direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Steiger - LPG-tankstation e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP1K01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2004 is voor het bedrijventerrein De Steiger de meest recente actualisatie van het bestemmingsplan vastgesteld (bestemmingsplan 'De Steiger'). Aan een deel van dat bestemmingsplan, bestaande uit het onderhavige plangebied, is destijds echter goedkeuring onthouden. Daarom geldt hier nog steeds het bestemmingsplan 'de Steiger en de Paal 1981'. Met de komst van de Omgevingswet wenst de gemeente Almere voor het plangebied nog een actueel planologisch kader vast te stellen onder de huidige wetgeving.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan 'de Steiger - LPG tankstation e.o.' is de actualisatie van de bestaande situatie van het plangebied 'de Steiger en de Paal 1981'. Uitgangspunt is om een conserverend plan op te stellen. Dit houdt in dat in beginsel in de bestaande, feitelijke en vergunde situatie (rechtszekerheid) wordt voorzien en dat de percelen als zodanig worden bestemd. Op grond van gewijzigde planologische inzichten, afweging van belangen of onbenutte bouwmogelijkheden kunnen de nieuwe planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden in de nieuwe bestemmingsregeling afwijken van de bestaande bouwwerken en het bestaande gebruik. In het nieuwe bestemmingsplan wordt ook rekening gehouden met nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving. Hierdoor is het bestemmingsplan anders dan het vorige.

1.3 Planvorm

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaart), planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.4 Begrenzing

Het bestemmingsplan 'de Steiger - LPG tankstation e.o.' ligt op het bedrijventerrein De Steiger, in het stadsdeel Almere Haven, ten zuiden van de A6. Hier zijn verscheidene bedrijven gevestigd. Nabij het plangebied liggen ook de woonwijken 'De Gouwen' en 'De Marken'. In het vigerende bestemmingsplan 'de Steiger en de Paal 1981', is het plangebied gesitueerd in de Steiger Noord. De groengebieden ten noorden van de Steiger vormen een buffer tussen het terrein en de A6. Zowel via de Noorderdreef als de Steigerdreef heeft het plangebied ontsluiting naar de A6.

In het onderstaande figuur 1.4 is de huidige begrenzing van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1K01-vg01_0002.png"

Figuur 1.4: Locatie en begrenzing van het plangebied

1.5 Het te wijzigen bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden thans de volgende bestemmingsplannen, te weten:

Bestemmingsplan   Datum onherroepelijk  
Parapluherziening parkeren   17-12-2020  
Chw bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning   06-02-2020  
Parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk   18-08-2009  
De Steiger en de Paal 1981   26-04-1983  

Voor het plangebied in 'De Steiger - LPG tankstation e.o.' geldt nu grotendeels het bestemmingsplan 'de Steiger en de Paal 1981' (vastgesteld 26-04-1983). Van het bestemmingsplan 'de Steiger en de Paal 1981' geldt alleen nog een klein stuk. Het nog geldende deel valt geheel binnen het plangebied voor het nieuwe bestemmingsplan. Het bestemmingsplan 'de Steiger en de Paal 1981' komt daarmee straks ook geheel te vervallen.

Het bestemmingsplan gebied voor 'de Steiger - LPG tankstation e.o.'richt zich op het bedrijventerrein en de groenzone. Er gelden momenteel de enkelbestemmingen 'Verkeer', 'Bedrijfsvoering' en 'Groendoeleinden'. Deze enkelbestemmingen zijn nader toegelicht in Hoofdstuk 3: Bestemmingen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

De Steiger ligt ten noordoosten van de Noorderdreef, de stadsroute die de A6 met Almere-Haven verbindt. De Steiger bevindt zich in Almere-Haven, het eerste stadsdeel van Almere dat tot ontwikkeling is gebracht. Almere Haven heeft bijzondere kwaliteiten, zoals het vele groen en het de ligging aan het Gooimeer.

Het gebied dat dit bestemmingsplan omvat is gesitueerd in De Steiger-Noord. Het is het verst van de woonbebouwing gesitueerde plandeel van De Steiger. Het Bedrijventerrein De Steiger is ontworpen aan het begin van de jaren '70. Rond 1980 waren de kavels op het terrein vrijwel in zijn geheel uitgegeven. Het bedrijventerrein is gekenmerkt als een locatie voor een verscheidenheid aan bedrijven en kan worden getypeerd als een gemengd bedrijventerrein. Een verdere menging van functies heeft in de jaren '80 plaatsgevonden met het toelaten van enkele nieuwe functies op het terrein, zoals een bouwmarkt (Praxis). Karakteristiek voor dit plangebied is de aanwezigheid van het LPG Tankstation.

De bedrijven in het plangebied genieten een goede bereikbaarheid door de verbinding naar de A6 via de Noorderdreef. De wegen in het plangebied hebben dezelfde naam als het bedrijventerrein, De Steiger. Door het plangebied bevindt zich een hoofd fiets- en voetgangersroute, komend vanuit het zuiden gaande naar het noorden. Deze fiets- en voetgangersroute verbindt alle delen van de Steiger met elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1K01-vg01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto van het plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Het bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het LPG- Tankstation te midden van het plangebied was reeds opgenomen in het bestemmingsplan 'de Steiger en de Paal 1981'.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de plan uitgangspunten voor de bestemmingen benoemd.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • In hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemming;
  • In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.

Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen toegelicht. Aspecten die niet bij de bestemmingen aan de orde komen worden toegelicht in Hoofdstuk 5 Omgevingstoets. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Bestemming 'Bedrijf'

Toelichting op Artikel 3 Bedrijf

Kenmerkend voor de Steiger zijn de aanwezige bedrijven in het plangebied. Alle percelen zijn uitgegeven; de bebouwing op het terrein is volledig ingevuld. De maximale hoogte van de bedrijfsbebouwing bedraagt 15, 12 of 8 meter, de minimale 3 meter. De zijdelingse perceelafstand moet of 0 of tenminste 3 meter zijn.

In dit plandeel zijn het type bedrijven relatief grootschalig van aard. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.2.

Het bedrijventerrein valt in de categorie 'regulier werkmilieu' (Visie Werklocaties Almere). Bedrijventerrein De Steiger - LPG tankstation e.o. is in het vorige bestemmingsplan bedoeld voor vestiging van bedrijven. Te midden van het plangebied bevindt zich het LPG tankstation TotalEnergies Almere Haven. Een tankstation is een bedrijfsactiviteit die onder de bedrijven en milieuzonering valt (een benzineservice station met LPG en een doorzet van maximaal 1.000 m3/jaar). Het LPG Tankstation dat zich te midden van het plangebied bevindt voldoet door de maximale doorzet van 1.000 m3 LPG per jaar (categorie 3.1) aan de maximale toegestane milieucategorie. In het noorden van het plangebied is een deel van de bouwmarkt Praxis gevestigd. Het gebouw wordt vervangen door een nieuw gebouw dat ook een klein deel op het naastgelegen perceel wordt gebouwd. Om de vestiging van de bouwmarkt toe te staan is de aanduiding 'detailhandel perifeer' opgenomen.

