direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Marum Geconsolideerd
Status: geconsolideerd
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0025.BPBG09BEHE1CON-GC01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied Marum van de gemeente Marum;

het bestemmingsplan Buitengebied Marum Geconsolideerd met identificatienummer NL.IMRO.0025.BPBG09BEHE1CON- van de gemeente Marum;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0025.BPBG09BEHE1-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep

de uitoefening van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consumentverzorgend, ambachtelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- en uitbouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en waaronder in ieder geval niet wordt begrepen prostitutie en waarbij detailhandel slechts is toegestaan voor zover dit direct verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;

1.7 aanlegsteiger

een bouwwerk, niet zijnde beschoeiingen, kennelijk bedoeld voor het afmeren/aanleggen van vaartuigen;

1.8 aanlegvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 aanpijling

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (boom- en sierkwekerijen en fruit- en houtteelt daaronder begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij;

1.11 agrarisch grondgebruik

het telen van gewassen - niet in een volkstuin(complex) en niet zijnde bollenteelt anders dan bestaande bollenteelt - en/of het weiden van dieren;

1.13 archeologische verwachting (nieuw):

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;

1.14 archeologisch vooronderzoek:

locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan, verricht door een erkende partij of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.15 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

1.16 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.17 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, welk verblijf en ontbijt moeten plaatsvinden in de woning;

1.18 bedrijf

een bedrijfseconomische eenheid, gericht op het behalen van winst; onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden;

1.19 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bedrijfsmatig

gericht op het behalen van winst;

1.21 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.22 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.23 bestaand

bestaand op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;

1.24 bestaand bijgebouw (nieuw):

een aanwezig bijgebouw dat is vergund of alsnog te vergunnen is of vergunningsvrij gebouwd kon worden;

1.25 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.27 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; voor vrijstaande bijgebouwen is ook functionele ondergeschiktheid vereist;

1.28 bodemingrepen (nieuw):

werken en werkzaamheden, genoemd in de archeologische dubbelbestemmingen, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;

1.29 boerderijkamer

een of meerdere ruimtes in een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw, die is/zijn ingericht voor recreatieve bewoning, inclusief daarbij behorende voorzieningen;

1.30 boerderijterras

een terras bij een agrarisch bedrijf, waar in hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde producten worden verkocht voor consumptie ter plaatse;

1.31 boerderijwinkel

een winkel bij een agrarisch bedrijf, waarin hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde agrarische producten worden verkocht;

1.32 boom- en/of sierkwekerij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, sierheesters en overige sierbeplanting, een en ander in de vorm van vollegrondteelt dan wel containerteelt;

1.33 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.34 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;

1.35 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.36 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.37 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.38 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.39 chalet
  • een gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;
  • een stacaravan met een oppervlakte groter dan 40 m2;
1.40 co-substraten

organische materialen/producten, die mogen worden toegevoegd aan een mestvergistingsproces, waarbij het eindproduct nog steeds onder de definitie meststof valt als bedoeld in de milieuwetgeving;

1.41 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.42 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg (nieuw):

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar;

1.43 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.44 detailhandel in weggebonden artikelen

detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;

1.45 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.46 discotheek

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.47 erkende partij (nieuw):

een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.48 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.49 eerste verdieping

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.50 fruitteeltbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;

1.51 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.52 gebruiksgerichte paardenhouderij

een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het beleren en trainen van paarden door het bedrijf zelf, het bieden van pensionstalling en/of een kunstmatig inseminatie bedrijf voor paarden of pony's, niet zijnde een manege;

1.53 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen en/of bestrijdingsmiddelen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;

1.54 hobbymatig agrarisch gebruik

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij) op niet bedrijfsmatige wijze;

1.55 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.56 horeca(bedrijf)

een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.57 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.58 intensieve veehouderij

niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.59 kampeermiddel

een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;

1.60 kamphuis/groepsaccommodatie

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers;

1.61 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.62 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2 voor kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.63 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.64 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.65 manege

een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het stallen van paarden/pony's en/of het berijden van paarden/pony's, waaronder begrepen lesgeven, verhuur en het houden van wedstrijden en/of andere hippische evenementen;

1.66 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.67 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.68 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.69 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.70 onderkomens

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.71 ontheffing

een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.72 opgraving (nieuw):

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksinstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.73 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.74 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:

het plaatselijke niveau ten opzichte van het Nieuw Amsterdams Peil;

1.75 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.76 plankaart
  • a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied Marum;
  • b. de verbeelding op papier van het bestemmingsplan Buitengebied Marum, bestaande uit de kaarten met ID-plannummer NL.IMRO.0025.BPBG09BEHE1-VA01, projectnummer B01033.025301, blad 1 t/m 8.
1.77 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.78 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.79 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.80 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend-en/of verblijfsrecreatie;

1.81 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.82 reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is;

1.83 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.84 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.85 sportvoorziening

voorziening ten behoeve van een lichamelijke bezigheid ter ontspanning of als beroep met spel- of wedstrijdelement waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn, respectievelijk bevorderd worden en waarvoor bepaalde regels gelden;

1.86 stacaravan

een caravan die als bouwwerk is aan te merken, die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die als één geheel te verplaatsen is;

1.87 teeltondersteunende kassen

kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
  • het voorkomen van schade door vorst;
1.88 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water) of
  • het voorkomen van schade door vorst;
1.89 trekkershut

een kleinschalig gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor kortdurend recreatief nachtverblijf;

1.90 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.91 vissteiger

een bouwwerk, niet zijnde beschoeiingen, kennelijk bedoeld als voorziening ten behoeve van de vissport;

1.92 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor ten minste één volwaardige arbeidskracht die in duurzaam hoofdberoep aan het bedrijf verbonden is;

1.93 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.94 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.95 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.96 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.97 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.98 woonwagen

een voor bewoning bestemde ruimte die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.99 zorgboerderij

het bieden van de mogelijkheid tot zorg aan personen, door middel van een aan het agrarisch gebruik verbonden werkgemeenschap van sociaaltherapeutische aard en in de vorm van dagopvang.

een of meerdere (bestaande) gebouwen van een (voormalig) agrarisch bedrijf, waar bedrijfsmatig dagbesteding voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking, personen met een psychische of sociale hulpvraag en/of zorgbehoevende ouderen al dan niet in combinatie met overnachtingsmogelijkheden voor de doelgroepen wordt geboden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.2 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.7 De hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch' zijn de regels van artikel 3 van het bestemmingsplan Buitengebied Marum 1 maart 2010 van toepassing.

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerij, houtteelt- of fruitteeltbedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • c. bos- en/of natuurelementen met een oppervlakte van minder dan 2 hectare;
  • d. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  • f. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • g. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' voor een ijsbaan;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-bosontwikkeling' voor houtteelt en bos;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' voor een renbaan met landschappelijke beplanting, een boomgaard en natuurontwikkeling.

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde - en andere-werken.

3.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat stallen en schuren die legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan of die op dat moment gebouwd mogen worden, mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
3.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 3.2.2  onder a en b en toestaan dat kuilvoerplaten en/of sleufsilo's worden gebouwd, mits:
    • 1. aannemelijk is gemaakt dat plaatsing op de grond met de agrarische bedrijfsbestemming niet mogelijk is vanwege ruimtegebrek of ongewenst is vanwege milieuhygiënische of planologische redenen;
    • 2. de afstand tussen de kuilvoerplaat/sleufsilo en een gebouw op grond met de agrarische bedrijfsbestemming niet meer bedraagt dan 25 m;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;`
    • 4. de gronden niet de dubbelbestemming Waarde - Open gebied of Waarde -  hebben.
3.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

3.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de voor Agrarisch aangewezen gronden ten behoeve van een (kleinschalig) kampeerterrein.

3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
3.6.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

3.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

3.6.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

3.7 Aanlegvergunning
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch of bij de aanduiding 'houtsingel' (voor zover van toepassing) en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

3.7.2 Uitzondering

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen in:

  • a. een agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van de verplaatsing van agrarische bedrijven, indien sprake is van uitplaatsing uit (een gebied van 250 m rond) de ecologische hoofdstructuur of uit een voor verzuring gevoelig gebied als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij of uit de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied of ten behoeve van het oplossen van knelpunten (ruimtegebrek, milieuhinder of uitplaatsing), mits:
    • 1. de oppervlakte van het bouwperceel is afgestemd op de bedrijfsomvang en de oppervlakte in elk geval niet meer bedraagt dan 2 hectare;
    • 2. is aangetoond dat geen bestaande agrarische bedrijfslocatie binnen het plangebied kan worden gebruikt;
    • 3. is verzekerd dat het bestemmingsvlak van waaruit de verplaatsing plaatsvindt niet opnieuw kan worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
    • 4. Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend;
    • 5. de gronden niet de dubbelbestemming Waarde - Pingoruïne of Waarde hebben;
  • b. in een agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van wijziging van de vorm van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming, indien en voor zover:
    • 1. de gronden grenzen aan een agrarische bedrijfsbestemming en de wijziging plaatsvindt in dezelfde agrarische bedrijfsbestemming;
    • 2. de gronden niet de dubbelbestemming Waarde - Open gebied, Waarde - of Waarde - Verkaveling hebben;
    • 3. gelijktijdig de agrarische bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een aansluitende agrarische gebiedsbestemming;
    • 4. de oppervlakte van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming na wijziging niet is vergroot;
  • c. ten behoeve van natuurontwikkeling, met dien verstande dat:
    • 1. grondverwerving plaatsvindt op basis van vrijwilligheid;
    • 2. verhoging van het waterpeil in natuurgebieden pas aan de orde is als grotere aaneengesloten waterhuishoudkundige beheersbare gebieden zijn verworven;
    • 3. verhoging van het waterpeil in natuurgebieden niet mag leiden tot vernatting van aangrenzende landbouwgronden;
    • 4. in beginsel geen hydrologische bufferzones buiten de ecologische hoofdstructuur worden ingesteld;
    • 5. realisatie van de ecologische hoofdstructuur niet mag leiden tot beperkingen op aangrenzende landbouwgronden.
  • d. in de bestemming Sport - Manege , mits:
    • 1. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 2. het bestemmingsvlak grenst aan een weg.
3.8.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

3.8.3 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' zijn de regels van artikel 4 van het bestemmingsplan Buitengebied Marum 1 maart 2010 van toepassing.

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf - met uitzondering van een boom- en/of, houtteelt- of fruitteeltbedrijf - met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven en agrarische gronden, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • b. intensieve veehouderij, zowel als hoofdtak als als neventak, uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. de oppervlakte van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 0,5 ha;
  • d. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • e. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • g. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  • h. de gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals een boerderijwinkel, een boerderijterras, een zorgboerderij, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2;
  • i. de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • j. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, binnen welke gebouwen de uitoefening dient plaats te vinden;
    • 3. buitenopslag niet is toegestaan;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' de gronden mede zijn bestemd voor een zorgboerderij;
  • l. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
  • m. parkeervoorzieningen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd.
4.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken

Voor een bouwwerk geldt dat dit uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf:.

4.2.2 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 Algemene bouwregels ;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 14 m bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 22° bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
    • 2. indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere dakhelling had, deze lagere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. teeltondersteunende kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2, het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en de grond niet de dubbelbestemming Waarde -, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • h. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing;
  • i. de oppervlakte die mag worden aangewend voor intensieve veehouderij mag niet meer bedragen dan de oppervlakte die daarvoor werd aangewend op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • j. nieuwe ligboxenstallen uitsluitend mogen worden gerealiseerd, indien de lichtsterkte binnen niet meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling tenminste met 90% reduceren;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' mag niet worden gebouwd ten behoeve van een toename van het aantal dieren.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. de inhoud per bedrijfswoning , inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer dan 1.000 m3 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud als maximum geldt voor dat gebouw inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hooikiepen, kunstmest- en/of voedersilo's mag niet meer dan 18 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van drijfmestsilo's mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van windturbines mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan tot niet meer dan 20% van de totale bedrijfsoppervlakte die wordt aangewend voor de teelt, met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend zijn toegestaan indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 2. voor het percentage de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemming Agrarisch worden meegerekend;
    • 3. teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan indien de grond de dubbelbestemming Waarde - Open gebied, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • f. hooikiepen, voedersilo's, kuilvoerplaten, sleufsilo, voorzieningen ten behoeve van de opslag van (kunst)mest en teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • g. de bouwhoogte van omheiningen bij paardenbakken mag niet meer dan 1,80 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
4.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

4.4 Ontheffing van de bouwregels
4.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 4.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor ontheffing is of wordt verleend als bedoeld in 4.6 , mits dit in overeenstemming is met de in 4.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 4.2.2 onder d ten behoeve van een hogere goothoogte voor bedrijfsgebouwen, indien dit uit bedrijfseconomisch oogpunt gewenst is en het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. 4.2.2  onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 4.2.2 onder g ten behoeve van teeltondersteunende kassen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 2.000 m2, indien en voor zover:
  • e. 4.2.2 onder i ten behoeve van vergroting van de oppervlakte die wordt aangewend ten behoeve van intensieve veehouderijen, mits:
    • 1. de vergroting noodzakelijk is vanwege normen op het gebied van milieu en/of dierenwelzijn;
    • 2. het aantal dierplaatsen niet toeneemt;
  • f. 4.2.2  onder i ten behoeve van vergroting van de oppervlakte die wordt aangewend ten behoeve van intensieve veehouderij waarbij het aantal dierplaatsen toeneemt, mits daarvoor ontheffing is verleend door Gedeputeerde Staten op basis van de provinciale Omgevingsverordening;
  • g. 4.2.2 onder k en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een toename van het aantal dieren, mits dit geen conflict oplevert met het bepaalde in de Natuurbeschermingswet 1998, hetgeen moet blijken uit een rapportage over de ammoniakdepositie van het bedrijf op het Natura 2000 gebied de Bakkeveense Duinen, voor en na de uitbreiding;
  • h. 4.2.3  onder a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. een tweede bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn in verband met:
      • constant toezicht en verzorging van vee;
      • constant toezicht en onderhoud van apparatuur ter preventie van calamiteiten en/of;
      • onregelmatige werktijden, constante bereikbaarheid en organisatorische efficiency;

welke noodzaak in elk geval niet aanwezig wordt geacht indien het bedrijf binnen 5 minuten (obstakelvrij) met de auto vanuit een kern bereikbaar is;

  • i. 4.2.4 onder b ten behoeve van een drijfmestsilo met een bouwhoogte van 8 m, mits de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;
  • j. 4.2.4  onder d ten behoeve van mestvergistingsinstallaties met een bouwhoogte van niet meer dan 14 m, mits tegelijkertijd ontheffing wordt verleend ingevolge 4.6.1 onder e van het bepaalde in 4.5.1 onder b.
4.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

