in de overgangen tussen bos en grasland, positieve impuls aan de biodiversiteit en goede ontwikkeling van een bloemrijk grasland (zie Bijlage 6 EHS: wezenlijke kenmerken en waarden Buitenhout, p. 30 ev).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0015.png"

Figuur: deelkaart provincie Flevoland EHS

Dit nieuwe bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot aantasting van de EHS in het bijzonder de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Met de bestemming 'Bos' die op het EHS-gebied is gelegd, is gegarandeerd dat er ook geen nieuwe aantasting plaats zal vinden.

Ecologisch Masterplan

In dit plan is de ecologische structuur van Almere vastgelegd en ook welke ecologische verbindingen wenselijk zijn en in de toekomst aangelegd moeten gaan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0016.png"

Figuur: kaart behorend bij Ecologisch Masterplan Almere

De ecologische structuur in het gebied wordt gedragen door de bestaande bosvakken, de oevers langs de Lage Vaart en de relatie(s) met de omliggende groengebieden. Het gebied heeft daarmee ook een ecologische relatie met omliggende groengebieden als het Almeerderhout (via bos bij Sallandse Kant) en het Meridiaanpark in Almere Buiten. Dit alles omvat de schakel van ecologische brongebieden en het stedelijke groen. Daardoor is een ecologisch netwerk ontstaan van stedelijk en wijkgroen via de parken naar de grotere bossen zoals Almeerderhout. Om deze structuur te behouden en beschermen is het gebied ten westen van het knooppunt A6/ A27 door de provincie Flevoland grotendeels als EHS aangewezen. De oevers langs de Lage Vaart, die deels natuurlijk zijn ingericht, vormen daarnaast een belangrijke verbinding tussen de waterrijke natuurgebieden. Dit is van belang voor gezonde dier- en plantpopulaties waarbij ze tegelijk aantrekkelijk zijn voor bezoekers.

Binnen het plangebied zou de bestaande ecologische verbinding langs de Lage Vaart aangevuld moeten worden vanaf de Tussenring tot net voorbij de Buitenhoutsedreef. Deze loopt vervolgens door naar het noorden langs de Lage Vaart naar het Vaartsluisbos en de Lepelaarsplassen (EHS). Daarnaast zou er een ecologische verbinding vanaf Almeerderhout (EHS) ten noorden van de A6, tussen de Tussenring en de A6 dwars door het plangebied moeten komen. Knelpunten vormen daarbij de overgang/ kruising met de Tussenring, de Spectrumdreef en de Buitenring. Deze ambities moeten nog verder worden uitgewerkt in samenwerking met externe partijen, zoals bijvoorbeeld het waterschap Zuiderzeeland en Staatsbosbeheer. Op dit moment zijn er geen concrete plannen binnen de planperiode van tien jaar om dit te gaan realiseren. Er is dus ook geen verzoek bij de provincie neergelegd om de EHS aan te passen. Redenen om dit niet via de bestemming 'Bos' in dit bestemmingsplan op te nemen. De bestaande verbinding tussen de Gruttotocht en de Spectrumdreef is wel als zodanig bestemd, aangezien dit al grotendeels uit bos bestaat en dus ecologisch is ingericht.

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (internationaal belangrijke natuurgebieden). De Natura 2000-gebieden van (en rond) Flevoland zijn op zo grote afstand van het plangebied gelegen dat een negatief effect op de 'instandhoudingsdoelen' op voorhand kunnen worden uitgesloten.

Boswet

Als gevolg van dit bestemmingsplan worden geen houtopstanden geveld die vallen onder het regime van de Boswet. Doel is juist het groenblauwe raamwerk te versterken en uit te breiden door nieuwe aanplant. Het doen van een melding voor het kappen van bomen of een herplantplicht is niet aan de orde. Onder de Boswet vallen alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, uit meer dan 20 bomen bestaan en die zich buiten de bebouwde kom inzake de Boswet bevinden. Een aantal boomsoorten valt niet onder de Boswet (dit is verder voor dit plan niet relevant). Het plangebied valt buiten de vastgestelde komgrens inzake de Boswet.

Soortbescherming

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebieds- als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen voor soortenbescherming geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ffwet). De Ffwet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten is vastgelegd in een aantal bij de Ffwet behorende besluiten en regelingen. De Ffwet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dieren- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings-, vaste rust- of verblijfplaatsen. Artikel 2 van de Ffwet schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. Wanneer volgens de gedragscode Ffwet van de gemeente Almere 'Omgaan met beschermde planten en dieren in Almere' wordt gewerkt, hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden voor het overtreden van verbodsbepalingen ten aanzien van tabel 1 (licht beschermd) en tabel 2 (overig beschermd) soorten. Tevens wordt hiermee gewaarborgd dat aan de zorgplicht wordt voldaan. Binnen het plangebied zijn meerdere onder de Ffwet beschermde soorten aanwezig. Zo komen strikt beschermde soorten voor, waarop geen vrijstelling op basis van de gedragscode mogelijk is. Het gaat hierbij om vleermuizen en vogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Hieronder is per soort aangegeven of en zo ja welke maatregelen noodzakelijk zijn. Uit de inventarisaties van 2011 en 2012 (zie Bijlage 4 en Bijlage 5 bij deze toelichting) blijken de volgende beschermde soorten voor te komen in het plangebied:

  • Vleermuizen

De functionaliteit van het leefgebied van vleermuizen zal – voor de aspecten foerageergebied en vliegroutes– intact blijven, gezien de met dit plan beoogde ontwikkelingen. De Lage Vaart is een belangrijk foerageergebied voor de Meervleermuis. Meervleermuizen zijn met name gevoelig voor verlichting nabij en over het water. Er zijn geen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan voorzien die dit zullen wijzigen.

  • Rivierdonderpad

Op de stenige oevers van de Lage Vaart komt de rivierdonderpad voor. Het leefgebied van deze vissensoort is gegarandeerd, zolang de oevers intact blijven. Op dit moment zijn er geen plannen om de oevers te veranderen.

  • Bever

In het gebied zijn diverse vraatsporen langs de Lage Vaart aangetroffen, maar geen burchten. Dit bestemmingsplan betekent geen aantasting van het leefgebied van de bever.

  • Broedvogels met jaarrond beschermde nesten

Uit inventarisaties is bekend dat de buizerd, sperwer en ransuil broeden in het plangebied. Aangezien deze soorten afhankelijk zijn van bestaande nesten, is hun nest jaarrond beschermd. Alle nesten zijn gelegen in het bosgebied waar binnen dit plan geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien.

Nieuwe wet Natuurbescherming

Naar verwachting treedt in 2015 de Nieuwe wet Natuurbescherming in werking. Deze wet beoogt een vereenvoudiging en harmonisatie van de Boswet, Ffwet, Natuurbeschermingswet en de EHS (die dan Nationaal Natuurnetwerk zal gaan heten). De werkelijke inwerkingtreding is afhankelijk van de procedures in de Tweede en Eerste Kamer en de vaststelling van enkele Algemene Maatregelen van Bestuur.  Op basis van de conceptteksten van het nieuwe wettelijke kader wordt geen ander oordeel over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan verwacht.

5.8 Waterparagraaf

Watertoets

Overeenkomstig artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Bro geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets, zoals beschreven in de Bestuurlijke Notitie Watertoets (bijlage bij Kamerstukken II 2001/02, 27 625, nr. 4) te volgen. Dat zal in veel gevallen leiden tot overleg met de waterbeheerder in het betreffende gebied. Waterhuishoudkundige aspecten zijn in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in deze waterparagraaf. Aangezien het plan van conserverende aard is, is het voor de onderhavige watertoets voldoende om te verwijzen naar onderstaande teksten. Onderhavig plan is afgestemd met het waterschap Zuiderzeeland.

In het verleden is over het watersysteem in dit gebied in vier zaken hierover met het waterschap overleg gevoerd: het fitnesscentrum, kids playground, sportfaciliteit Almere en het bowlingcentrum. Het beheer en onderhoud in relatie tot de waterkwaliteit was daarbij een aandachtspunt: water met geringe diepte (soms droog, soms nat) vraagt veel onderhoud. Ook kan een geringe diepte leiden tot kwaliteitsproblemen. Daarom adviseert het waterschap dat voldoende diepe waterpartijen worden aangelegd.

Waterhuishouding

Het gebied maakt deel uit van het peilgebied Lage Vaart (zie ook paragraaf 2.1 bij water) met een streefpeil van -6,2m NAP. Het water uit het plangebied watert in noordelijke richting af op de Lage Vaart.

Kwantiteit

In het Entreegebied zal het verhard oppervlak toenemen met de aanleg van het partycentrum en een nog te ontwikkelen voorziening. De piekafvoer van de neerslag neemt dan toe. Het 'Waterbeleid van de 21e eeuw' propageert de voorkeursvolgorde 'vasthouden > bergen > afvoeren': eerst water vasthouden, als dat niet mogelijk is het water (voorlopig) bergen en alleen als dat niet kan, mag water direct worden afgevoerd. Deze drietrapsstrategie is verplicht, waarbij het voorkomen van wateroverlast de hoofdopdracht is. Het toepassen van waterdoorlatende bestrating in het plangebied draagt bij aan het vasthouden van hemelwater in het gebied en zal tevens voor verbetering van de waterkwaliteit (zie hierna bij Kwaliteit) zorgen. Daarbij wordt door de aanleg van een moerasgebied, een gebied met een verlaagd maaiveld (-5,8m NAP) langs de Buitenhoutsedreef, het bergend vermogen binnen het gebied 3V vergroot. Beide maatregelen zullen -ook bij verdere ontwikkeling- wateroverlast in het gebied voorkomen. Het debiet (afvoer) uit 3V zal lager zijn dan 1,5 l/s/ha. Volgens het inrichtingsplan zijn delen van het gebied aangewezen voor groendoeleinden. Daarop is water toegelaten. Om wateroverlast te voorkomen dient de vloerhoogte van het gebouw minimaal 0,15 m boven het niveau van de binnen het plangebied gelegen wegen te worden aangelegd. Daarbij dient, vanwege de open verbinding met de Lage Vaart, de vloerhoogte 0,3 à 0.4 m hoger te zijn dan de in de Lage Vaart hoogst voorkomende peil (tot maximaal –5 m NAP). Op basis van deze randvoorwaarden zijn een vloerpeil van -4,1 m NAP bij een wegpeil van –4,25 m NAP vastgesteld.