Bedrijfswoningen

Sinds de vaststelling van de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid in 2010 worden bedrijfswoningen op reguliere bedrijventerreinen, zoals De Steiger, niet meer wenselijk geacht. De recentelijk vastgestelde Visie Werklocaties Almere (vastgesteld d.d. 3-2-2022) zet dit beleid voort. Binnen het plangebied zijn geen bedrijfswoningen aanwezig. Nieuwe bedrijfswoningen worden ook niet mogelijk gemaakt.

Afhaalpunten

Afhaalpunten zijn op grond van het beleid onder de voorwaarde dat de locatie een directe en korte aansluiting heeft op de hoofdwegenstructuur op bedrijventerreinen toegestaan. De Steiger - LPG Tankstation e.o. heeft in z'n geheel een korte en directe aansluiting op de hoofdwegenstructuur, mede door het feit dat het terrein aan twee zijden ontsloten is. Afhaalpunten zijn daarom bij recht mogelijk. Uiteraard geldt de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid en mogelijkheden voor laden en lossen op eigen terrein worden gerealiseerd.

3.2.2 Bestemming 'Groen'

Toelichting op Artikel 4 Groen

De bestemming 'Groen' is alleen toegewezen aan de structurele groengebieden in dit plan. Dit zijn de randen van het bedrijventerrein en structureel groen langs doorgaande routes. Groen heeft een klein aandeel in het bodemgebruik van 'De Steiger - LPG tankstation e.o.' . Dit komt omdat er met name bedrijven aanwezig zijn in het gebied.

In paragraaf 5.4 Waterparagraaf is aangegeven dat het belangrijk is dat gronden met een groenbestemming, indien nodig, ook voor waterberging kunnen worden gebruikt.

3.2.3 Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'

Toelichting op Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Intern gemotoriseerd verkeer

De steiger heeft via de s102, de Noorderdreef, een ontsluiting naar de A6 dat ligt ten noorden van de wijk 'De Steiger'. De wegen binnen het plangebied hebben dezelfde naam als de buurt, de Steiger.

Langzaam verkeer

Het oostelijk gedeelte van het plangebied in 'De Steiger - LPG tankstation e.o.' bevindt zich een 30 kilometer zone, en is ook toegankelijk voor brom en fietsers. Door het plangebied bevindt zich een hoofd fiets- en voetgangersroute, komend vanuit het zuiden gaande naar het noorden. Deze fiets- en voetgangersroute verbindt het plangebied met de andere delen van het bedrijventerrein de Steiger en omringende woonwijken.

Parkeren

Per perceel is over het algemeen 1 uitrit toegestaan. Parkeren in het plangebied vindt plaats op eigen terrein van de bedrijven.

Openbaar vervoer

Centraal op het bedrijventerrein de Steiger is een bushalte gesitueerd. Deze bevindt zich niet in het plangebied van 'De Steiger - LPG tankstation e.o.' maar in het bestemmingsplan 'de Steiger'. Wel heeft de bushalte te voet een goede bereikbaarheid naar het plangebied in 'De Steiger - LPG tankstation e.o.'

3.2.4 Dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 1'

Toelichting op Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ook is door middel van onderzoek een aantal behoudenswaardige vindplaatsen opgespoord die zeker archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt. Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 1". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'.

In artikel 6 zijn de planregels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen.

Voor het geval gedurende de planperiode een behoudenswaardige vindplaats wordt aangetroffen, zal de bestemming Waarde-Archeologie 1, 2 of 6 moeten worden gewijzigd in Waarde - Archeologie 5. Deze bestemming komt nu nog niet voor en is dus nog niet in de regels opgenomen. De tekst van deze bestemming is opgenomen in de bijlage van de planregels.

Een archeologische vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudenswaardige archeologische resten, en een 10 meter brede zone rondom de kern die wordt aangeduid als buffer, die op grond van onderzoek elders verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de vindplaatskern en om de toegankelijkheid daarvan voor de toekomst te garanderen. Voor beide onderdelen van een vindplaats (kern en buffer) geldt de bestemming Waarde - Archeologie 5.

Roering van de bodem van de buffer is in principe en onder voorwaarden mogelijk, met dien verstande dat dit sowieso geen (risico op) schadelijke effecten mag hebben op de archeologische resten in de kern van de vindplaats. Aan deze bestemming (Waarde - Archeologie 5) is een bouwverbod gekoppeld met ontheffingsmogelijkheden.

De ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing c.q. grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden die in de daarnaast gelegen kern van de vindplaats zijn gelegen niet aangetast worden, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen, ex situ veilig gesteld zijn (in een archeologisch depot of een museum).

Daarnaast geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor de activiteit 'aanleggen' ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt een verplichting tot inpassing van de vindplaats.

In Bijlage 3 Artikel x Waarde-Archeologie 5 bij de regels zijn de planregels van de mogelijk toekomstige bestemming Waarde - Archeologie 5 opgenomen.