4.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van ligboxenstallen, waarvoor de bouwaanvraag is getoetst aan dit bestemmingsplan, indien de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur niet is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met tenminste 90% reduceren;
  • b. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie.
4.6 Ontheffing van de gebruiksregels
4.6.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 4.1 ten behoeve van een boom- en/of sierkwekerij of fruitteeltbedrijf, indien en voorzover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en de grond niet de dubbelbestemming Waarde - Open gebied, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • b. 4.1 ten behoeve van agrarisch verwante neventakken, zoals loonbedrijven, agrarische hulpbedrijven, kaasmakerijen, ijsmakerijen, bijenhouderijen, dierenpensions, veehandelsbedrijven, hooi- en stro-opslagbedrijven, zorgboerderijen, met dien verstande dat:
    • 1. de neventakken worden ondergebracht in bestaande bedrijfsgebouwen, die ten behoeve daarvan mogen worden verbouwd;
    • 2. niet meer dan 200 m2 mag worden aangewend ten behoeve van de neventakken (exclusief de kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen als bedoeld in 4.1 onder h en de bed & breakfast als bedoeld in 4.1 onder i);
  • c. 4.1 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met het boerenbedrijf;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • d. 4.1 juncto artikel 1 onder 1.95 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, ten behoeve waarvan de woning mag worden verbouwd, indien en voorzover:
    • 1. de twee huishoudens in het bouwvolume van de bestaande woning worden ondergebracht;
    • 2. - tijdelijk de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is dan wel - permanent de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is, maar het bedrijf  voldoet niet aan de eisen voor een tweede bedrijfswoning ;
  • e. 4.5.1 onder b ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, mits:
    • 1. sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
      • het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
      • het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
    • 2. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 4. de vergistingsinstallatie qua bedrijfsactiviteit ondergeschikt is aan de hoofdbedrijfsactiviteit.
4.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

4.6.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.7 Aanlegvergunning
4.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunningen genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1 of bij de aanduiding 'houtsingel' (voor zover van toepassing) en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

4.7.2 Uitzondering

Het in 4.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

4.8.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 4.8.1 onder b genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. bij het aantal toe te laten woningen mede rekening wordt gehouden met de voor de gemeente vastgestelde nieuwbouwruimte;
    • 3. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 4. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 5. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 6. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 7. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 8. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
4.8.3 Voorwaarden wijziging andere functie

Toepassing van de in 4.8.1 onder e, f en g genoemde bevoegdheden vindt plaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. hergebruik of nieuwbouw is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tot 500 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik diezelfde hoeveelheid;
      • bij nieuwbouw tenminste tweemaal zoveel;
    • 2. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 500 en 750 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste tweemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste driemaal zoveel;
    • 3. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 750 en 1.000 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste driemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste viermaal zoveel;
    • 4. bij toepassing van het voorgaande geldt dat:
      • waardevolle bebouwing niet mag mogen worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken.
      • bij de berekening de oppervlakte van de bedrijfswoning en 80 m2 aan bijgebouwen buiten beschouwing wordt gelaten;
  • b. bij de nieuwe functie mag uitsluitend worden gewoond indien een voormalige bedrijfswoning aanwezig is; in dat geval mag de woonfunctie uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast;
  • d. de karakteristiek van de bebouwing en het erf mogen niet worden aangetast;
  • e. de verkeersinfrastructuur moet een toename van de nieuwe functie toelaten;
  • f. de nieuwe functie mag niet leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking).
4.8.4 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

4.8.5 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 5 Agrarisch - Agrarisch bedrijf 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf - met uitzondering van een boom- en/of, houtteelt- of fruitteeltbedrijf- met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven en agrarische gronden, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • b. intensieve veehouderij, zowel als hoofdtak als als neventak, uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. de oppervlakte van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 1 ha;
  • d. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • e. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • g. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  • h. de gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals een boerderijwinkel, een boerderijterras, een zorgboerderij, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2;
  • i. de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • j. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, binnen welke gebouwen de uitoefening dient plaats te vinden;
    • 3. buitenopslag niet is toegestaan;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' de gronden mede zijn bestemd voor een zorgboerderij;
  • l. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
  • m. parkeervoorzieningen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' op het bestemmingsvlak gelegen op het volgende adres tevens de volgende nevenactiviteit is toegestaan tot de aangegeven oppervlakte in m²:
Postdijk 3   Lasbedrijf   276 m2  
5.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf 2 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Bouwwerken

Voor een bouwwerk geldt dat dit uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf.

5.2.2 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 Algemene bouwregels ;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 14 m bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 22° bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
    • 2. indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere dakhelling had, deze lagere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. teeltondersteunende kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2, het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en de grond niet de dubbelbestemming Waarde -, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • h. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing;
  • i. de oppervlakte die mag worden aangewend voor intensieve veehouderijen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte die daarvoor werd aangewend op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • j. nieuwe ligboxenstallen uitsluitend mogen worden gerealiseerd, indien de lichtsterkte binnen niet meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling tenminste met 90% reduceren;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' mag niet worden gebouwd ten behoeve van een toename van het aantal dieren.
5.2.3 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het op de plankaart aangegeven aantal;
  • b. de inhoud per bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer dan 1.000 m3 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud als maximum geldt voor dat gebouw inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hooikiepen, kunstmest- en/of voedersilo's mag niet meer dan 18 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van drijfmestsilo's mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van windturbines mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan tot niet meer dan 20% van de totale bedrijfsoppervlakte die wordt aangewend voor de teelt, met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend zijn toegestaan indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 2. voor het percentage de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemming Agrarisch worden meegerekend;
    • 3. teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan indien de grond de dubbelbestemming Waarde - Open gebied, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • f. hooikiepen, voedersilo's, kuilvoerplaten, sleufsilo, voorzieningen ten behoeve van de opslag van (kunst)mest en teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • g. de bouwhoogte van omheiningen bij paardenbakken mag niet meer dan 1,80 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
5.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

5.4 Ontheffing van de bouwregels
5.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 5.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor ontheffing is of wordt verleend als bedoeld in 5.4 , mits dit in overeenstemming is met de in 5.4 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 5.2.2 onder a ten behoeve van de bouw van een schuilgelegenheid voor struisvogels in het bestemmingsvlak Noorderweg 35a te Boerakker, mits dit met het oog op het dierenwelzijn noodzakelijk is;
  • c. 5.2.2 onder d ten behoeve van een hogere goothoogte voor bedrijfsgebouwen, indien dit uit bedrijfseconomisch oogpunt gewenst is en het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 5.2.2  onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. 5.2.2 onder g ten behoeve van teeltondersteunende kassen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 2.000 m2, indien en voor zover:
  • f. 5.2.2  onder i ten behoeve van vergroting van de oppervlakte die wordt aangewend ten behoeve van intensieve veehouderijen, mits:
    • 1. de vergroting noodzakelijk is vanwege normen op het gebied van milieu en/of dierenwelzijn;
    • 2. het aantal dierplaatsen niet toeneemt;
  • g. 5.2.2  onder i ten behoeve van vergroting van de oppervlakte die wordt aangewend ten behoeve van intensieve veehouderij waarbij het aantal dierplaatsen toeneemt, mits daarvoor ontheffing is verleend door Gedeputeerde Staten op basis van de provinciale Omgevingsverordening;
  • h. 5.2.2 onder k en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een toename van het aantal dieren, mits dit geen conflict oplevert met het bepaalde in de Natuurbeschermingswet 1998, hetgeen moet blijken uit een rapportage over de ammoniakdepositie van het bedrijf op het Natura 2000 gebied de Bakkeveense Duinen, voor en na de uitbreiding;
  • i. 5.2.3  onder a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. een tweede bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn in verband met:
      • constant toezicht en verzorging van vee;
      • constant toezicht en onderhoud van apparatuur ter preventie van calamiteiten en/of
      • onregelmatige werktijden, constante bereikbaarheid en organisatorische efficiency;

welke noodzaak in elk geval niet aanwezig wordt geacht indien het bedrijf binnen 5 minuten (obstakelvrij) met de auto vanuit een kern bereikbaar is;

  • j. 5.2.4 onder b ten behoeve van een drijfmestsilo met een bouwhoogte van 8 m, mits de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;
  • k. 5.2.4 onder d ten behoeve van mestvergistingsinstallaties, mits tegelijkertijd ontheffing wordt verleend ingevolge 5.6.1 onder e van het bepaalde in 5.5.1 onder b.
5.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

5.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van ligboxenstallen, waarvoor de bouwaanvraag is getoetst aan dit bestemmingsplan, indien de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur niet is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met tenminste 90% reduceren;
  • b. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie.
5.6 Ontheffing van de gebruiksregels
5.6.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 5.1 ten behoeve van een boom- en/of sierkwekerij of fruitteeltbedrijf, indien en voorzover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en de grond niet de dubbelbestemming Waarde - Open gebied, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • b. 5.1 ten behoeve van agrarisch verwante neventakken, zoals loonbedrijven, agrarische hulpbedrijven, kaasmakerijen, ijsmakerijen, bijenhouderijen, dierenpensions, veehandelsbedrijven, hooi- en stro-opslagbedrijven, zorgboerderijen, met dien verstande dat:
    • 1. de neventakken worden ondergebracht in bestaande bedrijfsgebouwen, die ten behoeve daarvan mogen worden verbouwd;
    • 2. niet meer dan 200 m2 mag worden aangewend ten behoeve van de neventakken (exclusief de kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen als bedoeld in 5.1 onder h en de bed & breakfast als bedoeld in 5.1  onder i);
  • c. 5.1 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met het boerenbedrijf;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • d. 5.1  juncto artikel 1.95 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, ten behoeve waarvan de woning mag worden verbouwd, indien en voorzover:
    • 1. de twee huishoudens in het bouwvolume van de bestaande woning worden ondergebracht;
    • 2. - tijdelijk de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is dan wel - permanent de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is, maar het bedrijf voldoet niet aan de eisen voor een tweede bedrijfswoning;
  • e. 5.5.1 onder b ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, mits:
    • 1. sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
      • het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
      • het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
    • 2. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 4. de vergistingsinstallatie qua bedrijfsactiviteit ondergeschikt is aan de hoofdbedrijfsactiviteit.
5.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

5.6.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

5.7 Aanlegvergunning
5.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf 2 of bij de aanduiding 'houtsingel' (voor zover van toepassing) en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

5.7.2 Uitzondering

Het in 5.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

5.8 Wijzigingsbevoegdheid
5.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

5.8.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 5.8.1 onder c genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. bij het aantal toe te laten woningen mede rekening wordt gehouden met de voor de gemeente vastgestelde nieuwbouwruimte;
    • 3. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 4. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 5. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 6. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 7. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 8. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
5.8.3 Voorwaarden wijziging andere functie

Toepassing van de in 5.8.1 onder f, g en h genoemde bevoegdheden vindt plaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. hergebruik of nieuwbouw is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tot 500 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik diezelfde hoeveelheid;
      • bij nieuwbouw tenminste tweemaal zoveel;
    • 2. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 500 en 750 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste tweemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste driemaal zoveel;
    • 3. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 750 en 1.000 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste driemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste viermaal zoveel;
    • 4. bij toepassing van het voorgaande geldt dat:
      • waardevolle bebouwing niet mag mogen worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken.
      • bij de berekening de oppervlakte van de bedrijfswoning en 80 m2 aan bijgebouwen buiten beschouwing wordt gelaten;
  • b. bij de nieuwe functie mag uitsluitend worden gewoond indien een voormalige bedrijfswoning aanwezig is; in dat geval mag de woonfunctie uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast;
  • d. de karakteristiek van de bebouwing en het erf mogen niet worden aangetast;
  • e. de verkeersinfrastructuur moet een toename van de nieuwe functie toelaten;
  • f. de nieuwe functie mag niet leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking).
5.8.4 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

5.8.5 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 6 Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3' zijn de regels van artikel 6 van het bestemmingsplan Buitengebied Marum 1 maart 2010 van toepassing.

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf - met uitzondering van een boom- en/of, houtteelt- of fruitteeltbedrijf- met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven en agrarische gronden, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • b. intensieve veehouderij, zowel als hoofdtak als als neventak, uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij;
  • c. de oppervlakte van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 1,5 ha;
  • d. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • e. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • g. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  • h. de gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals een boerderijwinkel, een boerderijterras, een zorgboerderij, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2;
  • i. de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • j. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, binnen welke gebouwen de uitoefening dient plaats te vinden;
    • 3. buitenopslag niet is toegestaan;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' de gronden mede zijn bestemd voor een zorgboerderij;
  • l. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
  • m. parkeervoorzieningen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd.
6.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Bouwwerken

Voor een bouwwerk geldt dat dit uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf:

6.2.2 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 Algemene bouwregels ;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 14 m bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 22° bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
    • 2. indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere dakhelling had, deze lagere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. teeltondersteunende kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2, het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en de grond niet de dubbelbestemming Waarde -, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • h. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing;
  • i. de oppervlakte die mag worden aangewend voor intensieve veehouderijen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte die daarvoor werd aangewend op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • j. nieuwe ligboxenstallen uitsluitend mogen worden gerealiseerd, indien de lichtsterkte binnen niet meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling tenminste met 90% reduceren;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' mag niet worden gebouwd ten behoeve van een toename van het aantal dieren.
6.2.3 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de inhoud per bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer dan 1.000 m3 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud als maximum geldt voor dat gebouw inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hooikiepen, kunstmest- en/of voedersilo's mag niet meer dan 18 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van drijfmestsilo's mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van windturbines mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan tot niet meer dan 20% van de totale bedrijfsoppervlakte die wordt aangewend voor de teelt, met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend zijn toegestaan indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 2. voor het percentage de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemming Agrarisch worden meegerekend;
    • 3. teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan indien de grond de dubbelbestemming Waarde - Open gebied, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • f. hooikiepen, voedersilo's, kuilvoerplaten, sleufsilo, voorzieningen ten behoeve van de opslag van (kunst)mest en teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • g. de bouwhoogte van omheiningen bij paardenbakken mag niet meer dan 1,80 m bedragen.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
6.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

6.4 Ontheffing van de bouwregels
6.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 6.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor ontheffing is of wordt verleend als bedoeld in 6.6 , mits dit in overeenstemming is met de in 6.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 6.2.2  onder d ten behoeve van een hogere goothoogte voor bedrijfsgebouwen, indien dit uit bedrijfseconomisch oogpunt gewenst is en het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. 6.2.2 onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 6.2.2  onder g ten behoeve van teeltondersteunende kassen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 2.000 m2, indien en voor zover:
  • e. 6.2.2  onder i ten behoeve van vergroting van de oppervlakte die wordt aangewend ten behoeve van intensieve veehouderijen, mits:
    • 1. de vergroting noodzakelijk is vanwege normen op het gebied van milieu en/of dierenwelzijn;
    • 2. het aantal dierplaatsen niet toeneemt;
  • f. 6.2.2  onder i ten behoeve van vergroting van de oppervlakte die wordt aangewend ten behoeve van intensieve veehouderij waarbij het aantal dierplaatsen toeneemt, mits daarvoor ontheffing is verleend door Gedeputeerde Staten op basis van de provinciale Omgevingsverordening;
  • g. 6.2.2 onder k en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een toename van het aantal dieren, mits dit geen conflict oplevert met het bepaalde in de Natuurbeschermingswet 1998, hetgeen moet blijken uit een rapportage over de ammoniakdepositie van het bedrijf op het Natura 2000 gebied de Bakkeveense Duinen, voor en na de uitbreiding;
  • h. 6.2.3 onder a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. een tweede bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn in verband met:
      • constant toezicht en verzorging van vee;
      • constant toezicht en onderhoud van apparatuur ter preventie van calamiteiten en/of
      • onregelmatige werktijden, constante bereikbaarheid en organisatorische efficiency;

welke noodzaak in elk geval niet aanwezig wordt geacht indien het bedrijf binnen 5 minuten (obstakelvrij) met de auto vanuit een kern bereikbaar is;