Kwaliteit

Vooral in droge warme perioden kan bij stilstand van het water algengroei ontstaan, omdat het oppervlaktewater in het gebied voedselrijk, ijzerhoudend en licht brak is. Deze ontwikkeling leidt tot slecht doorzicht, stank en verslechtering van de kwaliteit. Meer doorstroming en natuurlijkvriendelijke oevers kunnen dit verbeteren. Voor het ontwikkelen van een robuust oppervlaktewatersysteem met een natuurvriendelijke inrichting en de realisatie van diepte verschillen is hier geen ruimte. Tevens is er in droge tijd geen water om door te kunnen spoelen (zie watersysteem). Daarbij worden pompen en fonteinen vanuit duurzaamheid en beheertechnisch oogpunt als ongewenst gekenmerkt. Vanwege het ontstaan van een slechte waterkwaliteit wordt de noodzakelijke berging in het gebied niet gerealiseerd middels oppervlaktewater maar middels een gebied met een verlaagd maaiveld (–5,8m NAP). Het gebied is dus op leegloop ontworpen. Hierdoor moeten de binnen het gebied aanwezige watergangen meer als bergingsgebied dan als oppervlaktewater gezien worden. In droge perioden zal er in het gebied mede door het aangelegde drainagesysteem zo min mogelijk water blijven staan. Voor de waterkwaliteit wordt verder de voorkeursvolgorde schoonhouden, scheiden, zuiveren gehanteerd. Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen moet er gebruik gemaakt worden van bouwstoffen die niet kunnen uitlogen (met name die in contact komen met water). Niet-verontreinigd afstromend hemelwater kan rechtstreeks naar het oppervlaktewater worden afgevoerd. Afstromend verontreinigd hemelwater dient eerst lokaal te worden gezuiverd (conform het Waterbeheerplan van het waterschap). Het hemelwater dat van de parkeerplaatsen afstroomt wordt beschouwd als verontreinigd, omdat dit meer zijn dan 50 parkeerplaatsen. Het water moet bij voorkeur door een zogenaamde bodempassage worden geleid alvorens af te laten stromen op het oppervlaktewater (zuiveren).

Riolering

In het gebied is voor het grootste deel geen riolering aanwezig (behalve in het Entreegebied). Afstromend regenwater wordt naar het oppervlaktewater afgevoerd. Verontreinigd regenwater moet zoveel mogelijk lokaal worden gezuiverd en om verontreiniging te voorkomen zijn de bouwwerken niet voorzien van uitloogbare materialen. Neerslag op parkeerterreinen e.d. worden via een bodempassage geleid, voordat ze afstromen op het oppervlaktewater. Deze passage kan ook afstromend regenwater vasthouden conform het waterbeheer 21e eeuw. In het Entreegebied bij de voorzieningen is een gescheiden rioleringssysteem aangelegd. Het af te voeren hemelwater zal naar het oppervlaktewater stromen en niet naar de RWZI op de Vaart. Huishoudelijk afvalwater wordt wel naar deze RWZI afgevoerd.

Eventuele nieuwe ontwikkelingen

Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen in het plangebied dient het watersysteem van Almere Buiten ten zuidoosten van de Lage Vaart, wat kwantiteit en kwaliteit betreft, gegeven het "Stand-Still" principe, te verbeteren en in ieder geval niet te verslechteren. Om negatieve effecten van bijvoorbeeld een (substantiële) toename aan extra verharding op het watersysteem te voorkomen, dient er conform de Keur (Compensatie toename verharding en versnelde afvoer), rekening gehouden te worden met een vergroting van de capaciteit van het watersysteem. Immers door het vergroten van de hoeveelheid waterberging worden peilstijgingen in de watergangen en ook de piekafvoer verminderd in plaats van vergroot.

5.9 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van het plangebied ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen met een dikte van 6-9m op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Mare Flevum' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd. In 1974 is de eerste paal voor de bouw van Almere-Haven de grond in gegaan en vanaf dat moment is Almere ontwikkeld. In het plangebied heeft nog geen woningbouw plaatsgevonden. In de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In een gedeelte van het gebied Buitenhout (in de omgeving van het bowlingcentrum en de manege) is een aantal milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd. Tijdens deze onderzoeken zijn in de grond en/of in het grondwater licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetroffen. Verhoogde concentraties van de generieke achtergrondwaarden in de grond en in het grondwater komen veelvuldig in Almere (net als in de rest van Nederland) voor en worden beschouwd als diffuse antropogene (door menselijk handelen veroorzaakte), dan wel natuurlijke achtergrondwaarden. Deze verhoogde concentraties leveren geen gevaar en/of bezwaar op voor de huidige of voorgenomen bestemmingen. Zij geven geen aanleiding tot nader onderzoek. Naast de verhoogde achtergrondwaarden in het gebied, heeft ter plaatse van een voormalige loswal aan de Duwweg een sanering plaatsgevonden van een PAK- en EOX-verontreiniging die ontstaan was als gevolg van de jarenlange op- en overslag van bouwmaterialen. De verontreinigingen zijn hierbij, op een kleine restverontreiniging na, verwijderd. Aan de Trekweg, ter hoogte van de Buitenring , bevindt zich een voormalig gronddepot van de gemeente Almere. Dit gronddepot bevat schone grond die vrijgekomen is bij de aanleg van het stadsdeel Almere-Buiten. Doordat in het gebied in het verleden voor het grootste gedeelte agrarische activiteiten hebben plaatsgevonden is het niet waarschijnlijk dat de bodem in het gebied sterke verontreinigingen bevat. Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in het plangebied de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/ Natuur' van toepassing is. Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Bbk. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand in het plangebied wordt beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden zijn de waarden die een historische en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. In het plangebied zijn geen waardevolle historisch-geografische structuren te onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied. In het plangebied “Buitenhout en Buitenveld” zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn ook geen potentiële gebouwde of groene monumenten bekend.

Archeologische waarden

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter worden, gepaard gaand met het oprukkende veen en de oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 4.000 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied waar de zee twee keer per dag binnendrong: er zijn daardoor openingen in de kust ontstaan. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en is uiteindelijk niet langer mogelijk gebleken. Maar voor die tijd is het goed wonen hier. Een landschap vol allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens het Mesolithicum en het vroege Neolithicum is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw. Rond het jaar nul is in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstaat het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit is en dat vanaf 1340 Zuiderzee genoemd wordt. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Op de Zuiderzee is zeker al in de Middeleeuwen gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden. Het stroomgebied en de delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. Het plangebied ligt grotendeels binnen het stroomgebied van de Eem in de Steentijd. Uit de archeologische onderzoeken die zijn gedaan in het Entreegebied en in het gebied van het toekomstige sportpark Buitenhout blijkt dat dekzandkoppen en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. Resten van de bewoning kunnen daarom ook in het onderhavige plangebied worden verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0017.jpg"

Figuur: hoogtekaart van het plangebied. De grootste oeverwallen van de Eem tekenen zich duidelijk af als kronkelende “slierten”.

Archeologieverordening

In de Archeologieverordening worden regels gegeven die de gemeente hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Almere (zie bijlage 1, paragraaf 3.4 Sociale structuur, onderwijs en cultuur).

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen moeten beleidsconform worden ingepast. Dat wil zeggen dat de vindplaats herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden moet worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de Stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen niet zonder meer toegestaan. De vindplaats 3V_1 "De Buitenkant" in het plangebied is in 2005 ontdekt middels boringen en vertegenwoordigt waarschijnlijk meerdere kampementen daterend van het eind van de Oude Steentijd tot het eind van de Midden Steentijd (ca. 10.000 tot 6.000 v.Chr.) (zie ook paragraaf 3.3.1). De inrichting is geënt op landschap en gebruik in de steentijd en contrasteert door beslotenheid en wilde beplanting met de zakelijkheid van de omgeving. De vindplaats is afgebakend door middel van een dijkje. In het midden staat een solitaire 35-jarige eik. Een meanderend 'olifantenpad' doorkruist de vindplaats. Bij het overdekte kinderspeelcentrum is een ronde zandbak gemaakt met natuurstenen elementen en de afdrukken van jachtwerktuigen en jachtbuit. Er zijn inheemse vruchtbomen en kruiden geplant, passend bij het oude landschap. Een duurzaam bloemenmengsel voor kleigrond met daarin dominant de koekoeksbloem zorgt voor kleurrijk contrast met reguliere grasvelden. Ook hoogteverschillen zijn gebruikt om de beslotenheid van de vindplaats te versterken en hiermee het contrast met de omgeving (zie Bijlage 7 archeologische vindplaats 3V_1 Buitenhout).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0018.png"

foto vindplaats 3V_1 (bron Geert van der Wijk)

Veranderingen in inrichting van Selectiegebieden

Voordat bodemingrepen kunnen plaatsvinden in het Selectiegebied, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Archeologienota 2009 (zie paragraaf 3.3.1).

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 direct gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke nadere maatregelen nodig zijn.

 

5.11 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van dergelijke hoge windturbines echter niet mogelijk.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0019.png"

figuur toetsingsvlak Muiden

Voor Almere is het toetsingsvlak behorend bij de VOR/DME Muiden relevant. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0-meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (t.o.v. het NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines. Voor een deel van het plangebied zou dit toetsingsvlak alleen gelden voor windturbines met een hoogte vanaf 51,56 m. Dit plan maakt dergelijke hoge windturbines niet mogelijk.

5.12 Geurhinder

Manege

In het plangebied aan de Trekweg 4 ligt een manege. Deze manege valt onder het Activiteitenbesluit. Ter voorkoming van nieuwe geurhinder en ter waarborging van een goed woon- en leefmilieu (dus een goede ruimtelijke ordening), geldt bij nieuwe situaties binnen de bebouwde kom een afstand van 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m tot geurgevoelige objecten. Dit zijn objecten waar grote aantallen mensen veelal langdurig verblijven, zoals woningen, kinderdagverblijven, maar ook drukbezochte recreatieobjecten. De afstand van 100 m geldt tot geurbronnen als: het dierenverblijf (overdekte ruimte waarbinnen landbouwhuisdieren behoren eventueel met uitloop), de opslag van vaste mest/ substraatmateriaal/ afgedragen gewas of bloembollenaval, composthoop etc. De woningen van de Faunabuurt liggen binnen de bebouwde kom. Er wordt ruimschoots aan de hiervoor genoemde afstand van 100 m tot de geurbronnen van de manege voldaan. De dichtstbijgelegen woningen van de Honingbijstraat in de Faunabuurt liggen op een afstand van meer dan circa 550 m vanaf de bestemming waarop een manege mogelijk is. Het plangebied zelf wordt beschouwd als een gebied buiten de bebouwde kom. De bedrijfswoning van de manege zelf wordt als niet geurgevoelig beschouwd en de objecten in de directe omgeving hiervan (handboogvereniging en bowlingbaan) ook niet, omdat mensen hier slechts kortdurend verblijven. Het fitnesscentrum is vanwege de inpandige kinderopvang wel als geurgevoelig object beschouwd: 'een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt'. In elk geval wordt voldaan aan de afstanden van 50 m en 100 m afstand tot de geurbronnen van de manege.