3.3 Algemene aanduidingsregels

3.3.1 Veiligheidszones LPG

Deze veiligheidszones zijn opgenomen rondom het LPG-tankstation om de veiligheid van kwetsbare, beperkt kwetsbare en zeer kwetsbare objecten voldoende te beschermen. Er zijn twee afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor het onder voorwaarden gemotiveerd toestaan van nieuwe beperkt kwetsbare of nieuwe kwetsbare objecten (voor de veiligheidszone effectafstand fakkelbrand) en het toestaan van nieuwe zeer kwetsbare objecten (voor de veiligheidszone effectafstand bleve). In het plan zijn ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen om deze veiligheidsaanduidingen aan te passen dan wel te verwijderen indien daartoe aanleiding is.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In de onderstaande tabel staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in dit bestemmingsplan. Deze beleidsstukken worden in paragraaf 4.1, 4.2 en 4.3 verder beschreven.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid      
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)   Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege belangen gelden zoals opgenomen in de SVIR.   Geen belemmering.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)   Radarverstoringsgebieden.   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines en radarinstallaties.  
Provinciaal en regionaal beleid      
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Archeologisch aandachtsgebied.   Opnemen van een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 voor archeologisch waardevolle gebieden zoals aangegeven op de laatst vastgestelde versie van de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA).  
Omgevingsverordening Flevoland (2019)   De Omgevingsverordening ziet toe op alle regels inzake de fysieke leefomgeving (bouwen, infra, water, bodem, lucht, landschap, natuur en cultureel erfgoed) en bestaat daarom uit regels met betrekking hiertoe.   Geen belemmering.  
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011   Criteria die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De provincie streeft naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen.   Op grond van de beleidsregel kan het plangebied 'De Steiger - LPG tankstation e.o.' worden aangemerkt als voornamelijk ' centrummilieu'. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011.  
Gemeentelijk beleid      
Beleidsnota kleine bouw (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen bij niet-woongebouwen, gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer, bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedrijfsgebouwen van lichte constructie, antenne-installaties.   Uitgangspunten opgenomen in de regels.  
Structuurplan Almere
(2003)  
Hoofdlijnen voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van
Almere: onder andere meer verscheidenheid in woningen, actief beheer van bestaand stedelijk gebied en ruimte voor bedrijven.  
Het plangebied is onderdeel van het
bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan is een actualisatie van het vigerende bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.  
Beleidsnota prostitutie en seksbranche Almere (2018)   Op reguliere bedrijventerreinen zijn alleen prostitutiebedrijven beperkt mogelijk: maximaal een bedrijf per bedrijventerrein met een maximum van twee, mits de onderlinge hemelsbrede afstand meer dan 200 meter bedraagt. Andere seksbedrijven (sekstheaters en -bioscopen) zijn hier niet toegestaan.   Opnemen mogelijkheid voor prostitutiebedrijf.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere (2013)   Vestigingsbeleid coffeeshops.   In het bestemmingsplan wordt geen mogelijkheid opgenomen voor een coffeeshop.  
Vestigingsvisie horeca Almere 2016   De nota geeft uitgangspunten en biedt ruimte voor uitzonderingen. Op bedrijventerreinen is lichte en middelzware horeca in beginsel toegestaan ten dienste van het terrein.   In voorliggend bestemmingsplan wordt geen nieuwe horecafunctie mogelijk gemaakt.  
Detailhandelsvisie Almere (2020)   Uitgangspunten detailhandelsstructuur:
- Fijnmazigheid winkelvoorzieningen
- Positie van het stadscentrum als hèt centrale (winkel)centrum van Almere. - Ruimte bieden aan ondernemers.
 
In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe mogelijkheden voor detailhandelsfuncties mogelijk gemaakt. De bestaande locatie van de Praxis is positief bestemd.  
Kleur aan groen (2014)   Deze nota is bedoeld als eerste stap in het kunnen realiseren van meer initiatieven en participatie in de groene ruimte van Almere. Het heeft een uitnodigend karakter en gaat uit van mogelijkheden en kansen. Het geeft daarbij de principes voor een zorgvuldige inpassing. Almere kan zo verder ontwikkelen in de richting van een Green City.   Geen belemmering.  
Visie Werklocaties Almere (2020)   De Steiger Noord wordt beschouwd als een Regulier werkmilieu.   Geen belemmering.  
Visie ecologie (2020) – bouwen met natuur (2021)   In de Visie Ecologie 2020 is de Ecologische structuur van Almere vastgelegd.   Geen belemmering.  
Archeologienota (2016)   Almere voert actief beleid voor het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente.   In voorliggend bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming opgenomen voor archeologische waarde.  
Gemeentelijke archeologieverordening 2016 (2016)   Hierin is vastgelegd hoe het college omgaat met archeologisch waardevolle terreinen en voor welke terreinen een vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt.   Geen belemmering.  
Nota Cultuur 2.0   Hierin is de visie op cultuur in Almere vastgesteld.   Geen belemmering.  

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 2020

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt. Het planvoornemen past binnen de Nationale Omgevingsvisie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro komen de volgende veertien nationale belangen terug:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • 14. Ruimtereservering Parallelle Kaagbaan

De boogde ontwikkeling is niet in strijd met de nationale belangen zoals omschreven in de Barro. Het Barro staat niet in de weg van de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsverordening Flevoland (2019)

De provincie wil anticiperen op de Omgevingswet en daarom is de omgevingsverordening opgesteld. Dit betekent dat alle regels met betrekking tot omgevingsrecht (in dit geval de provinciale) in één regeling worden gebundeld. De verordening bestaat uit drie soorten regels: algemene regels en vergunningstelsels gericht op burgers, regels gericht tot bestuur zoals omgevingswaarden en beoordelingsregels voor aanvragen en als derde instructieregels over uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen.

De Omgevingsverordening ziet net als de Omgevingswet op alle regels inzake de fysieke leefomgeving (bouwen, infra, water, bodem, lucht, landschap, natuur en cultureel erfgoed) en bestaat daarom uit regels met betrekking tot:

  • windenergie, grondwaterbescherming, water, NNN, schaliegas, luchtvaartstiltegebied, ontgassen binnenvaart, bodemsanering, ontgrondingen, wegen, vaarwegen en handhaving;
  • uitvoering Wet natuurbescherming;
  • kwaliteit VTH omgevingsrecht;
  • zonne-energie.

De boogde ontwikkeling is niet in strijd met de provinciale belangen zoals omschreven in de Omgevingsverordening. De omgevingsverordening staat niet in de weg van de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.2.2 Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten (GS) criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De provincie streeft naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden. Afgesproken is dat gemeenten een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) opstellen. Dit geeft de ruimtelijke onderbouwing voor de locatie van een nieuw of bestaand bedrijf en kantoor.

Op grond van de beleidsregel kan het plangebied 'De Steiger - LPG tankstation e.o.' worden aangemerkt als voornamelijk 'centrummilieu'. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011.

4.2.3 Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Een archeologische verwachting vervalt echter op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008.

4.2.4 Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren. Het plan maakt duidelijk wat inwoners, overheden en belangenorganisaties van het waterschap mogen verwachten en vormt daarmee het contract met de samenleving. De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het waterbeheerplan .

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad. Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheidsprincipes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt.

Gezien het in dit bestemmingsplan om een grotendeels conserverend plan gaat spelen ontwikkelingen waar duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer onderzocht moeten worden geen rol. Het beleid zoals genoemd in de Almere Principles vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.2 Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

Gezien het in dit bestemmingsplan om een grotendeels conserverend plan gaat speelt inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk geen rol. Het beleid zoals genoemd in de spelregels Kleur aan Groen vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.3 Omgevingsvisie Almere

De filosofie achter de omgevingsvisie is gebaseerd op twee principes. Allereerst schrijft de visie geen vaststaand eindbeeld voor dat op een bepaalde datum gerealiseerd moet zijn. Almere ontwikkelt zich spontaan en organisch, door ruimte te geven aan plannen, projecten en initiatieven die overal in de stad ontplooid worden. Daarmee vergroot de stad haar aanpassingsvermogen – en dat is het tweede principe. Door niet uit te gaan van blauwdrukken of vastgestelde programma's kan Almere steeds weer inspelen op onverwachte ontwikkelingen en verrassingen. Deze twee principes – organische ontwikkeling en adaptief beleid – liggen ten grondslag aan de volgende vier uitgangspunten.

