direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Onderliggend wegennet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

In 2011 is het Tracébesluit Weguitbreiding Schiphol - Amsterdam - Almere (verder Tracébesluit SAA) van kracht geworden. Met dit Tracébeluit wordt aanpassing van de Rijksweg A6 mogelijk gemaakt. Dit Tracébesluit is inmiddel vertaald en vastgelegd in het bestemmingsplan 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef - Buitenring'. Dit bestemmingsplan is in augustus 2014 onherroepelijk geworden. Hiermee is voldaan aan het vereiste van art. 13 Tracéwet.

Enige tijd nadat het Tracébesluit SAA onherroepelijk werd, is de organisatie van de land- en tuinbouwtentoonstelling Floriade voor 2022 aan Almere toegewezen. De locatie voor de te organiseren Floriade tentoonstelling overlapt met het plangebied van het Tracébesluit. Voortschrijdende inzichten over het ontwerp van de Floriade en de ontwikkeling van het gebied na de Floriade, zoals verwoord in het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Zuidoever Weerwater (verder GOP) maken enkele wijzigingen in het gebied noodzakelijk.

Op deze manier wordt beoogd de lokale infrastructuur in het gebied naadloos aan te laten sluiten op het ontwerp van het Floriadeterrein, maar tegelijkertijd op de ambities die in het GOP zijn verwoord voor de doorontwikkeling van het gebied Zuidoever Weerwater.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied is een verzameling diverse snippers waarin de wijzigingen worden doorgevoerd. Alleen het gebied van het volkstuinen en stadsweidencomplex Spittershoek is een groter gebied. Globaal gezien bevinden de snippers plangebied zich in het gebied dat aan de noordkant wordt begrensd door Stedenwijk en het Weerwater. Ten oosten wordt de grens gevormd door het bedrijventerrein Veluwsekant West en de Boswachterij Almeerderhout. In het zuiden door de Marken en in het westen door het Beginbos en Spanningsveld.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Met dit nieuwe bestemmingsplan worden de geldende bestemmingsplannen voor de desbetreffende gronden deels vervangen. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

  • 1. Bestemmingsplan Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef - Buitenring
  • 2. Bestemmingsplan De Steiger
  • 3. Bestemmingsplan Weerwater
  • 4. Bestemmingsplan Weerwater eerste herziening
  • 5. Bestemmingsplan Sportvelden Oost 1981
  • 6. Bestemmingspan Stedenwijk Zuid

Bestemmingsplan Sportvelden Oost 1981 is het enige bestemmingsplan van deze die in zijn geheel vervalt met het onherroepelijk worden van voorliggend bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Nieuwe ontwikkelingen

Hieronder wordt per onderdeel weergegeven welke wijzigingen door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Steigerdreef en ontsluiting kasteellocatie

De Steigerdreef is opgenomen in het Tracébesluit A6, en wordt door Rijkswaterstaat uitgevoerd. Het daarin opgenomen tracé voor de kasteelontsluiting conflicteert echter met de huidige plannen voor de Floriade. In het gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater is daarvoor een alternatief vastgelegd, namelijk door het gebied Spittershoek. Daarnaast is de ontsluiting naar het bedrijventerrein De Steiger veranderd. Ter hoogte van de Steiger worden geluidsmaatregelen genomen. Hierdoor worden geluidsproblemen bij de bedrijfswoningen aan de Steiger/Gildemark opgelost.

Voor de ontsluiting van de kasteellocatie en de optimalisatie van de inpassing van de nieuwe Steigerdreef zijn diverse varianten onderzocht. De mogelijke varianten zijn in het najaar van 2012 geinventariseerd, verkeerstechnisch uitgewerkt en daarna voorzien van commentaar. Daarop is een werkgroep samengesteld met vertegenwoordigers van bedrijven op De Steiger, bewoners van de Gildemark en volkstuinhouders en stadsweidehouders van Spittershoek. In februari 2014 zijn alle varianten aan de werkgroep gepresenteerd en besproken. In maart is vervolgens een inloopavond gehouden, waarbij de wijk zich kon laten informeren.

Ten aanzien van de ontsluiting van het bedrijventerrein De Steiger is overeenstemming in de werkgroep over de T-splitsing ter hoogte van Steiger 131 en 185. Tussen deze percelen ontstaat daardoor ruimte voor een bedrijfspand. Dit gebouw is een belangrijke geluidsbuffer voor de woningen aan de Steiger. De woningen aan de Steiger 179 tot 182 liggen nu vrij rustig. Door de aanleg van de Steigerdreef wordt de geluidsbelasting hoger, maar blijft wel binnen de normen. In het voorstel is een mogelijkheid voor tijdelijke geluidsmaatregelen meegenomen.

Raadsbesluit

Na bovengenoemd participatietraject zijn de resultaten voorgelegd aan de gemeenteraad van Almere. Op 20 juni 2013 heeft de raad zich uitgesproken voor ontsluiting van de kasteellocatie via de Steigerdreef. In deze variant loopt de ontsluiting van de kasteellocatie door het noordelijke gedeelte van het complex Spittershoek. De keuze voor deze wijze van ontsluiten maakt een herinrichting van het stadsweiden- en volkstuinengebied noodzakelijk.

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van deze ontsluiting mogelijk, tevens wordt een gedeelte van de compensatie stadsweiden (bij Spittershoek en Spanningsveld) in dit bestemmingsplan geregeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0001.jpg"

figuur 1: nieuwe ontsluiting kasteel via Steigerdreef

Verenigingsleven

In het gebied tussen de A6 en de noordkant van de Steigerdreef bevindt zich een locatie waar al lange tijd diverse verenigingen gebruik van maken, waaronder bijvoorbeeld een postduivenvereniging. Het Tracébesluit SAA maakte een verplaatsing van deze locatie voor diverse verenigingen noodzakelijk. Hiervoor is een nieuwe oplossing gevonden in een geringe verplaatsing van het fietspad. Deze nieuwe oplossing maakt het mogelijk dat de verenigingen voorlopig gebruik van de locatie kunnen blijven maken, bovendien is het aanleggen van een toegangsweg naar het terrein mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0002.jpg"

figuur 2: locatie verenigingsleven

Noorderdreef en busbaan

De boogstraal van de busbaan en Noorderdreef richting De Schakel is aangepast ten opzichte van het Tracébesluit SAA met als doel bestaande kunstwerken te kunnen handhaven en de bus niet te laten kruisen met de dreef. De dreef is in de nieuwe situatie gedeeltelijk 'naast' de A6 gelegd en de busbaan is meegeschoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0003.jpg"

figuur 3: Noorderdreef en nieuwe Oorweg oude situatie (Tracébesluit SAA)

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0004.jpg"

figuur 4: Noorderdreef en nieuwe Oorweg nieuwe situatie

Voor de nieuwe Oorweg is gekozen voor een meer optimale ligging. De aansluiting op de (verlengde) Noorderdreef is verbeterd. Er is gekozen voor een ligging die meer toekomstvast is door beter aan te sluiten bij de aanwezige verkaveling in het gebied. Het bleek ook, in het kader van de maakbaarheid (fasering) niet logisch om de nieuwe Oorweg te situeren op de plek van de (in de huidige situatie in gebruik zijnde) busbaan. Dit heeft er toe geleid dat de nieuwe Oorweg naar het noorden is verschoven ten opzichte van het Tracébesluit SAA.

A6 Zuidoever Weerwater

De locatie van het Floriadeterrein valt voor een deel samen met het Tracébesluit SAA. De inpassing van de Floriade en de doorontwikkeling van het gebied Zuidoever weerwater na afloop van de Floriade volgens het GOP, maken een aantal wijzigingen noodzakelijk.

