direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Transformatorstation De Strubbenweg 37
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel voor een nieuw bestemmingsplan

Netbeheerder Liander N.V. heeft het voornemen om het bestaande transformatorstation aan de Strubbenweg 37 in Almere uit te breiden om te kunnen voorzien in bestaande en nieuwe klantvragen in de omgeving van dit station. De werkzaamheden zullen bestaan uit het uitbreiden van klantvelden, het realiseren van 3 transformatoren (88 MVA per stuk) in open cellen en de realisatie van een nieuw bedieningsgebouw waarin de elektrische beveiligingen worden opgenomen. Ook zullen er 7 bliksemspitsen met een hoogte van 23 meter gebouwd worden

Deze ontwikkelingen passen echter niet in het bestemmingsplan omdat ter plaatse maximaal 200 MVA opgesteld vermogen is toegestaan en de bouwhoogte voor gebouwen geen gebouwen zijnde, waar bliksemspitsen onder vallen, maximaal 3 meter is.

Met dit bestemmingsplan is beoogd de uitbreiding van de capaciteit en de bouw van de voor veiligheidsredenen noodzakelijke bliksemspitsen, mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Strubbenweg 37 in de gemeente Almere op het bedrijventerrein Veluwsekant Oost, op het perceel 3349.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0001.jpg" Figuur 1 - Situering plangebied

Het plangebied wordt in het oosten begrensd door verschillende bedrijven. Deze bedrijven liggen aan de Palmpolstraat, die aan de Hoge Vaart gesitueerd is. Ten zuiden van het plangebied loopt de A6. Ten westen loopt het bedrijventerrein Veluwsekant Oost door en wordt het plangebied begrensd door de Jool-Hulstraat. Ten noorden van het plangebied ligt een onbebouwde strook die de grens vormt met de rest van het bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0002.jpg" Figuur 2 - Afbakening plangebied

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Het transformatorstation Almere valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Veluwsekant, Sallandsekant en het atelier'. In het plangebied geldt de enkelbestemming 'Bedrijf – 1'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten VNG 2009 toegestaan, waaronder elektriciteitsdistributiebedrijven met een maximaal opgesteld elektrisch vermogen van 200 MVA.

Voor gebouwen is een bouwvlak aangewezen dat nagenoeg het gehele bestemmingsvlak omvat en geldt een bebouwingspercentage van maximaal 70% van het bouwperceel. Het bouwperceel is gelijk aan het kadastrale perceel. Elk bedrijf mag zijn eigen perceel dus tot maximaal 70% bebouwen. De maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 15 meter.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden specifieke hoogtebepalingen. Zo bedraagt de maximale hoogte voor masten 15 meter. Voor de bestaande bliksemspitsen met een hoogte van 23 meter is in het geldende bestemmingsplan geen regeling opgenomen. Die vallen onder het overgangsrecht in artikel 24 van de regels van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0003.jpg" Figuur 3- Bestaande transformatorstation met bestaande bliksemspitsen

Verder heeft het gebied een archeologische verwachtingswaarde en geldt er een dubbelbestemming 'Waarde Archeologie – 1'. Volgens deze dubbelbestemming is het verboden om zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' bouwwerken te bouwen. Dit is niet van toepassing voor delen van gronden die reeds bebouwd of verstoord zijn. Ook geldt het niet voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 500 m2.

Voor het gebied geldt nog de functieaanduiding 'nutsvoorziening'. Dit is voor het transformatorstation nogal verwarrend, omdat gebouwen een maximale oppervlakte mogen hebben van 25 m2 en een maximale bouwhoogte van 5 meter.

Tot slot is de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – leiding' van toepassing. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' zijn de gronden mede bestemd voor een veiligheidszone vanwege de indicatieve magneetveldzone van de hoogspanningslijn. Bouwwerken waar kinderen jonger dan 16 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals woningen, clubhuizen, scholen, crèches en kinderopvang of de daarbij behorende buitenruimten, zijn op basis van het bestemmingsplan niet toegestaan binnen deze veiligheidszone. Tot slot is de 'Parapluherziening parkeren' van kracht in het plangebied. Het transformatorstation trekt geen verkeer aan, waardoor er geen parkeervraag is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0004.jpg" Figuur 4 - Uitsnede bestemmingsplan 'Veluwsekant, Sallandsekant en het Atelier'

1.4 Opbouw toelichting

De toelichting is verder als volgt opgebouwd.

In hoofdstuk 2 komt een planbeschrijving aan de orde met een korte beschrijving van de huidige situatie en een beschrijving van de toekomstige beoogde situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het relevante beleid van zowel het Rijk, de provincie, de regio, alsook de gemeente beschreven.

Hoofdstuk 4 omvat een beschrijving en onderbouwing van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten die betrekking (kunnen) hebben op het plan. In hoofdstuk 5 is een toelichting op de verbeelding en de regels opgenomen, waarna hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan beschrijft. Daarbij wordt ingegaan op zowel de economische haalbaarheid, alsook de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Omgeving plangebied

Het plangebied ligt in de gemeente Almere op het bedrijventerrein Veluwsekant – Oost, aan de Strubbenweg 37.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0005.jpg" Figuur 5 - Luchtfoto van plangebied en directe omgeving

Rondom het plangebied liggen andere bedrijven en op wat meer afstand ook een woonwijk.

Aan de oostzijde, grenzend aan het plangebied liggen Jansen Huybregts Onderhoud Renovatie B.V. Vestiging Almere, Autobedrijf Kemper B.V., Hafolfa B.V. en Viking Schaatsenfabriek BV.

Aan de noordzijde, grenzend aan het plangebied, liggen verschillen verschillende bedrijven, waar onder ATP Engeneering BV en Flevo Prints Copyshop.

Aan de noordwestzijde van het transformatorstation, op een afstand van circa 300 meter is een woonwijk aanwezig met o.a. de Anna Pavlovastraat en Adriana Nozemanstraat.

De groenstrook (met een verkeersbestemming) ten zuiden van het transformatorstation is eigendom van de gemeente Almere. Het transformatorstation is via de ontsluitingsweg over dit perceel bereikbaar.

2.1.2 Huidige situatle plangebied

De gehele oppervlakte van het plangebied bedraagt 22.928 m2 (2,3 ha). Een deel hiervan, met een oppervlakte 4.150 m2, is verhuurd geweest aan ISS Landscaping Services B.V die het terrein gebruikte voor diverse activiteiten. Hier wordt verder over uitgeweid in hoofdstuk 4.6.2. Per 1 oktober 2020 is de verhuur stopgezet en is het terrein terug geleverd.

Op dit moment staat op de huidige locatie een transformatorstation, waarbij de 150.000 Volt hoogspanning (hierna: 150kV) wordt getransformeerd naar 10.000 Volt (hierna: 10kV). Het transformatorstation bestaat uit:

  • Een 150kV schakeltuin met daarin 150kV schakel- en klantvelden. Deze velden zijn installaties die in de open lucht staan, elk voorzien van een bliksemspits van 23 meter hoogte. De installaties staan op een verharding en hebben een hoogte van circa 8 meter.
  • Een tweetal 150/10kV transformatoren, opgesteld in driezijdige transformatorboxen zonder dak. De transformatoren hebben ieder een vermogen van 66 MVA (megaVoltAmpère).
  • Een 10kV schakelhal met daarin een verdeelinstallatie. Deze verdeelinstallatie ('stekkerdoos') heeft vanuit het verleden een beperkt aantal afgaande velden waarop distributiekabels of kabels van grote klanten zijn aangesloten. Het gebouw heeft een oppervlakte van circa 98 m2 en een bouwhoogte van 5 meter.

Het bestaande schakelgebouw heeft een oppervlakte van ca. 98 m² en een bouwhoogte van 5 m. De klantvelden/schakelvelden staan op verharding en bestaan uit diverse bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de elektriciteitsvoorziening, met een hoogte van circa 8 meter. Elk schakelveld heeft een bliksemspits met een hoogte van 23 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0006.jpg" Figuur 6 - Bestaande situatie: onderstation en bliksemspitsen

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Uitbreiding capaciteit en bebouwing

Het voornemen is om de capaciteit van het transformatorstation aan de Strubbenweg 37 in Almere uit te breiden met 3 transformatoren in open cellen (88 MVA per stuk), een nieuw schakelgebouw (waarin de elektrische beveiligingen worden opgenomen), extra klantenvelden (met installaties in de open lucht) en het toevoegen van extra bliksemspitsen met een hoogte van 23 meter.