Agrarisch bedrijf (melkveehouderij)

Het bestaande agrarisch bedrijf is een melkveehouderij. Dit veroorzaakt per definitie geur door de dierenverblijven, mestbassins en productie en opslag van voer. De geurbelasting heeft invloed op de woon- en leefomgeving. Omdat het aantal melkveedieren minder dan 200 bedraagt, is het een type B-inrichting die onder het Activiteitenbesluit valt. De Wet geurhinder en veehouderij is dan niet van toepassing. Hier gelden dezelfde afstanden als bij de manege: 50 m tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 m binnen de bebouwde kom. De dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom zijn de woningen in de Regenboogbuurt. Deze afstand is zo'n 200 m. Daarmee kan redelijkerwijs worden aangenomen, mede gelet op het feit dat het een al bijna 25 jaar bestaande situatie is, dat van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat sprake is.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt. Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Toets of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is

Een plan is economisch uitvoerbaar indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. Voor het bestemmingsplan Buitenhout en Buitenveld is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig, omdat het kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd. Alleen in het Entreegebied worden gronden bestemd voor nog te realiseren gemengde doeleinden. Deze gronden zijn in eigendom van de gemeente. Indien een koper zich aan dient, zal via een koopovereenkomst en/ of gronduitgifte de eventuele kosten worden verhaald voor de bouw van de voorziening. Daarnaast bestaan de verhaalbare kosten alleen uit het aansluiten op de al aanwezige nutsvoorzieningen en het realiseren van een aansluiting op de openbare ruimte (de openbare voorzieningen ter hoogte van de Trekweg). Dit zal niet meer zijn dan €10.000,-. Op grond van bovenstaande analyse blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is verzekerd waar het nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden betreft. Dientengevolge is het niet noodzakelijk gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor Buitenhout en Buitenveld is hoofdzakelijk een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen en nieuw beleid heeft weinig tot geen gevolgen voor het plan. Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro zijn onderstaande instanties gevraagd om desgewenst een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:

  • Brandweer Flevoland;
  • Gasunie;
  • Gemeente Zeewolde;
  • het Flevolandschap;
  • Kamer van Koophandel;
  • KPN;
  • Liander;
  • LTO;
  • ministerie van I&M/ Rijkswaterstaat IJsselmeergebied;
  • Ministerie van LNV;
  • Natuur en Milieu Flevoland;
  • Provincie Flevoland;
  • Recron;
  • RVOB;
  • Staatsbosbeheer;
  • Stichting Groenbehoud Almere;
  • Tennet;
  • Vereniging Bedrijfskring Almere;
  • Vitens;
  • Vogel- en natuurwacht zuid-Flevoland
  • Waterschap Zuiderzeeland.

Tijdens de termijn van het vooroverleg van 18 november 2014 tot en met 16 december 2014 zijn de volgende zes reacties ontvangen:

1. Gasunie: de Gasunie heeft per e-mail op 25 november 2014 laten weten dat het plan is getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen van 1-1-2011. Het plangebied valt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtst bij gelegen gasleiding. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie: dit nemen we ter kennisname aan. 

2. Brandweer Flevoland: de brandweer heeft op 19 november 2014 via e-mail gereageerd. Ze heeft het plan beoordeeld conform artikel 13 lid 3 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen. Het plangebied is omgeven door risicodragende transportroutes: snelweg A6, dreven en de Lage Vaart en iets verder het spoor. Het plangebied bevat nauwelijks risico-ontvangers, waardoor het risico zeer beperkt is. Door het conserverend karakter van het plan breidt het risico zich niet uit. Door het recreatief karakter kunnen er wel veel mensen aanwezig zijn. Qua bereikbaarheid zijn buitengebieden in de regel minder goed bereikbaar, maar het risico is als vermeld laag. Maatregelen voor de bestrijding hebben nauwelijks toegevoegde waarde. Burgers moeten op de hoogte zijn van de risico's en wat ze kunnen doen om zelfredzaam te kunnen zijn ingeval van een incident. De Veiligheidsregio en de gemeente verzorgen de communicatie bij incidenten. Vluchtmogelijkheden zijn er voldoende.

Reactie: dit leidt verder niet tot aanpassing van de toelichting.

3. Rijkswaterstaat: via een e-mail van 11 december 2014 is een reactie ontvangen van Rijkswaterstaat. Hij geeft aan dat het plan grenst aan het bestemmingsplan 'Weguitbreiding rijksweg A6, traject Havendreef-Buitenring' en dat het niet tot conflicten leidt. Wel verzoekt Rijkswaterstaat om aanpassing van paragraaf 2.2 met betrekking tot de verdubbeling van de A6. Het viaduct dat in het bestemmingsplan voor de verdubbeling over de A6 wordt mogelijk gemaakt, wordt pas gerealiseerd als de ontwikkelingen ten zuiden van de A6 op gang zijn gekomen. Dit zal op z'n vroegst in 2022 zijn. Verzoek is om dit in de toelichting aan te passen.

Reactie: de toelichting is conform de reactie aangepast.

4. Stichting Groenbehoud Almere: per -e-mail van 15 december 2014 heeft de stichting gereageerd. Zij is blij dat ruim voldoende aandacht is besteed aan de EHS-status. Maar de stichting betreurt dat dit slechts in de toelichting staat, omdat ze betwijfelt of dat regelmatig geraadpleegd wordt. Verzocht wordt om misverstanden te voorkomen om de EHS ook op de verbeeldingen op te nemen. Dan blijkt de bijzondere status van het gebied. Dit wordt ook gedaan voor gebieden met een bijzondere archeologische status. De bijzonder natuurbeschermingsstatus verdient een gelijke behandeling.

Reactie: De bescherming van de EHS is in de provinciale Verordening vastgelegd en gewaarborgd. Een extra regeling in een gemeentelijk bestemmingsplan is dan overbodig. Bovendien nemen wij in een bestemmingsplan alleen een dubbelbestemming of gebiedsaanduiding op (om in dit geval conform de wens van reclamant de EHS te beschermen), indien daar expliciet een regeling bijhoort. Anders is het opnemen van zo'n dubbelbestemming of aanduiding een lege huls. Ten aanzien van de EHS bestaat er geen expliciete regeling. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een archeologisch waardevol gebied. Daar hoort een regeling bij op grond van de gemeentelijke archeologie verordening. Dit leidt ertoe dat we het verzoek om de EHS-status op de verbeeldingen te regelen niet overnemen. Overigens is in de plantoelichting voldoende aandacht voor de EHS-status van een deel van het plangebied. Daarnaast is het gebied met de EHS-status voldoende beschermd middels de bestemming 'Bos'.

5. Waterschap Zuiderzeeland: het waterschap geeft in zijn e-mail van 16 december 2014 aan dat hij geen opmerkingen heeft. De waterhuishoudkundige uitgangspunten zijn voldoende in het plan opgenomen. Aanvullende uitgangspunten zijn niet nodig.

Reactie: deze reactie nemen we voor kennisgeving aan.

6. Staatsbosbeheer: Staatsbosbeheer heeft gereageerd per e-mail van 25 november 2014, aangevuld op 5 december 2014. Opgemerkt wordt dat er in beginsel geen opvallende zaken zijn, die van belang zijn voor Staatsbosbeheer. In de aanvullende reactie is aangegeven dat het Paintballcentrum nabij de Buitenring een gebruiksovereenkomst met Staatsbosbeheer heeft tot uiterlijk 2016. Na 2016 wordt dit niet verlengd, omdat het activiteiten betreft die Staatsbosbeheer niet wil toestaan op hun gronden. Het gebruik en de bebouwing van een perceel aan de Duwweg door stichting Tractio (voorheen Kompaan) kan wat Staatsbosbeheer betreft wel gehandhaafd blijven. Zij doen namelijk een groot deel van het dagelijks onderhoud in de terreinen van Staatsbosbeheer. Dit wil ze graag positief bestemd hebben.

Reactie: Wij onderschrijven de mening van reclamant omtrent het Paintballcentrum. Dit krijgt geen positieve bestemming in dit bestemmingsplan. Het gebruik en de bebouwing van Tractio is echter tijdelijk vergund. Deze vergunning is per november 2014 beëindigd. Wettelijk gezien moet het perceel nu weer in de oorspronkelijke staat (groengebied, bos) worden teruggebracht. Er is momenteel contact met de stichting, maar is er nog geen enkele duidelijkheid. Van belang is dat het perceel in de EHS ligt en het de vraag is of dit hier wel toegestaan is. Conclusie is dat we ook dit niet positief bestemmen (zie ook paragraaf 2.1).

Deze reacties geven aanleiding de toelichting van het bestemmingsplan aan te passen. Van de andere aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen.

Zienswijzen

Voor het ontwerp bestemmingsplan wordt de Wro-procedure gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie zal worden gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Na verwerking van de (eventuele) zienswijzen wordt het bestemmingsplan vervolgens aan de gemeenteraad ter vaststelling voorgelegd. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat desgewenst beroep open bij de Raad van State.

Tijdens de terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is er een aantal ambtshalve wijzigingen als gevolg van recente beleidswijzigingen, (juridische) verduidelijkingen of verbeteringen, wettelijke regelingen of aangepaste standaardregels. Deze zijn opgenomen in de Nota ambtshalve wijzigingen.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid. In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn nieuwe stedelijke ontwikkelingen opgenomen. Een tweetal lege percelen in het Entreegebied krijgen een directe bestemming voor recreatieve, sport en cultuur- en ontspanningsdoeleinden (waar op grond van het nog geldende plan een uit te werken bestemming gold). Uit het provinciaal en gemeentelijk beleid (zie hierna) blijkt dat er dringend behoefte is aan dergelijke voorzieningen in Flevoland. Het plangebied is gelegen (zie Omgevingsplan van de provincie) in het stedelijk gebied. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking. Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden. De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn de Mainportontwikkeling Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee, waddengebied en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de uitoefening van defensietaken. Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling): veiligheid rond rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament, verstedelijking in het IJsselmeer en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Voor het plangebied zijn ten eerste de regels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur (= EHS) van belang. Bij provinciale verordening worden gebieden aangewezen die de EHS vormen. Voor het plangebied is dat al gedaan voor een deel van het gebied vanaf de Tussenring tot aan het agrarisch gebied (zie paragraaf 5.7 Ecologie in de toelichting). In de provinciale verordening zijn regels opgenomen dat een bestemmingsplan waarin EHS ligt, geen activiteiten mogelijk maakt die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken of vermindering van het EHS-gebied en samenhang daartussen. Daarnaast zijn de nieuwe regels voor radarverstoringsgebieden van belang. Kern hiervan is dat tot 15 km horizontaal ten opzichte van het waarnemingspunt van de radar een hoogtebeperking voor gebouwen en windturbines geldt. De hoogtebeperking wordt mede bepaald door de hoogte van de waarnemingsradar ten opzichte van NAP. De hoogtebeperking voor windturbines geldt tot een afstand van 60 km van de radar. Voor Almere zijn de radars te Soesterberg en Nieuw Milligen van belang. Deze liggen op meer dan 15 km afstand van Almere, zodat in Almere geen beperkingen van bouwhoogten aan de orde zijn. Omdat Almere wel valt binnen de genoemde 60 km, geldt voor windturbines een maximumhoogte van 118 meter +NAP. Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.11 wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer. Voor het overige is op het plangebied geen van de onderwerpen of gebieden van toepassing waarvoor in het Barro en Rarro ruimte voor wordt gevraagd.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011). Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Bro in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen. In de SVIR is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies. Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Integraal Afsprakenkader Almere 2009 en Intentieovereenkomst IAK programma groenblauw 2011