Het landschap voor de Floriade loopt met een flauwe helling op richting de A6. Hierdoor plooit de Floriade ("een tapijt van tuinen") zich als het ware over de A6 heen, waarbij het hele terrein goed toegankelijk is. Een belangrijke wijziging is het gevolg van een optimalisatie van de verkeersontsluiting van het gebied. In het Tracébesluit SAA lagen de lokale wegen en de busbaan langs de A6. Om het Floriadeterrein een meer directe (zicht-)relatie met de A6 te geven en aan te sluiten op de orthogonale verkavelingstructuur van de Floriade, is er in het huidige plan voor gekozen om de infrastructuur centraal door het gebied te laten lopen. Het busverkeer wordt hier gebundeld met de auto-ontsluiting. Om de barrierewerking van deze infrastructuur te verminderen is deze opgesplitst naar twee assen met eenrichtingsverkeer. Deze wegen zijn hierdoor makkelijker over te steken en daardoor veiliger.

Het Floriadegebied wordt omgrensd door een publieke boulevard rondom het hele Floriadeterrein. Deze boulevard maakt op zijn beurt weer deel uit van het Rondje Weerwater: de recreatieve wandel-, fiets- en sportroute rondom de centrale plas van Almere. Aan de oostzijde maakt deze boulevard deel uit van het viaduct met de aansluiting op de A6. Aan de westzijde volgt deze boulevard de stedenbouwkundige lijn vanuit Utopia en vormt onderdeel van het fietsviaduct.

Bovenstaande wijzigingen hebben invloed op de bestaande functies in het gebied, de camping Waterhout en het restaurant Atlantis. Om het plan A6 Almere Weerwater te kunnen realiseren kan het wokrestaurant niet op de huidige locatie blijven zitten en is een deel van het terrein van Camping Waterhout benodigd. Hierover worden gesprekken gevoerd met beide partijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0005.jpg"

figuur 5: nieuwe situatie camping Waterhout en restaurant Atlantis

Aanpassing Watergang

De watergang is ter hoogte van het Spanningsveld geoptimaliseerd ten opzichte van het Tracébesluit. Hierbij is meer rekening gehouden met de bestaande situatie. Op onderstaand kaartbeeld geeft de stippellijn de oude situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0006.jpg"

figuur 6: verlegging Watergang (stippellijn is oude situatie)

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.

Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een koppeling naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Verkeer

Functionele mogelijkheden

Ter plaatse van deze bestemming 'Verkeer' zijn de rijbanen en bijbehorende onderdelen van het onderliggende wegennet toegestaan. Rijbanen, middenbermen, bermsloten en kleinere groenelementen maken ook deel uit van de verkeersbestemming. Ook fiets- en voetpaden kunnen onderdeel uitmaken van de verkeersbestemming.

De bestemming biedt voldoende flexibiliteit voor ondergeschikte aanpassingen. Voor de middenbermen en ondergeschikte groenstroken wordt daarom de bestemming 'Verkeer' gehanteerd. Daardoor is het mogelijk om de ligging of begrenzing van de weg aan te passen.

Bebouwing

Voor de viaducten en overige kunstwerken die in het plangebied aanwezig zijn en waarvoor een specifieke bestemming niet noodzakelijk is, is een algemene regeling opgenomen. Voor deze bouwwerken geldt een maximale hoogte van 20 meter. Voor overige bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals lichtmasten en antennes, zijn gedifferentieerde hoogtes opgenomen.

In artikel Artikel 3 Verkeer zijn de planregels van de bestemming Verkeer opgenomen.

3.2.2 Groen

Functionele mogelijkheden

Structuurbepalend groen wordt voorzien van de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming kan de landschappelijke inpassing van het wegtracé worden gerealiseerd en wordt de inrichting van bermen mogelijk gemaakt. Naast beplanting en dergelijke, zijn binnen deze bestemming ook waterpartijen mogelijk. Een aantal groengebieden is, overeenkomstig de huidige bestemmingsregeling, mede bestemd voor dagrecreatief gebruik.

Landschappelijke inpassing

In de landschapsplannen behorend bij het Tracébesluit zijn inrichtingsmaatregelen opgenomen en voorstellen voor de landelijke inpassing voor de verbrede A6 en de aanpassingen van bijbehorende knooppunten. Voor Almere geldt dat het project wordt gerealiseerd in stedelijk gebied en het vraagt om een specifieke inpassingsoplossing. Bij de landschapsplannen zijn de volgende algemene principes gehanteerd:

  • er wordt in beginsel uitgegaan van een standaard wegprofiel met een talud van 1:3. Op plaatsen waar deze ruimte niet beschikbaar is of extra ruimte nodig is voor watercompensatie is gekozen voor een steiler talud;
  • langs de wegen wordt beplanting aangebracht, tenzij er sprake is van een zichtlocatie;
  • geluidsmaatregelen worden in eerste instantie genomen door aanleg van stil(ler) asfalt. Indien dit niet voldoende is, wordt gekeken naar aanvullende maatregelen als schermen en wallen. Over het algemeen worden schermen in de woongebieden en landelijk gebied gesloten en groen uitgevoerd. Passages van bedrijventerreinen worden in beginsel uitgevoerd met transparante schermen.

Deze maatregelen kunnen ook in voorliggend bestemmingsplan geëffectueerd worden.

Bebouwing

Er mogen binnen deze bestemming geen gebouwen worden opgericht. Bouwwerken als lichtmasten, antennes en kunstobjecten zijn tot een beperkte hoogte wel toegestaan.

In artikel Artikel 4 Groen zijn de planregels van de bestemming Groen opgenomen.

3.2.3 Recreatie

Functionele mogelijkheden

Binnen de bestemming Recreatie zijn de mogelijkheden voor volkstuinen en stadsweiden opgenomen, verder maakt deze bestemming het gebruik van de locatie aan het Kesslerpad door verenigingen mogelijk. Zoals onder andere de postduivenvereniging er nu gebruik van maakt.

Bebouwing

Voor de stadsweides en volkstuinen zijn bebouwingsmogelijkheden voor stallen, kassen, bergingen en bouwwerken geen gebouwen opgenomen. Daarnaast wordt per complex de mogelijkheid om een gezamenlijke kantine en een gezamenlijke berging op te richten gegeven. Vanwege het aspect veiligheid mogen terreinafscheidingen rondom percelen die als stadsweide worden gebruikt een maximale bouwhoogte van 2 meter bedragen. Dit geldt ook voor de terreinafscheiding om een cluster volkstuinen van de openbare ruimte af te scheiden. Dat is niet de bedoeling voor de erfafscheidingen van percelen volkstuinen per perceel. Daarvoor geldt een erfafscheiding van maximaal 1 meter.

Op het perceel waar de postduivenvereniging gebruik van maakt zijn ook mogelijkheden voor een gezamenlijke kantine c.q. verenigingsgebouw en een berging opgenomen.

In Artikel 5 Recreatie zijn de planregels van de bestemming Recreatie opgenomen.

3.2.4 Kantoor

Functionele mogelijkheden

Het gebouw waarin de bedrijfswoning en het bedrijf van Eurodiving gevestigd waren is door de gemeente aangekocht. Dit gebouw gaat dienst doen als kantoor voor de Floriade organisatie.

Bebouwing

De huidige bebouwing wordt gehandhaafd, er is op dit moment geen sprake van uitbreiding van de bebouwing.

In Artikel 6 Kantoor zijn de planregels van de bestemming Kantoor opgenomen

3.2.5 Water

Functionele mogelijkheden

Voor belangrijke watergangen en grotere waterpartijen wordt de bestemming 'Water' gehanteerd. Naast water zijn binnen deze bestemming onder andere natuurvriendelijke oevers en recreatief medegebruik toegestaan.