Deze capaciteitsuitbreiding is nodig om ook in de nabije toekomst aan de toenemende vraag naar elektriciteit te kunnen voldoen.

In figuur 7 is de beoogde uitbreiding gevisualiseerd:

  • Uitbreiding velden (blauw);
  • Centraal Dienst Unit (CDU) gebouw waarin de elektrische beveiligingen worden opgenomen (geel);
  • Transformatorstation met 3 transformatoren (88 MVA per stuk) in zogenaamde open cellen/boxen. Aangesloten aan de transformatoren komt ook een nieuw schakelgebouw te staan (groen).

Verder worden er zes veldhuisjes met een hoogte van 2,45 m gerealiseerd, met een totale oppervlakte van 44,16 m2. Door de beperkte oppervlakte van een veldhuisje (7,36m2) is de toename van het bebouwingsoppervlakte niet groot en passen deze veldhuisjes ook binnen het geldende bestemmingsplan.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0007.jpg"
Figuur 7 - Bestaande situatie met toekomstige uitbreidingen

De nieuwe bliksemspitsen zijn vergelijkbaar met de bliksemspitsen die nu al op het station staat. De te realiseren bliksemspitsen worden aangebracht om de hoogspanningsinstallaties te beschermen tegen blikseminslag. De bliksemspitsen hebben een hoogte van 23 meter en voor de totale uitbreiding worden zeven nieuwe bliksemspitsen geplaatst.

Het voorgeschreven maximum bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt 70%. Na de gewenste uitbreiding van het transformatorstation wordt voldaan aan dit maximum bebouwingspercentage. De feitelijke oppervlakte van bebouwing van het schakelveld is lastig te bepalen, aangezien slechts de staanders van het schakelveld daadwerkelijk met de grond zijn verbonden. Er is uitgegaan van een worst case scenario. Dat wil zeggen dat het gehele schakelveld meegenomen is in de berekening van het bebouwingspercentage. In totaal zal het bebouwingspercentage in de nieuwe situatie 42% bedragen en daarmee ruim voldoen aan de eisen van het bestemmingsplan. De onderstaande figuur geeft de uitgangspunten en uitkomsten van de berekening weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0008.jpg" Figuur 8 - Berekening bebouwingspercentage

2.2.2 Uitbreiding elektrisch vermogen en geluidzone

Na de uitbreiding bedraagt het maximaal opgesteld vermogen meer dan 200 MVA en wordt het gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen gefaseerd uitgebreid. In de tussenfase naar 330 MVA (3x88 + 1x66 MVA) gelijk in te schakelen vermogen en in de eindsituatie naar 396 MVA (3x88 + 2x 66 MVA) gelijk in te schakelen vermogen.

Bij een gelijk in te schakelen elektrisch vermogen van meer dan 200 MVA moet het transformatorstation worden aangemerkt als een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken (artikel 41 Wet geluidhinder). Dat betekent dat het perceel van het transformatorstation moet worden aangemerkt als een gezoneerd industrieterrein en moet worden voorzien van een geluidzone zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
Deze geluidzone omvat de gronden tussen het gezoneerde industrieterrein (in dit geval het bedrijfsperceel van het transformatorstation) en de 50 dB(A) etmaalwaarde contour voor de representatieve bedrijfssituatie van het transformatorstation.

Om deze geluidzone vast te stellen is een akoestisch onderzoek gedaan door Peutz bv. Het geluidonderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen en in paragraaf 4.2 wordt daarvan verslag gedaan. In het onderzoek is de geluidzone berekend op basis van de eindsituatie met 396 MVA gelijk in te schakelen vermogen. In de figuur hierna uit het geluidonderzoek van Peutz is de 50 dB(A) contour in de eindsituatie weergegeven. Die contour wordt echter mede bepaald door de omliggende bedrijfsgebouwen. Als daar wat in verandert (verbouw, nieuwbouw of sloop/nieuwbouw) heeft dat invloed op de berekende 50 dB(A)contour. Daarom is voor de geluidzone uitgegaan van de fictieve 50 dB(A) contour in de fictieve 'open veld situatie'. Die contour is veel ruimer omdat er geen afscherming door gebouwen plaatsvindt (de 'worst-case' als het ware). Veranderingen in de omliggende gebouwen hebben dan geen invloed op de geluidzone.

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone industrie' zijn in theorie nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen of maatschappelijke functies toegestaan. Op de gronden onder deze aanduiding is echter het onderliggende bestemmingsplan Veluwsekant, Sallandsekant en het Atelier van toepassing met de bestemming 'Bedrijf – 1'. Binnen deze bestemming zijn geen geluidgevoelige functies toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0009.jpg"
Figuur 9 - Voorstel zonegrens (blauwe lijn) - Geluidcontouren exclusief toeslag tonaal geluid

2.2.3 Uitbreiding verkeer en parkeren

Een transformatorstation kent geen verkeer aantrekkende werking. Slechts enkele malen per maand zijn er personen aanwezig op het transformatorstation om controle en onderhoud te plegen. Verkeer en parkeren zijn derhalve niet van belang voor het onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Relevante beleidskaders

3.1 Inleiding

Op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau is veel beleid geformuleerd dat voor het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen van belang is. De meest relevante beleidsaspecten die betrekking hebben op het plangebied worden in dit hoofdstuk uiteengezet.

Onderscheid is aangebracht in rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3), en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie

De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.
De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actiever Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.

In de NOVI zijn de genoemde opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemt in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit. Deze 21 nationale belangen hebben ook een relatie met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie ook paragraaf 3.2.2.

Relatie met het plangebied

Het streven van de gemeente is dat nieuwe bebouwing in de omgeving minimaal CO2-neutraal, gasloos en energieneutraal wordt met een intelligent elektriciteitsnet. Met de onderhavige capaciteitsuitbreiding van het bestaande Transformatorstation wordt voorzien in de snel toenemende vraag naar elektriciteit in het gebied van onder meer de nieuwe woningen.

Het nationale belang 'Een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur' sluit hiermee goed aan met het onderhavige plan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Ten behoeve van de bescherming en de verwezenlijking van de nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. Hoewel in het Barro de kaderstellende uitspraken uit de voorheen geldende SVIR werden bevestigd, blijven deze ook onder de NOVI gelden. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische hoofdstructuur);
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Relatie met het plangebied

Het plan voorziet bovenal in een verhoging van de transformatorcapaciteit op het transformatorstation Strubbenweg 37 te Almere. Daarmee voorziet het plan in een goede elektriciteitsvoorziening en een goede ruimtelijke ordening.
Het betreft echter geen net/verbindingen met een spanning van 220 kV. Derhalve zijn de in het Barro opgenomen regels met betrekking tot de elektriciteitsvoorziening niet van toepassing op het plan.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro zijn regels opgenomen die eisen stellen aan de inhoud van een toelichting op een bestemmingsplan. Verder dienen bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening. De Ladder ziet erop toe dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting vervolgens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Zo wordt een project vanaf 12 woningen of meer aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

Relatie met het plangebied

Het plan voorziet in een capaciteitsvergroting van het transformatorstation. Gelet op de nota van toelichting van het Bro, het gegeven dat nutsvoorzieningen in het Bro niet zijn gedefinieerd als stedelijke ontwikkeling, de strekking van de regeling in het Bro die mede gericht is op het tegengaan van leegstand, en recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie uitspraken van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123, en 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465) wordt de capaciteitsvergroting van een transformatorstation niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op voorliggend plan.

3.2.4 Overige wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteitseisen, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, Natuurbeschermingswet, Erfgoedwet, etc. Op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.

3.3 Provinciaal beleid & regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks (2017)

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van Flevoland. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities er zijn voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de provincie vormt de basis voor de visie. De visie is op 7 december 2017 door provinciale staten vastgesteld.