  • 1. Ontwikkel en onderhoud het goede;
  • 2. Van tuinstad naar growing green city;
  • 3. Onderscheidende positie in een metropolitaan netwerk;
  • 4. Uitnodiging aan iedereen – ruimte voor pioniers en experiment.

De Omgevingsvisie Almere biedt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.4 Programmaplan Almere Haven (2007)

In 2004 heeft de raad het kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaven voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  • Benutten kansen water

Focus: waterrecreatie

  • Op peil houden commercieel & maatschappelijk voorzieningenniveau

Focus: centrum

  • Verbeteren leefbaarheid aandachtswijken

Focus: Wierden en Werven

  • Versterken concurrentiekracht werk & woonmilieu

Focus: wooncarrière in Haven

Het Kaderplan Programmaplan Almere Haven (2007) biedt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.5 Kadernota Grondbeleid (2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke, relevante doelen van het grondbeleid:

  • Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.

Het onderhavige bestemmingsplan draagt bij aan de Almere Principles en behoud van een gedifferentieerde en groene omgevingskwaliteit. Zodoende is het onderhavige plan in lijn met de Kadernota Grondbeleid (2009).

4.3.6 Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, partiële herziening 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels. Zodoende is het onderhavige bestemmingsplan in lijn met de Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, partiële herziening 2010).

4.3.7 Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Masten dienen zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur te worden gesitueerd. Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken. Plaatsing van masten gebeurt zo min mogelijk in natuurgebieden, in parken en aan de rand van woongebieden. Bij de plaatsing van antennes dienen de aanvragers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij dit technisch niet mogelijk is. Plaatsing van antennes gebeurd bij voorkeur op bestaande verticale elementen: gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.

Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om een zendmast te kunnen plaatsen.

4.3.8 Beleidsnota prostitutie en seksbranche Almere (2018)

Op 12 juli 2018 is het nieuwe prostitutiebeleid door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Op 19 juli 2018 heeft de gemeenteraad ingestemd met een aantal belangrijke kaders en uitgangspunten van dit beleid. Het beleid is per 19 juli 2019 in werking getreden. De vorige nota uit 2000 is ingetrokken. Het beleid was verouderd gelet op nieuwe ontwikkelingen in de branche zelf en aanstaande nieuwe landelijke wetgeving (de Wrp). Ook was het vestigingsbeleid te complex en beperkt onderbouwd.

Het nieuwe beleid heeft vier speerpunten: regulering van de branche, aanpak van misstanden, versterken van de positie van de prostituee én toezicht en handhaving. Raam- en straatprostitutie blijven in heel Almere verboden. Andere seksbedrijven zijn onder voorwaarden toegestaan in de (multifunctionele) stadscentra van Stad, Buiten, Haven en Poort. Er geldt dus geen maximumstelsel meer, maar er vindt maatwerk plaats door een toets op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Op reguliere bedrijventerreinen zijn alleen prostitutiebedrijven beperkt mogelijk: maximaal een bedrijf per bedrijventerrein met een maximum van twee, mits de onderlinge hemelsbrede afstand meer dan 200 meter bedraagt. Andere seksbedrijven (sekstheaters en -bioscopen) zijn hier niet toegestaan. Op de reguliere bedrijventerreinen Stichtsekant, Twentsekant en het Groene Kadeweg gebied zijn geen enkele soorten van seksbedrijven toegestaan.

Seksbedrijven zijn verboden in woonwijken, omdat dit een negatieve invloed heeft op het woon- en leefklimaat wegens aanloop van prostituees, klanten en pooiers. Niet-bedrijfsmatig werkende thuiswerkers mogen wel in woonwijken, mits is voldaan aan de beroep-aan-huisregeling. Op binnenstedelijke en industriële bedrijventerreinen en in overige gebieden/ landschapstypes (bos, moeras, park, voorzieningenpark, water, identiteitsdragers) zijn seksbedrijven niet toegestaan. Voor bestaande seksbedrijven op binnenstedelijke bedrijventerreinen geldt een overgangsregeling.

Een escortbedrijf is geen seksbedrijf, omdat dit bedrijf slechts bemiddelt tussen prostituee en klant en er geen seksuele handelingen plaatsvinden. Deze mogen dus overal in Almere. Wel is een vergunning nodig, omdat gelegenheid wordt geboden tot prostitutie.

Bij elke nieuwe aanvraag voor een vergunning voor een seksbedrijf wordt getoetst op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Voorwaarde is dat vestiging alleen mogelijk is op minimaal 100 meter hemelsbreed van gebouwen voor de openbare eredienst en lagere scholen.

Voor het plangebied betekent dit dat de mogelijkheid voor een prostitutiebedrijf wordt opgenomen.

4.3.9 Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere. Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming en valt onder Categorie 1 “ lichte horeca”.

Coffeeshops worden niet mogelijk gemaakt in het vigerende bestemmingsplan.

4.3.10 Mobiliteitsvisie Almere 2020-2030 (2020)

De visie heeft als ondertitel “verder bouwen op de sterke basis die Almere heeft” en is uitgewerkt langs 4 hoofdlijnen. De vier hoofdlijnen en de daarbij gestelde doelen zijn:

  • 1. Gezonde en duurzame mobiliteit
    • a. De nadelige effecten van mobiliteit op de gezondheid, zoals de CO2- en de stikstofuitstoot, willen wij terugdringen om daarmee de kwaliteit van de leefomgeving van Almeerders te verbeteren.
    • b. Wij pakken geluidshinder langs dreven aan.
    • c. Het busvervoer in de stad wordt de komende jaren emissievrij.
    • d. Wij bevorderen het elektrisch autorijden.
    • e. Wij voorkomen onnodige verplaatsingen met slim locatiebeleid.
  • 2. Netwerken voor lopen, fiets, OV en auto
    • a. Wij verbeteren het fietsnetwerk, routes worden aantrekkelijker en (sociaal) veiliger.
    • b. Er wordt een duidelijk netwerk van looproutes ontwikkeld.
    • c. De hoofdlooproutes worden toegankelijk voor iedereen uitgevoerd en onderhouden.
    • d. Verkeeronveilige plekken worden veilig gemaakt.
    • e. Verkeersnetwerken, waaronder hoofdverbindingen en belangrijke recreatieve routes, en maatschappelijke voorzieningen, moeten inclusief zijn: zonder belemmeringen toegankelijk voor iedereen.
  • 3. Regionale bereikbaarheid
    • a. Wij zetten in op verbetering van de verbindingen met Amsterdam en Utrecht.
    • b. Almere wordt beter aangesloten op regionale fietsroutes.
    • c. Wij zetten in op de realisatie van de IJmeerverbinding.
  • 4. Knooppuntontwikkeling
    • a. Wij houden Flevoland en de regio bereikbaar door te bouwen op de plekken met het beste mobiliteitsaanbod.
    • b. Bij het bouwen rondom knooppunten wordt er ingespeeld op de vraag naar gemengde stedelijke milieus en de bijbehorende voorzieningen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

4.3.11 Detailhandelsvisie Almere 2020

Op 5 november 2020 heeft de gemeenteraad van Almere ingestemd met de nieuwe detailhandelsvisie. Deze visie zal in belangrijke mate bijdragen aan een toekomstbestendige winkelstructuur. De keuzes die in de visie gemaakt worden over welke functie waar wel en niet past, zijn in eerste instantie in het belang van de bewoners van Almere. Daarnaast biedt duidelijkheid (o.a. weergegeven in afwegingsschema's) ook zekerheid aan ondernemers en eigenaren van winkelvastgoed met het oog op continuïteit en investeringen.