Bebouwing

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht met een maximale hoogte van 5 m.

In artikel Artikel 7 Water zijn de planregels van de bestemming Water opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Leiding - Gas

Functionele mogelijkheden

Ter bescherming van de aardgastransportleiding in het plangebied is een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transport van gas, met de daarbijbehorende belemmeringenstrook. De dubbelbestemming ligt op 4 meter aan weerszijden van de leiding. Voor aanleg- en graafwerkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de aardgastransportleidingen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Bebouwing

Om de aardgastransportleiding tegen graafschade te beschermen en het beheer van de leiding veilig te stellen, zijn ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de gastransportleidingen en tot een maximale bouwhoogte van 3 meter. Bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen kunnen alleen worden gerealiseerd als de veiligheid van de betrokken leidingen niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

In artikel Artikel 8 Leiding - Gas zijn de planregels van de bestemming Leiding - Gas opgenomen.

3.3.2 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Functionele mogelijkheden

Ter bescherming van de bovengrondse hoogspanningsverbinding in het plangebied (zie paragraaf 5.7 Kabels en leidingen) is een dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor het transport van elektriciteit door een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 380 kV (kilovolt) met bijbehorende belemmeringenstrook. De dubbelbestemming ligt op 36 meter aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding. Voor aanleg- en graafwerkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de hoogspanningsverbinding moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Bebouwing

Om de hoogspanningsverbinding te beschermen en het beheer veilig te stellen, zijn ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' alleen gebouwen en bouwwerken toegestaan ten behoeve van het transport van elektriciteit door een bovengrondse hoogspanningsverbinding. De maximale bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken bedraagt 3 meter. De hoogte van de hoogspanningsmasten mag niet meer dan 50 meter bedragen. Bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen kunnen alleen worden gerealiseerd als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder van de hoogspanningsverbinding.

In artikel Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding zijn de planregels van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding opgenomen.

3.3.3 Waarde-Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn "selectiegebieden'' aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.

De selectiegebieden zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 1". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een aanlegvergunningstelsel gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

In figuur 7 is schematisch aangegeven hoe deze archeologische waarden op de Archeologische Beleidskaart Almere zijn vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0007.jpg"

figuur 7: schema vastlegging archeologische waarden ABA

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming "Waarde - Archeologie 1" vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1" worden opgewaardeerd naar "Waarde - Archeologie 2".

In artikel Artikel 10 Waarde - Archeologie 1 zijn de planregels van de bestemming Waarde-Archeologie 1 opgenomen.

3.3.4 Waarde - Archeologie 2

Een vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudenswaardige archeologische resten en een 10 meter brede zone rondom de kern die wordt aangeduid als buffer, die op grond van onderzoek elders verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de vindplaatskern en om de toegankelijkheid daarvan voor de toekomst te garanderen. Voor beide onderdelen van een vindplaats (kern en buffer) geldt de bestemming "Waarde - Archeologie 2".

Roering van de bodem van de buffer is in principe en onder voorwaarden mogelijk, met dien verstande dat dit sowieso geen (risico op) schadelijke effecten mag hebben op de archeologische resten in de kern van de vindplaats.

Aan deze bestemming is, net als bij de bestemming "Waarde - Archeologie 1", een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheden gekoppeld.

De ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing c.q. grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden die in de daarnaast gelegen kern van de vindplaats zijn gelegen niet aangetast worden, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen ex situ veilig zijn gesteld (in een archeologisch depot of een museum).

Daarnaast geldt een aanlegvergunningenstelsel ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt een verplichting tot inpassing van de vindplaats.

In artikel Artikel 11 Waarde - Archeologie 2 zijn de planregels van de bestemming Water opgenomen.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel Artikel 1 Begrippen zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel Artikel 2 Wijze van meten is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel Artikel 12 Anti-dubbeltelregel is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel Artikel 13 Algemene bouwregels is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 14.1 Afwijking is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Afwijkingsregels

In artikel Artikel 14 Algemene afwijkingsregels zijn drie afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Wijzigingsregels

In artikel PM is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgmeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel Artikel 15 Overgangsrecht is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel Artikel 16 Slotregel is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In Bijlage 1 Beleidskader worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden.

 

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit mer. In dit bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die worden genoemd in bijlage D van het Besluit mer. Een milieueffectrapportage of een mer-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

5.2 Verkeersaspecten

Bereikbaarheid

Het bereikbaarheidsvraagstuk vormt de aanleiding voor de wegaanpassing van de rijksweg A6 en het onderliggend wegennet. Zonder wegaanpassingen of aanvullend beleid worden in de toekomst namelijk grote verkeersknelpunten voorzien. Door het uitbreiden van de wegencapaciteit kan een grotere vervoersprestatie worden geleverd. Het aantal voertuigbewegingen op de A6 zal toenemen met 50.000 bewegingen per etmaal. De reistijden nemen af waardoor het aantal voertuigverliesuren (de tijd dat auto's stilstaan) afneemt in de ore van 5% tijdens de ochtendspits en 10% in de avondspits.

In het Tracébesluit Weguitbreiding Schiphol - Amsterdam - Almere is bepaald welke maatregelen genomen moeten worden om de vervoersprestatie en daarmee de bereikbaarheid van de regio te verbeteren. In augustus 2014 heeft de gemeenteraad van Almere een bestemmingsplan (Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef - Buitenring) overeenkomstig het tracébesluit vastgesteld.

Vanwege de inpassing van het project Floriade en de uitvoering van het GOP is een aantal aanpassingen, ten opzichte van het eerdere ontwerp uit het Tracébesluit SAA, in het onderliggend wegennet nodig. Met deze aanpassingen wordt een veilige en goede doorstroming beoogd, de aanpassing van de afrit A6 naar de Noorderdreef wordt uit kostenbesparend oogpunt doorgevoerd. Door deze aanpassing kan een bestaand kunstwerk behouden worden en hoeft er dus geen sloop en nieuwbouw van een kunstwerk plaats te vinden. Deze aanpassingen worden in voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Verkeerscijfers

De verkeerscijfers zijn afkomstig uit het Verkeersmodel Almere. Het Verkeersmodel Almere rekent volgens de zwaartekrachtmethode. Dit is een landelijk veel gebruikte methode bij verkeersmodellen. Het model bestaat uit een basisjaar 2010 en prognosejaren 2020 en 2030. Het basisjaar is gecalibreerd (passend gemaakt) op basis van telcijfers. Hiervoor zijn telcijfers van auto en openbaar vervoer gebruikt. Daarmee komen de modelwaarden 2010 overeen met de werkelijke hoeveelheid auto's en bus- of treinreizigers.

Op basis van de verwachte groei van het aantal inwoners en arbeidsplaatsen in Almere maakt het model prognoses voor de hoeveelheid motorvoertuigen in 2020 en 2030. Almere groeit tussen 2010 en 2030 conform de vastgestelde groeiopgave in het kader van RRAAM. Dat betekent dat er 60.000 woningen en 100.000 arbeidsplaatsen bij komen. Door de woningbouwcrisis is het tempo van de groei van Almere wat langzamer. In 2030 zal de volledige groeiopgave nog niet gerealiseerd zijn. Desondanks houdt de gemeente in haar verkeersmodel voor 2030 wel rekening met de volledige groei om de omgevingseffecten goed in beeld te kunnen brengen. De geprognotiseerde cijfers voor 2030 zijn daarmee als worst-case te beschouwen.