In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de Nederlandse poldertraditie. Het toont waar Nederland groot in is: land maken uit water en hierin een samenleving tot bloei laten komen. Bij nieuwe ontwikkelingen is er evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten. Gelijktijdig koester de provincie de eigenzinnige schoonheid van de oorspronkelijke opzet van de polders. Flevoland draait in 2030 grotendeels op duurzame energievoorziening. Kansen van de veranderende economie, waaronder circulaire economie, worden benut. In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen, die van excellente kwaliteit is, bijvoorbeeld excellente woonmilieus in Almere en groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de randen van de Flevopolders. De steden vormen de (inter)nationale toegangspoort voor woningzoekenden in de metropoolregio.

In de Omgevingsvisie staat niet precies beschreven wat, waar en wanneer moet komen. Met de Omgevingsvisie wordt de koers voor de lange termijn uitgezet. Hierbij worden de bovenlokale opgaven met een provinciaal belang en met een langetermijnperspectief gedefinieerd. De visie is richtinggevend voor alle andere - deels verplichte - provinciale programma's en plannen. Het bouwplan voor het appartementengebouw in het plangebied is in overeenstemming met de Omgevingsvisie FlevolandStraks.

3.3.2 Omgevingsprogramma Provincie Flevoland

In het eerste Omgevingsprogramma Flevoland heeft de provincie al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving gebundeld in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd. Het Omgevingsprogramma is op 27 februari 2019 vastgesteld door Provinciale Staten.

3.3.3 Omgevingsverordening Flevoland

Tegelijkertijd met het Omgevingsprogramma hebben Provinciale Staten op 27 februari 2019 de Omgevingsverordening Flevoland vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat alle provinciale regels op het gebied van de fysieke leefomgeving.

3.3.4 Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)

In deze beleidsregel hebben gemeentes aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij

maken gemeentes onderscheid tussen behoudenswaardige en niet behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een gebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

3.3.5 Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016 - 2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 20162021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte.

Waterveiligheid 

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan.

Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water 

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

3.4 Gemeentelijke beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Almere

Volgens plan is Almere uitgegroeid tot een moderne tuinstad van stadsdelen in een groen-blauw raamwerk. De omgevingsvisie is erop gericht dit te behouden, maar ook de vele uitdagingen aan te kunnen gaan. Deze visie is gebaseerd op twee principes: organische ontwikkeling (spontaan, geen vast eindbeeld) en adaptief beleid (inspelen op verrassingen, geen blauwdrukken).

Deze principes liggen ten grondslag aan vier uitgangspunten:

  • 1. ontwikkel en onderhoud het goede.
  • 2. van tuinstad naar growing green city: de bestaande afwisseling van groenblauw en bebouwing moet worden behouden, maar in de growing green city staan de vele betekenissen van groen centraal: Almere is op termijn een stad die gezond eten, schone energie en zuiver water produceert, waar afval wordt hergebruikt met een grote rijkdom aan planten en dieren.
  • 3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk: Almere levert aan de noordelijke randstad als sterke, aantrekkelijke regio een grote bijdrage met een gedifferentieerd, anders (dan in de regio) woningaanbod én de unieke ligging aan bijzondere landschappen. De as Haarlemmermeer-SchipholAmsterdam-Almere staat centraal en de groei met 60.000 inwoners en 100.000 arbeidsplaatsen.
  • 4. uitnodiging aan iedereen: met eigen initiatieven bijdragen aan de ontwikkeling van Almere. De gemeente stimuleert en ondersteunt initiatieven en stelt de kaders waarbinnen initiatieven mogelijk zijn, om prioriteiten te stellen en om opgaven van algemeen belang te kunnen realiseren.

Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur toont –voor de lagen 'polder', 'netwerken' en 'stedelijk gebruik' –welke kwaliteiten en onderdelen van belang zijn en daardoor kaderstellend voor toekomstige projecten en initiatieven. De ruimtelijke hoofdstructuur is een bevestiging van de meest waardevolle elementen die de kenmerkende stedenbouwkundige opbouw van Almere in zich draagt. Het gaat dan om de afzonderlijke stadsdelen, het groen-blauwe raamwerk, de landelijke ontwikkeling van Oosterwold, het stadscentrum, de regionale verbindingen, de toeristische en recreatieve knooppunten en de vaarroute 'de blauwe as'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0010.jpg" Figuur 10 -Omgevingsvisiekaart gemeente Almere met aanduiding plangebied (gele pijl)

Het onderhavige project is aangewezen als werklocatie. Hieronder vallen bedrijventerreinen, kantoorlocaties en centrumgebieden (binnenstedelijk, regulier, industrie, kantoren en agrarisch).

3.4.2 Gemeentelijke Visie Werklocaties (2016)

Met dit beleidskader wil de gemeente op heldere en beknopte wijze aangeven waar in Almere ruimte is voor welke economische activiteiten en welke randvoorwaarden daarbij gelden. De opgave is het faciliteren/mogelijk maken van voldoende werkgelegenheid voor de beroepsbevolking in Almere én de regio en versterking van het bestaande bedrijvenlandschap. De onderhavige planlocatie is aangewezen als een werklocatie.

3.4.3 Programmaplan Energie Werkt! (Veluswe Kant BP)

Almere heeft de ambitie om in 2022 energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

3.4.4 Welstandsnota 2018

Op 12 juli 2018 heeft de gemeenteraad van Almere ingestemd met de nieuwe Welstandsnota. Net als in die vorige nota zijn grote delen van de stad welstandsvrij, omdat de kwaliteit van de bebouwing bij bewoners in goede handen is en het stadsbeeld hiermee levendiger en verrassender kan worden. Het plangebied ligt in een welstandsvrij gebied. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te worden op het welstandsaspect.

Wanneer een gebied welstandsvrij is, wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

3.4.5 Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet

(vastgesteld door college van B&W op 2 maart1999)
Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een aantal milieu- en omgevingsaspecten toegelicht die bij een ruimtelijk plan in beschouwing moeten worden genomen. Na een algemene beschrijving, gebaseerd op beleid en regelgeving, wordt voor elk onderdeel ingegaan op de relatie met het plangebied.

4.2 Geluid

4.2.1 Beleid en regelgeving

Het wettelijk kader voor geluid is grotendeels geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Hierin is een normering opgenomen voor wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Tot laatstgenoemde behoort de geluidsbelasting als gevolg van industrieterreinen waarop inrichtingen zijn gevestigd, die bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangemerkt als een inrichting die 'in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken'.

Door in een bestemmingsplan een bestemming op te nemen waarmee de vestiging van een inrichting die 'in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken' mogelijk wordt gemaakt, ontstaat er een industrieterrein op basis van de Wgh. Hierdoor ontstaat de plicht om eveneens een geluidszone rond het industrieterrein in het bestemmingsplan op te nemen. Er ontstaat dan een zogeheten “gezoneerd industrieterrein”. Bedrijven kunnen door middel van hun geluidscontour beperkingen opleggen ten aanzien van ontwikkelingen die geluidsgevoelig zijn. In dat geval wordt een zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Buiten de zone gelden er met het oog op de zoneringsplichtige inrichting geen beperkingen voor geluidsgevoelige bestemmingen. Binnen de zone zijn er wel beperkingen voor het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen. Voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten in de zone geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Door middel van een hogere waarde procedure kan een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen. Deze verhoging is mogelijk tot een maximale ontheffingswaarde. Deze maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van de situatie.

4.2.2 Relatie met het plangebied

Specifiek voor de uitbreiding van het transformatorvermogen van het transformatorstation Almere is door adviesbureau Peutz een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is integraal als bijlage bij deze plantoelichting opgenomen. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn hierna weergegeven.

Akoestisch onderzoek

Mogelijk zal in de toekomst het N-1 principe verlaten worden op het transformatorstation. Dit betekent dat er geen reservetransformator opgesteld staat en dat derhalve alle transformatoren belast worden. Hiervan wordt uitgegaan in de eindsituatie.

