direct naar inhoud van 3.8 Bodem en watersysteem
Plan: Poldervlak 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01

3.8 Bodem en watersysteem

Bodem

De bodem van het plangebied Poldervlak bestaat uit holocene klei-, zavel en veenlagen, gelegen op een pleistoceen zandpakket. Voorafgaande aan de bouwactiviteiten, is het gebied opgehoogd met circa 1 meter zand. In het zand en de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.

In het plangebied zijn enkele bodemonderzoeken uitgevoerd voor specifieke locaties. In deze onderzoeken worden ten hoogste lichte verontreinigingen aangetroffen, en dan met name voor van nature aanwezige stoffen in het grondwater. Maar ook lichte verontreinigingen door PAK en minerale olie, welke samenhangen met aangetroffen puin in de ophooglaag. Het gaat hierbij om plaatselijk lichte overschrijdingen die geen bezwaar geven voor de huidige of voorgenomen bestemmingen. Op enkele locaties zijn zeer plaatselijk sterkere verontreinigingen aangetroffen die te relateren zijn aan het gebruik van de locatie. Het gaat hierbij met name om verontreinigingen met PAK en minerale olie.

In het verleden is bij de aanleg van de infrastructuur van de nieuwe polder en bij de ontginning van de polder op diverse locaties van de voormalige Rijksdienst IJsselmeer Polders bodemverontreiniging ontstaan; dit zijn voormalige landbouwschuren en tank- en onderhoudsplaatsen. Van dergelijke locaties is in het plangebied geen sprake.

In het verleden zijn de wegen ten behoeve van het droogmaken en de ontsluiting van het nieuwe land over het algemeen aangelegd op een laag zand met sterke bijmengingen van puin, sintels en PAK-houdend freesasfalt. De gemeente Almere heeft wegen met PAK-houdend asfalt in kaart gebracht. Zulke wegen zijn niet aanwezig in het plangebied.

Ter plaatse van het gebied 3 E3 , is in juni 1994 in het kader van de overdracht van de locatie van Rijkswaterstaat aan de Gemeente Almere een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat op het zuidoostelijk deel van de locatie een puinverharding aanwezig is geweest, welke verontreinigingen met PAK bevatte. In 1996 is de puinverharding met verontreiniging geheel verwijderd.

Ter plaatse van het gebied 3 E1, is in mei 2010 in het kader van de ontwikkeling van deze locatie een verkennend bodemzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat er geen noemenswaardige verontreiniging met onderzochte stoffen aanwezig zijn.

Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de gemeente Almere een termijn aangehouden van uiterlijk vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Gelet op de datum van de diverse in het verleden uitgevoerde verkennende bodemonderzoeken, kan gesteld worden dat de gegevens uit die onderzoeken gedateerd zijn en mogelijk niet meer representatief zijn voor de bodemkwaliteit op de locatie.

Voor de aanvraag van een bouwvergunning worden de resultaten verlangd van een recent verkennend bodemonderzoek. Een nieuw verkennend bodemonderzoek voorafgaande aan de uitgifte en nieuwbouw wordt derhalve noodzakelijk geacht. Ook bij uitgifte is bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen.

Watersysteem

Waterhuishouding

De waterhuishouding wordt beschreven middels de bodemopbouw, het watersysteem, als onderdeel van het watersysteem van Almere-Buiten en de waterketen.

De waterhuishouding in het plangebied maakt onderdeel uit van de gehele waterhuishouding van Almere-Buiten.

Aspecten van zowel oppervlaktewater als geohydrologie hebben een belangrijke rol gespeeld bij het waterhuishoudkundig ontwerp van het watersysteem van Almere-Buiten . Naast het ontwerp van het grachtenstelsel binnen het stedelijke gebied speelde het vraagstuk hoe de aansluiting van het stedelijk water op de Lage Vaart tot stand diende te komen.

Maaiveldligging, bodemopbouw en kwel

Het maaiveld van het plangebied ligt op ca. 3. 60 m- NAP . De oorspronkelijke bodem bestaat uit lichte klei. Deze klei behoort tot de holocene deklaag, met een dikte van 5 à 7m. De holocene lagen zijn gelegen op pleistocene zandlagen (het watervoerende pakket). Dit stedelijk gebied is integraal opgehoogd met 1m zand.