De onderzoeken en verkeersmodellen die voor dit bestemmingsplan gebruikt zijn, gaan van dezelfde peiljaren uit als het Tracébesluit Schiphol - Amsterdam - Almere, zodat zoveel mogelijk eenduidigheid bereikt wordt.

5.3 Geluid

De te hanteren geluidkwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende planologische procedures, wordt geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Indien de geluidsbelasting van een aan te leggen weg dusdanig hoog is dat de grenswaarde voor bestaande woningen en andere geluidsgevoelige objecten (48 dB Lden) wordt overschreden, mag een weg niet zonder meer worden geprojecteerd in een bestemmingsplan. Op grond van de Wgh, dient een onderzoek te worden uitgevoerd om na te gaan hoe de geluidsbelasting kan worden verminderd. Pas als alle opties onderzocht zijn en het blijkt dat niet of in onvoldoende mate maatregelen getroffen kunnen worden, kan vanwege de Wgh een zgn. 'hogere waarde geluid' worden verleend.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de volgende beoogde infrastructurele werken:

  • Aanleg nieuwe Oorweg;
  • Aanleg Busbaan Oor-Veluwsekant;
  • Aanleg interne wegenstructuur Weerwaterzone/Floriadegebied;
  • Wijzigingen Noorderdreef;
  • Wijzigingen aan de Steigerdreef + aanleg damwand-scherm;
  • Aanleg nieuwe ontsluitingsweg vanaf de Steigerdreef aan de Gildemark.

Voor de akoestische berekeningen is gekozen voor 2030 als toekomstjaar. Dit is hetzelfde als het toekomstjaar van het TB. Hiermee wordt eenduidigheid gecreëerd in de akoestische onderzoeken (gebruik van dezelfde peiljaren). Het aspect goede ruimtelijke ordening geluid is op basis van de GES (Gezondheidseffectscreening GGD) getoetst voor die situaties die buiten de toets van de Wgh vallen. Hiermee is beoogd om het aspect geluidhinder in een breder perspectief te plaatsen en te beoordelen.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het mogelijk is om binnen de akoestische kaders zoals geschetst door de Wgh en de Wro (op basis van de GES) de wegen aan te leggen of te wijzigen. Voor elke verandering in het plangebied zoals hiervoor opgesomd kan aan de te toetsen normen of richtlijnen worden voldaan. Voor de te voeren planologische procedure is geen apart parallel traject Wgh-procedure nodig. Verdere onderzoeken of het treffen van maatregelen zijn op grond van de resultaten van dit onderzoek niet wettelijk verplicht of noodzakelijk.

Voor de onderbouwing wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek 'Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Onderliggend Wegennet Weerwaterzone & De Steiger', maart 2015, gemeente Almere dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

5.4 Luchtkwaliteit

Juridisch kader

Op 15 november 2007 zijn de nieuwe Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5 'Luchtkwaliteitseisen'). Dat betekent dat dit aspect wettelijk verplicht beschouwd moet bij het uitoefenen van een bestuurlijke bevoegdheid. Tevens legt het Rijk een grote nadruk op het principe van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat elke situatie beoordeeld moet worden of het aanvaardbaar is om een project/bedrijf op een bepaalde locatie te realiseren. Luchtkwaliteit is een aspect waarmee de leefbaarheid van een gebied deels gekarakteriseerd kan worden.

Toetsingsregels

Het doel van hoofdstuk 5 van de Wm is het beschermen van het milieu tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging. De parameters die van belang zijn in Almere zijn m.n. stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10):

Stof   Daggemiddelde
(µg/m3)  
Jaargemiddelde (µg/m3)   Datum in werking (na derogatie EU)   Achtergrondconc.2010 Almere (µg/m3)  
NO2   -   40   1-1-2015   <21  
PM10   50 (mag 35 keer/jaar worden overschreden)   40   1-1-2011   <21  

Tot 1 januari 2015 blijft het toetsen aan de grenswaarde PM2.5 buiten beschouwing bij de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift. Dit is ongeacht of een besluit van vóór 1 januari 2015 ook na de genoemde datum gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft of kan hebben (zie Wm bijlage 2 voorschrift 4.4, lid 2).

Toetsing

Om de luchtkwaliteit te toetsen aan de regelgeving is een luchtkwaliteitsrapportage 'Rapportage luchtkwaliteit Onderliggend wegennet Weerwaterzone & De Steiger', maart 2013, opgesteld. Deze is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. Uit de resultaten blijkt dat:

De luchtkwaliteitsnormen ten gevolge van de geplande infrastructurele werken in het plangebied in de toekomst inclusief de toename van het verkeer van het plangebied, geen overschrijding zal veroorzaken van de grenswaarden. Indien er sprake is van een daling, dan komt dit doordat de achtergrondconcentratie verbeterd zal zijn door generieke (landelijke/Europese) luchtkwaliteitsmaatregelen.

Toets Gezondheidseffectscreening GES

Volgens de berekeningen is de gemiddelde GES-score voor NO2 '3-4' en voor fijn stof '3-4'. Dit geeft aan dat er vanuit gezondheidskundig oogpunt geen knelpuntsituatie aanwezig is dan wel te verwachten zal zijn. Het blootstellingsrisico - aan de directe emissie van uitlaatgassen van het verkeer - op het plangebied of ten gevolge van de verkeerstoename als gevolg van de toekomstige infrastructuurwijzigingen, zal acceptabel zijn. Speciale situering of het treffen van maatregelen is niet nodig.

Conclusie

Geconcludeerd mag worden dat de realisatie van de infrastructurele wegen en andere wijzigingen in het plangebied kan geschieden en dat de luchtkwaliteit geen belemmering zal zijn. Verder heeft de toename van het verkeer in de toekomst geen gevolgen voor de huidige situatie en bewoners. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

Algemeen

voor de productie van veel consumentenproducten zijn gevaarlijke grondstoffen nodig. Dit zijn stoffen die schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke grondstoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat.

Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is vervat in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen jaar.

Naast de bescherming van het individu moet de kans op een groto ongeluk met veel slachtoffers expliciet worden afgewogen en verantwoord; het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het groepsrisico ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord inclusief de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen. Hierbij is de (buitenwettelijk) oriëntatiewaarde een ijkpunt voor de omvang van het groepsrisico.

Toetsingskader en beleid

De regelgeving voor externe veiligheid is vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (vervalt op 1 april 2015), het Besluit externe veiligheid transport (Bevt)(treedt in werking op 1 april 2015) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen de zogenaamde PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid
  • de hoogte van het groepsrisico
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico
  • de voor en nadelen van alternatieve locaties
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied

Over de bestrijdbaarheid van calamiteiten en de zelfredzaamheid van personen dient de Brandweer Flevoland om advies te worden gevraagd.

Inventarisatie van risicobronnen

De volgende potentiële risicobronnen liggen in de omgeving van het plangebied:

  • snelweg A6 en vervoer van en naar het LPG-tankstation op bedrijventerrein De Steiger
  • een aardgastransportleiding
  • een aantal inrichtingen: 4 propaantanks en een LPG-tankstation

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0008.jpg"

figuur 8: PR-contouren en invloedsgebieden propaantanks en LPG-tankstation, 200 meter zone snelweg en 100% letaliteitsgrens gasleiding (bron: provinciale risicokaart).