In de tussensituatie wordt uitgegaan van één 66 MVA transformator in nullast en de overige transformatoren in vollast (1 reserve transformator). Zodra de uitbreiding plaats heeft gevonden bedraagt het maximaal gelijktijdig te schakelen elektrisch vermogen 1 x 66 + 3 x 88 MVA = 330 MVA (in de tussensituatie, en 396 MVA in de eindsituatie). Alle transformatoren staan buiten opgesteld Deze waarde is hoger dan 200 MVA waarmee het transformatorstation zoneringplichtig wordt in de zin van de Wet geluidhinder en er een geluidzone rond het bedrijfsperceel moet worden vastgesteld.

Doel van het voorliggende onderzoek is het vaststellen van de geluidzone. Voor de voorliggende situatie betreft dit de 50 dB(A) etmaalwaarde-contour voor de representatieve bedrijfssituatie(s) na uitbreiding van het onderstation.

Liander is voornemens een een drietal 88 MVA transformatoren en een bedieningsgebouw bij te plaatsen. In de tussenfase zal er vollast bedrijf worden gevoerd met drie nieuwe 88 MVAtransformatoren en de huidige transformator T1. De huidige transformator T2 zal als reserve transformator gebruikt worden en staat in nullast. In de eindfase zal (mogelijk) het N-1 principe worden verlaten. Hierbij zullen in principe alle transformatoren volledig belast kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0011.jpg"
Figuur 11 - Lay-out toekomstige situatie

De Wet geluidhinder gaat in principe uit van toetsing aan de zone exclusief toepassing van een toeslag voor het karakter van het geluid. Transformatorgeluid wordt in het algemeen beoordeeld als tonaal van karakter waardoor bij beoordeling in het kader van de Omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu (voorheen Wet milieubeheer) een toeslag (K1) van 5 dB van toepassing zal kunnen zijn (e.e.a. mede afhankelijk van het achtergrondniveau en de plaatselijke 'waarneembaarheid' van de tonaliteit). Om eventuele conflicterende toetsingen te voorkomen zou in onderhavig geval overwogen kunnen worden om de zonegrens inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid vast te stellen. De toetsing aan de zonegrens zal in dat geval ook inclusief toeslag voor het tonale karakter geschieden. Deze benadering kan alleen worden toegepast indien het station de enige inrichting is op het te zoneren 'industrieterrein'. Dit is hier het geval.

Uit de resultaten van de berekeningen volgt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de huidige situatie maximaal 26 dB(A), inclusief toeslag, bedraagt in zowel de dag-, de avond-, als de nachtperiode. De etmaalwaarde bedraagt hiermee ten hoogste 36 dB(A) inclusief toeslag voor tonaal geluid. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de toepasselijke grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

In de toekomstige situaties zullen vergelijkbare geluidniveaus optreden. De optredende geluidniveaus bedragen in zowel de dag-, avond- als nachtperiode ten hoogste 32 dB(A) ter plaatse van de woningen. De etmaalwaarde bedraagt hiermee maximaal 42 dB(A) inclusief toeslag voor tonaal geluid.

Vastgesteld kan worden dat hiermee ruimschoots wordt voldaan aan de richtwaarde voor een 'woonwijk in de stad' van 50 dB(A) etmaalwaarde. Er wordt zelfs voldaan aan de richtwaarde geldend voor een 'rustige woonwijk', te weten 45 dB(A) etmaalwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0012.jpg" Figuur 12 - Etmaalwaardecontouren inclusief toeslag K1, eindsituatie alle transformatoren op vollast, Transformator T5 ONAF-bedrijf gedurende het gehele etmaal

In principe is het mogelijk (om redenen zoals eerder genoemd in deze paragraaf) de geluidzone vast te vast te stellen inclusief toeslag K1. Daar er geen sprake is van woningen binnen de 50 dB(A) contour inclusief toeslag zal geen sprake zijn van een conflicterende situatie zoals in deze paragraaf uitgelegd. Derhalve is er geen directe noodzaak om een zonegrens inclusief toeslag vast te stellen.

In de onderstaande figuur is een voorstel voor de vast te stellen zonegrens opgenomen (blauwe lijn) en vier voorgestelde vergunningspunten. De in figuur 13 voorgestelde zonegrens is derhalve exclusief toeslag. Verder zijn de (onrealistische) 'scherpe overgangen' in de contouren, zoals deze zijn berekend, eruit gehaald ('ronder' gemaakt).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0013.jpg" Figuur 13 - Etmaalwaardecontouren exclusief toeslag K1, eindsituatie alle transformatoren op vollast, Transformator T5 ONAF-bedrijf gedurende het gehele etmaal, met voorstel zonegrens (blauwe lijn)

Om de zoals hier boven genoemde reden, wordt voorgesteld om de geluidzone vast te stellen exclusief toeslag K1. De vast te stellen zonegrens dient ten minste het terrein van de betreffende inrichting(en) en de 50 dB(A) etmaalwaardecontouren van alle mogelijke bedrijfssituaties bij het transformatorstation te omvatten. De grootste etmaalwaardecontour is de contour van de eindsituatie waarbij alle transformatoren gedurende het gehele etmaal worden belast. Er is dan geen sprake meer van een reservetransformator (N-1 principe). De zonegrens dient daarom ten minste de in figuur 12 weergegeven 55 dB(A) etmaalwaardecontour te omvatten (komt overeen met 50 dB(A) exclusief toeslag) en het terrein van het transformatorstation. Daar de contour voor een groot deel beïnvloed wordt door de omliggende gebouwen, wordt voorgesteld de zonegrens vast te stellen zonder de invloed van de omliggende gebouwen, op basis van de zogenoemde poldercontour. Dit om conflicterende situaties in te toekomst te voorkomen indien gebouwen bijgebouwd en / of verwijderd worden. Hierna is een figuur van de voorgestelde geluidzone opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0014.jpg" Figuur 14 - Voorgestelde geluidszone t.b.v. gezoneerde industrieterrein

4.2.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid voor het onderhavige plan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beleid en regelgeving

De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.

Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)

In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden.

Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouwplannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in een onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen.

4.3.2 Relatie tot het plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan maakt het mogelijk een bestaand transformatorstation uit te breiden, waar elektriciteit wordt gedistribueerd. Dit heeft geen negatieve effecten op de luchtkwaliteit. Er zal ook geen toename in verkeersbewegingen plaatsvinden. Verkeer dat er is, is enkel bedoeld voor onderhoud van het transformatorstation. Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit voor het plan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat het onderhavige plan niet in de weg.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Beleid en regelgeving

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Om mogelijke hinder van niet-agrarische bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.

4.4.2 Relatie tot het plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het transformatorstation aan de Strubbenweg 37 te Almere mogelijk. Na de uitbreiding is het opgesteld vermogen 396 MVA en zal ook het gelijk in te schakelen vermogen gefaseerd worden uitgebreid naar 396 MVA. Daarmee wordt het transformatorstation zoneringsplichting in de zin van de Wet geluidhinder (artikel 41 Wgh) en moet ter bescherming van de omgeving een geluidzone rond het transformatorstation worden vastgelegd. Op de grens van deze zone mag de geluidbelasting maximaal 50 dB(A) bedragen.

Ten behoeve van het onderhavige transformatorstation is daarom met een akoestisch onderzoek de geluidzone rond het gezoneerde terrein bepaald. In dat onderzoek is de 50 dB(A) etmaalwaarde-contour vastgesteld zoals weergegeven in figuur 12 & 13. Binnen deze contour zijn geen woningen of andere geluidgevoelige gebouwen/terreinen aanwezig. Ten noorden van het plangebied ligt op circa 250 meter een woonwijk. Buiten deze contour kan in alle representatieve bedrijfssituaties voldaan worden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Ter plaatse van de woningen-geluidgevoelige gebouwen/terreinen is in die situatie sprake van een goed woon- en leefklimaat en omgekeerd wordt de inrichting niet beperkt in zijn bedrijfsmogelijkheden.

Voor het aspect gevaar geldt een richtafstand van 50 meter. Voor de aspecten geur en stof geldt een richtafstand van 0 meter. Aan deze afstanden kan worden voldaan.
 