Almere is een stad van groei. Het is nog steeds een van de snelst groeiende gemeenten van Nederland. Ook in Almere krijgt het detailhandelsaanbod echter klappen door o.a. de toename van online winkelen. Deze veranderende consumentenvoorkeuren leiden tot andere vestigingsstrategieën van retailers. De groei in aantal inwoners is broodnodig voor behoud van een gezonde winkelstructuur. Door middel van analyses, interviews en werksessies hebben wij bijgedragen aan de nieuwe detailhandelsvisie Almere.

Bij de vestiging van nieuwe winkelvoorzieningen en/of de verplaatsing van bestaande vestigingen wordt in beginsel gekozen voor twee uitgangspunten:

1. Een evenredige spreiding over de stad, en;

2. De juiste functie op de juiste plaats.

Het principe van 'een evenredige spreiding van winkels over de stad' waarborgt de toegankelijkheid voor bewoners uit alle stadsdelen, waardoor consumenten voor deze voorzieningen een relatief beperkte afstand hoeven af te leggen. Met het principe van 'de juiste functie op de juiste plaats' koestert de visie de vitale onderdelen van de Almeerse winkelstructuur. In de afwegingsschema's is deze keuze duidelijk weergegeven.

Voor de reguliere detailhandel onderscheidt de visie in Almere drie verzorgingsniveaus: stadsverzorgend, stadsdeelverzorgend en wijkverzorgend. Almere Centrum heeft de potentie uit te groeien tot één van de belangrijkste centrumgebieden van Nederland. Verdichting met andere functies, verbreding van het winkelaanbod en een compacter, maar krachtiger winkelhart zijn belangrijke opgaven voor Almere Centrum.

De stadsdeelcentra van Almere Haven, Buiten en straks Poort dienen de centra te zijn waar niet alleen alle stadsdeelverzorgende detailhandel een plek krijgt, maar ook aan andere publieksvoorzieningen met een stadsdeelverzorgende functie. Voor de winkelfunctie ligt krimp voor de hand. De focus ligt op de versterking van de functie van huiskamer van het stadsdeel (verblijven en ontmoeten).

De ondersteunende centra zijn belangrijk voor de dagelijkse verzorging van de bewoners in de wijken. Ze voorzien de Almeerse consument op relatief korte afstand van de woning van de dagelijkse boodschappen.

Ten slotte geldt dat er wordt ingezet op bestendiging van Doemere als hèt cluster van de stads- en regioverzorgende volumineuze detailhandel. Enkel tuincentra en bouwmarkten krijgen door hun beperktere verzorgingsgebied en frequentere bezoeken de kans om buiten Doemere te vestigingen.

Om de bestaande fijnmazige detailhandelsstructuur te behouden is het belangrijk dat er geen winkelclusters bij komen. Er zijn twee uitzonderingen: Nieuwe woonwijken waar voldoende draagvlak is voor een dagelijkse voorziening en voor de hoofdcentra van nieuwe stadsdelen, zoals Almere Poort. Nieuwe verspreide ontwikkelingen buiten de winkelgebieden worden niet mogelijk gemaakt.

4.3.12 Visie Werklocaties Almere (2022)

Met dit beleidskader geeft het college aan welke soorten werklocaties, ook wel werkmilieus genoemd, er voor bedrijven nodig zijn in Almere, om zich te vestigen, te groeien en voor de gewenste werkgelegenheid kunnen zorgen. Centraal in de visie staan daarbij het ruimte bieden aan de vraag naar nieuwe werkmilieus gericht op ontmoeting en interactie, zoals het stadscentrum en de bestaande werklocaties. Het is belangrijk dat de bestaande werklocaties hun werkfunctie behouden om werkgelegenheid voor de Almeerse beroepsbevolking te kunnen bieden. Die werkfunctie stond op verschillende plaatsen in Almere onder druk door transformatie-initiatieven van werkfuncties naar niet-werkfuncties, zoals wonen. Met de nieuwe Visie Werklocaties Almere wordt helderheid verschaft waar transformatie wel en niet mogelijk is De Steiger- Noord wordt beschouwd als een Regulier werkmilieu.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1K01-vg01_0004.png"

Visie Werklocaties Almere (2022) biedt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.13 Vestigingsvisie horeca Almere 2016

Uitgangspunt is horeca in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en Kustzone Poort/Strand Duin te concentreren en mengen met andere activiteiten. In andere milieus is horeca mogelijk als het inpasbaar is op basis van regelgeving en goede ruimtelijke ordening.

Hoofdlocatietype

Locatietype   Horecacategorie  
  Functiemengingslijst *
(functiemengingsgebieden)  
Staat van Horeca-activiteiten (overige gebieden)  
Stadscentrum   A en B   n.v.t.  
Wijkcentra   A   n.v.t.  
Floriadegebied   A en B   n.v.t.  
Kustzone Poort/ Strand Duin   A en B   n.v.t.  
Bedrijventerreinen ***   n.v.t.   1 (2,3,4,5) **  
Kantoorlocaties ****   n.v.t.   1 (2,3,4) **  
Woonwijken   n.v.t.   1 (2,3,4) **  
Groengebieden/parken   n.v.t.   1 (2,3,4,5) **  
Agrarisch bedrijventerrein
Buitenvaart  
n.v.t.   1 (2,3) **  

* Afweging voor 1 categorie hoger is mogelijk (B is hoger dan A, C is hoger dan B)

** Categorie 1 is mogelijk en categorie 2-5 is toegestaan onder voorwaarden van de algemene uitgangspunten

*** De Vaart is geen zelfstandige horeca mogelijk, behalve in combinatie met een eventueel business facility point en Bolderweg 1, 2 en 3.