Met onderstaande PR-contouren en invloedsgebieden

Bron   Afstand tot PR 10-6/j
contour (m)  
Afstand tot 100% letaliteitsgrens (m)   Invloedsgebied juridisch (m)  
Propaantank < 5 m3   25   105   190 (1%-letaliteit)  
Propaantank > 5 m3   50   105   190 (1%-letaliteit)  
A6   0   78   880 (1%-letaliteit toxische vloeistof)  
Gasleiding 18''/DN450   0   95   200 (1%-letaliteit)  
LPG-tank   45   150   150(100%-letaliteit)  

Toetsing plangebied

Het bestemmingsplan maakt geen bouw of vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals woningen, ziekenhuizen, scholen, KDV-en, bedrijven, hotels etc.) binnen de hiervoor genoemde PR-contouren mogelijk. Er wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers.

Binnen de hiervoor genoemde invloedsgebieden, maakt het bestemmingsplan in beperkte mate ontwikkelingen mogelijk. Het gaat om wijzigingen ten aanzien van wegen, fietspaden en busbanen, een watergang, een grondwal, taluds en herinrichting van stadsweiden en volkstuinen en een zeer geringe hoeveelheid kantoor op de plaats waar eerder een bedrijfswoning bestemd was. Het betreft in hoofdzaak wijzigingen van objecten die noch kwetsbaar noch beperkt kwetsbaar zijn. Zie paragraaf 2.1 voor een meer uitgebreide beschrijving.

De invloed hiervan op het groepsrisico is verwaarloosbaar. Ook hebben deze ontwikkelingen naar verwachting geen nadelige invloed op de bestrijdbaarheid van calamiteiten en de zelfredzaamheid van personen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Binnen het plangebied worden geen gevoelige bestemmingen of grootschalige bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Kabels en leidingen

Nutsvoorzieningen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteitaanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt, zoals gebruikelijk in Almere, de hoofd-infrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor het plangebied.

Een deel van het plangebied, ten noorden van de rijksweg A 6, is aangesloten op stadsverwarming.

In het kader van de verbreding en aanpassing van rijksweg A 6 met bijkomende werken zullen diverse nutsleidingen en riolen verlegd worden. Door de gebieden tussen de A6 en Stedenwijk Zuid (Spanningsveld) komt daartoe een nieuw deel hoofd-infrastructuur. Toekomstige woningbouw op langere termijn kan van hieruit gevoed worden.

Leidingenstraat

Aan de zuidzijde van de rijksweg A 6 en evenwijdig eraan loopt de Leidingenstraat. Hierin bevindt zich ook een hogedruk gasleiding. De hogedruk gasleiding ligt in een belemmerende strook van 2 x 4 m, die vrij dient te blijven van bebouwing, bomen en overige kabels en leidingen. De gemeentelijke Leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende stadsdelen. Voor deze leidingenstraat is een strook van netto 23 meter breed nodig die vrij toegankelijk moet zijn voor onderhoudsverkeer van de netbeheerders.

Het gebruik van de Leidingenstraten is voorbehouden aan de gemeente Almere en de nutsbedrijven ten behoeve van aanleg, beheer en onderhoud van kabels en leidingen. Deze zone is gereserveerd voor hoogste orde kabels- en leidingenverkeer (zoals hogedruk gas-, water- en hoogspanningsleidingen) en voor recreatief gebruik (bijvoorbeeld wandelen en fietsen). De zone is obstakelvrij en is/ mag niet worden voorzien van diep wortelende beplanting en/of gesloten verharding.

Langs de Noorderdreef, de Oorweg en de Steigerdreef ligt aan weerszijden van de weg een groot aantal primaire leidingen zoals waterleidingen, rioolpersleidingen, stadsverwarmingsleidingen, gasleidingen en dergelijke.

Hoogspanningslijn

Een bovengrondse hoogspanningslijn doorkruist dit gebied. Het is een 380 kV-lijn van het traject Diemen-Ens. Aan weerszijden van het hart van deze lijn geldt een zakelijk recht zone van 36 m.

Daarnaast heeft deze bovengrondse hoogspanningslijn in verband met mogelijke gezondheidsrisico's een (actuele) magneetveldzone. Ter indicatie wordt uitgegaan van 2 x 125 m.

Voor het plangebied wordt met betrekking tot dit onderwerp een relevante ontwikkeling verwacht. In de genoemde zakelijk recht zone is daar ruimte voor.

Straalverbindingen c.a.

In dit plangebied bevindt zich geen straalverbinding met een beschermde status. Er worden ook geen relevante ontwikkelingen op dit gebied verwacht.

5.8 Ecologie

Algemeen

In het Structuurplan 2010 (september 2003) wordt voor het groen onderscheid gemaakt in parken, parkbossen en plantages. In de directe nabijheid van het plangebied liggen de volgende groengebieden: Het spanningsveld, Zuidoever Weerwater en Vroege Vogelbos.

Boswet

Bij het kappen van bomen die vallen onder het regime van de Boswet dient een melding te worden gedaan. Bovendien is hierbij sprake van een herplantplicht. Onder de Boswet vallen alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, uit meer dan 20 bomen bestaan en die zich buiten de bebouwde kom van de Boswet bevinden. Een aantal boomsoorten valt niet onder de boswet. Dit zijn Linde, Paardenkastanje, Italiaanse populier en Treurwilg. Ook éénrijige beplantingen van populier en wilg langs landbouwgronden vallen niet onder de Boswet, net als boomgaarden en kwekerijen van kerstbomen of van bosplantsoen. Ook erfbeplanting valt buiten de werking van de Boswet.

Het plangebied van onderliggend bestemmingsplan ligt voor een groot deel buiten de bebouwde kom van de Boswet. Door de uitvoering van dit bestemmingsplan verdwijnt een areaal (Boswet-)houtopstand van ca. 20.000 m2. Voor een deel wordt dit gecompenseerd doordat er minder houtopstand gekapt wordt voor de verbreding van de Rijksweg A6. Voor het A6-areaal heeft Rijkswaterstaat al herbeplantingsafspraken gemaakt.

Herplant is niet in het plangebied mogelijk en zal daarom plaatsvinden binnen het kader van het groenblauw raamwerk van Almere 2.0 en/of Nieuwe Natuur. De Boswet werpt daarom geen belemmering op voor de uitvoering van het plan.

Gebiedsbescherming - Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van gebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven, waardoor natuurgebieden hun waarde verliezen. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming de EHS, die zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007). In de EHS geldt het "nee, tenzij" principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang.

Binnen het plangebied bevinden zich geen gebieden van de EHS. In de nabijheid liggen de EHS-gebieden Vroege Vogelbos en Weteringpark. De ontwikkelingen van dit bestemmingsplan zullen geen kwalitatieve of kwantitatieve aantasting van de EHS opleveren. Ten opzichte van het Tracébesluit A6 zal geen oppervlakte EHS verloren gaan. De compenstie van het verloren oppervlak EHS is in het Tracébesluit reeds geregeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0009.jpg"

figuur 9: Ligging van de EHS ten opzichte van het plangebied. (Bron ondergrond: Omgevingsplan 2006, provincie Flevoland, geraadpleegd via http://flevoland.tercera-ro.nl/mapviewer/)

Gebiedsbescherming - Ecologisch Masterplan Almere

In het Ecologische Masterplan 2006 ligt de visie van Almere op het gebied van ecologie vastgelegd. In acht uitgangspunten staat concreet aangegeven hoe Almere als natuurstad versterkt kan worden. Hieronder valt onder andere de realisatie van een aantal ecologische verbindingszones. Van deze op kaart aangegeven zones bevindt zich één te realiseren ecozone tussen het Vroege Vogelbos en het Weteringpark. De exacte inrichting en ligging van deze zone is niet aangegeven. Bij de uitwerking van de infrastructuur en met name waar deze groenstructuren kruisen zal aandacht zijn voor mitigerende maatregelen.