4.4.3 Conclusie

In het kader van het aspect geluid (industrielawaai) is een geluidzone rond het transformatorstation vastgesteld. Binnen deze zone zijn geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig. De meest nabij gelegen woningen liggen op ruime afstand van deze geluidzone zodat het woon- en leefklimaat ter plaatse geen hinder ondervind van het transformatorstation. Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beleid en regelgeving

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. De regelgeving voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt “vertaald” als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal doden, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
4.5.2 Relatie tot het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0015.jpg"

Figuur 15 - Risicokaart plangebied (Plangebied rood omcirkeld)

Het bestemmingsplan maakt een uitbreiding van een bestaand transformatorstation mogelijk. Een transformatorstation wordt niet 'bemenst'. Er zijn incidenteel mensen aanwezig voor onderhoud en beheer. Het is dan ook geen (beperkt) kwetsbaar object zoals bedoeld in de wetgeving rondom externe veiligheid.

Circa 550 meter ten westen van het plangebied is een LPG-tankstation en een propaanopslag gesitueerd. Hiernaast is een restaurant gevestigd. Verder is er een weg (rijksweg A6) voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig nabij het transformatorstation. Het transformatorstation is geen inrichting die valt onder het Bevi en vormt geen risico voor de veiligheid van personen of groepen van personen.

4.5.3 Conclusie

Er is geen sprake van de uitbreiding van een inrichting die onder het Bevi valt. Evenmin is er sprake van de uitbreiding van een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object. Het aspect externe veiligheid is daarom niet van toepassing op deze ontwikkeling.

4.6 Bodem

4.6.1 Beleid en regelgeving

In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek (conform NEN 5740) kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wbb. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').

4.6.2 Relatie tot het plangebied

Het noordelijke gedeelte van het terrein is een tijd lang verhuurd aan een het bedrijf ISS Landscaping Services B.V. In het kader van deze bedrijfsvoering hebben op het terrein onder meer de volgende activiteiten plaatsgevonden:

  • Opslag van (brandbare) en milieubelastende vloeistoffen;
  • Opslag van kleine gasflessen;
  • Inzamelen en opslaan van (onschadelijk) afval;
  • Opslag van grond op het terrein.

 

Gezien deze activiteiten is het niet uit te sluiten dat er in het verleden bodemverontreiniging is opgetreden. Dat is reden om een bodemonderzoek uit te voeren. De resultaten van dat onderzoek zijn op dit moment nog niet bekend maar zonder een dergelijk onderzoek kan de omgevingsvergunning voor het bouwen van de beoogde uitbreiding niet worden verleend.

Voor dit bestemmingsplan is voldoende dat in de afgelopen jaren tweejaarlijks een grondwatermonitoring is uitgevoerd vanuit een verplichting uit de vergunning Wet milieubeheer. De laatste grondwaterbemonstering is in 2014 uitgevoerd. Daarbij zijn er geen matige of sterke verontreinigingen aangetroffen in het grondwater.

Dat maakt het aannemelijk dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (een saneringssituatie) en dat de bodem in ieder geval geschikt is voor het beoogde gebruik als onbemensd transformatorstation. Zodra de resultaten van het bodemonderzoek bekend zijn zal deze toelichting van het bestemmingsplan daar mee worden aangevuld.

4.6.3 Conclusie

Het aspect bodem staat het onderhavige plan niet in de weg. Echter zal er voorafgaand aan de vergunningaanvraag van dit project een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden op de locatie van de beoogde uitbreiding.

4.7 Waterparagraaf

4.7.1 Waterbeheer en watertoets

Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoets proces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In de gemeente Almere is het waterschap Zuiderzeeland verantwoordelijk voor het waterbeheer.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterschapsbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterschapsbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding.

4.7.2 Beleidskader

Eind jaren negentig vond er een omslag plaats in denken en beleid over de omgang met water. In plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen gericht op het veilig en snel afvoeren van water, kwam de nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem. Bij dit nieuwe waterdenken staat duurzaamheid voorop. Daarmee wordt bedoeld dat er zo min mogelijk inspanningen van buitenaf nodig zijn om het watersysteem in stand te houden en overlast te voorkomen. In de praktijk betekent dit dat natuurlijke processen zoals infiltratie en kwel, het zelfreinigende vermogen van waterlopen etc. worden hersteld. Externe negatieve effecten, zoals toename van verharding en riooloverstorten met afvalwater, worden voorkomen of gecompenseerd.

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren dan ook beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal 

  • Nationaal Waterplan 2016-2021 (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Deltaprogramma;
  • Waterwet.
     

Provinciaal

  • Omgevingsvisie FlevolandStraks (2017);
  • Omgevingsverordening Flevoland (2019).

Regionaal / lokaal

  • Waterbeheerplan Zuiderzeeland 2016-2021

Het waterbeheerplan Zuiderzeeland 2016-2021 bevat lange termijn doelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebieds-partners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.

Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)

Dit plan is een samenhangende visie voor alle wateraspecten, opgesteld door gemeente en waterschap met meerdere betrokkenen. De ambitie is om Almere verder te versterken als een 'stad van het zuiverste water': een ondernemende, veelzijdige waterstad. Almere beschikt over een royaal, gezond watersysteem in een groene en waterrijke omgeving, dat door de inwoners wordt gewaardeerd. Maar door klimaatverandering is er vaker extreme neerslag, hitte en droogte, is er overlast door de overmatige waterplantengroei en de biodiversiteit blijft achter bij de potentie. Bij vaststelling door de gemeenteraad is ook besloten dat “Bij de ontwikkeling van nieuwe wijken en groot onderhoud meennemen van maatregelen, die onze stad stap voor stap bestendig maken tegen extreme neerslag en hitte.” Ook is er vraag naar innovaties op watergebied door de bodemdaling en grondstoffenschaarste. Bovendien biedt elk (bouw)project kansen voor duurzame oplossingen en een aantrekkelijke leefomgeving. Dit is een groeiende stad waardevol. Vanuit vier doelstellingen wordt daarom gewerkt aan:

  • Slim waterbeheer;
  • Een aantrekkelijke waterstad;
  • Levend water: biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier;
  • Een stad zonder afval(water).

Bij de uitvoering richt de gemeente zich op:

  • 1. wat we nu al doen: waterschap en gemeente spannen zich in voor het goed functioneren van alle waterketens middels het beheer en onderhoud van de blauwe infrastructuur (riolen, zuiveringsinstallaties, sloten en gemalen)
  • 2. wat we anders gaan doen: de wereld verandert snel en dat vraagt om nieuwe oplossingen:
    • a. Almeerders en hun water: activiteiten organiseren samen met inwoners, ondernemers en organisaties, betere dienstverlening, meer en gerichter contact over actuele onderwerpen en het sluiten van 'blue deals';
    • b. richtlijnen voor beheer en ontwikkeling: activiteiten om waterbeheer op orde te brengen en water optimaal te integreren in gebiedsontwikkelingen (water is een aantrekkelijk element en de leefomgeving verbetert door de aanwezigheid van water;
    • c. innovatietrajecten: samen met kennispartners werken aan drie toekomstopgaven: een toekomstbestendige blauwe infrastructuur (riool in een slappe bodem), het innoveren met nieuwe meren (monitoren gebruik) en het verwaarden van de waterkringlopen (vinden van afzetmarkten en experimenteren met nieuwe technologieën).
       

Duurzaamheidsagenda (2020) 

In de Duurzaamheidsagenda beschrijft de gemeente Almere haar ambities en de doelstellingen voor het duurzaamheidsbeleid voor de komende jaren en geeft richting aan de duurzame ontwikkeling van de stad.

Het doel van de Duurzaamheidsagenda is dat Almere een ecologisch, sociaal en economisch duurzame stad is. Deze nieuwe stad, die in de jaren 70 van de vorige eeuw als duurzame stad werd ontworpen op uit zee gewonnen land, zal ook in de toekomst nog steeds leefbaar en gezond zijn. Almere zal een vitale gemeenschap zijn en blijven, met een rijke verscheidenheid aan woon- en werkmogelijkheden, in een leefbare en toekomstbestendige omgeving van ruimte, water, natuur en cultuurlandschappen die door de tijd heen kunnen groeien en veranderen.