  • i. 6.2.4 onder b ten behoeve van een drijfmestsilo met een bouwhoogte van 8 m, mits de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;
  • j. 6.2.4  onder d ten behoeve van mestvergistingsinstallaties met een bouwhoogte van niet meer dan 14 m, mits tegelijkertijd ontheffing wordt verleend ingevolge 6.6.1 onder e van het bepaalde in 6.5.1 onder b.
6.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

6.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van ligboxenstallen, waarvoor de bouwaanvraag is getoetst aan dit bestemmingsplan, indien de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur niet is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met tenminste 90% reduceren;
  • b. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie.
6.6 Ontheffing van de gebruiksregels
6.6.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 6.1 ten behoeve van een boom- en/of sierkwekerij of fruitteeltbedrijf, indien en voorzover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en de grond niet de dubbelbestemming Waarde - Open gebied, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • b. 6.1 ten behoeve van agrarisch verwante neventakken, zoals loonbedrijven, agrarische hulpbedrijven, kaasmakerijen, ijsmakerijen, bijenhouderijen, dierenpensions, veehandelsbedrijven, hooi- en stro-opslagbedrijven, zorgboerderijen, met dien verstande dat:
    • 1. de neventakken worden ondergebracht in bestaande bedrijfsgebouwen, die ten behoeve daarvan mogen worden verbouwd;
    • 2. niet meer dan 200 m2 mag worden aangewend ten behoeve van de neventakken (exclusief de kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen als bedoeld in 6.1  onder h en de bed & breakfast als bedoeld in 6.1  onder i);
  • c. 6.1 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met het boerenbedrijf;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • d. 6.1  juncto artikel 1.95 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, ten behoeve waarvan de woning mag worden verbouwd, indien en voorzover:
    • 1. de twee huishoudens in het bouwvolume van de bestaande woning worden ondergebracht;
    • 2. - tijdelijk de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is dan wel - permanent de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is, maar het bedrijf voldoet niet aan de eisen voor een tweede bedrijfswoning;
  • e. 6.5.1 onder b ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, mits:
    • 1. sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
      • het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
      • het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
    • 2. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 4. de vergistingsinstallatie qua bedrijfsactiviteit ondergeschikt is aan de hoofdbedrijfsactiviteit.
6.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

6.6.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

6.7 Aanlegvergunning
6.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3 of bij de aanduiding 'houtsingel' (voor zover van toepassing) en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

6.7.2 Uitzondering

Het in 6.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

6.8 Wijzigingsbevoegdheid
6.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

6.8.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 6.8.1 onder c genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. bij het aantal toe te laten woningen mede rekening wordt gehouden met de voor de gemeente vastgestelde nieuwbouwruimte;
    • 3. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 4. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 5. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 6. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 7. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 8. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
6.8.3 Voorwaarden wijziging andere functie

Toepassing van de in 6.8.1 onder f, g en h genoemde bevoegdheden vindt plaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. hergebruik of nieuwbouw is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tot 500 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik diezelfde hoeveelheid;
      • bij nieuwbouw tenminste tweemaal zoveel;
    • 2. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 500 en 750 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste tweemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste driemaal zoveel;
    • 3. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 750 en 1.000 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste driemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste viermaal zoveel;
    • 4. bij toepassing van het voorgaande geldt dat:
      • waardevolle bebouwing niet mag mogen worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken.
      • bij de berekening de oppervlakte van de bedrijfswoning en 80 m2 aan bijgebouwen buiten beschouwing wordt gelaten;
  • b. bij de nieuwe functie mag uitsluitend worden gewoond indien een voormalige bedrijfswoning aanwezig is; in dat geval mag de woonfunctie uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast;
  • d. de karakteristiek van de bebouwing en het erf mogen niet worden aangetast;
  • e. de verkeersinfrastructuur moet een toename van de nieuwe functie toelaten;
  • f. de nieuwe functie mag niet leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking).
6.8.4 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

6.8.5 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 7 Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf - met uitzondering van een boom- en/of, houtteelt- of fruitteeltbedrijf - met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven en agrarische gronden, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • b. intensieve veehouderij, zowel als hoofdtak als als neventak, uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. de oppervlakte van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 2 ha;
  • d. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • e. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • g. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  • h. de gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals een boerderijwinkel, een boerderijterras, een zorgboerderij, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2;
  • i. de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • j. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, binnen welke gebouwen de uitoefening dient plaats te vinden;
    • 3. buitenopslag niet is toegestaan;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' de gronden mede zijn bestemd voor een zorgboerderij;
  • l. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
  • m. parkeervoorzieningen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd.
7.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

7.2.1 Bouwwerken

Voor een bouwwerk geldt dat dit uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf.

7.2.2 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 Algemene bouwregels ;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 14 m bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 22° bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
    • 2. indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere dakhelling had, deze lagere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. teeltondersteunende kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2, het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en de grond niet de dubbelbestemming Waarde -, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • h. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing;
  • i. de oppervlakte die mag worden aangewend voor intensieve veehouderijen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte die daarvoor werd aangewend op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • j. nieuwe ligboxenstallen uitsluitend mogen worden gerealiseerd, indien de lichtsterkte binnen niet meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling tenminste met 90% reduceren;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' mag niet worden gebouwd ten behoeve van een toename van het aantal dieren.
7.2.3 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het op de plankaart aangegeven aantal;
  • b. de inhoud per bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer dan 1.000 m3 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud als maximum geldt voor dat gebouw inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hooikiepen, kunstmest- en/of voedersilo's mag niet meer dan 18 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van drijfmestsilo's mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van windturbines mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan tot niet meer dan 20% van de totale bedrijfsoppervlakte die wordt aangewend voor de teelt, met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend zijn toegestaan indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 2. voor het percentage de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemming Agrarisch worden meegerekend;
    • 3. teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan indien de grond de dubbelbestemming Waarde - Open gebied, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • f. hooikiepen, voedersilo's, kuilvoerplaten, sleufsilo, voorzieningen ten behoeve van de opslag van (kunst)mest en teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • g. de bouwhoogte van omheiningen bij paardenbakken mag niet meer dan 1,80 m bedragen.
7.3 Nadere eisen
7.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
7.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

7.4 Ontheffing van de bouwregels
7.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 7.2  aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor ontheffing is of wordt verleend als bedoeld in 7.6 , mits dit in overeenstemming is met de in 7.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 7.2.2  onder d ten behoeve van een hogere goothoogte voor bedrijfsgebouwen, indien dit uit bedrijfseconomisch oogpunt gewenst is en het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. 7.2.2  onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 7.2.2 onder g ten behoeve van teeltondersteunende kassen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 2.000 m2, indien en voor zover:
  • e. 7.2.2 onder i ten behoeve van vergroting van de oppervlakte die wordt aangewend ten behoeve van intensieve veehouderijen, mits:
    • 1. de vergroting noodzakelijk is vanwege normen op het gebied van milieu en/of dierenwelzijn;
    • 2. het aantal dierplaatsen niet toeneemt;
  • f. 7.2.2 onder i ten behoeve van vergroting van de oppervlakte die wordt aangewend ten behoeve van intensieve veehouderij waarbij het aantal dierplaatsen toeneemt, mits daarvoor ontheffing is verleend door Gedeputeerde Staten op basis van de provinciale Omgevingsverordening;
  • g. 7.2.2 onder k en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een toename van het aantal dieren, mits dit geen conflict oplevert met het bepaalde in de Natuurbeschermingswet 1998, hetgeen moet blijken uit een rapportage over de ammoniakdepositie van het bedrijf op het Natura 2000 gebied de Bakkeveense Duinen, voor en na de uitbreiding;
  • h. 7.2.3 onder a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. een tweede bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn in verband met:
      • constant toezicht en verzorging van vee;
      • constant toezicht en onderhoud van apparatuur ter preventie van calamiteiten en/of
      • onregelmatige werktijden, constante bereikbaarheid en organisatorische efficiency;
        welke noodzaak in elk geval niet aanwezig wordt geacht indien het bedrijf binnen 5 minuten (obstakelvrij) met de auto vanuit een kern bereikbaar is;
    • 2. de omvang van het bedrijf zodanig moet zijn dat sprake is van een volwaardig tweepersoonsbedrijf, waarvan sprake is als het volledige werkgelegenheid en (binnen afzienbare tijd) een aanvaardbaar inkomen biedt aan tenminste twee arbeidskrachten;
    • 3. op basis van een ondernemersplan, opgesteld door een agrarische adviesinstantie, aannemelijk moet zijn gemaakt dat het bedrijf de komende tien jaar als volwaardig tweepersoonsbedrijf blijft bestaan, waarbij wordt gekeken naar de bedrijfsopzet, het uitgezette pad voor bedrijfsovername, de gebouwen en stalcapaciteit, productierechten en leeftijd, opleiding en ervaring van beide arbeidskrachten;
    • 4. de tweede bedrijfswoning een duidelijke ruimtelijke relatie moet hebben met het agrarische bedrijf, waarvan geen sprake is bij een afstand van meer dan 25 m tussen de tweede bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw.
  • i. 7.2.4 onder b ten behoeve van een drijfmestsilo met een bouwhoogte van 8 m, mits de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;
  • j. 7.2.4 onder d ten behoeve van mestvergistingsinstallaties met een bouwhoogte van niet meer dan 14 m, mits tegelijkertijd ontheffing wordt verleend ingevolge 7.6.1 onder e van het bepaalde in 7.5.1 onder b.
7.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

7.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van ligboxenstallen, waarvoor de bouwaanvraag is getoetst aan dit bestemmingsplan, indien de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur niet is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met tenminste 90% reduceren;
  • b. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie.
7.6 Ontheffing van de gebruiksregels
7.6.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 7.1 ten behoeve van een boom- en/of sierkwekerij of fruitteeltbedrijf, indien en voorzover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en de grond niet de dubbelbestemming Waarde - Open gebied of Waarde - Verkaveling  heeft;
  • b. 7.1 ten behoeve van agrarisch verwante neventakken, zoals loonbedrijven, agrarische hulpbedrijven, kaasmakerijen, ijsmakerijen, bijenhouderijen, dierenpensions, veehandelsbedrijven, hooi- en stro-opslagbedrijven, zorgboerderijen, met dien verstande dat:
    • 1. de neventakken worden ondergebracht in bestaande bedrijfsgebouwen, die ten behoeve daarvan mogen worden verbouwd;
    • 2. niet meer dan 200 m2 mag worden aangewend ten behoeve van de neventakken (exclusief de kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen als bedoeld in 7.1  onder h en de bed & breakfast als bedoeld in 7.1  onder i);
  • c. 7.1 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met het boerenbedrijf;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • d. 7.1 juncto artikel 1.95 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, ten behoeve waarvan de woning mag worden verbouwd, indien en voorzover:
    • 1. de twee huishoudens in het bouwvolume van de bestaande woning worden ondergebracht;
    • 2. - tijdelijk de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is dan wel - permanent de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is, maar het bedrijf voldoet niet aan de eisen voor een tweede bedrijfswoning ;
  • e. 7.5.1 onder b ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, mits:
    • 1. sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
      • het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
      • het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
    • 2. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 4. de vergistingsinstallatie qua bedrijfsactiviteit ondergeschikt is aan de hoofdbedrijfsactiviteit.
7.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

7.6.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

7.7 Aanlegvergunning
7.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in Bijlage 1  genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4 of bij de aanduiding 'houtsingel' (voor zover van toepassing) en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

7.7.2 Uitzondering

Het in 7.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

7.8 Wijzigingsbevoegdheid
7.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

7.8.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 7.8.1 onder b genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. bij het aantal toe te laten woningen mede rekening wordt gehouden met de voor de gemeente vastgestelde nieuwbouwruimte;
    • 3. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 4. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 5. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 6. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 7. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 8. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
7.8.3 Voorwaarden wijziging andere functie

Toepassing van de in 7.8.1 onder e, f en g genoemde bevoegdheden vindt plaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. hergebruik of nieuwbouw is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tot 500 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik diezelfde hoeveelheid;
      • bij nieuwbouw tenminste tweemaal zoveel;
    • 2. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 500 en 750 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste tweemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste driemaal zoveel;
    • 3. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 750 en 1.000 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste driemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste viermaal zoveel;
    • 4. bij toepassing van het voorgaande geldt dat:
      • waardevolle bebouwing niet mag mogen worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
      • bij de berekening de oppervlakte van de bedrijfswoning en 80 m2 aan bijgebouwen buiten beschouwing wordt gelaten;
  • b. bij de nieuwe functie mag uitsluitend worden gewoond indien een voormalige bedrijfswoning aanwezig is; in dat geval mag de woonfunctie uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast;
  • d. de karakteristiek van de bebouwing en het erf mogen niet worden aangetast;
  • e. de verkeersinfrastructuur moet een toename van de nieuwe functie toelaten;
  • f. de nieuwe functie mag niet leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking).
7.8.4 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

7.8.5 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 8 Agrarisch - Kwekerij

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Kwekerij ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een boom- en/of sierkwekerij, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde -, tuinen, erven en gronden, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 kwekerij is toegestaan;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • c. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • d. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  • e. de gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals een boerderijwinkel, een boerderijterras, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2;
  • f. de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • g. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, binnen welke gebouwen de uitoefening dient plaats te vinden;
    • 3. buitenopslag niet is toegestaan;
  • h. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak is toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen.
8.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Kwekerij ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

8.2.1 Bouwwerken

Voor alle bouwwerken geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve van een reëel bedrijf.