**** Kantoorlocaties buiten de centrumgebieden

Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 biedt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.14 Visie ecologie 2020 - bouwen met natuur

In de Visie Ecologie 2020 is de Ecologische structuur van Almere vastgelegd. Deze Visie gaat uit van blauwe en groene brongebieden (Groenblauw Raamwerk en Natuurnetwerk Nederland) met daartussen Ecologische hoofdverbindingen en Groenblauwe aders. Een deel van de Ecologische hoofdverbindingen zijn al aanwezig, een deel moet nog ingericht worden. Het plangebied noch haar directe omgeving maakt deel uit van de in de Visie genoemde gebieden en hoofdverbindingen.

Voor de Groenblauwe aders geldt dat deze reeds aanwezig zijn. Deze kunnen echter plaatselijk wel aan betekenis winnen als daar rekening wordt gehouden met de functie van ecologische verbinding. Hier is geen extra (natuur)budget voor beschikbaar en zullen kansen benut moeten worden binnen ruimtelijke ontwikkelingen.

De Visie beschrijft acht concrete doelen. Deze acht doelen zijn:

1. Trots op stadsnatuur - we zetten in op voorlichting en educatie;

2. Groene gebouwen - met de toolbox natuurinclusief bouwen moedigen we de stad aan om natuurinclusief te ontwikkelen en beheren;

3. Groene tuinen - niet alleen van belang voor planten en dieren, maar ook voor verkoeling en het opvangen van hevige regenval;

4. Gezonde wateren - bij de inrichting van de stad houden we rekening met water- en moerasgebonden natuur;

5. Ecologische verbindingen – het verbinden van brongebieden en het opheffen van barrières in groenblauwe aderen van de stad zorgen voor duurzame instandhouding van populaties van dieren en planten;

6. Ruimte voor tijdelijke natuur – pioniernatuur krijgt de ruimte door gebruik te maken van ontheffing braakliggende terreinen;

7. Donkere nachten – sommige soorten hebben baad bij donkere gebieden, we zoeken hier een balans tussen aandacht voor ecologie en veiligheid voor mensen;

8. Diversifiëring groen - zoveel mogelijk diversiteit in beplanting, passend bij de omstandigheden van die plek (bodem, klimaat, water en licht) aansluitend op de behoefte van de dieren in de stad.

De kansen voor natuur binnen stedelijk gebied zullen zoveel mogelijk worden benut. Het gaat hier bijvoorbeeld om de invulling van de kleinschalige (blauw-)groenstructuur en voorzieningen aan bebouwing: vegetatiedaken, gevelbegroeiing, stenen en dakpannen met nestgelegenheid voor vogels en vleermuizen.

Visie ecologie 2020 'bouwen met de natuur' biedt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.15 Archeologienota 2016

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op:

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 21 april 2016 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 29 april 2016 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan.

De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan twee condities is voldaan: 1. De voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling, en 2. De betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen. De inzet van beschikbare middelen richt zich op gebieden waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen.

Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Bij onderzoek kunnen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld. De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening 2016 en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing van behoudenswaardige vindplaatsen geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

De Archeologienota 2016 biedt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.16 Gemeentelijke Archeologieverordening 2016

In de gemeentelijke Archeologieverordening is vastgelegd hoe het college omgaat met archeologisch waardevolle terreinen en voor welke terreinen een vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden waarbinnen op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat de gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moet worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Voor een deel van het plangebied geldt Waarde 1. Dit betekent dat voor het gebied met Waarde 1 een dubbelbestemming "Waarde – Archeologie” wordt opgenomen.

Gemeentelijke Archeologieverordening 2016 biedt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.17 Nota Cultuur 2.0

In het kader van het Integraal Afspraken Kader (IAK) is in 2012 onder de titel 'Cultuur 2.0' de visie op cultuur vastgesteld. De stad besteedt veel zorg en geld aan het behouden en onderzoeken van een groot areaal aan vindplaatsen. Op archeologisch gebied bijvoorbeeld is Almere uniek met de toolbox 'Steentijdwildernis': een inrichtingsconcept waarmee de archeologische vindplaatsen uit de steentijd beleefbaar en bruikbaar worden gemaakt. De gemeente heeft als doelstelling dat in 2030 de Almeerse archeologie onderdeel is geworden van het collectieve geheugen van de Almeerders, onder andere door cultuureducatie.

Nota cultuur 2.0 biedt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op het aspect 'Archeologie' in relatie tot het plangebied.

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

5.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
  • plannen en activiteiten die op grond van een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke onder andere de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Er is daarmee geen sprake van een ontwikkeling zoals genoemd in de C- of D-lijst zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de provinciale verordening.

5.2 Geluid

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten opgericht ow nieuwe wegen aangelegd. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het verdrag van Bonn.

Daarnaast is er het Natuurnetwerk (NNN), voormalige het ecologische hoofdstructuur (EHS), dat werd geïntroduceerd in 1990 in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het toenmalige ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). In 2013 is het natuurbeleid gedecentraliseerd naar de provincies. In hetzelfde jaar hebben de twaalf provincies met de staatssecretaris van het ministerie van EZ definitieve afspraken gemaakt in het Natuurpact. In 2014 werd de term 'EHS' vervangen door 'NNN'. Het NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. Het NNN bestaat uit:

  • bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en zogenaamde robuuste verbindingen;
  • landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheergebieden);
  • grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).

Binnen het plangebied vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die een negatief effect kunnen hebben op Natura 2000-gebieden. Bovendien vinden er geen sloop- of kapwerkzaamheden plaats die van invloed kunnen zijn op beschermde soorten. Ter plaatse van het plangebied worden als laatste geen bouwmogelijkheden toegevoegd die van invloed kunnen zijn op foerageergebied van beschermde soorten. Een toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet benodigd. Wel geldt vanuit de Wnb te allen tijde de zorgplicht. Omdat het voorliggende bestemmingsplan conserverend van aard is, leidt het plan niet tot nieuwe activiteiten die kunnen leiden tot stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.

5.4 Waterparagraaf

Waterhuishouding

Het watersysteem van het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem in Almere-Haven. Dit watersysteem is, omdat het al eerder is ontworpen, met andere richtlijnen tot stand gekomen dan een 'nieuw' watersysteem dat dient te voldoen aan de eisen die nu conform het Waterbeleid in de 21e eeuw aan een watersysteem in Almere worden gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1K01-vg01_0005.png"

Figuur 5.1: Watersysteem Almere

Het stedelijk watersysteem in Almere-Haven is in de zeventiger jaren ontworpen met 3% van het bruto stedelijk gebied als open water bij een verhardingspercentage van 50%. Als norm werd een maximale peilstijging van 50 cm gehanteerd bij een situatie die zich eens in de 10 jaar voordoet. Het watersysteem loost via een 2tal stuwen, onder vrij verval, op de Hoge Vaart.