De Duurzaamheidsagenda kent 6 thematische doelstellingen:

  • 1. Energie: het halen van de afgesproken (intern)nationale klimaatdoelstellingen;
  • 2. Circulaire economie: het bijdragen aan de nationale doelstelling, Almere is een van de koplopers;
  • 3. Mobiliteit: het benutten van grote kansen in het verkeerssysteem van Almere;
  • 4. Voedsel: het aansluiten bij (de focus op en vanuit) de Floriade;
  • 5. Ecologie: het herstellen van de biodiversiteit in onze groene én waterrijke stad;
  • 6. Klimaatadaptatie: het voorbereiden op de onvermijdelijke effecten van klimaatverandering.

Daarnaast kent de Duurzaamheidsagenda drie gemeentebrede transities waarmee duurzaamheid wordt geborgd in de interne gemeentelijke processen en verantwoordelijkheden:

  • 1. Een 100% duurzame, natuur-inclusieve gebiedsontwikkeling & stedelijke vernieuwing in 2030. In 2025 staat de gemeente gemiddeld op 50%;
  • 2. In 2030 is het beheer & groot onderhoud volledig duurzaam, in 2025 is dat gemiddeld 50%;
  • 3. Een stapsgewijze aanpak naar 100% duurzame inkoop en aanbesteding in 2030, in 2025 vraagt de gemeente 50% duurzaam uit.
     

Voor klimaatadaptatie betekent dit:
Bij nieuwe ontwikkelingen en groot onderhoud meenemen van maatregelen, die onze stad stap voor stap bestendig maken tegen extreme neerslag en hittestress. Er mag geen verslechtering optreden ten opzichte van de huidige situatie. Denk aan groene daken, regenwater waar nodig gebruiken als verkoeling (beperking van hittestress), waterberging op eigen terrein in bv de vorm van wadi's (zie ook waterwet), voldoende schaduwplekken op warme gevels (beperking van hittestress), warmtewerende bouwmaterialen en het tegengaan van verdroging van de ondergrond (beperking van verdroging).

4.7.3 Relatie tot het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan maakt aan de Strubbenweg 37 in Almere de uitbreiding van een transformatorstation mogelijk. De werkzaamheden zullen bestaan uit het uitbreiden van klantvelden, het realiseren van 3 transformatoren (88MVA per stuk) in open cellen en de realisatie van een gebouw waarin de elektrische beveiligingen worden opgenomen. Ook zullen er 7 bliksemspitsen met een hoogte van 23 meter gebouwd worden.

In het plangebied bevindt zich geen noemenswaardig oppervlaktewater. Het plan voorziet ook niet in het graven of dempen van watergangen. Ook is het plangebied niet gelegen in een waterwingebied en/of grondwaterbeschermingsgebied. In het plangebied bevinden zich bovendien geen waterkeringen of andere waterstaatkundige werken.

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk riool (vrijverval/persleiding). Het water uit het plangebied stroomt uiteindelijk in westelijke richting het gemeentelijk riool in. Het huishoudelijk afvalwater vanaf het perceel zal, na de uitbreiding van het transformatorstation, naar verwachting zeer beperkt toenemen. Het transformatorstation is een onbemensde locatie, waar enkel mensen heen gaan voor onderhoudstaken. Het te realiseren gebouw waarin de elektrische beveiligingen worden opgenomen, zal niet bijdragen aan een toename van huishoudelijk afvalwater. Hemelwater dat afkomstig is van de open transformatoren wordt op open water geloosd. Indien vervuild zal een filter worden geplaatst. Dit heeft niet de voorkeur.

De verharde oppervlakte op het perceel, heeft een gezamenlijke oppervlakte van circa 9800 m2. In de nieuwe situatie komt hier 2000 m2 aan nieuwe bebouwing bij. De verharding in het gebied neemt echter af. Dit heeft te maken met het verwijderen van verharding in het voorheen verhuurde gedeelte. Dit gaat om circa 2100 m2. Er is een watertoets uitgevoerd. De watertoets is als bijlage toegevoegd aan. Uit de watertoets blijkt het volgende:

Randvoorwaarde(n) wateroverlast
Voor de watertoets is er sprake van een korte procedure. Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied. Als de toename van het verhard oppervlak groter of gelijk is aan 750 m2 dan is compensatie noodzakelijk. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling niet toe en neemt zelfs af. Concluderend is er geen watercompensatie noodzakelijk. Waterschap Zuiderzeeland geeft een positief wateradvies omtrent het onderhavige plan.

4.7.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Ecologie

4.8.1 Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.

Gebiedsbescherming

Wet Natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de bescherming van de Wet natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Hoewel de naam van het netwerk aan natuur in Nederland is veranderd, gelden dezelfde regels als voorheen voor de EHS. De EHS is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van gebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van dit netwerk aan natuur, deze zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007). Hierin zijn de voorwaarden voor economische ontwikkelingen uitgewerkt. In de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de 'wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij aangetoond wordt dat sprake is van groot openbaar belang, geen reële alternatieven aanwezig zijn en effecten worden voorkomen. Resteffecten moeten worden gecompenseerd.

Soortenbescherming

De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het doel van de Wnb is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.

Afgelopen maart heeft de gemeenteraad van Almere de Visie ecologie 2020 vastgesteld. In de Visie Ecologie 2020 is de Ecologische structuur van Almere vastgelegd. Daarnaast zijn acht concrete doelen opgenomen: inzetten op voorlichting en educatie over natuur, aanmoedigen natuurinclusief ontwikkelen en beheren, ontwikkelen van groene tuinen, vergroten oppervlak en kwaliteit natuur, inzetten op ecologische verbindingen, ruimte geven voor tijdelijke natuur, realiseren van donkere gebieden en diversifiëring van groen. Er wordt naar gestreefd om de kansen voor natuur binnen stedelijk gebied zoveel mogelijk te benutten. Het gaat hier bijvoorbeeld om de invulling van de kleinschalige (blauw) groenstructuur en voorzieningen aan bebouwing: vegetatiedaken, gevelbegroeiing, stenen en dakpannen met nestgelegenheid voor vogels en vleermuizen.

4.8.2 Relatie tot het plangebied

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitats, het Naardermeer, bevindt zich op circa 11 kilometer afstand ten zuidwesten van de onderzoekslocatie. Indien er sprake zou zijn van een effect op het natura 2000-gebied, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, trilling, licht of depositie van stikstof.

Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt. Het onderhavige plan maakt de uitbreiding van een onbemand transformatorstation mogelijk. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn hierdoor niet te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0016.jpg"
Figuur 16 - Plangebied in relatie tot Natura 2000-gebied

Het dichtstbijzijnde Flevolandse natuurgebied, wat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), is het gebied 'Stadsbossen Almere'. Dit gebied ligt 400 meter ten zuiden van het plangebied. Aangezien het gaat om de uitbreiding van een bestaand, onbemand transformatorstation, met incidentele verkeersbewegingen voor onderhoud, worden negatieve effecten op het NNN niet verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2W03-vg01_0017.jpg" Figuur 17 - Plangebied in relatie tot Natuurnetwerk Nederland

Soortenbescherming
Een onderzoek naar de invloed op insecten wordt niet noodzakelijk geacht aangezien de 100 micro tesla contouren zich nauwelijks buiten de wanden van de trafo cellen bevinden. Het bestaande transformatorstation is daarnaast ook geen habitat voor insecten.

Verder zijn er geen bomen of andere planten aanwezig in het plangebied. Verder geldt dat tijdens de uitvoering van werkzaamheden, uitvoering moet worden gegeven aan de algemene Zorgplicht uit de Wnb. Dit betekent dat ingrepen op zodanige wijze dienen plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden, verplaatst of beschermd te worden, zodat zij behouden kunnen blijven.

4.8.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie
4.9.1.1 Beleid en regelgeving

Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valetta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is vastgelegd in de Wet op de Archeologische MonumentenZorg (WAMZ) uit 2007, welke is geïmplementeerd in de Monumentenwet uit 1988. De wet regelt:

  • Bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem;
  • Inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening;
  • Financiering onderzoek: de veroorzaker betaalt.

Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting niet eerder in werking dan 2021.

Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Almere is opgenomen in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016, de Archeologieverordening 2016 en de Archeologische Beleidskaart Almere 2016. Op de Archeologische Beleidskaart is onderscheid gemaakt in de zes beleidscategorieën, elk met een 'eigen' beschermingsregime: een archeologische vergunningplicht indien bij bodemingrepen een bepaalde diepte- of oppervlakteondergrens wordt overschreden. Een vergunning kan pas verkregen worden indien er archeologisch onderzoek verricht is. Daarnaast zijn er ook vrijgestelde gebieden. Hier geldt geen beschermingsregime en hoeft bij bodemingrepen geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit zijn bijvoorbeeld gebieden waar de bodem archeologisch onderzocht is, locaties waar de bodem naar verwachting verstoord is, of dat anderszins de archeologische verwachting nihil is, bijvoorbeeld vanwege dichte bebouwing.

4.9.1.2 Relatie tot het plangebied

In het bestemmingsplan is aan de gronden ter plaatse van het onderstaton een archeologische waarde 1 toegekend. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (dekzand en Oude Getijden). Bij graafwerkzaamheden groter dan 500 m2 is een archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning noodzakelijk.

De oppervlakte van de grondwerkzaamheden bij de uitbreiding van de velden bedraagt meer dan 500 m2. Om deze reden zal er archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn nog niet bekend maar zullen in het vervolg van deze bestemmingsplanprocedure worden toegevoegd aan deze toelichting.

Om die reden is de archeologische dubbelbestemming op het terrein nog gehandhaafd, zodat de archeologische verwachtingswaarden bescherming genieten. Mochten de resultaten van het archeologisch onderzoek aantonen dat het gebied kan worden vrij gegeven, dan zal de dubbelbestemming worden geschrapt.

4.9.1.3 Conclusie

Er dient voordat er met de werkzaamheden begonnen wordt, archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

4.9.2 Cultuurhistorie
4.9.2.1 Beleid en regelgeving

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er onder meer bij het opstellen van bestemmingsplannen, een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is daarbij een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

Door wijziging per 1 januari 2012 van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

4.9.2.2 Relatie tot het plangebied

Er bevinden zich geen waardevolle cultuur historische objecten in het gebied. Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect cultuurhistorie voor het plan.

4.9.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.10.1 Regelgeving

De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:

  • C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
  • D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.beoordeling.

Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de drie volgende hoofdcriteria:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.
4.10.2 Beoordeling plan

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (onderdeel D11.3) mer-beoordelingsplichtig is. De wijziging betreft vooral een uitbreiding van het opgesteld en in te schakelen vermogen. Het gelijk in te schakelen vermogen komt met de uitbreiding boven de 200 MVA uit en daarmee wordt de inrichting volgens de Wet geluidhinder zoneringsplichtig. Uit het geluidonderzoek blijkt dat er na uitbreiding vergelijkbare geluidniveaus optreden. De geluidsbelasting blijft eigenlijk binnen het bedrijventerrein en er is nauwelijks relevante uitstraling naar de woonomgeving. Daarnaast blijkt uit de in de ruimtelijke onderbouwing behandelde leefomgevingsaspecten, archeologie, natuur en cultuur dat er geen negatieve effecten naar de leefomgeving te verwachten zijn.

Zie Bijlage 3 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling bij deze toelichting. Hierin wordt geconcludeerd dat in het kader van voorliggend plan geen m.e.r.-procedure nodig is.

4.10.3 Conclusie

Voor dit bestemmingsplan is geen m.e.r.-procedure nodig.

4.11 Elektromagnetische velden

Voor de blootstelling - kortdurend of langdurend - aan magnetische velden zijn in Nederland geen wettelijke grenswaarden vastgesteld. Voor onder andere onderstations heeft de EU een richtwaarde voor maximale blootstelling van 100 microtesla geadviseerd. Nederland heeft deze richtwaarde overgenomen. Burgers mogen in de openbare ruimte niet blootgesteld worden aan magneetvelden ten gevolge van de elektriciteitsvoorziening van meer dan 100 microtesla. Vanwege onder andere de ongerustheid over een relatie tussen blootstelling aan magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen en kinderleukemie, heeft de Nederlandse overheid in 2005 beleidopgesteld voor magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt aangeraden om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. Voor nieuwe situaties geldt voor 'gevoelige locaties', zoals woningen, scholen en crèches als voorzorg een maximaal jaargemiddelde magnetische veldsterkte van 0,4 microtesla. Het 'voorzorgsbeleid' geldt voor magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit voorzorgsbeleid geldt dus niet voor andere infrastructuur zoals, (ondergrondse) elektriciteitskabels, transformatorstations en middenspanningsruimtes. In april 2018 heeft de Gezondheidsraad advies uitgebracht waarin de beleidsverantwoordelijke staatssecretaris van I&W ter overweging wordt gegeven het voorzorgsbeleid ten aanzien van magnetische velden, zoals dat nu geldt voor bovengrondse hoogspanningslijnen, ook toe te passen op andere bronnen van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk. Bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan 'Veluwsekant, Sallandsekant en het Atelier', heeft de gemeente Almere dit advies gevolgd.

Detailgegevens van de ligging van de 0,4 microtesla-contour ontbraken. Derhalve is uitgegaan van de volgende afstanden tot de 0,4 microtesla-contour. Een afstand van 25 meter aan weerszijden van de ondergrondse 150 kV-kabel en 50 meter vanaf de kavelgrens voor het transformatorstation. De omhullende contour heeft vervolgens de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone-leiding', met bijbehorende planregels gekregen.

Bij het verzoek om het transformatorstation uit te breiden, zijn geen nieuwe gegevens over de ligging van deze contouren verstrekt. Bij verhoging van het transformatorvermogen tot boven de 200 MVA, blijft de richtafstand voor 'gevaar' 50 meter. De omhullende contour met aanduiding en bijbehorende planregels, blijven als gevolg ongewijzigd van toepassing.

Dit betekent dat de uitbreiding op het transformatorstation Almere moet voldoen aan een grenswaarde voor maximale blootstelling van 100 microtesla. De uitbreiding voldoet hier ruimschoots aan.

4.11.1 Relatie tot het plangebied

De omhullende 0,4 microtesla-contour, met gebiedsaanduiding 'Veiligheidszoneleiding' en de bijbehorende planregels uit het bestemmingsplan Veluwsekant, Sallandsekant en het Atelier, blijven ongewijzigd van toepassing.

4.12 Explosieven

4.12.1 Beleid en regelgeving

Op de opslag van munitie en/of explosieven is de “Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik" van toepassing. Deze circulaire kent een effectbenadering in tegenstelling tot het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat een risicobenadering kent. Er worden categorieën explosieven onderscheiden waarvoor per categorie aan te houden afstanden gelden. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn.

4.12.2 Relatie tot het plangebied

De aanwezigheid van conventionele explosieven (hierna: CE) in de bodem brengt risico's met zich mee bij grondroerende werkzaamheden. Explosieven vormen een risico voor het personeel, die graafwerkzaamheden uitvoert en kunnen de openbare veiligheid in het geding brengen.

De Zuiderzee (nu IJsselmeer en provincie Flevoland) is in de Tweede Wereldoorlog veelvuldig gebuikt door terugkerende Britse piloten om resterende bomladingen te lozen. Het gehele gebied is daarom verdacht op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven. Het bedrijventerrein bestaat grotendeels uit naoorlogs geroerde grond. De kans op het aantreffen van niet gesprongen explosieven is daarom niet groot.

Aangezien de gemeente Almere niet over een eigen explosievenkansenkaart beschikt is er vooronderzoek noodzakelijk om meer zekerheid te krijgen over de mogelijke aanwezigheid van explosieven. Dat onderzoek naar niet gesprongen explosieven is uitgezet maar de resultaten zijn nog niet bekend. Zodra de resultaten bekend zijn zal de toelichting van dit bestemmingsplan daar mee worden aangevuld. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan zal hierover duidelijkheid bestaan.

4.12.3 Conclusie

Voor de vaststelling van het bestemmingsplan moet duidelijk zijn of het terrein kan worden vrijgegeven met het oog op niet gesprongen explosieven.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

5.1.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft inzicht hoe het beleid voor het plangebied is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor de gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van deze regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het belangrijkste onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Aan alle in het plan begrepen gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Zo nodig worden aan deze bestemmingen regels gekoppeld omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de bestemmingen komen ook dubbelbestemmingen voor. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Bij bestemmingen komen aanduidingen voor met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. Aanduidingen zijn terug te vinden op de (analoge) verbeelding en hebben een juridische betekenis in het bestemmingsplan. Alle overige op de (analoge) verbeelding voorkomende zaken worden verklaringen genoemd. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn op de (analoge) verbeelding opgenomen om deze beter leesbaar te maken (bijvoorbeeld topografische ondergrond). Verklaringen worden in de digitale verbeelding niet uitgewisseld, waardoor die informatie de burger via de digitale weg niet zal bereiken.