Dit kader bevat afspraken tussen Rijk, provincie en Almere over de integrale ontwikkeling van Almere. Gestreefd wordt naar realisering van 60.000 woningen en 100.000 arbeidsplaatsen inclusief bijbehorende voorzieningen, infrastructuur, groen en water tot 2030. Bestaande landschappen verdienen versterking. Met de schaalsprong ontstaat de kans om de jonge stad Almere gevarieerder en completer te maken door een veelzijdiger aanbod aan woningen, voorzieningen en arbeid. Goede voorzieningen zijn een basisvoorwaarde voor een volwaardige en evenwichtige ontwikkeling van Almere binnen de Noordvleugel. Het culturele voorzieningenniveau zal gelijk stijgen met de voorgenomen groei en ook wordt een programma opgesteld voor sportvoorzieningen. Ook het groenblauw raamwerk verdient aandacht. Uitbreiding en ontwikkeling ervan is noodzakelijk aan de oostzijde van Almere om bijzondere kwaliteit te kunnen geven, maar ook het bestaande raamwerk moet worden versterkt om de extra recreatieve druk op te kunnen vangen. Dit is verder uitgewerkt in de intentieovereenkomst uit 2011. Hierbij zijn ook het Flevolandschap en Staatsbosbeheer partij. Doel is ontwikkelingsplannen te maken voor 14 deelgebieden met de gewenste programmatische en ruimtelijke visie op het gebied. Dit vormt het uitgangspunt voor de latere uitvoering. Ambitie is de Almeerse groentraditie voort te zetten. Daarvoor is het nodig het bestaande groenblauwe raamwerk door te ontwikkelen. De gebruiks- en belevingswaarde moeten worden vergroot en langdurig geborgd. Daar waar stedelijke uitbreiding plaats zal vinden moet vooraf worden geïnvesteerd in aanleg van nieuw landschap.

Het bestemmingsplan past in het IAK. In de intentieovereenkomst is het plangebied nog niet specifiek opgenomen. Er is sprake van een gefaseerde uitvoering, waarin het plangebied later aan de beurt komt.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet direct van belang voor het plangebied. Het betreft de volgende nota's:

  • Europese Kaderrichtlijn Water (2000);
  • Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008);
  • Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009).

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Het plangebied valt in het Omgevingsplan binnen de gebiedsaanduiding 'stedelijk gebied (tot 2015)', 'aandachtsgebied wateroverlast en beperkte drooglegging 2050', archeologisch aandachtsgebied en gedeeltelijk in 'zoekgebied bedrijventerreinen (boven-) regionaal belang' en 'spoorlijn (bestaand en nieuw).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0020.png"

Stedelijk gebied

Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied. Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied. Volgens het stedelijk profiel van Almere is de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De gemeente neemt dus het initiatief. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere.

De provincie acht gemeenten verantwoordelijk voor de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Wel heeft de provincie locatiebeleid vastgesteld. Dit locatiebeleid is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met het locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen , dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Er is een indeling gemaakt in zeven provinciale locatietypen, onderverdeeld in drie categorieën, namelijk centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. Het locatiebeleid is nader uitgewerkt in de beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied. Daarin wordt ingegaan op de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven, kantoren en voorzieningen (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid). De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Daarom is met de gemeenten afgesproken dat ze een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt. Een GVV, waarvan Gedeputeerde Staten hebben geconstateerd dat deze voldoet aan het provinciale beleid, is in beginsel bepalend voor het onderdeel locatiebeleid bij de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke plannen. In Flevoland is een tekort aan voorzieningen op gebied van cultuur en sport. De provincie streeft ernaar dit tekort aan te pakken en stimuleert gemeenten om de kwaliteit en kwantiteit ervan te verbeteren. Het gaat om voorzieningen op gebied van cultuur, ontspanning en sport.

recreatie

De provincie ziet mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme verder te ontwikkelen (verwachte groei van 5% p/j). In de polder is ruimte, waar die op het oude land ontbreekt. Daarvoor is nodig onder meer het ontwikkelen van goede en veilige fietspaden, wandelroutes en vaarroutes, toegankelijke natuurgebieden en vergroting van de hotelcapaciteit. Ontwikkelingen moeten wel goed ingepast worden in het landschap. Elke kern moet dan ook voldoende recreatiemogelijkheden hebben, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht. Dichtbij de kern is ruimte voor intensieve en/ of extensieve functies. Almere is geschikt voor bovenregionale en intensieve recreatievormen om zich als recreatiegemeente te kunnen profileren. In groengebieden biedt de provincie dan ook meer ruimte aan recreatief gebruik, zeker gelet op de groei van Almere. Almere staat verder bekend om de ruime en groene opzet. De toegankelijkheid en diversiteit kan nog verbeterd worden. Zo is er op grond van het recreatiebeleid behoefte aan recreatief uitloopgebied. In groengebieden wil de provincie dan ook dat er meer ruimte wordt geboden voor de recreatieve functie ervan. Zo is er op grond van het recreatiebeleid behoefte aan nieuw recreatief uitloopgebied. In stedelijke groengebieden wil de provincie dan ook dat er meer ruimte wordt geboden voor de recreatieve functie ervan. Verder behoort de Lage Vaart tot het Basis Recreatietoervaart Net. Deze vaarroutes bepalen mede de bereikbaarheid van recreatieve en toeristische voorzieningen, maar accommoderen zelf ook activiteiten als varen. Eisen voor de routes zijn kwaliteit, bewegwijziging, landschappelijke inpassing, maar ook functies voor (dag)recreatie en vergroten van de belevingswaarde. Vaarroutes kunnen aantrekkelijker worden gemaakt indien onderhoud nodig is, bvb in de vorm van natuurvriendelijke oevers en aanlegplaatsen op aantrekkelijke plaatsen.

ecologie

De provincie heeft een rol bij de bescherming van bijzondere gebieden op gebied van natuur, archeologie en water. Een deel van het gebied is aangewezen door de provincie als EHS.

archeologie

Het plangebied ligt in een 'archeologisch aandachtsgebied'. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. De inzet in deze gebieden beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel – indien niet anders mogelijk – opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische Monumenten Kaart (AMK) staan, vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen. De uitwerking van archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

aardkundige waarden

Een deel van het gebied is ook als aardkundig waardevol gebied aangewezen. Het beleid van de provincie is erop gericht ook deze waarden te behouden.

aandachtsgebied wateroverlast en beperkte drooglegging 2050

Het gebied is laaggelegen en dat vraagt bij ontwikkeling van nieuwe stedelijke gebieden om extra wateroverlastmaatregelen. Het grondwaterpeil wordt afgestemd op drooglegging en stabiliteit van gebouwen, vochtvoorziening van stedelijk groen, kwelreductie in geval van slechte grondwaterkwaliteit en infiltratie en berging van hemelwater. De stedelijke groengebieden dienen vooral als recreatief uitloopgebied. Het waterbeheer van die gebieden moet afgestemd zijn op een voldoende vochtvoorziening van de groenstructuur en de recreatiedoelen.

zoekgebied bedrijventerreinen (boven-) regionaal belang

De ruimtebehoefte van wonen en werken vanuit het 'oude land' wordt primair opgevangen in de steden Almere en Lelystad. Daarbij gaat het om stedelijke ontwikkeling met een (boven) regionale betekenis, bijvoorbeeld ten aanzien van regionale bedrijventerreinen en bovenlokale voorzieningen. Op dit moment zijn er geen concrete plannen voor een bedrijventerrein in dit gebied.

spoorlijn (bestaand en nieuw)

Er zijn geen concrete plannen in de planperiode voor de aanleg van een spoorlijn door het gebied. Een treinverbinding tussen Almere en Amersfoort of met Het Gooi/ Utrecht (hoogwaardige) past in het integrale concept, maar is niet voorzien vóór 2030.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

In deze beleidsregel heeft de provincie criteria uitgewerkt die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen inzake de vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen. Deze moeten een optimale bijdrage leveren aan de vitaliteit van steden en dorpen. De beleidsregel bevat de typen werklocaties en de eraan verbonden vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid).

Op grond van artikel 4.3.3.2 van de beleidsregel kan het plangebied voor wat betreft het Entreegebied worden aangemerkt als een 'overig voorzieningenmilieu', niet zijnde detailhandel. Het betreft hier voorzieningen met een (boven)regionale betekenis en grote publieksaantrekkende werking die vanwege mobiliteit, omvang, milieuhinder moeilijk in centrummilieus inpasbaar zijn. Voorwaarden zijn dat er een adequate auto-ontsluiting is en goede verbinding met het hoofdwegennet, een goede fietsontsluiting met de woongebieden, parkeren op eigen terrein en dat een mobiliteitstoets wordt gedaan. Tenslotte moeten de voorzieningen milieuhygiënisch goed worden ingepast. In dit geval betreft het een gebied met voorzieningen ten behoeve van sport en cultuur & ontspanning. Deze liggen geconcentreerd in het Entreegebied dat direct is gelegen aan en ontsloten wordt door de Buitenhoutsedreef. Deze dreef sluit weer aan op de Tussenring en daarna de A6. Ook kan direct richting het centrum van Almere Buiten worden gereden. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het locatiebeleid (zie nadere uitwerking in Bijlage 1, paragraaf 3.4 Sociale structuur, onderwijs en cultuur).

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In de Beleidsregel zijn criteria uitgewerkt die de provincie hanteert bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het gaat om de volgende criteria:

  • Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn.
  • Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  • Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.
  • In alle ruimtelijke plannen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van omgevingsvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig zijn.