8.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 Algemene bouwregels ;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 14 m bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 22° bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
    • 2. indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere dakhelling had, deze lagere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. teeltondersteunende kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2, het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en de grond niet de dubbelbestemming Waarde -, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, exclusief de oppervlakte van teeltondersteunende kassen en bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 600 m2;
  • i. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing.
8.2.3 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. de inhoud per bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer dan 1.000 m3 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud als maximum geldt voor dat gebouw inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van (kunst)mestsilo's mag niet meer dan 18 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de opslag van (kunst)mest en teeltondersteunende worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie.
8.3 Nadere eisen
8.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
8.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

8.4 Ontheffing van de bouwregels
8.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 8.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor ontheffing is of wordt verleend als bedoeld in 8.6 , mits dit in overeenstemming is met de in 8.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 8.2.2 onder d ten behoeve van een hogere goothoogte voor bedrijfsgebouwen, indien dit uit bedrijfseconomisch oogpunt gewenst is;
  • c. 8.2.2 onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 8.2.2 onder g ten behoeve van teeltondersteunende kassen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 2.000 m2, indien en voor zover:
  • e. 8.2.2 onder h ten behoeve van een grotere oppervlakte, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m2;
    • 2. de noodzaak voor de bedrijfsvoering aannemelijk moet zijn gemaakt;
  • f. 8.2.3 onder a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. een tweede bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn in verband met:
      • constant toezicht en onderhoud van apparatuur ter preventie van calamiteiten en/of;
      • onregelmatige werktijden, constante bereikbaarheid en organisatorische efficiency;
      • welke noodzaak in elk geval niet aanwezig wordt geacht indien het bedrijf binnen 5 minuten (obstakelvrij) met de auto vanuit een kern bereikbaar is;
    • 2. de omvang van het bedrijf zodanig moet zijn dat sprake is van een volwaardig tweepersoonsbedrijf, waarvan sprake is als het volledige werkgelegenheid en (binnen afzienbare tijd) een aanvaardbaar inkomen biedt aan tenminste twee arbeidskrachten;
    • 3. op basis van een ondernemersplan, opgesteld door een agrarische adviesinstantie, aannemelijk moet zijn gemaakt dat het bedrijf de komende tien jaar als volwaardig tweepersoonsbedrijf blijft bestaan, waarbij wordt gekeken naar de bedrijfsopzet, het uitgezette pad voor bedrijfsovername, de gebouwen en leeftijd, opleiding en ervaring van beide arbeidskrachten;
    • 4. de tweede bedrijfswoning een duidelijke ruimtelijke relatie moet hebben met het agrarische bedrijf, waarvan geen sprake is bij een afstand van meer dan 25 m tussen de tweede bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw.
  • g. 8.2.4 onder b ten behoeve van mestvergistingsinstallaties met een bouwhoogte van niet meer dan 14 m, mits tegelijkertijd ontheffing wordt verleend ingevolge 8.6.1 onder e van het bepaalde in 8.5.1 .
8.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

8.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermeldde voorbereidingsprocedure.

8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie.

8.6 Ontheffing van de gebruiksregels
8.6.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 8.1 ten behoeve van een fruitteeltbedrijf, indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en de grond niet de dubbelbestemming Waarde - Open gebied, Waarde - Pingoruïne of Waarde - Verkaveling heeft;
  • b. 8.1 ten behoeve van agrarisch verwante neventakken, zoals loonbedrijven, agrarische hulpbedrijven, kaasmakerijen, ijsmakerijen, bijenhouderijen, dierenpensions, veehandelsbedrijven, hooi- en stro-opslagbedrijven, zorgboerderijen, met dien verstande dat:
    • 1. de neventakken worden ondergebracht in bestaande bedrijfsgebouwen, die ten behoeve daarvan mogen worden verbouwd;
    • 2. niet meer dan 200 m2 mag worden aangewend ten behoeve van de neventakken (exclusief de kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen als bedoeld in 8.1 onder e en de bed & breakfast als bedoeld in 8.1 onder f);
  • c. 8.1 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met het boerenbedrijf;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • d. 8.1 juncto artikel 1.95 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, ten behoeve waarvan de woning mag worden verbouwd, indien en voor zover:
    • 1. de twee huishoudens in het bouwvolume van de bestaande woning worden ondergebracht en
    • 2. tijdelijk de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is dan wel;
    • 3. permanent de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is, maar het bedrijf voldoet niet aan de eisen voor een tweede bedrijfswoning ;
  • e. 8.5.1 ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, mits:
    • 1. sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
      • het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
      • het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
    • 2. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 4. de vergistingsinstallatie qua bedrijfsactiviteit ondergeschikt is aan de hoofdbedrijfsactiviteit.
8.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

8.6.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

8.7 Aanlegvergunning
8.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch - Kwekerij en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

8.7.2 Uitzondering

Het in 8.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

8.8 Wijzigingsbevoegdheid
8.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de bestemming Agrarisch - Kwekerij wijzigen in de bestemming Wonen en de aansluitende gebiedsbestemming(en) en daarbij aanduidingen opnemen, indien het kwekerijbedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van reële bedrijfsvoering;
  • b. de bestemming Agrarisch - Kwekerij wijzigen in een agrarische of wijzigen ten behoeve van een fruitteeltbedrijf met dien verstande dat:
    • 1. sprake moet zijn van een volwaardig en toekomstgericht bedrijf, welke kwalificaties door middel van een bedrijfsplan aannemelijk moeten zijn gemaakt;
    • 2. het bestemmingsvlak moet grenzen aan de bestemming Agrarisch .
  • c. de bestemming Agrarisch - Kwekerij wijzigen ten behoeve van agrarisch verwante activiteiten, zoals loonbedrijven, agrarische hulpbedrijven, bijenhouderijen, veehandelsbedrijven, hooi- en stro-opslagbedrijven, zorgboerderijen en de aansluitende gebiedsbestemmingen, mits het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
  • d. de bestemming Agrarisch - Kwekerij wijzigen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers , met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met de bedrijfswoning;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • e. de bestemming Agrarisch - Kwekerij wijzigen ten behoeve van bedrijven zoals genoemd in de Bijlage 2, binnenopslag, sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en met het buitengebied samenhangende educatieve functies, mits de milieubelasting niet meer bedraagt dan die van een categorie 2-activiteit als bedoeld in Bijlage 4;
  • f. de bestemming Agrarisch - Kwekerij wijzigen ten behoeve van hoveniersbedrijven, mits het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en/of de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur ;
  • g. de bestemming Agrarisch - Kwekerij wijzigen in de bestemming Agrarisch - of Sport - Manege , mits:
    • 1. uit een bedrijfsplan is gebleken dat de bestaande bebouwde oppervlakte niet toeneemt;
    • 2. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en/of de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur ;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan een weg, bij wijziging in de bestemming Sport - Manege ;
  • h. de bestemming Agrarisch - Kwekerij wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling, indien en voor zover het bedrijf is of wordt verplaatst ten behoeve van de (te realiseren) ecologische hoofdstructuur.
8.8.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 8.8.1 onder a genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 3. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 4. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 5. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 6. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 7. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing , samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
8.8.3 Voorwaarden wijziging andere functie

Toepassing van de in 8.8.1 onder d, e en f genoemde bevoegdheden vindt plaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. hergebruik of nieuwbouw is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tot 500 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik diezelfde hoeveelheid;
      • bij nieuwbouw tenminste tweemaal zoveel;
    • 2. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 500 en 750 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste tweemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste driemaal zoveel;
    • 3. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 750 en 1.000 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste driemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste viermaal zoveel;
    • 4. bij toepassing van het voorgaande geldt dat:
      • waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
      • bij de berekening de oppervlakte van de bedrijfswoning en 80 m2 aan bijgebouwen buiten beschouwing wordt gelaten;
  • b. bij de nieuwe functie mag uitsluitend worden gewoond indien een voormalige bedrijfswoning aanwezig is; in dat geval mag de woonfunctie uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast;
  • d. de karakteristiek van de bebouwing en het erf mogen niet worden aangetast;
  • e. de verkeersinfrastructuur moet een toename van de nieuwe functie toelaten;
  • f. de nieuwe functie mag niet leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking).
8.8.4 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld 49.2 Afwegingskader wijziging .

8.8.5 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 9 Agrarisch - Paardenhouderij

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een gebruiksgerichte paardenhouderij (geen manege), waaronder begrepen de stalling van pensionpaarden, dan wel een combinatie van een gebruiksgerichte en een productiegerichte paardenhouderij, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde - waaronder begrepen paardenbakken - tuinen, erven en gronden, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 paardenhouderij is toegestaan;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • c. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • e. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  • f. de gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2;
  • g. de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2.
9.2 Bouwregels

Op voor ' Agrarisch - Paardenhouderij ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

9.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de in 9.2.3 genoemde maxima) mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan en welke legaal tot stand zijn gekomen;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • i. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing.
9.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw.
9.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden in aanvulling op en/of in afwijking van het voorgaande de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 9.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2 indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 9.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
9.3 Nadere eisen
9.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
9.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

9.4 Ontheffing van de bouwregels
9.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 9.2  aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor ontheffing is of wordt verleend als bedoeld in 9.5 , mits dit in overeenstemming is met de in 9.5 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 9.2.1 onder e ten behoeve van een grotere maximale oppervlakte, indien en voorzover:
    • 1. het perceel op Bijlage 3  is aangegeven als:
      • singelgebied, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 50% van het bebouwde bedrijfsoppervlak, indien het perceel is gelegen tussen besloten houtwallen en niet meer dan 20% van het bebouwde bedrijfsoppervlak indien het perceel is gelegen in een open laagte;
      • veenkoloniaal landschap, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 20% van het bebouwde bedrijfsoppervlak;
    • 2. ruimtelijke kwaliteitswinst wordt geboekt, waarvan sprake is als aan zoveel mogelijk van de volgende kwaliteitseisen wordt voldaan:
      • in singelgebieden, tussen de besloten houtwallen:
        - herstel of aanleg van singels;
        - voldoende dikte van de singels en voldoende afstand tot de gebouwen in verband met onderhoud;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in singelgebieden, in de open laagtes:
        - de herkenbaarheid van de geleidelijke landschappelijke overgang komt terug;
        - indien het perceel aan de weg ligt is er geen erfafscheiding of een groene natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning; een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - indien het perceel los van de weg ligt: erfafscheiding middels een houtwal of wilde haag; een eventueel hek op de oprit staat op afstand van de openbare weg; rond het huis ligt een tuin, het erf heeft daar geen bedrijfsfunctie; rond de schuur of andere gebouwen ligt het bedrijfsmatig gebruikte erf;
        - buitenopslag is niet toegestaan;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal en architectuur van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar - afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving.
      • in veenkoloniaal landschap:
        - de karakteristiek van de ontginningslijnen wordt versterkt door wonen aan de voorzijde en bedrijfsmatig gebruik aan de achterzijde;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
  • c. 9.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 9.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
9.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

9.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

9.5 Ontheffing van de gebruiksregels
9.5.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 9.1 ten behoeve van agrarisch verwante neventakken, zoals loonbedrijven, agrarische hulpbedrijven, kaasmakerijen, ijsmakerijen, bijenhouderijen, dierenpensions, veehandelsbedrijven, hooi- en stro-opslagbedrijven, zorgboerderijen, met dien verstande dat:
    • 1. de neventakken worden ondergebracht in bestaande bedrijfsgebouwen, die ten behoeve daarvan mogen worden verbouwd;
    • 2. niet meer dan 200 m2 mag worden aangewend ten behoeve van de neventakken (exclusief de kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen als bedoeld in 9.1 onder f en de bed & breakfast als bedoeld in 9.1  onder g);
  • b. 9.1 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met de paardenhouderij;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan.
9.5.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

9.5.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

9.6 Aanlegvergunning
9.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij of bij de aanduiding 'houtsingel' (voor zover van toepassing) en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

9.6.2 Uitzondering

Het in 9.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

9.7 Wijzigingsbevoegdheid
9.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij wijzigen in de bestemming Wonen  en de aansluitende gebiedsbestemming(en), indien het bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van reële bedrijfsvoering;
  • b. de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij wijzigen in een agrarische, indien en voorzover:
    • 1. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
    • 2. wijziging plaatsvindt ten behoeve van de uitplaatsing van een bestaand bedrijf uit (een gebied van 250 m rond) de ecologische hoofdstructuur of uit een voor verzuring gevoelig gebied als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij of uit de invloedssfeer van een Natura2000-gebied ten behoeve van het oplossen van knelpunten (ruimtegebrek, milieuhinder of uitplaatsing), mits:
      • is verzekerd dat het bestemmingsvlak van waaruit de verplaatsing plaatsvindt niet opnieuw kan worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
      • Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch;
  • c. de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij wijzigen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met de bedrijfswoning;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 5. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • d. de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij wijzigen ten behoeve van hoveniersbedrijven, mits het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch  en/of de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur ;
  • e. de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij wijzigen in de bestemming Sport - , mits:
    • 1. uit een bedrijfsplan is gebleken dat de bestaande bebouwde oppervlakte niet toeneemt;
    • 2. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en/of de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur ;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan een weg
  • f. de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling, indien en voorzover het bedrijf is of wordt verplaatst ten behoeve van de (te realiseren) ecologische hoofdstructuur.
9.7.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 9.7.1 onder a genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 3. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 4. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 5. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 6. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 7. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
9.7.3 Voorwaarden wijziging andere functie

Toepassing van de in 9.7.1 onder c, d en e genoemde bevoegdheden vindt plaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. hergebruik of nieuwbouw is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tot 500 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik diezelfde hoeveelheid;
      • bij nieuwbouw tenminste tweemaal zoveel;
    • 2. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 500 en 750 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste tweemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste driemaal zoveel;
    • 3. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 750 en 1.000 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste driemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste viermaal zoveel;
    • 4. bij toepassing van het voorgaande geldt dat:
      • waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
      • bij de berekening de oppervlakte van de bedrijfswoning en 80 m2 aan bijgebouwen buiten beschouwing wordt gelaten;
  • b. bij de nieuwe functie mag uitsluitend worden gewoond indien een voormalige bedrijfswoning aanwezig is; in dat geval mag de woonfunctie uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast;
  • d. de karakteristiek van de bebouwing en het erf mogen niet worden aangetast;
  • e. de verkeersinfrastructuur moet een toename van de nieuwe functie toelaten;
  • f. de nieuwe functie mag niet leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking)
9.7.4 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

9.7.5 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 10 Agrarisch met waarden - Natuur

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch met waarden - Natuur ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerij, een houtteelt- of een fruitteeltbedrijf;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • e. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  • g. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • h. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden, zoals deze bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • i. bos- en/of natuurelementen met een oppervlakte van minder dan 2 hectare;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-bosontwikkeling' voor houtteelt en bos;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde - en andere-werken.

10.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch met waarden - Natuur ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

10.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat stallen en schuren die legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan of die op dat moment gebouwd mogen worden, mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
  • b. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.
10.3 Nadere eisen
10.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de landschappelijke en/of de natuurlijke waarden;
  • d. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • e. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
10.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

10.4 Aanlegvergunning
10.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur of bij de aanduiding 'houtsingel' (voor zover van toepassing) en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

10.4.2 Uitzonderingen

Het in 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid
10.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch met waarden wijzigen:

  • a. ten behoeve van natuurontwikkeling, met dien verstande dat:
    • 1. grondverwerving plaatsvindt op basis van vrijwilligheid;
    • 2. verhoging van het waterpeil in natuurgebieden pas aan de orde is als grotere aaneengesloten waterhuishoudkundig beheersbare gebieden zijn verworven;
    • 3. verhoging van het waterpeil in natuurgebieden niet mag leiden tot vernatting van aangrenzende landbouwgronden;
    • 4. in beginsel geen hydrologische bufferzones buiten de ecologische hoofdstructuur worden ingesteld;
    • 5. realisatie van de ecologische hoofdstructuur niet mag leiden tot beperkingen op aangrenzende landbouwgronden;
  • b. in een agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van wijziging van de vorm van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming, indien en voor zover:
    • 1. de gronden grenzen aan een agrarische bedrijfsbestemming en de wijziging plaatsvindt in dezelfde agrarische bedrijfsbestemming;
    • 2. de gronden niet de dubbelbestemming Waarde - Open gebied, Waarde - of Waarde - Verkaveling hebben;
    • 3. gelijktijdig de agrarische bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een aansluitende agrarische gebiedsbestemming;
    • 4. de oppervlakte van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming na wijziging niet is vergroot;
10.5.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

10.5.3 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 11 Bedrijf

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Bedrijf' zijn de regels van artikel 11 van het bestemmingsplan Buitengebied Marum 1 maart 2010 van toepassing.