Het maaiveld heeft een hoogte van circa -4.00 m NAP tot -2.50 m NAP. Het oorspronkelijke maaiveld van het te bebouwen gebied is opgehoogd met 1 meter zand. De oorspronkelijke ondergrond, het holocene sediment, is circa 3 tot 6 meter dik en bestaat uit klei en veen. Onder deze laag bevindt zich een pleistoceen, watervoerend, zandpakket.

De grondwaterstroming in dit 1e watervoerende pakket wordt sterk bepaald door de lage polderpeilen en de hoge peilen van de Heuvelrug. Hierdoor is in het plangebied een kwelstroom aanwezig die zoet maar nutriënt- en ijzerhoudend kan zijn. Bij de aanleg van de grachten in Almere-Haven is de waterbodem met een afdichtende laag bedekt om deze kwel sterk te verminderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1K01-vg01_0006.png"

Figuur 5.2: Waterpeil

Het peil van de gracht ligt, zoals in het betreffende peilbesluit is vastgelegd, op een streefpeil van -4.80 m NAP. Dit stelsel watert via stuwen af op de Lange Wetering. De Lange wetering, met een streefpeil van - 5.2 m NAP, maakt op haar beurt onderdeel uit van het afwateringsgebied van de Hoge Vaart, het hoofdwaterstelsel van de polder.

In het Beheerplan Stadswateren Almere 1998-2002 wordt de gracht in het bijzonder aangegeven als een "wijkgebonden water". Het accent van deze watergang ligt dan op de parkfunctie. Dit betekent dat er sprake is van een mengeling van verblijf-, natuur- en esthetische functies. Het water biedt de bewoners mogelijkheden "voor de deur" te vissen, te picknicken of te kanoën.

In het Waterplan Almere (2005) wordt geconcludeerd dat onder normale omstandigheden het watersysteem van Almere-Haven ruim voldoende gedimensioneerd is om neerslag af te voeren. Uit modelberekeningen, die voor het Waterplan zijn uitgevoerd, bleek dat ook in de nattere perioden met een herhalingstijd van eens in de 100 jaar de capaciteit van het watersysteem voldoende is. In recenter onderzoek (Stuwoptimalisatie Almere Haven) is nog een keer bevestigd dat het watersysteem dusdanig is gedimensioneerd dat bij een situatie die eens per honderd jaar voorkomt, het peil in de gracht niet boven het maaiveld zal uitstijgen. Tevens is berekend dat bij een situatie die eens in de tien jaar voorkomt de waterstand minder dan de (gemeentelijke) norm van 0.4m zal stijgen. Het watersysteem is dus voldoende gedimensioneerd om een wateroverlastsituatie te voorkomen. In deze nattere perioden zal de afvoer van het watersysteem van Almere-Haven het debiet van 1.5 l/sec/ha, de voormalige norm (de afvoernorm) op het watersysteem van de Hoge Vaart kunnen overschrijden.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlakte- waterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. Het gehele plangebied staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor een deel bestaat de kwel uit zogenoemd regionale kwel. Het betreft hier water dat elders in de bodem is geïnfiltreerd en ter hoogte van het plangebied naar boven komt. Een ander deel van de kwel bestaat uit Gooimeerwater dat onder en door de dijk heen stroomt. Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondwater. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

Riolering

Er is in het plangebied een gescheiden stelsel aangelegd. Het gescheiden stelsel bestaat uit twee buizenstelsels: een stelsel (het DWA) waarbij het afvalwater via vrijvervalleidingen en rioolgemalen wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) op het industrieterrein de Vaart, van waar het gezuiverde water wordt geloosd op de Lage Vaart.

Het andere stelsel (HWA-stelsel) voert hemelwater en drainagewater (het drainagesysteem is gekoppeld aan het regenwaterriool) af naar het oppervlaktewater. Het komt via uitstroombakken van het hemelwaterriool in het oppervlaktewater terecht. Dit geldt tevens voor het door de neerslag meegevoerde vuil (diffuse bronnen) dat daarmee een bedreiging vormt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en de waterbodem (verontreinigde bagger).

Eventuele nieuwe ontwikkelingen

Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen in de 'De Steiger - LPG tankstation e.o.' dient het watersysteem van Almere-Haven wat kwantiteit en kwaliteit betreft, gegeven het "Stand- Still" principe, te verbeteren en in ieder geval niet te verslechteren.

Om negatieve effecten van bijvoorbeeld een (substantiële) toename aan extra verharding op het watersysteem van Almere-Haven te voorkomen, dient er conform de Keur ("Compensatie toename verharding en versnelde afvoer"), rekening gehouden te worden met een vergroting van de capaciteit van het watersysteem. Immers door het vergroten van de hoeveelheid waterberging worden peilstijgingen in de grachten en ook de piekafvoer verminderd in plaats van vergroot.

Watertoets

Overeenkomstig artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Bro geldt voor het (ontwerp)bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets, zoals beschreven in de Bestuurlijke Notitie Watertoets (bijlage bij Kamerstukken II 2001/02, 27 625, nr. 4) te volgen. Dat zal in veel gevallen leiden tot overleg met de waterbeheerder in het betreffende gebied.

Waterhuishoudkundige aspecten zijn in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in deze Waterparagraaf. Aangezien het plan van conserverende aard is, is het voor de onderhavige watertoets voldoende om te verwijzen naar bovenstaande teksten. Onderhavig plan is afgestemd met het Waterschap. Op basis van inhoudelijke beoordeling van de ontwikkeling is de procedure geen waterschapsbelang van toepassing voor de watertoets.

5.5 Bodem

Historie

De bodem van Almere ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichsellen) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen.

Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg.

Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.

In de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven.

Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gool- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat.

In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit.

Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

Nota Bodembeheer

Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Almere ligt de locatie in de zone Stedelijk gebied met als functie Industrie. Voor de boven- en ondergrond geldt ter plaatse de ontgravings- en toepassingskwaliteit AW2000 (universeel toepasbaar).

Bodembedreigende activiteiten

Op een deel van het terrein vinden bodembedreigende activiteiten plaats, te weten op- en overslag van brandstoffen (tankstation). Of deze activiteiten een bodemverontreiniging hebben veroorzaakt is niet bekend. Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning zal een bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd moeten worden.

Aanbevelingen

Aanbevolen wordt om bij toekomstige grondwerkzaamheden alert te zijn op zintuiglijke afwijkingen in de grond. Grond van verschillende samenstelling moet zoveel mogelijk gescheiden worden ontgraven en in depot geplaatst. Vrijgekomen grond moet bij voorkeur op het eigen perceel worden hergebruikt. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een keuring van de af te voeren partij worden gevraagd en zijn mogelijke verwerkingskosten van toepassing.

5.6 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historische-geografische en (Steden)bouwkundige waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden betreft bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte.

In het plangebied zijn geen waardevolle historisch-geografische structuren onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied.

Het stroomgebied en delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. Deze zijn echter buiten het plangebied gelegen.