In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.10 Archeologie en cultuurhistorie). Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008

Deze beleidsregel werkt het beleid inzake kleinschalige ontwikkelingen in het Landelijk gebied uit. De provincie wil verdere ontwikkeling van de landbouw stimuleren zodat het landelijk gebied vitaal en duurzaam blijft. Zij vindt het daarom van belang meer ruimte te bieden aan nieuwe agrarisch aanverwante (maar ook niet- agrarische functies) en de mogelijkheid te bieden om (voormalige) agrarische bouwpercelen te vergroten. Dit mag er dan uiteraard niet toe leiden dat de reeds in het landelijk gebied aanwezige functies gehinderd worden, noch dat het landelijk gebied verstedelijkt. Puur agrarische activiteiten worden gestimuleerd. De uitbreiding van de oppervlakte aan agrarische bouwwerken is daarom goed mogelijk; het betreft een agrarische activiteit. De voorwaarden die gesteld worden aan een uitbreiding van het bouwperceel zijn:

  • 1. voor uitbreidingen van (voormalige) agrarische bouwpercelen tot in totaal 2,5 hectare kan een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid in het bestemmingsplan worden opgenomen voor zover dat niet reeds in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen;
  • 2. Voor samenvoeging van twee naast elkaar gelegen (voormalige) agrarische bouwpercelen kan een binnenplanse vrijstelling in het bestemmingsplan worden opgenomen;
  • 3. voor uitbreidingen waarbij het (voormalige) agrarische bouwperceel in totaal groter wordt dan 2,5 hectare is een herziening van het bestemmingsplan of een projectprocedure noodzakelijk.

Verder is vergroting van het bouwperceel alleen mogelijk als de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten niet worden aangetast. Hiervoor geldt dat de vergroting van het agrarische bouwperceel landschappelijk wordt ingepast door middel van het herstellen of opnieuw aanplanten van de erfsingel.

Het gebied is in het provinciale Omgevingsplan niet aangemerkt als landelijk gebied, maar als stedelijk gebied. Formeel is deze beleidsregel niet van toepassing. Maar in het plangebied is wel een agrarisch bedrijf gevestigd. Dit heeft een erf waarop nu circa 3.000 m² aan bebouwing aanwezig is. Aangezien de beleidsregel niet van toepassing is, wordt een afwijkingsmogelijkheid voor uitbreiding tot 2,5 ha niet wenselijk geacht, mede gezien het feit dat op relatief korte afstand woningen aanwezig zijn. Ook is hiervoor geen milieu-onderzoek gedaan. Het wordt daarom, gelet op ook het nog vigerende plan, redelijk geacht dat het agrarisch bedrijf via een afwijking 1.000 m² kan uitbreiden.

Beleidsregel Windmolens 2008

Het windmolenbeleid is uitgewerkt in deze beleidsregel. Dit voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie (= situatie 9 juni 2005). Door opschaling kan met minder molens meer vermogen worden gerealiseerd en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin worden gehaald. Door de tijdelijke stop op nieuwe windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. Op 29 oktober 2014 hebben provinciale staten besloten een voorbereidingsbesluit te nemen om de bouw van nieuwe windmolens planologisch te bevriezen.

Dit plan maakt geen nieuwe windmolens mogelijk, wel kleinschalige. Zie bij Bijlage 1 Beleidskader gemeentelijk beleid 3.1 Ruimtelijke ontwikkeling .

Verordening fysieke leefomgeving 2012 ten aanzien van de EHS

In de Verordening is onder andere uitgewerkt hoe gemeenten met de EHS om moeten gaan in hun ruimtelijke plannen. Doel is het begrenzen, aanwijzen en beschermen van de EHS, aanwijzen en veiligstellen van wezenlijke kenmerken en waarden én het geven van een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en voorwaarden voor herbegrenzing. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied binnen de EHS strekt mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, en maakt geen activiteiten mogelijk die per saldo leiden tot een significante aantasting van die kenmerken en waarden of significante vermindering van de oppervlakte of samenhang van die gebieden.

Het plangebied ligt deels in de EHS. Hiermee wordt in de bestemming rekening gehouden. Daarmee is de EHS begrensd en beschermd overeenkomstig het provinciaal beleid.

Waterbeheerplan 2010-2015 (2010)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema's. De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunningverlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.

Veiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Voldoende water

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Schoon water

Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader 2013

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

Voor het bestemmingsplan Buitenhout en Buitenveld is de watertoets doorlopen en het waterkader toegepast. In paragraaf 5.8 Waterparagraaf wordt hier verder op ingegaan.

Overig rijksbeleid

Van de Verordening groenblauwe zone is geen samenvatting opgenomen. De nota is wel beoordeeld, maar niet direct van belang voor het plangebied.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid
3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles 2009

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten de 'Almere Principles' ontwikkeld:

  • 1. Koester diversiteit
  • 2. Verbind plaats en context
  • 3. Combineer stad en natuur
  • 4. Anticipeer op verandering
  • 5. Blijf innoveren
  • 6. Ontwerp gezonde systemen
  • 7. Mensen maken de stad

De principles dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad. Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheidsprincipes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht. Voor opwekking van elektriciteit op duurzame wijze wordt wel wat geregeld. Op vrijwel alle bestemmingen zijn kleinschalige windmolens mogelijk gemaakt. Formeel conflicteert dit met de beleidsregel windmolens van de provincie, maar de provincie staat kleinschalige uitzonderingen op perceelsniveau toe. Plaatsing van grootschalige windmolens is niet mogelijk met dit bestemmingsplan. Zie een nadere uitwerking in paragraaf 3.2.1 Agrarisch.

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030. Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.

Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen. Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

Het plangebied is in het Structuurplan aangemerkt als park, onderdeel van het groenblauw raamwerk. Het gebied rondom de aansluiting A6-A27 is aangeduid als strategische knoop. In het groenblauw raamwerk is het opofferen van groen aan stedelijke functies binnen een park in beginsel niet toegestaan. Dit kan alleen als ze de groenstructuur versterken of daaraan gerelateerd zijn. Parken kennen een hoge gebruiksintensiteit, optimale toegankelijkheid en ondersteunende stedelijke voorzieningen. De Trekwegzone is een extra opgave ten aanzien van de oorspronkelijke inzake de reconstructie van het groenblauwe raamwerk. De Trekwegzone wordt ontwikkeld tot een parkbos, vooruitlopend op een te realiseren werklandschap. Met een werklandschap wordt meer diversiteit gekregen op gebied van werkmilieus. Dit project moet vóór 2010 starten. Duidelijk is dat dit niet is gebeurd en er zijn geen plannen om dit te gaan doen. Als strategische knoop was het gebied bij een eventuele schaalsprong gezien als verstedelijkingsmogelijkheid. Dit betreft ook het knooppunt A6-A27. Dit knooppunt zal bij de schaalsprong strategisch komen te liggen in het vergrote Almere. Daar ontstaan kansen voor nieuwe centrumgebieden die gekoppeld aan de infrastructuur van bovenlokale betekenis zullen zijn. In afwachting van besluitvorming over de schaalsprong is dit knooppunt strategisch gezien gereserveerd. Dit betekent dat zeer terughoudend wordt omgegaan met het realiseren van nieuwe functies op dit knooppunt. Opgave 5 ziet op uitbreiding en verdieping van het voorzieningenaanbod. Vanwege de diversiteit van bevolkingsgroepen vervult het voorzieningenaanbod een sleutelrol. Dit brengt sfeer, trekt bezoekers maar ook bewoners de straat op, geven de stad identiteit en stimuleren de economische ontwikkeling. Almere zou de vrije tijdsstad van de Noordvleugel moeten worden. De groenblauwe structuur leent zich bij uitstek hiervoor. Het knooppunt A6-A27 is bij uitstek geschikt voor accommodatie van grootschalige voorzieningen, mits de ontsluiting goed is geregeld.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere
  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie
  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming
  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De structuurvisie concentreert zich voornamelijk op de westelijke en oostelijke ontwikkeling van de stad, zoals Almere Pampus, Almere IJland en Almere Oosterwold. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Het Structuurplan Almere 2010 wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijk ordeningskader.

Voor het plangebied betekent dit in het kader van punt 2 dat de stad de verbinding aan gaat met het landschap. De groenblauwe hoofdstructuur wordt verstrekt en verder ontwikkeld. De Trekwegzone (plangebied) ligt nu nog buiten de stad, maar zal door de aanleg van Oosterwold midden in de stad komen te liggen. De Trekwegzone wordt onderdeel van de transformatie van de bestaande groengebieden, dat wil zeggen dat de inrichting wordt aangepast aan die nieuwe situatie. Dit betekent de aanplant van een raamwerk van polderkamers met bomenrijen, taluds en wadi's. De kamers zijn in principe geschikt voor sport en leisure functies. Daarnaast is het nodig om Almere door te ontwikkelen naar een vitale stad met een gedifferentieerde bevolkingsopbouw een betere inbedding in de noordelijke Randstad te realiseren. Dit kan door een breed scala aan voorzieningen aan te bieden voor nieuwe ouderen, studenten, hoger opgeleiden die zich in Almere zullen gaan vestigen. Er is al veel aanbod, maar een nog ruimer aanbod aan recreatieve, leisure en (top)sportfaciliteiten, passend bij de groenblauwe stad, is noodzakelijk om Almere 2.0 te kunnen realiseren. Van belang is ook de verbreding van de A6 die ten zuiden van het plangebied ligt. Door de toenemende verkeersdruk en de geplande schaalsprong is het nodig de capaciteit van de A6 te vergroten. Ook is een studie voor de IJmeerlijn in combinatie met de Stichtselijn gedaan. Dit is een spoorlijnverbinding tussen Almere en Amsterdam over het IJmeer. Deze wordt verlengd naar Utrecht via Oosterwold en de Stichtsebrug. Deze verlenging loopt naar verwachting door het plangebied. In eerste instantie is het een hoogwaardige busverbinding, die in de toekomst kan worden vervangen door een spoorlijn. Het bestemmingsplan past in de concept Structuurvisie met dien verstande dat de in de visie genoemde ontwikkelingen niet concreet genoeg zijn om erin op te nemen.