Onderstaande wijzigingen van de regels zijn voor alle voor 'Bedrijf' bestemde percelen van toepassing, dan wel uitsluitend voor het perceel waarop de aanduiding betrekking heeft, in het bestemmingsplan Buitengebied Marum 1 maart 2010.

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, opslag en installaties, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde-, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan als genoemd in de Bijlage 2;
  • b. detailhandel niet is toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' op de volgende adressen tevens de volgende bedrijfsactiviteiten en detailhandel zijn toegestaan:

Haarsterweg 36   Metaalbewerkingsbedrijf  
Hoofdweg 7   Aannemer  
Schilligepad 17   Loonwerk  
Nieuweweg 44   Transportbedrijf  
Mienscheer 7   Loonwerk  
Oosterweg 65-67   Fouragebedrijf  
Oude Molenweg 25   Stucadoor  
Carolieweg 2A   Loonwerk  
Jonkersvaart 38   Loonwerk  
Jonkersvaart 118   Conform lijst cat 1 en 2  
Keuningsweg 18   Aannemer  
Jan Gosseswijk 21   Loonwerk  
Nieuwlandweg 4   Aannemer  
Westerweg 46   Wagenmakerij  
Zuiderhoeksweg 1a   Houtverwerking, houtbewerking, impregneren, handel in hout, bouwmaterialen, doe het zelf artikelen en tweedehandsgoederen  
Haarsterweg 47B   Champignonkwekerij  
Commissieweg 1   Tuincentrum  

  • d. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • e. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer niet zijn toegestaan;
  • f. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • g. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
11.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijf ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

11.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de in 11.2.3 genoemde maxima) mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpplan en welke legaal tot stand zijn gekomen;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
11.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw.
11.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor een aanbouw, uitbouw en bijgebouw bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 11.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 11.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen die voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
11.3 Nadere eisen
11.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
11.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

11.4 Ontheffing van de bouwregels
11.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 11.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor ontheffing is of wordt verleend als bedoeld in 11.5 , mits dit in overeenstemming is met de in 11.5 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 11.2.1 onder e ten behoeve van een grotere maximale oppervlakte, indien en voorzover:
    • 1. het perceel op Bijlage 3 is aangegeven als:
      • singelgebied, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak, indien het perceel is gelegen tussen besloten houtwallen en niet meer dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak indien het perceel is gelegen in een open laagte;
      • veenkoloniaal landschap, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak;
    • 2. ruimtelijke kwaliteitswinst wordt geboekt, waarvan sprake is als aan zoveel mogelijk van de volgende kwaliteitseisen wordt voldaan:
      • singelgebied , in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak, indien het perceel is gelegen tussen besloten houtwallen en niet meer dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak indien het perceel is gelegen in een open laagte;
      • in singelgebieden, tussen de besloten houtwallen:
        - herstel of aanleg van singels;
        - voldoende dikte van de singels en voldoende afstand tot de gebouwen in verband met onderhoud;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in singelgebieden, in de open laagtes:
        - de herkenbaarheid van de geleidelijke landschappelijke overgang komt terug;
        - indien het perceel aan de weg ligt is er geen erfafscheiding of een groene natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning; een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - indien het perceel los van de weg ligt: erfafscheiding middels een houtwal of wilde haag; een eventueel hek op de oprit staat op afstand van de openbare weg; rond het huis ligt een tuin, het erf heeft daar geen bedrijfsfunctie; rond de schuur of andere gebouwen ligt het bedrijfsmatig gebruikte erf;
        - buitenopslag is niet toegestaan;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal en architectuur van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in veenkoloniaal landschap:
        - de karakteristiek van de ontginningslijnen wordt versterkt door wonen aan de voorzijde en bedrijfsmatig gebruik aan de achterzijde;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voor-terrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
  • c. 11.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 11.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
11.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

11.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

11.5 Ontheffing van de gebruiksregels
11.5.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. het bepaalde in 11.1 onder a en toestaan dat bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de Bijlage 3, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten bedrijven;
  • b. het bepaalde in 11.1 onder b ten behoeve van productiegebonden detailhandel;
  • c. het bepaalde in 11.1 onder d ten behoeve van risicovolle inrichtingen, indien en voor zover binnen de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico van die inrichting geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn toegelaten en het groepsrisico verantwoord kan worden;
11.5.2 Afwegingskader

het bepaalde in 11.1 onder d ten behoeve van risicovolle inrichtingen, indien en voor zover binnen de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico van die inrichting geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn toegelaten en het groepsrisico verantwoord kan worden.

11.5.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid
11.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. de aanduiding 'bedrijf' van de plankaart verwijderen, indien en voorzover de betreffende functie feitelijk is beëindigd;
  • b. op gronden met de aanduiding 'bedrijf' andere bedrijfsactiviteiten toestaan, mits de milieubelasting van die bedrijfsactiviteiten geringer is of ten hoogste gelijk is aan de milieubelasting van de toegestane bedrijfsactiviteiten;
  • c. de bestemming Bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen en de aansluitende gebiedsbestemming(en) en daarbij aanduidingen opnemen;
  • d. de bestemming Bedrijf wijzigen in een agrarische bedrijfsbestemming, de bestemming Agrarisch - Kwekerij of Agrarisch - Paardenhouderij , indien en voorzover:
    • 1. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
    • 2. wijziging plaatsvindt ten behoeve van de uitplaatsing van een bestaand bedrijf uit (een gebied van 250 m rond) de ecologische hoofdstructuur of uit een voor verzuring gevoelig gebied als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij of uit de invloedssfeer van een Natura2000-gebied ten behoeve van het oplossen van knelpunten (ruimtegebrek, milieuhinder of uitplaatsing), mits:
      • is verzekerd dat het bestemmingsvlak van waaruit de verplaatsing plaatsvindt niet opnieuw kan worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
      • Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch .
11.6.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 11.6.1 onder c genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 3. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 4. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 5. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 6. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 7. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
11.6.3 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

11.6.4 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 12 Bedrijf - Garage

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijf - Garage ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de verkoop, het onderhoud, de reparatie - met uitzondering van plaatwerken en/of spuiten - en de stalling van motorvoertuigen, met dien verstande dat op de bestemmingsvlakken gelegen op de volgende adressen tevens is toegestaan:
    Oosterweg 22   autospuiterij  
  • b. landschappelijke inpassing;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde -, erven, terreinen en parkeervoorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijf - Garage ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

12.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de in 12.2.3 genoemde maxima) mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan en welke legaal tot stand zijn gekomen;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
12.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw.
12.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden in aanvulling op en/of in afwijking van het voorgaande de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 12.4.1 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van bedrijfswoning , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 12.4.1 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van bedrijfswoning , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
12.3 Nadere eisen
12.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
12.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

12.4 Ontheffing van de bouwregels
12.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  • a. 12.2.1 onder e ten behoeve van een grotere maximale oppervlakte, indien en voorzover:
    • 1. het perceel op Bijlage 3  is aangegeven als:
      • singelgebied, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak, indien het perceel is gelegen tussen besloten houtwallen en niet meer dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak indien het perceel is gelegen in een open laagte;
      • veenkoloniaal landschap, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak;
    • 2. ruimtelijke kwaliteitswinst wordt geboekt, waarvan sprake is als aan zoveel mogelijk van de volgende kwaliteitseisen wordt voldaan:
      • in singelgebieden, tussen de besloten houtwallen:
        - herstel of aanleg van singels;
        - voldoende dikte van de singels en voldoende afstand tot de gebouwen in verband met onderhoud;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in singelgebieden, in de open laagtes:
        - de herkenbaarheid van de geleidelijke landschappelijke overgang komt terug;
        - indien het perceel aan de weg ligt is er geen erfafscheiding of een groene natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning; een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - indien het perceel los van de weg ligt: erfafscheiding middels een houtwal of wilde haag; een eventueel hek op de oprit staat op afstand van de openbare weg; rond het huis ligt een tuin, het erf heeft daar geen bedrijfsfunctie; rond de schuur of andere gebouwen ligt het bedrijfsmatig gebruikte erf;
        - buitenopslag is niet toegestaan;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal en architectuur van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in veenkoloniaal landschap:
        - de karakteristiek van de ontginningslijnen wordt versterkt door wonen aan de voorzijde en bedrijfsmatig gebruik aan de achterzijde;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
  • b. 12.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. 12.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning , aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
12.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

12.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

12.5 Wijzigingsbevoegdheid
12.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de bestemming Bedrijf - Garage wijzigen in de bestemming Wonen en de aansluitende gebiedsbestemmingen en daarbij aanduidingen opnemen;
  • b. de bestemming Bedrijf - Garage wijzigen in de bestemming Bedrijf ;
  • c. de bestemming Bedrijf - Garage wijzigen in een agrarische bedrijfsbestemming, indien en voorzover:
    • 1. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
    • 2. wijziging plaatsvindt ten behoeve van de uitplaatsing van een bestaand bedrijf uit (een gebied van 250 m rond) de ecologische hoofdstructuur of uit een voor verzuring gevoelig gebied als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij of uit de invloedssfeer van een Natura2000-gebied ten behoeve van het oplossen van knelpunten (ruimtegebrek, milieuhinder of uitplaatsing), mits:
      • is verzekerd dat het bestemmingsvlak van waaruit de verplaatsing plaatsvindt niet opnieuw kan worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
      • Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch .
12.5.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 12.5.1 onder b genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 3. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 4. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 5. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 6. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 7. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
12.5.3 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

12.5.4 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 13 Bedrijf - Nutsvoorziening

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijf - Nutsvoorziening ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. op het openbare net aangesloten nutsvoorzieningen, zoals transformatoren, gasdrukregel en -meetstations en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  • b. gemalen;
  • c. molens;
  • d. landschappelijke inpassing;
  • e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;

met daarbijbehorende gebouwen - geen bedrijfswoningen zijnde -, bouwwerken, geen gebouw zijnde en terreinen

13.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijf - Nutsvoorziening ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

13.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

13.3 Nadere eisen
13.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
13.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

Artikel 14 Bedrijf - Opslag

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijf - Opslag ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opslag van materialen, met uitzondering van de opslag van gevaarlijke stoffen, alsmede voor:
    Lietsweg 9   sloopbedrijf  
    Zuiderhoeksweg 14   Zand- en grinthandel en kijktuin  
    Verlengde Oosterweg 7   bandenhandel en montage  
    Molenweg 7   handelsonderneming  
    Jonkersweg 2-4   groothandel ijzer/staal/auto's  
  • b. landschappelijke inpassing;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en terreinen.

14.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijf - Opslag ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

14.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de in 14.2.3 genoemde maxima) mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan en welke legaal tot stand zijn gekomen;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
  • i. in afwijking van het bepaalde onder a en d geldt dat indien een kleinere afstand legaal aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan, deze afstand mag worden gehanteerd als minimale afstand voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
14.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het op de plankaart aangegeven aantal;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw.
14.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor een aanbouw, uitbouw en bijgebouw bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 14.4.1  onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 14.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
14.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen die voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
14.3 Nadere eisen
14.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
14.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

14.4 Ontheffing van de bouwregels
14.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 14.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor ontheffing is of wordt verleend als bedoeld in 14.5 , mits dit in overeenstemming is met de in 14.5 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 14.2.1 onder e ten behoeve van een grotere maximale oppervlakte, indien en voorzover:
    • 1. het perceel op Bijlage 3 is aangegeven als:
      • singelgebied, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak, indien het perceel is gelegen tussen besloten houtwallen en niet meer dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak indien het perceel is gelegen in een open laagte;
      • veenkoloniaal landschap, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak;
    • 2. ruimtelijke kwaliteitswinst wordt geboekt, waarvan sprake is als aan zoveel mogelijk van de volgende kwaliteitseisen wordt voldaan:
      • in singelgebieden, tussen de besloten houtwallen:
        - herstel of aanleg van singels;
        - voldoende dikte van de singels en voldoende afstand tot de gebouwen in verband met onderhoud;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in singelgebieden, in de open laagtes:
        - de herkenbaarheid van de geleidelijke landschappelijke overgang komt terug;
        - indien het perceel aan de weg ligt is er geen erfafscheiding of een groene natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning; een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - indien het perceel los van de weg ligt: erfafscheiding middels een houtwal of wilde haag; een eventueel hek op de oprit staat op afstand van de openbare weg; rond het huis ligt een tuin, het erf heeft daar geen bedrijfsfunctie; rond de schuur of andere gebouwen ligt het bedrijfsmatig gebruikte erf;
        - buitenopslag is niet toegestaan;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal en architectuur van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in veenkoloniaal landschap: 
        - de karakteristiek van de ontginningslijnen wordt versterkt door wonen aan de voorzijde en bedrijfsmatig gebruik aan de achterzijde;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
  • c. 14.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 14.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning , aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
14.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

14.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

14.5 Ontheffing van de gebruiksregels
14.5.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.1 onder a ten behoeve van opslag van gevaarlijke stoffen in risicovolle inrichtingen, indien en voor zover binnen de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico van die inrichting geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn toegelaten en het groepsrisico verantwoord kan worden.

14.5.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in Artikel 48 Algemene ontheffingsregels .

14.5.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

14.6 Wijzigingsbevoegdheid
14.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Bedrijf - Opslag wijzigen in de bestemming 'Wonen' en de aansluitende gebiedsbestemmingen en daarbij aanduidingen opnemen.

14.6.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 14.6.1 genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 3. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 4. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 5. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 6. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 7. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
14.6.3 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

14.6.4 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 15 Bos

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bos ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • e. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • g. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere-werken.

15.2 Bouwregels

Op de voor ' Bos ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

15.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 1,50 m mag bedragen.

15.3 Aanlegvergunning
15.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming 'Bos' of bij de aanduiding 'houtsingel' (voor zover van toepassing) en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

15.3.2 Uitzondering

Het in 15.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.
15.4 Uitsluiting tijdelijke ontheffing

In verband met het belang ter bescherming waarvan deze bestemming is opgenomen is het verlenen van een tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan niet toegestaan.