Gebiedsbescherming - Natuurbeschermingswet 1998

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw). Voor de soortenbescherming zijn de richtlijnen geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ffw). In deze paragraaf wordt de gebiedsbescherming en de Nbw beschreven. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de soortenbescherming en de Ffw.

De Nbw heeft betrefkking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld, dit zijn de Natura 2000-gebieden, en beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Eemmeer en Gooimeer Zuidoever. De Gooimeer Zuidoever ligt op ongeveer 6 kilometer afstand, het deelgebied Eemmeer ligt verder weg: circa 8 kilometer. In het plangebied komen geen soorten voor waarvoor een instandhoudingsdoel is opgenomen in dit Natura 2000-gebied (externe werking). Gezien de afstand is een effect op de instandhoudingsdoelen op voorhand uit te sluiten.

Soortbescherming - Flora- en faunawet

De Ffwet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Ffwet behorende besluiten en regelingen.

De Ffwet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen. Artikel 2 van de Ffwet schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in het wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor flora en fauna, achterwege moeten blijven.

In 2010, 2013 en 2014 is het gebied in delen geïnventariseerd op beschermde soorten door het ecologisch adviesbureau Van der Goes & Groot. Daarnaast is de Nationale Database Flora en Fauna geraadpleegd. Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van een aantal beschermde soorten. Hieronder staan ze per soortgroep benoemd.

Vaatplanten

In het plangebied is de brede wespenorchis op veel plaatsen aanwezig. Voor deze soort is een landelijke vrijstelling verleend van de verboden als men handelt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.

Vissen

In de watergangen in het plangebied zijn geen beschermde vissen aangetroffen.

Amfibieën en reptielen

De rugstreeppad en ringslang zijn niet aanwezig in het plangebied. De aanwezigheid van andere, zwaarder beschermde soorten kan op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens worden uitgesloten.

Zoogdieren

Het gebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van foerageergebied en migratiesroutes van vleermuizen (allen zwaar beschermd). Het plangebied blijkt door twee vleermuissoorten als foerageergebied te worden gebruikt (Gewone dwergvleermuis en in mindere mate Ruige dwergvleermuis) als foerageergebied. Beide dwergvleermuissoorten zijn in en (vooral) rond het plangebied algemene soorten. Het foerageergebied bestaat uit bossen, bosranden en parklandschap. Het groene karakter van de wijken en de omliggende groenstructuren vormen - ook na de uitvoering van het bestemmingsplan - zeer geschikte foerageergebieden. Daarom kan verwacht worden dat de voorgenomen ontwikkelingen de functionaliteit van het leefgebied niet aantast.

Er zijn geen andere (zwaarder beschermde) zoogdiersoorten aangetroffen.

Vogels

Tijdens het broedseizoen zijn enkele soorten broedvogels in het plangebied aanwezig. De belangrijke structuren voor deze vogels zijn de watergangen, bospercelen en laanbeplanting. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten in het plangebied aangetroffen. Voor de overige broedvogels geldt dat bij het verwijderen van groen, grondwerkzaamheden en de werkzaamheden aan watergangen rekening gehouden moet worden met het broedseizoen van vogels, om verstoring van broedgevallen te voorkomen. Dit betekent dat ofwel buiten het broedseizoen zal worden gewerkt, ofwel dat voorafgaand aan het broedseizoen het werkgebied ongeschikt gemaakt zal worden voor broedvogels (weghalen beplanting, bloten van de grond en geregeld beheer om nieuwe beplanting tegen te gaan).

5.9 Waterparagraaf

Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet een watertoets worden uitgevoerd. De watertoets is een procesmatig instrument dat er voor zorgt dat de waterhuishoudkundige doelstellingen op een goede manier worden meegewogen in de ruimtelijke besluitvorming. Een essentieel onderdeel van de watertoets is vroegtijdige afstemming met de waterbeheerder(s) in het plangebied.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt het mogelijk om de ontsluitingswegen aan te leggen naar de te verbreden A6. De uitbreiding van de rijksweg A6, is in het Tracébesluit Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere opgenomen met meer dan de benodigde hoeveelheid compensatie aan oppervlaktewater. Dit Tracébesluit is voor het Almeerse deel vervat in de bestemmingsplannen 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Hollandsebrug-Havendreef' en 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring'.

De verharding binnen het voorliggende bestemmingsplan, liggend in ALM3 van peilbesluit Stedelijk gebied Almere, ligt ook binnen het gebied van het toekomstige Floriadeterrein. Conform het door de gemeente Almere vastgestelde en door waterschap Zuiderzeeland akkoord bevonden 'Gemeentelijk waterhuishoudingsplan Almere', wordt deze opgave nog getoetst op een hoger schaalniveau door mee te nemen in de toekomstige modelberekening naar de effecten van de ontwikkeling van het Floriadegebied op de waterhuishouding.

5.10 Bodemkwaliteit

normstelling en beleid

De Wet bodembescherming vormt het wettelijke kader voor de bescherming van de bodem. Uitgangspunt is dat schone bodems schoon blijven en verontreinigingen worden gesaneerd. De toepassing van bouwstoffen en licht verontreinigde grond is geregeld in het Besluit bodemkwaliteit.

toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In het kader van het Tracébesluit zijn verschillende historische bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat binnen het plangebied een aantal ernstige bodemverontreinigingen en verdachte locaties voorkomen. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal het gehele tracé verkennend en als dat nodig is nader worden onderzocht op bodemverontreinigingen. Deze worden eerst gesaneerd voordat nieuwe infrastructuur wordt aangelegd. Afgevoerde grond wordt getoetst aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit voordat deze elders wordt toegepast.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historische-geografische waarden

In het plangebied "Onderliggend wegennet" zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn bovendien geen waardevolle historisch-geografische waarden of stedenbouwkundige structuren onderscheiden die in de toekomst een waardevolle rol zouden kunnen spelen als elementen in de bebouwde omgeving. Ook zijn er geen potentiele gebouwde of groene monumenten bekend.

Archeologische waarden

In de bodem van plangebied "onderliggend wegennetwerk' kunnen zich archeologische resten uit de steentijd bevinden, specifiek de periode vanaf het einde van de Oude Steentijd tot en met de Midden Steentijd (10.000 - 4.900 v. Chr.). Aanvankelijk na het einde van de laatste ijstijd was het klimaat nog erg koud. Het grondgebied van Almere bestond uit een open dekzandlandschap waarin vooral rendierjagers actief waren. Met het stijgen van de temperatuur veranderde ook het landschap en daarmee ook het landschapsgebruik. In de Midden Steentijd (8.800 - 4.900 v. Chr.) transformeerde het dekzandlandschap eerst in een bos met hoofdzakelijk berken- en dennenbomen ( circa 7.000 v. Chr.) en vervolgens in een gemengd loofbos. In dat veranderende landschap leefden mobiele jagers- en verzamelaarsgroepen voor wie seizoensvariaties in het aanbod van voedsel en grondstoffen een belangrijke motor waren achter de dynamiek in hun samenlevingen.

Als gevolg van de zeespiegelstijging begonnen rond 6.000 v. Chr. de lagere delen van het Almeerse landschap te vernatten. De zeespiegelstijging zette zich gestaag door totdat Almere rond 3.800 v. Chr. was veranderd in een uitgestrekt moerasgebied dat onder invloed was komen te staan van de getijden van de zee. Hiermee kwam een einde aan circa 5.000 jaar steentijdbewoning in dit deel van Flevoland.