Kaderplan Bestaande Stad (2004)

De gemeente geeft met dit plan haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad. De eerste wijken zijn al weer 30 jaar oud en vragen om meer aandacht dan alleen het onderhoud. Woonwijken, groengebieden en werkgebieden vragen om aanpassing aan de eisen van de tijd maar ook neemt de bestaande stad nog steeds in omvang toe. Dit kaderplan is een integraal plan en geeft de prioriteiten voor beheer en vernieuwing tot 2015 en beschrijft daarin de bijdrage van de gemeente in samenwerking met andere partijen. Het kaderplan is daarbij geen blauwdruk maar een leidraad. De doelstellingen uit het Structuurplan (sep. 2003) en de Sociale Structuurschets (jan. 2004) worden hierin uitgewerkt. Met het vaststellen van het kaderplan wordt onder andere aangegeven:

voor de verbindende koers:

  • 1. De kwaliteitspijlers als leidend uitgangspunt te kiezen voor alle kleinere en grotere ingrepen in de bestaande stad (diversiteit waarborgen en bevorderen, vergroten (beeld-)kwaliteit, en meer ruimte voor eigen initiatief, creativiteit en eigen verantwoordelijkheid).
  • 2. Bewoners en instellingen meer de ruimte te willen geven, en tegelijkertijd meer te willen  aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid; daar andere vormen van verantwoording afleggen en samenwerking voor te gaan zoeken.

voor de differentiatie van woonmilieus (in dit plan niet relevant):
voor de verlevendiging van een aantal wijken:

  • 1. Te willen spelen met 'drukte' in de suburbane woonmilieus, in de ene wijk meer voorzieningen en bedrijvigheid dan de andere, en dit tezamen met inwoners wilt uitwerken.

voor de ruimtelijke doorontwikkeling:

  • 1. Actief te willen zoeken naar meer ontwikkelingsruimte voor voorzieningen, wonen en werken in de stad.
  • 2. Daartoe een aantal strategieën voor de groengebieden / parkbossen en de ruimte langs dreven het komende jaar verder uit te willen  werken.
  • 3. Meer te willen doen met bestaande bebouwing en voorzieningen.
  • 4. Op korte termijn de bereikbaarheid van het stadscentrum en de capaciteit van de dreven te willen onderzoeken, en de effecten van spoorverdubbeling en mogelijke oplossingen in beeld te willen brengen.

voor de slag van ambities naar uitvoering:

  • 1. De stadsdeelvisies van Almere Haven, Almere Buiten Almere Stad Oost en West te hanteren als kader voor de uitvoeringsprogramma's van de stadsdelen.
  • 2. Jaarlijks de uitvoeringsprogramma's (stedelijk en per stadsdeel) vast te willen stellen.
  • 3. Een aantal centrale afspraken te willen vastleggen over financiering en uitvoering, en nut en noodzaak te willen onderzoeken voor een reserve voor de bestaande stad en/of een ontwikkelingsmaatschappij.
  • 4. De benodigde investeringen voor de komende tien jaar in beeld te willen brengen.
  • 5. In de stadsdeelvisies is een concretisering naar gebieden en wijken uitgewerkt.

Voor het plangebied betekent dit dat het gebied geschikt is voor voorzieningen en ontwikkeling mogelijk is voor het groengebied/ parkbos. Ook de aanwezige bestaande voorzieningen kunnen verbeterd worden of intensiever gebruikt.

Programmaplan Almere Buiten (2007)

Met een aantal externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaves voor het stadsdeel Almere Buiten mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  • 1. Identiteit en imago
    Focus: Ontwikkel de eigen identiteit van Almere Buiten
  • 2. Buitenste Binnenhalen
    Focus: benut de specifieke blauw-groene kansen
  • 3. Versterk de eigen kracht van de buurten en het stadsdeel
    Focus: toe-eigenen van openbare ruimte
  • 4. Ontwikkel kansrijke gebieden & binnenstedelijke locaties
    Focus: faciliteer organische ontwikkelingen
  • 5. Versterk bereikbaarheid en mobiliteit
    Focus: in balans met leefmilieu

Voor het plangebied betekent dit dat de nieuwbouwopgave af is. Het stadsdeel is grotendeels af. Maar klaar is het niet: de bereikbaarheid staat onder druk, de openbare ruimte verslechtert en er is gebrek aan vrije tijdsvoorzieningen. De visie is dat Buiten in 2020 een vitaal en aantrekkelijk stadsdeel is, waarin wonen centraal staat, maar er is ook een gevarieerd, aantrekkelijk leisure, vrije tijd, cultureel en sport aanbod. De aandacht voor groei, innovatie en architectuur verschuift naar Poort, Hout en Pampus. Er is vanwege de verwachter groei van de stad en de komst van nieuwe stadsdelen een heldere positionering nodig en een goede regie ten aanzien van de toedeling van functies als wonen, werken en voorzieningen. De specifieke en relevante ruimtelijke opgaven voor Buiten is het ontwikkelen van Buitenhout als scharnierpunt: sport & vrije tijdszone voor zowel Buiten en Hout én het ontwikkelen van stadsentrees in onder meer Buitenhout. Daarnaast kunnen de blauw-groene kansen worden omgevormd van barrières met een ondermaatse inrichting en lage gebruikswaarde tot een aantrekkelijk verblijfsgebied. Bovendien zullen ze verbonden worden met Buiten door ze naar binnen te halen. Hiervoor worden fietsverbindingen aangelegd maar ook de Lage Vaart ontwikkelt als aantrekkelijke vaarroute. Er zal een ontwikkelingsvisie voor de zone Lage Vaart - A6 worden opgesteld. Verder zijn er plannen om de Buitenhoutsedreef te verdubbelen om de bereikbaarheid te versterken. Van de projecten in het Programmaplan is nog weinig terecht gekomen. Dit komt mede doordat andere projecten zoals Poort en Oosterwold prioriteit hebben gekregen en vanwege de crisis. Dat betekent echter niet dat ze niet meer zullen worden gerealiseerd of de plannen zijn gewijzigd. De komende planperiode is het niet te verwachten dat ze zullen worden uitgevoerd. Mochten er wel concrete plannen komen, dan wordt daarvoor een aparte procedure gevolgd.

Ruimtelijke Visie Almere Buiten: Binnenste buiten (2006)

Deze visie is een beschouwing van het programmaplan Buiten en een bouwsteen voor de op te stellen structuurvisie. Het plangebied is nu in hoofdzaak ingericht als groen en agrarisch gebied. Vanwege de ligging tussen de woonwijken van Almere Buiten en Almere Hout is Buitenhout een unieke locatie. In diverse nota's wordt het gezien als een openbare ruimte die geschikt kan worden gemaakt voor het beoefenen van sportieve en recreatieve activiteiten (wandelen, fietsen, skeeleren). Ook is de zone bij uitstek geschikt voor realisatie van centrale stedelijke voorzieningenkern in de vorm van leisure en sportvoorzieningen die voorzien in de stedelijke en regionale behoefte. Het wordt zo een scharnier tussen Buiten, Hout en oostelijke delen van de stad, mits programmatisch goed vormgegeven. In de huidige visies is in het plangebied een werklocatie in het groen voorzien. Daarnaast is het een recreatief uitloopgebied voor Buiten. Hiervoor zijn nadere randvoorwaarden nodig. Het is dan ook nodig daarvoor een visie op te stellen.
Voor het bestemmingsplan betekent dit dat de visie aansluit bij de andere gebiedsplannen en voorziet voor het plangebied een groene inrichting en ruimte voor het realiseren van leisure en sportvoorzieningen. Concrete plannen zijn er nog niet.

Ontwikkelingsplan Entreegebied Buitenhout (1998, actualisatie 2005)

Het ontwikkelingsplan dient als inspiratie- en informatiedocument voor initiatiefnemers waarin de kaders voor ontwikkelingen zijn aangegeven. Het gebied ligt midden in het groen, de reden waarom bebouwing ondergeschikt is en een enclave in het groen moet zijn. Op perceelsniveau betekent dit dat de bebouwing achterop het perceel komt te liggen en er een groot, open voorterrein ontstaat. Het gebied is geschikt voor commercieel-recreatieve, sociaal-culturele en maatschappelijke voorzieningen met een groot aantal bezoekers (vanwege de ligging nabij de A6 en ver genoeg qua afstand van woningen). Genoemd zijn een hotel, multicultureel zalencentrum, kinderspeelparadijs, sauna, fitnesscentrum en maatschappelijke functies die een relatie hebben met een andere functie. De uit te geven kavels zijn vijf ha groot met een bebouwingspercentage tot maximaal 50%, maar grotere of kleinere zijn ook mogelijk. De kavels moeten groen ingericht worden.

Voor het plangebied betekent dit dat de bestaande voorzieningen (bowlingcentrum, fitnesscentrum, kinderspeelparadijs) die op grond van het ontwikkelingsplan zijn gerealiseerd via een vrijstelling of postzegelbestemmingsplan, een passende bestemming (gemengd) in dit bestemmingsplan krijgen. In het gebied zijn nu nog twee kavels van ca. vijf ha beschikbaar om in te vullen. Voor één kavel is momenteel een aanvraag voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van de Wabo ingediend. Voor de andere kavel is nog geen aanvraag ingediend. Beide percelen krijgen dezelfde bestemming als de al aanwezige voorzieningen.

Welstandsnota Almere (2015)

In de nieuwe Welstandsnota (in werking per 16 maart 2015) maakt Almere een radicale ommezwaai in het tot nu gevoerde welstandsbeleid. Was eerst vrijwel geheel Almere gebonden aan welstandsregels, nu is het uitgangspunt gekozen dat nieuwe en bestaande woongebieden en bedrijventerreinen in principe welstandsvrij zijn. De kwaliteit van bebouwing is bij de bewoners in goede handen en het stadsbeeld van Almere kan daarmee levendiger en verrassender worden. Overigens blijft Almere sturen op kwaliteit en actief blijven om een aantrekkelijk en eigen stadsbeeld te ontwikkelen. Instrumenten daarvoor zijn de kwaliteitsteams die planontwikkelingen begeleiden of afspraken met corporaties en ontwikkelende partijen. De welstandstoets blijft voor sommige gebieden en thema's gehandhaafd: groenblauwe raamwerk, (bebouwing langs) hoofdinfrastructuur, centrumgebieden, bijzondere gebieden en reclame.

Voor het plangebied betekent dit dat voor het gehele plangebied de welstandsregels van toepassing blijven. Het plangebied valt immers binnen het groenblauwe raamwerk en wordt doorkruist door meerdere dreven (hoofdinfrastructuur). Het groenblauwe raamwerk biedt ruimte voor natuur, recreatie en stedelijke ontwikkeling en prioriteit heeft de verbetering van de gebruiksmogelijkheden in het groenblauw raamwerk. Beoordelingscriteria in het kader van de welstandsnota zijn: de ontwikkeling past in de landschappelijke context (verschijningsvorm en materiaal), is georiënteerd op de omgeving én alzijdig vormgegeven, de continuïteit van het raamwerk blijft gewaarborgd en de ontwikkeling versterkt de identiteit van het gebied. Daarnaast is de hoofdinfrastructuur in het gebied aan welstandstoezicht onderhevig (dreven). De dreven zelf zijn hoogwaardig evenals de bouwwerken die daaraan zijn gekoppeld (bruggen, wallen e.d.). Tenslotte worden mogelijke reclame-uitingen aan gebouwen onderworpen aan welstandsregels.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, partiële herziening vastgesteld 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven. Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de plankaart. Bijvoorbeeld de uitbreiding van gebouwen of het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

De gemeente heeft een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat masten niet in woonwijken en zo min mogelijk in natuurgebieden, parken en aan de rand van woonwijken mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur. Bij antennes moeten zo veel mogelijk elkaars opstelpunten worden gebruikt. Bij voorkeur komen ze op bestaande verticale elementen als gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.
Voor het plangebied betekent dit dat zo min mogelijk masten zijn toegestaan. Dit wordt dus ook niet direct toegestaan, maar slechts na een aparte afwijkingsprocedure. Antennes kunnen wel op gebouwen.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden). In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is. Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Voor het plangebied betekent dit er geen seksinrichtingen mogelijk worden gemaakt.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere. Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming en valt onder de horecacategorie 1 " lichte horeca". Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Voor het plangebied betekent dit de vestiging van een coffeeshop niet mogelijk is, omdat in het gebied geen gronden aanwezig zijn met een horecabestemming.