Artikel 16 Detailhandel

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Detailhandel ' aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
16.2 Bouwregels

Op de voor ' Detailhandel ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

16.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de in 16.2.3 genoemde maxima) mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan en welke legaal tot stand zijn gekomen.
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
16.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw.
16.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden in aanvulling op en/of in afwijking van het voorgaande de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 16.4.1 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 16.4.1 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen die voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
16.3 Nadere eisen
16.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
16.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

16.4 Ontheffing van de bouwregels
16.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 16.2.1 onder e ten behoeve van een grotere maximale oppervlakte, indien en voorzover:
    • 1. het perceel op Bijlage 3 is aangegeven als:
      • singelgebied, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak, indien het perceel is gelegen tussen besloten houtwallen en niet meer dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak indien het perceel is gelegen in een open laagte;
      • singelgebied, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak, indien het perceel is gelegen tussen besloten houtwallen en niet meer dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak indien het perceel is gelegen in een open laagte;
      • veenkoloniaal landschap, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak;
    • 2. ruimtelijke kwaliteitswinst wordt geboekt, waarvan sprake is als aan zoveel mogelijk van de volgende kwaliteitseisen wordt voldaan:
      • in singelgebieden, tussen de besloten houtwallen:
        - herstel of aanleg van singels;
        - voldoende dikte van de singels en voldoende afstand tot de gebouwen in verband met onderhoud;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;bedrijfsbebouwing achter de woning;
      • in singelgebieden, in de open laagtes:
        - de herkenbaarheid van de geleidelijke landschappelijke overgang komt terug;
        - indien het perceel aan de weg ligt is er geen erfafscheiding of een groene natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning; een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - indien het perceel los van de weg ligt: erfafscheiding middels een houtwal of wilde haag; een eventueel hek op de oprit staat op afstand van de openbare weg; rond het huis ligt een tuin, het erf heeft daar geen bedrijfsfunctie; rond de schuur of andere gebouwen ligt het bedrijfsmatig gebruikte erf;
        - buitenopslag is niet toegestaan;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal en architectuur van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in veenkoloniaal landschap:
        - de karakteristiek van de ontginningslijnen wordt versterkt door wonen aan de voorzijde en bedrijfsmatig gebruik aan de achterzijde;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
  • b. 16.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. 16.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
16.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

16.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

16.5 Wijzigingsbevoegdheid
16.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Detailhandel wijzigen in de bestemming Wonen en daarbij aanduidingen opnemen, indien en voor zover de detailhandelsactiviteiten feitelijk zijn beëindigd.

16.5.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 16.5.1 genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 3. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 4. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 5. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 6. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 7. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast
16.5.3 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

16.5.4 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 17 Detailhandel - Tuincentrum

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Detailhandel - Tuincentrum ' aangewezen gronden zijn bestemd voor het kweken van en detailhandel in bloemen en planten, waaronder begrepen beplantingsgewassen en detailhandel in tuinartikelen, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
17.2 Bouwregels

Op de voor ' Detailhandel - Tuincentrum ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

17.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de in 17.2.3 genoemde maxima) mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan en welke legaal tot stand zijn gekomen;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
17.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw.
17.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor een aanbouw, uitbouw en bijgebouw bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 17.4.1 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 17.4.1 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
17.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen die voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
17.3 Nadere eisen
17.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
17.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

17.4 Ontheffing van de bouwregels
17.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 17.2.1 onder e ten behoeve van een grotere maximale oppervlakte, indien en voorzover:
    • 1. het perceel op Bijlage 3 is aangegeven als:
      • singelgebied, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak, indien het perceel is gelegen tussen besloten houtwallen en niet meer dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak indien het perceel is gelegen in een open laagte;
      • veenkoloniaal landschap, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak;
    • 2. ruimtelijke kwaliteitswinst wordt geboekt, waarvan sprake is als aan zoveel mogelijk van de volgende kwaliteitseisen wordt voldaan:
      • in singelgebieden, tussen de besloten houtwallen:
        - herstel of aanleg van singels;
        - voldoende dikte van de singels en voldoende afstand tot de gebouwen in verband met onderhoud;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in singelgebieden, in de open laagtes:
        - de herkenbaarheid van de geleidelijke landschappelijke overgang komt terug;
        - indien het perceel aan de weg ligt is er geen erfafscheiding of een groene natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning; een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - indien het perceel los van de weg ligt: erfafscheiding middels een houtwal of wilde haag; een eventueel hek op de oprit staat op afstand van de openbare weg; rond het huis ligt een tuin, het erf heeft daar geen bedrijfsfunctie; rond de schuur of andere gebouwen ligt het bedrijfsmatig gebruikte erf;
        - buitenopslag is niet toegestaan;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal en architectuur van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in veenkoloniaal landschap:
        - de karakteristiek van de ontginningslijnen wordt versterkt door wonen aan de voorzijde en bedrijfsmatig gebruik aan de achterzijde;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
  • b. 17.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. 17.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
17.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

17.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

17.5 Wijzigingsbevoegdheid
17.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Detailhandel - Tuincentrum  wijzigen in de bestemming Wonen en daarbij aanduidingen opnemen, indien en voor zover de detailhandelsactiviteiten feitelijk zijn beëindigd.

17.5.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 17.5.1 genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 3. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 4. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 5. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 6. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 7. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
17.5.3 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

17.5.4 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 18 Horeca

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Horeca ' aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
18.2 Bouwregels

Op de voor ' Horeca ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

18.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke vloeroppervlak (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de in 18.2.3 genoemde maxima) mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het onwerp-bestemmingsplan en welke legaal tot stand zijn gekomen;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
18.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen.
18.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor een aanbouw, uitbouw en bijgebouw bij een bedrijfswoning gelden in aanvulling op en/of in afwijking van het voorgaande de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 18.4.1 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 18.4.1 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning , aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
18.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen die voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
18.3 Nadere eisen
18.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
18.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

18.4 Ontheffing van de bouwregels
18.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 18.2.1 onder e ten behoeve van een grotere maximale oppervlakte, indien en voorzover:
    • 1. het perceel op Bijlage 3 is aangegeven als:
      • singelgebied, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak, indien het perceel is gelegen tussen besloten houtwallen en niet meer dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak indien het perceel is gelegen in een open laagte;
      • veenkoloniaal landschap, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak;
    • 2. ruimtelijke kwaliteitswinst wordt geboekt, waarvan sprake is als aan zoveel mogelijk van de volgende kwaliteitseisen wordt voldaan:
      • in singelgebieden, tussen de besloten houtwallen:
        - herstel of aanleg van singels;
        - voldoende dikte van de singels en voldoende afstand tot de gebouwen in verband met onderhoud;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in singelgebieden, in de open laagtes:
        - de herkenbaarheid van de geleidelijke landschappelijke overgang komt terug;
        - indien het perceel aan de weg ligt is er geen erfafscheiding of een groene natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning; een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - indien het perceel los van de weg ligt: erfafscheiding middels een houtwal of wilde haag; een eventueel hek op de oprit staat op afstand van de openbare weg; rond het huis ligt een tuin, het erf heeft daar geen bedrijfsfunctie; rond de schuur of andere gebouwen ligt het bedrijfsmatig gebruikte erf;
        - buitenopslag is niet toegestaan;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal en architectuur van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in veenkoloniaal landschap:
        - de karakteristiek van de ontginningslijnen wordt versterkt door wonen aan de voorzijde en bedrijfsmatig gebruik aan de achterzijde;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voor-terrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
  • b. 18.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. 18.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
18.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

18.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

18.5 Wijzigingsbevoegdheid
18.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Horeca wijzigen in de bestemming Wonen en daarbij aanduidingen opnemen, indien en voor zover de horecabedrijfsactiviteiten feitelijk zijn beëindigd.

18.5.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 18.5.1 genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 3. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 4. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 5. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 6. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 7. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
18.5.3 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

18.5.4 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 19 Maatschappelijk

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Maatschappelijk ' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
19.2 Bouwregels

Op de voor ' Maatschappelijk ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

19.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke vloeroppervlak (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de in 19.2.3 genoemde maxima) mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan en welke legaal tot stand zijn gekomen;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
19.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw.
19.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor een aanbouw, uitbouw en bijgebouw bij een bedrijfswoning gelden in aanvulling op en/of in afwijking van het voorgaande de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 19.4.1 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning , aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 19.4.1 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen die voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
19.3 Nadere eisen
19.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
19.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

19.4 Ontheffing van de bouwregels
19.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 19.2.1 onder e ten behoeve van een grotere maximale oppervlakte, indien en voorzover is aangetoond dat de maatschappelijke voorziening gebonden is aan het landelijk gebied en de uitbreiding landschappelijk inpasbaar is;
  • b. 19.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. 19.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
19.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

19.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

19.5 Wijzigingsbevoegdheid
19.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Maatschappelijk wijzigen in de bestemming Wonen en daarbij aanduidingen opnemen, indien en voor zover het gebruik ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen feitelijk is beëindigd.

19.5.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 19.5.1 genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 3. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 4. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 5. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 6. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 7. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
19.5.3 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

19.5.4 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 20 Maatschappelijk - Begraafplaats

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Maatschappelijk - Begraafplaats ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;
  • b. landschappelijke inpassing;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, erven, terreinen en parkeervoorzieningen.

20.2 Bouwregels

Op de voor ' Maatschappelijk - Begraafplaats ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

20.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 20 m²;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van beeldende kunstwerken mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
20.3 Nadere eisen
20.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
20.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

Artikel 21 Natuur

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Natuur ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • e. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • f. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'motorcrossterrein' voor een motorcrossterrein;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere-werken.

21.2 Bouwregels

Op de voor ' Natuur ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

21.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat vogelkijkhutten en bunkers die legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan of die op dat moment gebouwd mogen worden, mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 1,50 m mag bedragen.

21.3 Aanlegvergunning
21.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Natuur en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

21.3.2 Uitzondering

Het in 21.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.
21.4 Uitsluiting tijdelijke ontheffing

In verband met het belang ter bescherming waarvan deze bestemming is opgenomen is het verlenen van een tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan niet toegestaan.

21.5 Wijzigingsbevoegdheid
21.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'motorcrossterrein' van de plankaart verwijderen, indien en voor zover het feitelijke gebruik van het terrein als motorcrossterrein is beëindigd.

21.5.2 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 22 Natuur - Agrarisch

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Natuur - Agrarisch ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

waarbij geldt dat gronden die zijn ingericht voor natuur niet mogen worden omgezet in agrarische gronden en dat het gebruik voor agrarische doeleinden respectievelijk natuurdoeleinden geen onevenredige nadelige gevolgen mag hebben voor de andere functie;

  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • e. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  • g. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • h. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere-werken.

22.2 Bouwregels

Op de voor ' Natuur - Agrarisch ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

22.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat stallen, schuren en vogelkijkhutten die legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan of die op dat moment gebouwd mogen worden, mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

22.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
  • b. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.
22.3 Nadere eisen
22.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de landschappelijke en/of de natuurlijke waarden;
  • d. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • e. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
22.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

22.4 Aanlegvergunning
22.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Natuur - Agrarisch of bij de aanduiding 'houtsingel' (voor zover van toepassing) en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

22.4.2 Uitzondering

Het in 22.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.
22.5 Wijzigingsbevoegdheid
22.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Natuur - Agrarisch wijzigen:

  • a. in een agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van wijziging van de vorm van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming, indien en voor zover:
    • 1. de gronden grenzen aan de agrarische bedrijfsbestemming en de wijziging plaatsvindt in dezelfde agrarische bedrijfsbestemming;
    • 2. gelijktijdig de agrarische bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een aansluitende agrarische gebiedsbestemming;
    • 3. de oppervlakte van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming na wijziging niet is vergroot;
  • b. ten behoeve van natuurontwikkeling, met dien verstande dat:
    • 1. grondverwerving plaatsvindt op basis van vrijwilligheid;
    • 2. verhoging van het waterpeil in natuurgebieden pas aan de orde is als grotere aaneengesloten waterhuishoudkundig beheersbare gebieden zijn verworven;
    • 3. verhoging van het waterpeil in natuurgebieden niet mag leiden tot vernatting van aangrenzende landbouwgronden;
    • 4. in beginsel geen hydrologische bufferzones buiten de ecologische hoofdstructuur worden ingesteld;
    • 5. realisatie van de ecologische hoofdstructuur niet mag leiden tot beperkingen op aangrenzende landbouwgronden.
22.5.2 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

22.5.3 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 23 Recreatie - Dagrecreatie

Onderstaande wijziging van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Marum 1 maart 2010 is voor alle voor 'Recreatie - Dagrecreatie' bestemde percelen van toepassing in het bestemmingsplan Buitengebied Marum 1 maart 2010. Behoudens onderstaande wijziging blijven de overige regels van artikel 23 ongewijzigd van toepassing.

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Recreatie - Dagrecreatie ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voor fruitteelt, dagrecreatieve activiteiten met fruit, visvijvers en een kleinschalig   kampeerterrein, alsmede daaraan ondergeschikte horeca uitsluitend ten dienste van de dagrecreatieve activiteiten en het kleinschalige kampeerterrein;
  • b. landschappelijke inpassing;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden zoals die ter plaatse voorkomen;

met daarbijbehorende gebouwen.

23.2 Bouwregels

Op de voor ' Recreatie - Dagrecreatie ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

23.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke oppervlak mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan en welke legaal tot stand zijn gekomen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen in het bestemmingsvlak aan de Halbe Wiersemaweg niet meer mag bedragen dan 1.285 m2, exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
23.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw.
23.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor een aanbouw, uitbouw en bijgebouw bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 23.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van bedrijfswoning , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 23.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
23.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
23.3 Nadere eisen
23.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
23.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

23.4 Ontheffing van de bouwregels
23.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 23.2.1 onder c indien dit past in een stedenbouwkundig verantwoorde invulling van het bouwperceel;
  • b. 23.2.1 onder e en de genoemde maximale oppervlakte vergroten, indien en voorzover is aangetoond dat de uitbreiding landschappelijk inpasbaar is;
  • c. 23.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 23.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in 1 bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
23.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

23.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

23.5 Aanlegvergunning
23.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Recreatie - Dagrecreatie en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

23.5.2 Uitzondering

Het in 23.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 24 Recreatie - Verblijfsrecreatie

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Recreatie - Verblijfsrecreatie ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsmatig geëxploiteerde kampeerterreinen voor toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren, trekkershutten en tenthuisjes, met dien verstande dat:
    • 1. op de aan de volgende adressen gelegen bestemmingsvlakken ook stacaravans en chalets zijn toegestaan:
      • Kloosterweg 1 te Marum;
      • Roordaweg 3a te Niebert;
    • 2. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 groepsaccommodatie is toegestaan;
    • 3. op het aan het volgende adres gelegen bestemmingsvlak ook 1 appartementengebouw is toegestaan:
      • Jonkersvaart 10 te Jonkersvaart;
    • 4. op de aan de volgende adressen gelegen bestemmingsvlakken recreatiewoningen, voorzover bestaand op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn toegestaan:
      • Noorderweg 35, Boerakker;
      • Hamrik 17, Marum;
      • Postdijk 11 t/m 25, Marum;
  • b. daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen detailhandel, horeca(bedrijf) en dienstverlenende bedrijven, een en ander uitsluitend of in hoofdzaak ten dienste van de verblijfsrecreatieve voorzieningen en dagrecreatieve voorzieningen;
  • c. landschappelijke inpassing;
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

24.2 Bouwregels

Op de voor ' Recreatie - Verblijfsrecreatie ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

24.2.1 Gebouwen

Voor alle gebouwen geldt dat deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 Algemene bouwregels ;

24.2.2 Gebouwen ten behoeve van voorzieningen

Voor gebouwen ten behoeve van voorzieningen, met uitzondering van een bedrijfswoning en daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen.
24.2.3 Trekkershutten en tenthuisjes

Voor trekkershutten en tenthuisjes gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een trekkershut of tenthuisje mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  • b. vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,80 m bedragen;
24.2.4 Stacaravans

Voor stacaravans gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een stacaravan inclusief aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 40 m2 bedragen;
  • b. vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,80 m bedragen.
24.2.5 Chalets

Voor chalets gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een chalet inclusief aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 70 m2 bedragen;
  • b. vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,80 m bedragen.
24.2.6 Recreatiewoningen

Voor recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. recreatiewoningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  • b. de onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen mag niet minder bedragen dan 10 m;
  • c. de oppervlakte van een recreatiewoning inclusief aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 70 m2 bedragen;
  • d. vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  • e. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.
24.2.7 Groepsaccommodatie

Voor kamphuis/groepsaccommodatie gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer dan 200 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen.
24.2.8 Appartementengebouw

Voor een appartementengebouw gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 270 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.
24.2.9 Bedrijfwoningen

Voor bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte mag niet meer dan 120 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3,50 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 9 m bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen,

tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte of een afwijkende dakhelling aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte, hogere goothoogte, hogere bouwhoogte of afwijkende dakhelling als maximum geldt voor dat gebouw.