De bodem in het gehele gebied van Almere en ook in dit plangebied zal naar verwachting nog verder dalen. Deze daling wordt met name veroorzaakt door de verdere rijping van klei en oxidatie van veen. De verwachting is dat tot 2050 in dit gebied de bodem nog ongeveer 30 cm gedaald is.

Als gevolg van de lage ligging van het “Nieuwe Land” te midden van de hoge waterpeilen met name die in het het Markermeer staat het gebied onder invloed van een geringe kwel.

Watersysteem

Het watersysteem van Almere Buiten is met andere richtlijnen/criteria tot stand gekomen dan een watersysteem van nu dat “Wb21 (Waterbeheer 21e eeuw)- en KRW(Kaderrichtlijn Water) proof” is.

Uit de berekeningen blijkt weliswaar dat de genormeerde peilstijgingen niet worden overschreden, maar ook dat dit gepaard gaat met afvoeren vanuit geheel Almere-Buiten naar de Lage Vaart, die groter zijn dan de nu geldende normafvoer van 1.5 l/sec/ha.

Om een betere waterkwaliteit te verkrijgen is het oppervlaktewater in Almere Buiten via stuwen gescheiden van de Lage Vaart (een streefpeil peil - 6.20 m NAP). Het heeft een verhoogd peil van – 5.80 m NAP om daarmee de kwelintensiteit en daarmee de instroom van voedingsstoffen te verkomen. De aanwezige gracht heeft een ontwerpdiepte van 1.2 m en het percentage natuurvriendelijke oevers is hier gering.

Maatgevend voor de inrichting van het openbaar gebied en voor de vloerpeilen van de woningen is een maximale peilstijging van de Lage Vaart van 1.20 m tot een peil van 5.0 m –NAP. Het water van de Lage Vaart kan immers over de vaste stuwen in het woongebied stromen.

Waterketen, afvoer hemelwater en riolering

Om het watersysteem in Almere Buiten niet verder te belasten is het noodzakelijk om het hemelwater in het plangebied zoveel mogelijk vast te houden en/of te bergen.

In het plangebied is, vanwege duurzaamheid, een gescheiden stelsel aangelegd (zie afbeelding 9).

Een gescheiden stelsel is duurzaam omdat:

  • regenwater de kwaliteit van het oppervlakte water verbetert;
  • de toevoer van regenwater verslechtert de werking van de RWZI;
  • hemelwater niet naar de RWZI verpompt hoeft te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0014.png"

Afbeelding 9: gescheiden stelsel.

Hierbij wordt het vuile huishoud-/bedrijfsafvalwater (DWA) via een stelsel van riolen (licht rood op de onderstaande afbeeldingen) rioolgemalen en persleidingen (donker rood) afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) op de Vaart. Grenzend aan de noordzijde van het plangebied staat een (hoofd)rioolgemaal. In de afbeeldingen 10 en 11 is het rioolstelsel voor het vuile huishoud-/bedrijfsafvalwater aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0015.jpg"

Afbeelding 10: rioolstelsel voor DWA in het noordelijk deel van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0016.jpg"

Afbeelding 11: rioolstelsel voor DWA in het zuidelijk deel van het plangebied

Gescheiden hiervan stroomt het hemelwater (HWA/RWA, blauw in onderstaande afbeeldingen 12 en 13) tezamen met het drainagewater middels een buizenstelsel via uitstroombakken in het oppervlaktewater, de gracht. Deze bakken vangen slib en daarmee verontreinigingen af.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0017.jpg"

Afbeelding 12: rioolstelsel voor HWA/RWA in het noordelijk deel van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0018.jpg"

Afbeelding 13: rioolstelsel voor HWA/RWA in het zuidelijk deel van het plangebied

Een deel van het af te voeren hemelwater is schoon genoeg om direct naar de grachten te laten stromen. Een ander deel van dit hemelwater, afstromend van parkeerplaatsen en wegen, heeft een negatief effect op de waterkwaliteit. Om dit te voorkomen, zijn conform het Waterbeheerplan van Waterschap Zuiderzeeland zuiverende voorzieningen bij drukke wegen en grote parkeerplaatsen noodzakelijk.

Deze kunnen bestaan uit meer technische maatregelen (zoals lamellenfilters en waterdoorlatende bestrating) en/of meer natuurlijke maatregelen (zoals infiltratiebermen en helofytenfilters).

Om een verdergaande verontreiniging van dit hemelwater te voorkomen dienen duurzame, niet-uitloogbare, bouwmaterialen te worden toegepast.