Rond het jaar nul was ter hoogte van het huidige Almere één groot meer ontstaan, dat in de Romeinse tijd het Lacus Flevum werd genoemd. Hieruit vormde zich het latere Aelmere, dat vanaf de 14e eeuw de Zuiderzee werd genoemd. De Zuiderzee vormde lange tijd het economisch hart vna Nederland. In heel Flevoland zijn 450 scheepswrakken aangetroffen uit de Zuiderzeetijd. Moementeel zijn in Almere 26 locaties met scheepsrechten bekend, waarvan 22 scheepswrakken. Hiervan liggen er nog 17 bewaard in de bodem. Deze liggen buiten het plangebied "Onderliggend wegennetwerk".

Nabij het plangebied zijn in het verleden twee bureauonderzoeken uitgevoerd (SAAL, 2010; Weerwater-Floriade, 2014). Aan het Scoutingpad, direct buiten het plangebied, is in 2013 een archeologische vindplaats aangetroffen. Het betreft waarschijnlijk de resten van een mesolitisch jachtkampje. Deze vindplaats is behoudenswaardig en wordt ruimtelijk ingepast. Voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan is in het nieuwe tracé van de Steigerdreef en bij de verlegging van een keerlus bij Spittershoek archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn geen archeologische vindplaatsen aangetroffen.

Er zijn in het plangebied nog geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie bekend. Deze mogen op basis van het genoemde onderzoek wel verwacht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0010.jpg"

Figuur 10: Uitsnede Archeologische Beleidskaart. Het archeologisch selectiegebied bij Spittershoek

In het plangebied is op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) één selectiegebied aangegeven. Bij grondroering moet op deze locatie een omgevingsvergunning worden aangevraagd (behoudens enkele uitzonderingen).

Veranderingen in inrichting van Selectiegebieden

Voordat bodemingrepen kunnen plaatsvinden in het Selectiegebied, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Archeologienota 2009.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste dan direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

 

5.12 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.

Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME Muiden opgenomen. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0011.jpg"Figuur 11: Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Voor het plangebied geldt niet een toetsingsvlak voor bouwwerken tot een hoogte van 51,56 meter.

Voor het plangebied geldt wel een toetsingsvlak voor windturbines vanaf 51,56 meter.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planning en fasering

De werkzaamheden aan het onderliggend wegennet vangen naar verwachting begin 2017 aan, zodoende is er een goede aansluiting op de werkzaamheden betreffende de verbreding van de A6 en de Floriade.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Economische haalbaarheid


Op 14 oktober 2014 hebben de gemeente Almere, Rijkswaterstaat en het Rijksvastgoedbedrijf de samenwerkings- realisatie- en aannemingsovereenkomst vastgesteld inzake gebiedsontwikkeling en wegverbreding A6 ter hoogte van Almere Centrum Weerwater. In deze overeenkomst zijn afspraken vastgelegd over het wijzigen van de scope ten opzichte van het Tracébesluit Schiphol-Amsterdam-Almere.

De gemeente heeft de financiering van de wijzigingen opgenomen in de programmabegroting 2015, hieronder vallen ook de kosten van nog te verwerven gronden en compensatieregelingen. Enkele ondernemers zullen schade lijden door de wijzigingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. De kosten die hieruit voortvloeien maken onderdeel uit van bovengenoemde reservering in de programmabegroting.

Het exploitatieplan

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. In het voorliggende geval worden echter geen bouwplannen in de zin van het Bro mogelijk gemaakt, waardoor de grondexploitatieregeling niet van toepassing is. Voor het bestemmingsplan hoeft daardoor geen exploitatieplan te worden gemaakt.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie en inspraak

Stadsweiden

Door de komst van de Steigerdreef en zijn inpassing in Spittershoek moeten een aantal daar aanwezig stadsweiden worden aanpast of verplaatst. Hiervoor heeft de Belangenvereniging Stadsweiden Almere (BVSA) samen met de betrokken weidehouders en de volkstuinvereniging op 15 maart 2014 een herinrichtings- en herplaatsingsplan gemaakt. Op basis van dat plan hebben Rijkswaterstaat (RWS) en de gemeente Almere rond de zomer een aantal gesprekken met de betrokkenen gevoerd. In diezelfde tijd zijn er ook gesprekken geweest met de volkstuinverening en weidehouders in Spanningsveld, Spanningsveldbos. Op basis van deze gesprekken is een verhuisplan opgesteld. Het verhuisplan voorziet in de realisatie van een aantal nieuwe stadsweiden in Muziekwijk, Buitenvaart en Spanningsveld.

Door middel van huis-aan-huis brieven zijn de omwonenden in januari 2015 op de hoogte gebracht van het voornemen om op de plaatsen aangegeven in het verhuisplan nieuwe stadsweiden te realiseren. De nieuwe stadsweiden in Spanningsveld worden via het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het collectief Stedenwijk Zuid Groen wordt onder meer van de voortgang op het dossier stadsweides op de hoogte gehouden

Sinds maart 2015 worden vervolggesprekken gevoerd met de betrokken weidehouders om tot definitieve overeenstemming te komen. Inzet bij het verhuisplan voor de stadsweidehouder is om ter hoogte van Spanningsveld de bestaande bomen maximaal te behouden met inachtneming van de belangen van de bestaande weidehouders op deze locatie. Ook met het collectief Stedenwijk Zuid Groen vindt een vervolggesprek plaats.

Stedenwijk Zuid en De Fantasie

Op 15 december 2014 heeft de gemeente de plannen omtrent de aanpassing van het onderliggend wegennet van de rijksweg A6 aan de bewoners van Stedenwijk Zuid en De Fantasie. Tijdens deze bijeenkomst hebben de bewoners een alternatief plan gepresenteerd. Over dit alternatieve plan is met de bewoners overleg gevoerd. Resultaat van deze overleggen is dat op 17 maart 2015 met de bewoners is afgesproken dat het oorspronkelijke plan wordt aangepast. Het nieuwe fietspad (Fontanapad) is parallel aan de busbaan gelegd en de nieuwe Oorweg langs De Fantasie ligt verder van de woningen af. Met deze wijzigingen worden bomen gespaard en wordt het gebied minder doorsneden. Samen met de bewoners wordt een inrichtingsplan gemaakt voor de groenstrook tussen de nieuwe infrastructuur en de bestaande wijk.

Camping Waterhout en wokrestaurant Atlantis

In het kader van de realisatie van de verbreding van de A6 in het gebied Almere Centrum Weerwater, de realisatie van het plan A6 Almere Weerwater heeft meerdere malen overleg plaatsgevonden met Camping Waterhout en wokrestaurant Atlantis. In deze gesprekken zijn de planontwerpen, de planning en de uitvoering aan de orde geweest. RWS heeft meerdere malen contact gehad met Camping Waterhout om afspraken te maken over de uitvoering. Met de ondernemer van restaurant Atlantis worden verkenningen uitgevoerd naar de mogelijkheden van verplaatsing naar een locatie elders in de stad.

Omdat met alle betrokkenen en belanghebbenden in het plangebied uitgebreide overlegrondes hebben plaatsgevonden is ervoor gekozen geen voorontwerpversie van het bestemmingsplan te publiceren. Er is tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan dan ook geen mogelijkheid om in te spreken.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn onderstaande instanties gevraagd om desgewenst een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:

  • Provincie Flevoland
  • Rijkswaterstaat Midden-Nederland
  • Tennet
  • Gasunie
  • Waterschap Zuiderzeeland
  • Vitens
  • Brandweer Flevoland
  • KPN
  • Ministerie van Defensie
  • Rijksvastgoedbedrijf
  • RCE

Vanuit het vooroverleg zijn geen inhoudelijke reacties ingekomen.

Rijkswaterstaat Midden-Nederland en de Brandweer Flevoland hebben aangegeven geen opmerkingen betreffende het plan te hebben.