24.2.10 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor een aanbouw, uitbouw en bijgebouw bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 24.4.1 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning , aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 24.4.1 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
24.2.11 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van verkeers-, sport- en spelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een uitkijktoren op het perceel Jonkersvaart 10 mag niet meer dan 8 m bedragen.
24.3 Nadere eisen
24.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • f. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • g. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
24.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

24.4 Ontheffing van de bouwregels
24.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 24.2.2 onder a en toestaan dat voor de gebouwen een maximaal te bebouwen oppervlak van ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak wordt benut;
  • b. 24.2.9 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
24.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

24.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

24.5 Specifieke gebruiksregel

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van recreatiewoningen, kamphuis/groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor permanente bewoning.

24.6 Aanlegvergunning
24.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie of bij de aanduiding 'houtsingel' (voor zover van toepassing) en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

24.6.2 Uitzondering

Het in 24.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

24.7 Wijzigingsbevoegdheid
24.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen aanduidingen opnemen die de bouw van recreatiewoningen mogelijk maakt, met dien verstande dat:

  • a. het aantal niet meer dan 10 bedraagt;
  • b. uit een bedrijfsplan is gebleken dat sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie;
  • c. permanente bewoning niet is toegestaan.
24.7.2 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

24.7.3 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 25 Sport

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Sport ' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen, met daarbij behorende gebouwen - geen bedrijfswoningen zijnde - en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

25.2 Bouwregels

Op de voor ' Sport 'aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

25.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • d. het gezamenlijke bebouwde oppervlak mag niet meer bedragen dan het bestaand oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan en welke legaal tot stand zijn gekomen;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
25.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
25.3 Nadere eisen
25.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
25.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

25.4 Ontheffing van de bouwregels
25.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 25.2.1 onder d en genoemde maximale oppervlakte vergroten, indien en voorzover is aangetoond dat de sportvoorziening gebonden is aan het landelijk gebied en de uitbreiding landschappelijk inpasbaar is.
25.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

25.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

Artikel 26 Sport - Manege

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Sport - Manege ' aangewezen gronden zijn bestemd voor een manege, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven en gronden, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 manege is toegestaan;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • c. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • d. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  • e. de gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2;
  • f. de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • g. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige horeca ten dienste van de manege.
26.2 Bouwregels

Op de voor ' Sport - Manege ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

26.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 45 ;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de in 26.2.3 genoemde maxima) mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpplan en welke legaal tot stand zijn gekomen;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • i. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing.
26.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het op de plankaart aangegeven aantal;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw.
26.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor een aanbouw, uitbouw en bijgebouw bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 26.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 26.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
26.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
26.3 Nadere eisen
26.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
26.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

26.4 Ontheffing van de bouwregels
26.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 26.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor ontheffing is of wordt verleend als bedoeld in 26.5 , mits dit in overeenstemming is met de in 26.5 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 26.2.1 onder e genoemde maximale oppervlakte te vergroten, indien en voorzover:
    • 1. het perceel op Bijlage 3 is aangegeven als:
      • singelgebied, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak, indien het perceel is gelegen tussen besloten houtwallen en niet meer dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak indien het perceel is gelegen in een open laagte;
      • veenkoloniaal landschap, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 20% van het bestaande bebouwde bedrijfsoppervlak;
    • 2. ruimtelijke kwaliteitswinst wordt geboekt, waarvan sprake is als aan zoveel mogelijk van de volgende kwaliteitseisen wordt voldaan:
      • in singelgebieden, tussen de besloten houtwallen:
        - herstel of aanleg van singels;
        - voldoende dikte van de singels en voldoende afstand tot de gebouwen in verband met onderhoud;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in singelgebieden, in de open laagtes:
        - de herkenbaarheid van de geleidelijke landschappelijke overgang komt terug;
        - indien het perceel aan de weg ligt is er geen erfafscheiding of een groene natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning; een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - indien het perceel los van de weg ligt: erfafscheiding middels een houtwal of wilde haag; een eventueel hek op de oprit staat op afstand van de openbare weg; rond het huis ligt een tuin, het erf heeft daar geen bedrijfsfunctie; rond de schuur of andere gebouwen ligt het bedrijfsmatig gebruikte erf;
        - buitenopslag is niet toegestaan;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal en architectuur van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
      • in veenkoloniaal landschap:
        - de karakteristiek van de ontginningslijnen wordt versterkt door wonen aan de voorzijde en bedrijfsmatig gebruik aan de achterzijde;
        - geen erfafscheiding of een groene, natuurlijke erfafscheiding; als een hek nodig is dan achter de woning;
        - een tuin aan de straat;
        - een inrit (verharding) is maximaal 4 m breed in de eerste 5 m achter de erfgrens; daarachter is minder dan 30% verhard in het voorterrein (het deel van het perceel voor en naast de woning);
        - opslag uit het zicht, achter op het erf, af te schermen met een houtsingel of houtwal in dwarsrichting;
        - maximaal 1 reclamebord aanwezig is van maximaal 1,5 m2 groot en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
        - maximaal 1 vlag aanwezig is;
        - bedrijfsbebouwing achter de woning;
        - schaal, architectuur en materiaal van de woning en het bedrijfsgebouw zijn op elkaar afgestemd en verhouden zich goed tot de omgeving;
  • c. 26.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 26.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2.
26.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

26.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

26.5 Onheffing van de gebruiksregels
26.5.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 26.1 ten behoeve van agrarisch verwante neventakken, zoals loonbedrijven, agrarische hulpbedrijven, kaasmakerijen, ijsmakerijen, bijenhouderijen, dierenpensions, veehandelsbedrijven, hooi- en stro-opslagbedrijven, zorgboerderijen, met dien verstande dat:
    • 1. de neventakken worden ondergebracht in bestaande bedrijfsgebouwen, die ten behoeve daarvan mogen worden verbouwd;
    • 2. niet meer dan 200 m2 mag worden aangewend ten behoeve van de neventakken (exclusief de kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen als bedoeld in 26.1  onder e en de bed & breakfast als bedoeld in 26.1 onder f;
  • b. 26.1 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met de manege;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan.
26.5.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

26.5.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

26.6 Aanlegvergunning
26.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Sport - Manege en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

26.6.2 Uitzondering

Het in 26.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

26.7 Wijzigingsbevoegdheid
26.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de bestemming Sport - Manege wijzigen in de bestemming Wonen en de aansluitende gebiedsbestemming(en) en daarbij aanduidingen opnemen, indien het bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van reële bedrijfsvoering;
  • b. de bestemming Sport - Manege wijzigen in agrarische bedrijfsbestemming, indien en voorzover:
    • 1. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
    • 2. wijziging plaatsvindt ten behoeve van de uitplaatsing van een bestaand bedrijf uit (een gebied van 250 m rond) de ecologische hoofdstructuur of uit een voor verzuring gevoelig gebied als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij of uit de invloedssfeer van een Natura2000-gebied ten behoeve van het oplossen van knelpunten (ruimtegebrek, milieuhinder of uitplaatsing), mits:
      • is verzekerd dat het bestemmingsvlak van waaruit de verplaatsing plaatsvindt niet opnieuw kan worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
      • Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
  • c. de bestemming Sport - Manege wijzigen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met de bedrijfswoning;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • d. de bestemming Sport - Manege wijzigen ten behoeve van bedrijven zoals genoemd in de Bijlage 2 Bedrijvenlijst , binnenopslag, sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en met het buitengebied samenhangende educatieve functies;
  • e. de bestemming Sport - Manege wijzigen ten behoeve van dierenpensions/hondenkennels, hoveniersbedrijven, dierenklinieken, mits het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en/of de bestemming Agrarisch met ;
  • f. de bestemming Sport - Manege wijzigen in de bestemming Agrarisch - , mits uit een bedrijfsplan is gebleken dat de bestaande bebouwde oppervlakte niet toeneemt en het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en/of de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur ;
  • g. de bestemming Sport - Manege wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling, indien en voorzover het bedrijf is of wordt verplaatst ten behoeve van de (te realiseren) ecologische hoofdstructuur.
26.7.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 26.7.1 onder a genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen meerdere woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte;
    • 2. de karakteristiek van de bebouwing en het erf niet mogen worden aangetast;
    • 3. de verkeersinfrastructuur een toename van het aantal woningen moet toelaten;
    • 4. de toename van het aantal woningen niet mag leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking);
    • 5. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 130 m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen in totaal niet meer mag bedragen dan 400 m2, welke bijgebouwen moeten zijn ondergebracht in één gebouw; deze regeling wordt bij de wijziging vastgelegd;
    • 6. bedrijfsgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bedrijfsgedeelte, dienen te worden gesloopt, indien en voor zover de staat van onderhoud van deze gebouwen en de daarmee verband houdende uiterlijke verschijningsvorm ervan niet in overeenstemming zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit, dan wel in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
    • 7. waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
26.7.3 Voorwaarden wijziging andere functie

Toepassing van de in 26.7.1 onder c, d en e genoemde bevoegdheden vindt plaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. hergebruik of nieuwbouw is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tot 500 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik diezelfde hoeveelheid;
      • bij nieuwbouw tenminste tweemaal zoveel;
    • 2. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 500 en 750 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste tweemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste driemaal zoveel;
    • 3. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 750 en 1.000 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste driemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste viermaal zoveel;
    • 4. bij toepassing van het voorgaande geldt dat:
      • waardevolle bebouwing niet mag mogen worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken.
      • bij de berekening de oppervlakte van de bedrijfswoning en 80 m2 aan bijgebouwen buiten beschouwing wordt gelaten;
  • b. bij de nieuwe functie mag uitsluitend worden gewoond indien een voormalige bedrijfswoning aanwezig is; in dat geval mag de woonfunctie uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast;
  • d. de karakteristiek van de bebouwing en het erf mogen niet worden aangetast;
  • e. de verkeersinfrastructuur moet een toename van de nieuwe functie toelaten;
  • f. de nieuwe functie mag niet leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking).
26.7.4 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

26.7.5 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 27 Verkeer - 1

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer - 1 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het vervoer over de weg;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' voor de verkoop van motorbrandstoffen, waaronder begrepen lpg met een doorzet van niet meer dan 1.500 m3 per jaar en detailhandel in weggebonden artikelen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg' voor een lpg-vulpunt;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - reservoir lpg' voor een ondergronds lpg-reservoir;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg' voor een afleverzuil lpg;
  • f. waterlopen;

met daarbij behorende gebouwen, zoals bushaltes, bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, fietspaden, bermen en bermsloten, taluds, ongelijkvloerse kruisingen, faunapassages, carpoolplaatsen, parkeer- en groenvoorzieningen.

27.2 Bouwregels

Op de voor ' Verkeer - 1 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

27.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen mag niet meer bedragen dan 770 m2;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen en detailhandel in weggebonden artikelen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. de bouwhoogte van bushaltes en andere wachtruimtes mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de oppervlakte van bushaltes en andere wachtruimtes mag niet meer bedragen dan 50 m2.
27.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen.

27.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het aanleggen van een weg, bestaande uit meer dan twee maal twee rijstroken.

Artikel 28 Verkeer - 3

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' zijn de regels van artikel 24 van het bestemmingsplan Buitengebied Marum 1 maart 2010 van toepassing.

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer - 3 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het vervoer over de weg;
  • b. waterlopen;

met daarbij behorende gebouwen, zoals bushaltes, bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, fietspaden, bermen en bermsloten, taluds, ongelijkvloerse kruisingen, faunapassages, carpoolplaatsen, parkeer- en groenvoorzieningen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen niet is toegestaan.

28.2 Bouwregels

Op de voor ' Verkeer - 3 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

28.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bushaltes en andere wachtruimtes mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de oppervlakte van bushaltes en andere wachtruimtes mag niet meer bedragen dan 50 m2.
28.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen.

28.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het aanleggen van een weg, bestaande uit meer dan twee rijstroken.

Artikel 29 Verkeer - 4

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer - 4 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het vervoer over de weg;
  • b. waterlopen;

met daarbij behorende gebouwen, zoals bushaltes, bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, fietspaden, bermen en bermsloten, taluds, ongelijkvloerse kruisingen, faunapassages, carpoolplaatsen, parkeer- en groenvoorzieningen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen niet is toegestaan.

29.2 Bouwregels

Op de voor ' Verkeer - 4 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

29.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bushaltes en andere wachtruimtes mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de oppervlakte van bushaltes en andere wachtruimtes mag niet meer bedragen dan 50 m2.
29.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen.

29.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het aanleggen van een weg, bestaande uit meer dan twee rijstroken.

Artikel 30 Water

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Water ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kanalen, vaarten, plassen, waterbergingen, watergangen, voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. oeverstroken;
  • c. de recreatie- en beroepsvaart;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' voor woonschepen, waarbij geldt dat indien op de plankaart geen aantal is opgenomen 1 woonschip is toegestaanen;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen, sluizen en beschoeiingen.