Nota bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)

De nota 'bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden' vormt het kader voor toetsing van verzoeken voor de bouw van een bedrijfswoning bij een voorziening/ bedrijf. Vanwege de bedrijfsvoering of veiligheidsoverwegingen is het vrijwel altijd noodzakelijk/wenselijk om een bedrijfswoning te realiseren bij een vestiging in het buitengebied of in de groene stedelijke gebieden. Vanuit deze gedachte is in beginsel één (inpandige) bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning dient wel inpandig in het bedrijfsgebouw te worden geïntegreerd. Hiermee kan opsplitsing van bedrijf en woning zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien inpandig realiseren van een bedrijfswoning niet mogelijk is, kan met een vrijstellingsprocedure een solitaire bedrijfswoning worden toegestaan. Bij herziening van de bestemmingsplannen voor bestaande terreinen kunnen alleen de aanwezige bedrijfswoningen worden/blijven gelegaliseerd en zal een beperkte overgangsregeling gelden.

In het plangebied is bij de manege en het agrarisch bedrijf een solitaire bedrijfswoning gerealiseerd. Deze zijn ook in het bestemmingsplan opgenomen. Nieuwe bedrijfswoningen zijn in beginsel toegestaan bij een recreatieve voorziening/ bedrijf vanuit bedrijfsoogpunt (veiligheid). Dan moet de noodzakelijkheid ervan wel zijn aangetoond en moet deze inpandig worden gerealiseerd. Hierbij wordt gelet op de omvang, oppervlakte en de investering. Verder mag een bedrijfswoning maximaal 150 m² bouwoppervlak bevatten met een inhoud van 600 m². Verder zijn bijgebouwen mogelijk tot maximaal 60 m² en een bouwhoogte van 3 m. Omdat dit een consoliderend plan betreft, worden echter geen nieuwe bedrijfswoningen bij recht toegestaan. Bovendien zal een nieuwe bedrijfswoning wellicht tot belemmeringen leiden voor bestaande bedrijven of qua geluid tot knelpunten leiden. Pas indien uit onderzoek naar aanleiding van een concrete aanvraag blijkt dat een bedrijfswoning aanvaardbaar, kan via een aparte planologische procedure medewerking worden verleend aan de realisering van een bedrijfswoning.

Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)

Op 19 mei 2000 heeft het college van B&W het 'uitgiftebeleid benzineverkoop' vastgesteld. Het beleid gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Voor het plangebied is in het gebied tussen de Buitenhoutsedreef en de Tussenring een mogelijke nieuwe locatie aangewezen. Echter concrete plannen voor nieuwbouw in de planperiode (tien jaar) zijn er niet. Als er in de toekomst hier een aanvraag voor een benzineverkooppunt komt, dan wordt daarvoor een aparte procedure doorlopen. Voor het plangebied nu heeft dit beleid geen gevolgen.

3.2 Werk in de stad

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV) (2010)

Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten zijn:

  • 1. Almere Principles zijn vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties. De Principles zijn geoperationaliseerd naar uitgangspunten voor de vestigingsvisie. Deze zijn vertaald naar onderdelen voor een uitvoeringsprogramma, welke praktisch kan worden gekoppeld aan de levenscyclus van vestigingslocaties (fase van ontwikkeling, realisatie, beheer, herstructurering).
  • 2. programmering van vestigingslocaties gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad. Voor het scheppen van 100.000 extra banen moeten verschillende typen vestigingslocaties worden aangeboden. Voor de lange termijn (2030) is 680 extra hectare voor bedrijventerreinen, 1 miljoen m2 extra kantoorvloeroppervlak en 250 hectare voor (grootschalige) voorzieningen gereserveerd.
  • 3. formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling.
  • 4. faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties.
  • 5. behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave.

De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, pdv en gdv), kantoor, voorzieningen, wonen e.d. mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale beleidsregel "locatiebeleid stedelijk gebied 2008" wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).

Voor het plangebied betekent dit ten aanzien van een voorzieningenmilieu, zoals het Entreegebied, de volgende functies mogelijk zijn:

  • Maatschappelijke voorzieningen
  • Overige voorzieningen op gebied van cultuur, sport en recreatie.
  • Detailhandel alleen ondergeschikt

Parkeren moet op eigen terrein of op een gedeeld terrein, maar niet in de openbare ruimte

Detailhandelsvisie Almere 2014

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan. De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Voor het plangebied betekent dit dat geen detailhandel wordt toegestaan in het plangebied. Alleen ondergeschikte detailhandel, die gelieerd is aan de hoofdfunctie onder bepaalde voorwaarden qua percentage en oppervlakte is toegelaten. Ook mag in een woning maximaal 25 m² (als verkoopvloeroppervlak) van de oppervlakte voor detailhandel worden gebruikt, mits dit voldoet aan de voorwaarden voor een beroep of bedrijfsmatige activiteit aan huis. In het agrarisch bedrijf mag men datgene wat ze produceren verkopen tot maximaal 20% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak. Dit valt onder de uitwerking van de verruiming van kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden.

Horecanota Almere (2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst. De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt. Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen. Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken. Het plangebied valt onder de laatste drie gebieden: Buitengebied, stadscorridors en parken. Daarin voert de gemeente een actief beleid, gericht op vestiging van horeca, o.a. via Parkennota.

Het plangebied valt onder de laatste drie gebieden: Buitengebied, stadscorridors en parken. Daarin voert de gemeente een actief beleid, gericht op nieuwvestiging van horeca, o.a. via Parkennota. Voor het plangebied betekent dit dat in deze gebieden nog te weinig horeca is ontwikkeld. Ook is niet bepaald waar welke horeca gevestigd kan worden. Via nieuw beleid wordt hier actief op ingespeeld, bijvoorbeeld via de Parkennota. Deze nota is onlangs vervangen door de Nota Kleur aan Groen. In paragraaf 3.3 Groene stad van deze bijlage wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Groene stad

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden. De gemeente en het waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Voor het plangebied is een watertoets uitgevoerd (zie paragraaf 5.8).

Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere. Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon welke op een kaart is weergegeven in het beleidsplan.

Voor het plangebied betekent dit dat de Lage Vaart mede voor recreatie wordt gebruikt. Dit krijgt zijn weerslag in de bestemming voor de Lage Vaart. Voor het plangebied betekent dit verder het gebied aan de westzijde van het plangebied, wat nu bos is, in dit plan is aangewezen als toeristisch-recreatief aandachtsgebied en onderdeel van de stadscorridor. Het gebied ten westen van de Buitenhoutsedreef is tevens als knooppunt aangemerkt. Zo is in het plangebied op grond van dit plan de manege en de handboogvereniging gevestigd. Daarvoor zijn ook ruiterpaden aangelegd. En er ligt in de noordwestkant langs de Lage Vaart een trailerhelling, zodat men bootjes te water kan laten.

Nota Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0021.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3UV01-vg01_0022.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie. De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op het hele plangebied. Het is op de kaart van het groenblauwe raamwerk ten eerste aangegeven als 'voorzieningenpark' (velden Buitenhout en Trekweg). Daarbij is aangegeven dat het kenmerkende gebruik is en bestaat uit sport, landbouw, evenementen binnen een groene omgeving. Het casco van lanen en bossen is onderdeel van het recreatieve netwerk en bevat paden die wandelen en fietsen mogelijk maken. Daarnaast is het aangeduid als 'bos'. Dit betreft het Sallandsebos buitenhout (westelijk deel) en het Ruimtevlak (uiterste oosten). Het kenmerkende gebruik hierin is natuurbeleving, wandelen, fietsen, natuureducatie, recreatie en cultuur. Het zijn gebieden met een dichte beplanting, waardoor het doorzicht veelal beperkt is. Het bos vormt een belangrijke, natuurlijke tegenhanger van het stedelijk gebied. Het Sallandsebos is daarbij nog aangeduid als EHS. Tenslotte is de Lage Vaart aangewezen als 'water' en 'recreatieve verbinding'. Als water wordt het gebruikt om te varen, recreatie, sport en natuurbeleving. Op de oevers zijn plekken voor eten&drinken en cultuur mogelijk. Daarnaast geeft de Lage Vaart structuur en identiteit, omdat deze de stad begrenzen. Het versterkt de beleving van de groenblauwe stad. Het voorzieningenpark heeft in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Bos' en 'Gemengd' en Agrarisch' gekregen. De bossen zijn als 'Bos' bestemd en de Lage Vaart voor 'Water'. Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven in het Vliegerpark goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen deze bestemmingen niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemmingen worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

Ecologisch Masterplan (2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  • 1. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • 2. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • 3. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • 4. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • 5. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • 6. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • 7. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • 8. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.

Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, dat wil zeggen met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.

Voor het plangebied betekent dit dat de bestaande ecologische verbinding langs de Lage Vaart aangevuld moet worden vanaf de Tussenring tot net voorbij de Buitenhoutsedreef. Daarnaast zou er de ecologische verbinding vanaf Almeerderhout ten noorden van de A6, tussen de Tussenring en De A6 dwars door het plangebied moeten komen te liggen. Knelpunten vormen daarbij de Tussenring zelf, de Spectrumdreef en de Buitenring. Uitgangspunt 3 is dus met name van belang. Hiervoor zijn plannen van aanpak opgesteld die uitgevoerd moeten worden. Op dit moment zijn er echter geen concrete plannen bekend.

Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003)

Het beleidsplan 'wandelen en hardlopen 2003-2010' is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juni 2003. Hierin staat aangegeven dat op de eerste plaats de wandelinfrastructuur dient te worden uitgebreid. Daarbij gaat het om het aanleggen van paden in gebieden waar ze ontbreken en in nieuw te ontwikkelen gebieden. Daarnaast gaat de aandacht uit naar het verhogen van de kwaliteit van de paden. Door de groei van de stad neemt de druk op bestaande voorzieningen toe. Om de toegankelijkheid en de begaanbaarheid van de paden jaarrond te garanderen, is het van belang veel gebruikte graspaden te voorzien van (half)verharding. Tot slot is het wenselijk om gebruikersgroepen te scheiden. Op dit moment maken wandelaars op veel plaatsen gebruik van fietspaden. Dat komt noch de verkeersveiligheid, noch de belevingswaarde voor de recreant ten goede. Het aanleggen van specifieke voetpaden naast fietspaden moet nader uitgewerkt worden. Verder is geconstateerd dat verschillende gebruikersgroepen uiteenlopende eisen stellen aan de belevings- en gebruikswaarde van routes en voorzieningen. Er wordt naar gestreefd meer variatie aan te brengen in de gebieden, zodat alle gebruikersgroepen bediend kunnen worden. Er moeten mogelijkheden gecreëerd worden voor liefhebbers van struinnatuur en voor fysiek beperkte wandelaars. Het aantal hardlooproutes kan uitgebreid worden in Buiten en Haven. Naast het realiseren van routes wordt in het plan aandacht besteed aan voorzieningen die hiermee samenhangen. Voorbeelden hiervan zijn horecagelegenheden en uitspanningen, rustpunten, informatievoorzieningen op parkeerplaatsen in buitengebieden etc.

Voor het plangebied betekent dit dat de bestaande wandel- en fietspaden in het gebied een passende bestemming krijgen. Langs de Lage Vaart is een hardlooproute aanwezig.

3.4 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004)

De kern van de sociale structuurschets vormen de begrippen sociale dynamiek, sociale diversiteit en sociale samenhang. Centraal staat in de ambitie de ontwikkeling naar meer stedelijkheid en het bieden van ruimte aan sociale diversiteit en sociale dynamiek. Dat betekent een trendbreuk met de eenzijdige suburbane ontwikkeling, die tot op heden plaatsvond. Almere wil ruimte bieden aan en aantrekkelijk zijn voor mensen met verschillende leefstijlen en leeftijden, inkomens van hoog tot laag en voor mensen vanuit verschillende herkomstlanden. Sociale binding van de huidige en inwoners aan de stad is cruciaal voor een duurzame, evenwichtige ontwikkeling van de toekomstige stad. Op basis van de sociale analyse van Almere zijn de volgende zes sociale ambities geformuleerd:

  • 1. meer jongeren in het straatbeeld;
  • 2. oog voor ouderen;
  • 3. meer stedelijkheid;
  • 4. kleur in de stad;
  • 5. aanpak “onvermijdelijke” stadsproblemen;
  • 6. groeimarkt vrije tijd voor stad en regio.

Voor het plangebied betekent dit dat het aanbod van culturele voorzieningen in dit plan is vergroot (ambitie 1, 2 en 3). Daarnaast zijn groen en water kenmerkend voor het gebied. Dit biedt veel mogelijkheden voor recreatie: wandelen, sport, uitgaan. Het bestemmingsplan past in dit beleidsplan. Bij een mogelijke (her)ontwikkeling moet aandacht worden besteed aan het realiseren van voorzieningen die de sociale cohesie (het elkaar kunnen ontmoeten) bevorderen. Op dit moment loopt een aanvraag voor de realisatie van een multicultureel zalencentrum in het Entreegebied (nabij de Buitenhoutsedreef). Dit past in dit beleidsplan. Hiervoor wordt naast het bestemmingsplan een aparte procedure doorlopen.

Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (2008)

De Toekomstvisie Vrije tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De twee elkaar versterkende hoofddoelen van de voorliggende visie zijn:

  • 1. het creëren van een hechte, leefbare samenleving;
  • 2. het versterken van de identiteit van de stad.

De gekozen koers laat zich vertalen in drie speerpunten:

  • 1. Het huis uit, de wijk in;
  • 2. Verbinden en versterken;
  • 3. Volwaardige stad in de regio.

Om een hechte samenleving te bereiken, dient zonder aarzelen te worden gekozen voor het niveau van de wijk en woonomgeving. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel. Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden en het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.

Het bestemmingsplan past in de doelen die in deze visie worden nagestreefd.

Cultuurnota 2009-2012 (2008)

Deze cultuurnota vloeit voort uit een integrale toekomstvisie op vrije tijd. De Visie Vrije Tijd (2008) geeft richting aan de ontwikkelingen in vrijetijdsbeleid tot 2020 en biedt een breder kader voor de langere termijn. De Cultuurnota gaat uit van het versterken van cultuur in de stad op drie niveaus: de eigen woonomgeving, het niveau van de stad en het (boven)regionale niveau.

  • Eigen woonomgeving: Het is wenselijk dat zoveel mogelijk Almeerders dichtbij huis aan culturele activiteiten kunnen deelnemen. Dit betekent dat er op wijkniveau – waar mogelijk gekoppeld aan (brede) scholen – laagdrempelige activiteiten moeten zijn die aansluiten bij de interesses en wensen van de bewoners ter plekke. Afhankelijk van de locatie en de bevolkingssamenstelling kan het voorzieningenpakket per wijk overigens variëren.
  • Stedelijk niveau: Naast het laagdrempelige aanbod op wijkniveau zal de stedelijke culturele infrastructuur verder versterkt worden. Het gaat hier in de eerste plaats om versterking van de bestaande stedelijke instellingen op bestuurlijk gebied, maar ook op het vlak van marketing en publieksbereik. In de tweede plaats gaat het over de uitbreiding van de culturele infrastructuur om zo een complete stad te worden.
  • (Boven)regionaal niveau: Bij de volwaardige stad die Almere wil worden, hoort een duidelijke identiteit. Een identiteit die aansluit bij de sterke kanten en wervend is naar huidige – maar vooral ook toekomstige – bewoners en bezoekers. De nabijheid van Amsterdam is een sterk punt dat benut kan worden, maar Almere kan niet zonder eigen iconen. Die iconen creëer je echter niet bewust, maar die ontstaan in de loop der tijd. Almere heeft als nieuwe stad de kans anders en innovatief te zijn. Dit betekent dat het vrijetijdsaanbod voor iedereen duidelijk maakt: dáárvoor moet je in Almere zijn. Dat betekent in de eerste plaats dat we meer instellingen van landelijke bekendheid in de stad willen hebben, die publiek van buiten Almere trekken.

Deze visie leidt tot de volgende hoofddoelstelling van het Almeerse cultuurbeleid 2009-2012: Het realiseren van een zo volledig mogelijk cultuuraanbod dat past bij de omvang van de stad. Met dit aanbod dragen wij bij aan de hechte, leefbare samenleving en versterken we de identiteit van de stad.

Voor het plangebied betekent dit dat ruimte is en wordt geboden aan cultuur en ontspanning binnen de daarvoor bedoelde gemengde bestemming.

Cultuur 2.0 (2012)

Dit document geeft een visie op cultuur in Almere in 2030. De ontwikkeling van de culturele infrastructuur vindt plaats langs vier programmalijnen:

  • 1. nationale voorzieningen koppelen aan Almeerse kwaliteiten;
  • 2. versterking van het cultureel middenveld;
  • 3. ik maak mijn eigen cultuur in Almere;
  • 4. cultuureducatie en talentontwikkeling.

Voor het plangebied betekent dit dat ruimte wordt geboden aan cultuur en ontspanning binnen de daarvoor bestemde bestemming 'Gemengd'.

Sportnota 2013-2016 (2013)

Deze nota geeft de speerpunten en doelstellingen voor het sportbeleid voor 2013-2016 weer. "Almere: sportieve stad!" is de hoofddoelstelling of missie van het Almeerse sportbeleid voor 2013-2016. Via zeven speerpunten en bijbehorende doelstellingen streeft Almere er naar om de hoofddoelstelling te realiseren. Deze speerpunten zijn:

1. Laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis.

Iedereen kan dichtbij huis in een veilige en plezierige omgeving sporten.

2. Integrale samenwerking sport en andere terreinen.

Een aantoonbare groeiende sport- en beweegdeelname in alle gebieden van Almere en onder alle bevolkingsgroepen van Almere.

3. Kwalitatief hoogwaardige sportaccommodaties.

Er is een voldoende en goed aanbod van sportaccommodaties dat voldoet aan de behoefte en omvang van de Almeerse bevolking.

4. Vitale sportverenigingen.

Versterking van de sportverenigingen in Almere zodat iedereen in Almere de mogelijkheid heeft om bij een vitale sportvereniging te sporten.

5. Talent.

Iedereen de mogelijheid bieden om het maximale uit zichzelf te halen.

6. Topsportaccommodaties.

Optimaal benutten van het Topsportcentrum Almere en de overige Almeerse topsportaccommodaties en kansrijke uitbreidingen van het aanbod faciliteren.

7. (Top)sportevenementen.

In Almere worden bij de stad passende aansprekende top- en breedtesportevenementen gehouden.

Voor het plangebied betekent dit binnen de daarvoor bestemde bestemming 'Gemengd' voldoende ruimte wordt geboden voor (kwalitatief hoogwaardige) sportvoorzieningen. Dit betreft de handboogvereniging, de manege en het fitnesscentrum. Deze voorzieningen liggen nabij Almere Buiten en Hout/ Nobelhorst zodat de bewoners dichtbij huis kunnen sporten.

Archeologienota 2009

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  • 1. Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • 2. Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • 3. Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota 2009. Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988. De Archeologienota 2009 gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn en een archeologische onderzoeksplicht kennen. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). In de derde en laatste plaats richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde monumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven. Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf Waarde-Archeologie en ). In de Archeologieverordening (zie hieronder) is gesteld dat de onderzoeksplicht in selectiegebieden alleen geldt indien een plangebied voldoet aan de volgende twee condities:

  • 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter;
  • 2. Het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.

Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren. Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende. De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein. Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988. Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Voor het plangebied betekent dit de aangetroffen behoudenswaardige archeologische vindplaats in het Entreegebied Buitenhout, juist ten westen van het fitnesscentrum wordt beschermd. Daarnaast worden de selectiegebieden met mogelijk aanwezige archeologische waarden ook beschermd.

Gemeentelijke archeologieverordening (2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting (selectiegebieden) dan wel een vrijstelling hiervan geldt. De selectiegebieden en vindplaatsen worden beschermd door een omgevingsvergunningstelsel voor aanleg van werken (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf 3.3.1 Waarde-Archeologie. De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden. In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Voor het plangebied betekent dit de archeologische vindplaats ten westen van het fitnesscentrum de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' krijgt en de selectiegebieden 'Waarde - Archeologie 1'.

Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet direct van belang voor het plangebied. Het betreft de volgende nota's:

  • Economisch Actieplan Almere: Groei in goede banen (2007);
  • Kadernota Grondbeleid (2009);
  • Ligplaatsen van vaartuigen in Almere (2013);
  • Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030;
  • Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003);
  • Inrichting schoolpleinen;
  • Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001);
  • Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd";
  • Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces);
  • Werken in de wijk (2005);
  • Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013);
  • Meerjarenplan Startershuisvesting (2004);
  • Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit;
  • Nota 'Evenementen in Almere' (2011);
  • Afhaalpunten en kringloopwinkels (2014).

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.