5.1.2 Digitaliseringsvereisten

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn ook digitaliseringsverplichtingen aan een bestemmingsplan gesteld. De regels en de verbeelding dienen daarom te zijn opgesteld volgens IMRO en SVBP, onderdeel van de zogenaamde RO Standaarden.

IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen.

SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten. Vanaf 1 juli 2013 zijn de RO Standaarden 2012 verplicht. Concreet betekent dit dat nieuwe bestemmingsplannen vanaf die datum volgens deze nieuwe standaard opgesteld en gepubliceerd moeten worden. Het voorliggende bestemmingsplan is overeenkomstig deze nieuwe vereisten opgesteld en is hiermee gereed om digitaal beschikbaar te stellen voor een ieder.

5.2 Opbouw regels en verbeelding

5.2.1 Vervanging bedrijfsbestemming en aanvulling met geluidzone

In het onderhavige bestemmingsplan wordt de bedrijfsbestemming voor het bouwperceel van het transformatorstation (met de bestemming 'Bedrijf – 1') in zijn geheel vervangen door een nieuwe op maat gesneden bedrijfsbestemming. Voor de gronden buiten het bouwperceel van het transformatorstation blijft de huidige bestemming 'Bedrijf – 1' onverkort van kracht, maar wordt deze aangevuld met een aanduiding 'geluidzone – industrie'.

Daartoe is in artikel 11 van de regels een schakelbepaling opgenomen, waarin dat is bepaald.

5.2.2 Regels

De planregels zijn opgesteld volgens het SVBP2012 en voldoen tevens aan de eisen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Daarbij is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met Inleidende regels (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de bestemmingsregels, de algemene regels (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de overgangs- en slotregels. Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor de uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Opgemerkt wordt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten; dit verschilt per bestemming.

5.2.3 Analoge verbeelding

Uit de SVBP2012 volgen diverse verplichtingen voor wat betreft de verbeelding, zoals de kleur van de ondergrond (grijs) en minimaal weer te geven aspecten op de ondergrond. Ook de diverse kleuren van de bestemmingen, evenals de verhouding van de op de verbeelding voorkomende lijndiktes, zijn verplicht voorgeschreven.

Voor wat betreft de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basiskaart Grootschalige Topografie (BGT), waar nodig aangevuld met de Digitale Kadastrale Kaart (DKK). Straatnamen en huisnummers zijn op de kaart weergegeven. De kaart is op een schaal van 1:1500 geplot.

In de legenda van de verbeelding is de versie van het bestemmingsplan vermeld (voorontwerp/ontwerp/vastgesteld). Verder staat de noordpijl in de legenda aangegeven.

5.3 Bestemmingen

Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies (en bouwmogelijkheden), met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend.

5.4 Artikelgewijze toelichting

In deze paragraaf wordt waar dat noodzakelijk en nuttig wordt geacht een nadere toelichting gegeven op specifieke onderdelen van de planregels. Sommige regelingen zijn daarom hierna niet opgenomen: deze worden geacht voor zich te spreken.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 en 2
Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij het SVBP2012. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het plan relevante begrippen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
Deze bestemming is zoveel mogelijk over genomen uit het geldende bestemmingsplan 'Veluwsekant, Sallandsekant en het atelier'. Dat betekent dat ook de algemene bedrijfsregeling voor categorie 3.2-bedrijven met ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca en ondergeschikte workshops is overgenomen. Daarnaast is het transformatorstation op maat bestemd. Toegestaan is een elektriciteitsdistributiebedrijf tot ten hoogste categorie 4.2 met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 396 MVA. Dat is het elektrisch vermogen waar de geluidzone op is afgestemd.

Artikel 4 Waarde – Archeologie – 1
Zodra het archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zal de bestemming naar een passende bescherming worden aangepast of komt hij te vervallen.

Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening is hiervoor een standaard bepaling opgenomen. Het besluit verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen.

Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit bestemmingsplan zijn deels gestandaardiseerde bouwregels opgenomen waar het merendeel van de bebouwing aan voldoet.

Hier zijn algemene regels opgenomen voor parkeren. Als nieuwe bebouwing wordt opgericht zal moeten worden voldaan aan de actuele gemeentelijke parkeernormen.

Daarnaast zijn algemene regels opgenomen voor het overschrijden van bouwgrenzen en voor ondergeschikte bouwdelen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Hier is geregeld dat ook bij verandering van gebruik zal moeten worden voldaan aan het actuele gemeentelijke parkeerbeleid.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Hier is de aanduiding 'veiligheidszone – leiding' opgenomen voor de hoogspanningsverbinding van Tennet. Met deze geluidszone wordt de omgeving beschermd tegen elektromagnetische velden.

Hier is ook de aanduiding 'geluidzone – industrie' opgenomen. Binnen deze geluidzone zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In het plan zijn algemene afwijkingsregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden en specifieke afwijkingsregels die alleen kunnen worden toegepast binnen de bestemmingen waarin ze zijn opgenomen.

In de algemene afwijkingsregels is onder meer een mogelijkheid opgenomen om 10% af te wijken van de voorgeschreven maatvoering.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsregels 
Deze overgangsregels zijn overgenomen uit het nieuwe Besluit op de Ruimtelijke Ordening. De grootste verandering ten opzichte van de tot voor kort gebruikelijke overgangsregels is dat de peildatum voor bouwen en gebruik, gelijk is getrokken. Ook voor het bouwen is nu de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan beslissend. Dat was voorheen de datum van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan. De wetgever heeft met die gelijkschakeling beoogd eenduidigheid te scheppen.

Bij het tenietgaan van bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen bestaat de mogelijkheid om terug te bouwen. Onder een calamiteit wordt hier verstaan: een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten schuld van de indiener van de bouwaanvraag veroorzaakt onheil.

Artikel 11 Slotregel
Hier is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

6.1.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening stelt verplicht dat de gemeenteraad tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor kostenverhaal in het geval het bestemmingsplan nieuwe, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplannen mogelijk maakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bouw van één of meer woningen, de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen of de uitbreiding of verbouwing van gebouwen. In de wet is aangegeven welke kosten verhaald kunnen worden. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. Dit bestemmingsplan maakt geen bij algemene maatregel van bestuur (artikel 6.2.1. Bro) aangewezen bouwplannen mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

Er is wel een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Almere en initiatiefnemers in voorbereiding die planschade afdekt en waarin afspraken zijn opgenomen met betrekking tot de ambtelijke kosten.

6.1.2 Kosten van aanleg en instandhouding

De uitvoering van het plan komt voor rekening en risico van Liander. Zij hebben de gronden van het transformatorstation al in eigendom. Het garanderen van leveringszekerheid is een wettelijke taak van Liander op grond van de Elektriciteitswet. Nut en noodzaak van het plan is aangetoond met dit bestemmingsplan. Hierdoor kan Liander de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het conceptontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de instanties genoemd in onderstaande tabel. In de tabel is aangegeven welke instanties hebben gereageerd.

Brandweer Flevoland   Reactie, geen opmerkingen  
Gasunie   Geen reactie  
GGD Flevoland   Geen reactie  
Ministerie van Defensie   Geen reactie  
Ministerie van Economische Zaken   Geen reactie  
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit   Geen reactie  
Omgevingsdienst   Reactie met opmerkingen  
Politie Flevoland   Geen reactie  
Provincie Flevoland   Reactie, geen opmerkingen  
Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed   Geen reactie  
Rijkswaterstaat   Geen reactie  
Waterschap Zuiderzeeland   Reactie met opmerkingen  

De opmerkingen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform artikel 3.8 Wro in samenhang met afdeling 3.4 van Algemene wet bestuurdrecht van 9 december tot en met 20 januari ter inzag gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.