In het plangebied zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn ook geen potentiële gebouwde of groene monumenten bekend.

Archeologische waarden

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw. Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er werd in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden.

Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden nog geen archeologische onderzoeken uitgevoerd. Er zijn in het plangebied nog geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie bekend. Deze mogen op basis van onderzoek in de directe omgeving wel verwacht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1K01-vg01_0007.png" 

Figuur 5.3: Uitsnede Archeologische beleidskaart

Binnen de bestemmingsplangrenzen van dit bestemmingsplan zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) verschillende terreinen vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Deze terreinen zijn vrijgesteld omdat ze bebouwd zijn of in het verleden bebouwd zijn geweest, of anderszins verstoord zijn. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een donker grijze kleur. De overige gebieden in het plangebied zijn aangeduid met “Waarde-Archeologie 1”. In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen. Voor deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' opgenomen in dit bestemmingsplan.

In het plangebied liggen geen wettelijk beschermde vindplaatsen.

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden

Voor zover bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met een gemeentelijke archeoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.7 Luchtkwaliteit

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderhavig plan is conserverend van aard. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

5.8 Bedrijven en milieuzonering

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Er worden geen mogelijkheden gecreëerd tot de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of bedrijven uit een hogere milieucategorie dan thans toegestaan. Wanneer zich nieuwe ontwikkelingen voordoen binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan dient bepaald te worden of bestaande milieubelastende bestemmingen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt, evenals of ter van bestaande milieugevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.9 Externe Veiligheid

Inrichtingen en externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn onder andere standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt Specifiek voor LPG-tankstations is tevens de 'circulaire effectafstanden LPG-tankstations' relevant. Met deze circulaire wordt een handreiking gegeven ten behoeve van de beoordeling van externe veiligheid van LPG-tankstations. Daarbij staat het rekening houden met effectafstanden centraal en wordt aangesloten bij hetgeen geregeld is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). In de circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om bij het nemen van een nieuw ruimtelijk besluit rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten en met een effectafstand van 160 m tot zeer kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1K01-vg01_0008.jpg"

Figuur 5.4: veiligheidszone-effectafstand bleve (160 m)

Binnen het plangebied is een LPG-tankstation aanwezig. De doorzet aan LPG is op basis van de verleende milieuvergunning begrensd op 1.000 m3. Voor het plaatsgebonden risico gelden op grond van artikel 5, lid 3 Bevi jo. artikel 2 Revi vaste afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten. Indien minimaal voldaan wordt aan deze afstand tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, dan wordt voldaan aan de grenswaarde van 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar. Deze minimale afstanden betreffen bij een maximale doorzet van 1.000 m3 LPG een contour van 35 meter tot het LPG-vulpunt, 25 meter tot het LPG-reservoir en 15 meter tot de LPG-afleverinstallatie. Binnen al deze afstanden bevindt zich geen kwetsbaar object.

Het groepsrisico wordt niet bepaald aan de hand van vaste contouren. De noodzaak tot verantwoording van het groepsrisico wordt bepaald aan de hand van de vraag of de toevoeging van (beperkt) kwetsbare objecten is gelegen binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van 150 meter, gerekend vanaf het LPG-vulpunt en LPG-reservoir. Het bestemmingsplan is conserverend van aard, zodoende zullen er geen wijzigingen plaatsvinden aan het LPG-tankstation of de maximale doorzet daarvan. Zodoende heeft dit bestemmingsplan geen gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico. Om de hoogte van het groepsrisico te beperken is in de milieuvergunning van het tankstation de maximale doorzet aan LPG reeds begrensd op 1.000 m3 en mag het vullen van de ondergrondse LPG-tank enkel plaatsvinden tussen 21.00 uur en 09.00 uur. Dit is namelijk buiten de reguliere openingstijden van de nabijgelegen praxis, waardoor de personendichtheid tijdens de vultijden het laagst is.

Transport en externe veiligheid

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 500 meter van de Rijksweg A6 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour. Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er wordt aldus niet voorzien in nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten of de realisatie van een nieuwe transportroute. Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

Buisleidingen en externe veiligheid

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Om te bepalen of er in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen waarop de circulaire van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat er op circa 190 meter te noorden van het plangebied een ondergrondse gasleiding aanwezig is. Voor deze buisleiding geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour. Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er wordt aldus niet voorzien in nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten of de realisatie van een nieuwe buisleiding. Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.10 Kabels en leidingen

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  • Hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

In het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden. Er zijn ook geen nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van deze leidingen of verbindingen voorzien.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning. In artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan:

  • de bouw van een of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bedraagt;

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • A. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is (bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten);
  • B. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • C. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of op grond van artikel 6.2.1a van het Bro:

  • D. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • E. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • F. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt. Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Economische uitvoerbaarheid

Een plan is economisch uitvoerbaar indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. In het bestemmingsplangebied 'De Steiger - LPG Tankstation e.o.' vindt geen ontwikkeling plaats die op grond van artikel 6.2.1 Bro leidt tot verplicht kostenverhaal.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor 'De steiger - LPG tankstation e.o.' is in hoofdzaak een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen en nieuw beleid heeft weinig tot geen gevolgen voor het plan. Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.

Vooroverleg

Het gemeentebestuur overlegt, conform artikel 3.1.1 Bro, bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (voorontwerp bestemmingsplan) in elk geval met het waterschap en besturen van betrokken gemeenten en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Bro zijn onderstaande instanties in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op het concept bestemmingsplan:

Vooroverlegpartner   Samenvatting vooroverlegreactie   Reactie gemeente  
Provincie Flevoland   Het concept geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.   n.v.t.  
Waterschap Zuiderzeeland   Het waterschap geeft een positief wateradvies. Het waterschap verzoekt wel om in de toelichting aan te geven welke watertoetsprocedure van toepassing is.   Aan het verzoek van het waterschap is gevolg gegeven door paragraaf 5.4 Waterparagraaf (waterparagraaf) aan te vullen ten aanzien van de van toepassing zijnde watertoetsprocedure.  
Rijkswaterstaat West-Nederland Noord   Het concept geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.   n.v.t.  
Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek   De omgevingsdienst adviseert de bodemparagraaf aan te vullen conform de bevindingen van de omgevingsdienst en het bestemmingsplan aan te vullen met een beschrijving van de
stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
 
Aan het advies van de omgevingsdienst is gevolg gegeven door paragraaf 5.3 Ecologie (ecologie) en paragraaf 5.5 Bodem (bodem) aan te vullen.  
Brandweer Flevoland   Het concept geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.   n.v.t.  

Zienswijzen

Voor het ontwerp bestemmingsplan is de Wro-procedure gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie is gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Tijdens de termijn van ter inzage legging zijn geen zienswijzen ingediend.