Van de overige instanties die zijn uitgenodigd tot het geven van commentaar en of advies is geen reactie ontvangen.

Zienswijzen

Het bestemmingsplan wordt gedurende een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegd. Op het ontwerp kan iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze bij de gemeenteraad indienen. De indieners van een zienswijze hebben daarnaast de mogelijkheid hun zienswijze mondeling toe te lichten.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van maandag 8 juni 2015 tot en met maandag 20 juli 2015. Binnen die termijn zijn 123 zienswijzen tegen het ontwerp bestemmingsplan ingediend. Daarvan zijn drie individuele zienswijzen en 120 gelijkluidend naar aanleiding van een deur tot deur actie. Tijdens de terinzage termijn heeft ook Waterschap Zuiderzeeland aangegeven in het plan geen aanleiding te zien om een zienswijze in te dienen en haar belangen in dit plan voldoende gezekerd te zien.

De zienswijzen zijn gebundeld, samengevat en van een antwoord voorzien in de 'Nota zienswijzen ontwerp bestemmingsplan 'Onderliggend Wegennet'. De nota zienswijzen is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.

Crisis- en herstelwet

Op het project Onderliggend Wegennet is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. Het betreft een project als onder categorie 3.4 van Bijlage I (Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid) behorende bij de Chw. Daarmee voldoet het aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 1.1. lid 1 onder a Chw, zodat de versnellingen van afdeling 2, hoofdstuk 1 Chw van toepassing zijn op het bestemmingplan.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' opgenomen. Binnen het plangebied zijn geen nieuwbouwlocaties opgenomen, waar op dit moment nog niet gebouwd is. Met het bestemmingsplan wordt een optimale benutting van de ruimte in het bestaande stedelijk gebied nagestreefd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.12 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Het bestemmingsplan maakt geen hoogbouw of windturbines mogelijk waardoor radarverstoring zou kunnen plaatsvinden. Binnen het plangebied bevinden zich geen gebieden van de EHS. In de nabijheid liggen de EHS-gebieden Vroege Vogelsbos en Weteringpark. De ontwikkelingen van dit bestemmingsplan zullen geen kwalitatieve of kwantitatieve aantasting van de EHS opleveren.Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009)

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 in de Ministerraad vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn Water.

Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken. Het beleid van de bovenstaande nota is doorvertaald naar het beleid van het waterschap, de waterbeheerder van het gebied.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Modernisering Monumentenzorg

De minister heeft onder de noemer Modernisering Monumentenzorg een aantal veranderingen doorgevoerd in het monumentenzorgbeleid. MoMo richt zich op drie pijlers: (1) het meewegen van cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening, (2) het vereenvoudigen van regelgeving en (3) het bevorderen van herbestemmingen. Concreet heeft MoMo geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6. Deze wijziging houdt in dat de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan in de toelichting aan moet geven hoe 'met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden'. Gemeenten moeten zorgen voor een tijdige inventarisatie van cultuurhistorische belangen en een 'weging' daar van, bijvoorbeeld op basis van beleid en een verordening.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.11 Archeologie en cultuurhistorie).

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid
3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Structuurplan Almere 2010

(vastgesteld door de raad op 25 september 2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

De mogelijkheden die voorliggend bestemmingsplan biedt, dragen bij aan een verbetering van zowel de externe als de interne bereikbaarheid. Het plan voldoet daarmee aan de doelstellingen van het structuurplan.

Concept structuurvisie Almere 2.0

(vastgesteld door de raad op 18 februari 2010)


De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pamus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad: versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere.

Met aanleg van de IJmeerlijn wordt binnendijks ruimte gecreëerd voor Almere Pampus, dat zo verbonden is met het centrum van Almere én het centrum van de metropoolregio. Mogelijkheden om in relatief hoge dichtheden te bouwen aan een boulevard.

Optioneel is de ontwikkeling van Almere IJland voor de kust van Almere Pampus (gekoppeld aan de IJmeerlijn). Hier doet zich de gelegenheid voor om unieke woon-, werk- en recreatiemilieus te koppelen aan de ecologische ambities voor het IJmeer.

De verbrede A6 wordt bij het Weerwater overkluisd, zodat midden in de stad een hoogwaardige ontwikkellocatie ontstaat. De uitstekende ontsluiting en centrale ligging bieden mogelijkheden voor grootschalige nieuwe woon- en werkconcepten voor de uitbreiding van het stadscentrum.

Almere Oosterwold biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.


Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.


Voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de projecten ter verbreding en versterking van de as A6, A1 en A9 en draagt daarmee bij aan de uitvoering van de structuurvisie.

Prostitutiebeleid Almere

(vastgesteld door de raad op 14 februari 2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).

In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Voor het plangebied betekent dit dat in het plangebied geen prostitutie(bedrijven) zijn toegestaan.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere

(vastgesteld door de raad op 8 maart 2012)


Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.


Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.


Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

3.3 Groene stad

Waterplan Almere

(vastgesteld door de raad op 15 september 2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

De verharding binnen het voorliggende bestemmingsplan, liggend in ALM3 van peilbesluit Stedelijk gebied Almere, ligt ook binnen het gebied van het toekomstige Floriadeterrein. Conform het door de gemeente Almere vastgestelde en door waterschap Zuiderzeeland akkoord bevonden 'Gemeentelijk waterhuishoudingsplan Almere', wordt deze opgave nog getoetst op een hoger schaalniveau door mee te nemen in de toekomstige modelberekening naar de effecten van de ontwikkeling van het Floriadegebied op de waterhuishouding.

Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan

(vastgesteld door de raad op 18 april 1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere.

Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon welke op een kaart is weergegeven in het beleidsplan.

Het bestemmingsplan maakt de benodigde infrastructuur voor de bereikbaarheid van het projectgebied Floriade mogelijk in aanloop naar de verwerkelijking van de Floriade.De Floriade is een toeristisch evenement bij uitstek, waarin bijzondere aandacht is voor groen-blauwe aspecten.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken.

De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1HKS2NQ01-vg01_0013.jpg"

Figuur 12: kaart en legenda nota Kleur aan Groen

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk.Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

Voor dit bestemmingsplan betekent dit, dat ondat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven in het groen goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, de bestemmingen 'Groen' en 'Recreatie' niet op voorhand zijn uitgebreid met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen deze bestemmingen worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.


Ecologisch Masterplan

(vastgesteld door de raad op 02 juni 2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  • a. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • b. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • c. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • d. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • e. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • f. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • g. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • h. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.


Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.


Voor het plangebied betekent dit dat bij de uitwerking van de infrastructuur en met name waar deze groenstructuren kruisen zal aandacht zijn voor mitigerende maatregelen.

3.4 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Archeologienota 2009

(vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  • 1. Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • 2. Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • 3. Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota 2009. Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden.

Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

De Archeologienota 2009 gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn en een archeologische onderzoeksplicht kennen. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). In de derde en laatste plaats richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelik beschermde monumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven.

Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen.

Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf Waarde-Archeologie 1 en )

In de Archeologieverordening (zie hieronder) is gesteld dat de onderzoeksplicht in selectiegebieden alleen geldt indien een plangebied voldoet aan de volgende twee condities:

  • 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter;
  • 2. Het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.

Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende.

De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein.

Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Voor het plangebied betekent dit zie paragraaf 5.11

Gemeentelijke archeologieverordening

(vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting (selectiegebieden) dan wel een vrijstelling hiervan geldt.

De selectiegebieden en vindplaatsen worden beschermd door een aanlegvergunningstelsel (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf 5.11 Archeologie en cultuurhistorie en Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2).

De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden.

In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

In het plangebied zijn de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) beschermd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1

Bijlage 2 Onderzoeken c.a.