30.2 Bouwregels

Op de voor ' Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

30.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van scheepvaarttekens, bruggen, sluizen en daarmee gelijk te stellen kunstwerken niet meer mag bedragen dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 2,5 m;
  • c. de bouw van aanlegsteigers en vissteigers niet is toegestaan.
30.3 Ontheffing van de bouwregels
30.3.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 30.2.1 onder c ten behoeve van de bouw van aanlegsteigers, mits:

  • a. de lengte van de aanlegsteiger, gemeten evenwijdig aan de oever, niet meer dan 20 m bedraagt;
  • b. de breedte van de aanlegsteiger, gemeten haaks op de oever, niet meer dan 2 m bedraagt;
  • c. geen gevaar ontstaat voor de recreatie- en beroepsvaart.
30.3.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

30.3.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

30.4 Specifieke gebruiksregel

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het aanleggen of laten aanleggen van woonschepen, behalve ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats'.

Artikel 31 Wonen

Onderstaande wijzigingen zijn van toepassing op de percelen die in deze herziening binnen de bestemming 'Wonen' worden voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm', alsmede de daarnaast specifiek voor percelen doorgevoerde wijziging in de regels. Behoudens onderstaande wijzigingen blijven de overige regels van artikel 31 ongewijzigd van toepassing.

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • d. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  • e. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van hobbymatig agrarisch en voor bestaand agrarisch gebruik door derden;
  • f. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
  • g. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van hobbymatig agrarisch en voor bestaand agrarisch gebruik door derden;
  • h. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van het hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
    • 3. buitenopslag niet is toegestaan;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' op de bestemmingsvlakken gelegen op de volgende adressen tevens de volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan tot de aangegeven oppervlakte in m2:

Carolieweg 10   Interieurbouw   77  
Haarsterweg 27   Medische praktijk   135  
Haarsterweg 38   Recreatieboerderij   1120  
Houtwal 38   Rustpunt en verkoop fruit en groente   18  
Houtwal 44   Gastouderopvang   38  
Jan Gosseswijk 31   Kweek en verkoop van siergrassen   100  
Jonkersvaart 12   Handel in watersportartikelen met winkel   550  
Jonkervaart 31   Cursusruimte   56  
Jonkersvaart 37   Kwekerij/verkoop tuinplanten   130  
Jonkersvaart 72   Metaalbewerkings- / lasbedrijf   280  
Molenweg 13  
Molenweg 13  
Molenweg 13   Schildersbedrijf   285  
Munnikeweg 13   zorgboerderij   200  
     
Nieuweweg 19a   Vouwwagens   325  
Nieuweweg 38   Handel in onderdelen witgoed en accu's   250  
Noorderweg 17   Cafébedrijf   59  
Oudeweg 15   Museum en bezoekerscentrum   300  
Oudeweg 17   Museum   700  
Oudeweg 17a   Erfgoedlogies   200  
Keuningsweg 3   In- en verkoop van auto's   50  
Keuningsweg 23a   Detailhandel   50  
Lietsweg 6   Training en begeleiding loopbaan en persoonlijke effectiviteit   160  
Roordaweg 2   Fietsenverhuur   124  
't Pad 15   Museum   400  
't Pad 19   Hondenkennel- en fokkerij   100  
Willemstad 2   Hondenkennel   300  

  • j. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' de gronden mede zijn bestemd voor een windturbine;
  • k. het woonhuis en/of een aan het woonhuis aangebouwd bijgebouw mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2, waarbij ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm", het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de cultuurhistorisch waardevolle woonhuizen wordt nagestreefd, zoals die zijn beschreven in Bijlage 5.
31.2 Bouwregels

Op de voor ' Wonen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

31.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie en van het bepaalde in Artikel 45 ;

31.2.2 Hoofdgebouwen in casu woonhuizen

Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woonhuizen niet meer dan het aangegeven aantal mag bedragen en dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' de aaneengebouwde woonhuizen niet mogen worden vervangen door vrijstaande woonhuizen;
  • b. het woonhuis wordt gebouwd binnen een zone van 20 m diep, gemeten vanuit de voorgevel zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan of het verlengde daarvan;
  • c. de grondoppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m2;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw aanwezig was dat voor een diepte van meer dan 20 m als woonhuis werd gebruikt, deze grotere diepte als maximale zone, gemeten vanaf de voorgevel geldt;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder c tot en met f geldt, indien een grotere oppervlakte, een hogere goothoogte, een hogere bouwhoogte of een andere dakhelling aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte of dakhelling voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw als maximale oppervlakte, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale of maximale dakhelling geldt;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder c tot en met h gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm' de volgende bouwregels:
    • 1. een waardevolle hoofdvorm zal binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm' worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte, goothoogte en dakhelling van een waardevolle hoofdvorm zal ten minste en ten hoogste de bestaande oppervlakte, goothoogte, nokrichting en dakhelling bedragen.

31.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Voor een aanbouw, uitbouw en bijgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 31.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 31.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 180 m2, met dien verstande dat indien nevenactiviteiten zijn toegestaan, de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan de in 31.1 genoemde oppervlakte;
  • e. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing;
  • f. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • h. in afwijking van het bepaalde in a tot en met g geldt, indien een kleinere afstand, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder a geldt ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' dat geen relatie met de voorgevel van het woonhuis is vereist.
31.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte van erfscheidingen niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 2,50 m bedragen;
  • d. in afwijking van het voorgaande mag de hoogte van een windturbine ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' niet meer bedragen dan 15 m.
31.3 Nadere eisen
31.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'.
31.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 50.1 van toepassing.

31.4 Ontheffing van de bouwregels
31.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 31.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor ontheffing is of wordt verleend als bedoeld in 31.5 , mits dit in overeenstemming is met de in 31.5 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 31.2.2 onder a en toestaan dat een karakteristiek pand met een omvang van minimaal 1.000 m3 wordt verbouwd ten behoeve van twee woningen, waarbij geen vergroting mag plaatsvinden van het bouwvolume;
  • c. 31.2.2 onder a en toestaan dat een karakteristiek pand met een omvang van minimaal 1.500 m3 wordt verbouwd ten behoeve van drie woningen, waarbij geen vergroting mag plaatsvinden van het bouwvolume;
  • d. 31.2.2 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2;
  • e. 31.2.2 onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. 31.2.3 onder c ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere aanbouwen, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 50 m2, door één of meerdere aanbouwen, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    • 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 50 m2 tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2
  • g. 31.2.3 onder c ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere vrijstaande bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 130 m2, door één of meerdere vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    • 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 130 m2 tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere bovenop de 130 m2;
  • h. 31.2.3 onder c ten behoeve van extra vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van landschaps- en/of natuurbeheer, waarvan de continuïteit aannemelijk is gemaakt, en ten behoeve van het hobbymatig houden van schapen en/of geiten, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen niet meer bedraagt dan 260 m2;
  • i. 31.2.2 onder i en toestaan dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de waardevolle hoofdvorm, mits:
      • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm van het cultuurhistorisch waardevolle boerderijpand;
  • j. 31.2.2 onder i en toestaan dat wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van een waardevolle hoofdvorm, mits:
    • 1. er vanuit architectonisch oogpunt een hoogwaardige versterking van de ruimtelijke kwaliteit en het omgevingsbeeld wordt bewerkstelligd;
    • 2. de bouwhoogte van het gebouw ten hoogste 12,00 m zal bedragen en het woonhuis zal worden voorzien van een kap;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

31.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

31.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

31.5 Ontheffing van de gebruiksregels
31.5.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 31.1 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
  • b. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • d. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
  • e. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met de woning;
  • f. permanente bewoning niet is toegestaan.
31.5.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

31.5.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

31.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

31.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het gedeeltelijk verwijderen van de waardevolle hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm";

31.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 31.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • het normale onderhoud betreffen;
  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

31.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, indien:

  • het delen van een gebouw betreft die op zichzelf niet karakteristiek zijn en waarbij door verwijdering daarvan de waardevolle hoofdvorm of de karakteristieke waarden van het gebouw niet onevenredig wordt aangetast
  • toepassing wordt gegeven aan de afwijkingen genoemd in 31.4.1 onder i en/of j.
31.7 Wijzigingsbevoegdheid
31.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen in een agrarische bedrijfsbestemming of in de bestemming Agrarisch - Kwekerij of Agrarisch - Paardenhouderij met dien verstande dat:

  • a. sprake moet zijn van een volwaardig en toekomstgericht bedrijf, welke kwalificaties door middel van een bedrijfsplan aannemelijk moeten zijn gemaakt;
  • b. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex moet betreffen, dat in het vorige bestemmingsplan een agrarische bestemming had;
  • c. het bestemmingsvlak moet grenzen aan de bestemming Agrarisch .

31.7.2 Wijziging situering aanduiding waardevolle hoofdvorm

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" qua situering wordt gewijzigd.

31.7.3 WIjziging verwijderen aanduiding waarvolle hoofdvorm

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" wordt verwijderd, mits:

  • a. de waardevolle hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of
  • b. de waardevolle hoofdvorm niet in redelijkheid te handhaven is;
  • c. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de Bouwregels voor hoofdgebouwen van toepassing zijn;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

31.7.4 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

31.7.5 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 32 Leiding - Gas

32.1 Bestemmingsomschrijving (31a.1.)

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een belemmeringenstrook ten behoeve van een hoofdgastransportleiding en het onderhoud en beheer daarvan;
  • b. de aanleg en instandhouding van een afsluitervoorziening ten behoeve van een aardgastransportleiding;

met de daarbijbehorende:

  • c. veiligheidszones;
  • d. andere bouwwerken.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.

32.2 Bouwregels
32.2.1 Gebouwen en overkappingen

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen zullen op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

32.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4,00 m.
32.2.3 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige andere bouwwerken geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
32.3 Afwijken van de bouwregels
32.3.1 Gebouwen en andere bouwwerken

Mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, kan met een vergunning worden afgeweken van het bepaalde in 32.2.1 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de bouw mogelijk is;
  • b. een positief advies van de brandweer is verkregen.
32.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het langdurig of permanent opslaan van goederen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
32.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het in de grond brengen van voorwerpen, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanbrengen en rooien van bomen en andere beplantingen die diep wortelen of kunnen wortelen.
32.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in 32.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
32.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.

32.6 Wijzigingsbevoegdheid
32.6.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Leiding - Gas' ter plaatse wordt verwijderd, mits:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 33 Leiding - Hoogspanningsverbinding

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Hoogspanningsverbinding ' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:

  • a. ter plaatse en in de directe nabijheid van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' voor leidingen ten behoeve van het transport van elektriciteit;
  • b. de bescherming van de leidingen ten behoeve van het transport van elektriciteit,

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen.

33.2 Bouwregels

Op de tot ' Leiding - Hoogspanningsverbinding ' aangewezen gronden:

  • a. mag niet worden gebouwd ten dienste van de basisbestemming;
  • b. mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd ten dienste van de hoogspanningsleiding, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 40 m mag bedragen.
33.3 Ontheffing van de bouwregels
33.3.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 33.2  onder a en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de basisbestemming.

33.3.2 Afwegingskader

Een in 33.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend indien uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat daartegen met het oog op het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding(en) en/of het aspect veiligheid geen bezwaar bestaat.

33.3.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 48.2 vermelde voorbereidingsprocedure.

Artikel 34 Waarde - Archeologie 3

34.1 Bestemmingsomscrhrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' prevaleert.
34.2 Bouwregels
34.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2
  • a. Op of in de in 34.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 34.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 50 m2.
34.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 34.2.1  ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin;
  • b. er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 34.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria;
  • c. voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 34.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
34.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 34.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 50 m2 bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
34.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.


Voor zover de in lid 34.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 34.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.


Het in lid 34.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.


De in lid 34.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.


Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 34.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

34.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd:

  • a. indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden;
  • b. voor gronden die ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.

Artikel 35 Waarde - Archeologie 4

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (hoge of specifieke (beekdal)) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' prevaleert.
35.2 Bouwregels
35.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2
  • a. Op of in de in 35.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 35.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 500 m2.
35.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 35.2.1  (32b.2.1.) ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.

  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 35.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.

  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 35.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
35.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
35.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
35.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 35.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m2 bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
35.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 35.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 35.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 35.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 35.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 35.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

35.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 36 Waarde - Archeologie 5

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert.
36.2 Bouwregels
36.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m2
  • a. Op of in de in 36.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 36.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 1000 m2.
36.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 36.2.1  ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.

  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 36.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.

  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 36.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
36.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
36.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
36.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 36.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1000 m2 bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
36.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 36.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 36.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 36.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 36.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 36.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

36.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  • c. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 37 Waarde - Archeologie 6

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (lage) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' prevaleert.
37.2 Bouwregels
37.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5000 m2
  • a. Op of in de in 37.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 37.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 5000 m2.
37.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 37.2.1  ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.

  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 37.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.

  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 37.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
37.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

 

Artikel 38 Waarde - Besloten gebied

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Besloten gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van besloten gebied met houtsingelstructuur, de pingoruïnes en de daarbij behorende (opstrekkende) verkaveling.

38.2 Aanlegvergunning
38.2.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Waarde - Besloten gebied en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

38.2.2 Uitzondering

Het in 38.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 39 Waarde - Natuur en Landschap

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Natuur en Landschap ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden die gebonden zijn aan de waterlopen en zoals deze tot uitdrukking komen in het profiel en de geomorfologie van de waterloop.

39.2 Aanlegvergunning
39.2.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Waarde - Natuur en Landschap en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

39.2.2 Uitzondering

Het in 39.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 40 Waarde - Open gebied

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Open gebied ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van grootschalige open weidegebieden met een dicht slotenstelsel en een hoge grondwaterstand.

40.2 Aanlegvergunning
40.2.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1  genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Waarde - Open gebied en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

40.2.2 Uitzondering

Het in 40.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 41 Waarde - Pingoruïne

41.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Pingoruïne' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de aanwezigheid en herkenbaarheid van de pingoruïnes.

41.2 Aanlegvergunning
41.2.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1  genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Waarde - Pingoruïne en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

41.2.2 Uitzondering

Het in 41.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 42 Waarde - Rijksmonument

42.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Rijksmonument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van rijksmonumenten.

42.2 Bouwregels

Voor het (ver)bouwen van bouwwerken is in de meeste gevallen een vergunning noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Marum te worden ingediend.

42.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is in de meeste gevallen een vergunning noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Marum te worden ingediend.

Artikel 43 Waarde - Verkaveling

43.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Verkaveling'aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de kenmerkende (opstrekkende) verkaveling.

43.2 Aanlegvergunning
43.2.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Waarde - Verkaveling en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.

43.2.2 Uitzondering

Het in 43.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 44 Anti-dubbeltelregel

44.1 Grond

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

44.2 Woningen

Bij de beoordeling van een bouwaanvraag voor een (agrarische) bedrijfswoning worden mede in aanmerking genomen bestaande woningen welke als (agrarische) bedrijfswoning zijn gebouwd of als zodanig in gebruik zijn geweest. Ook bedrijfswoningen die ten gevolge van verkoop, verhuur, bedrijfssplitsing of andere transacties niet meer als (agrarische) bedrijfswoning fungeren, worden daartoe gerekend.

Artikel 45 Algemene bouwregels

45.1 Bebouwingsgrenzen
45.1.1 Afstand tot wegas

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen bij de bouw van gebouwen de volgende afstanden tot de as van de weg in acht te worden genomen:

  • wegen met de bestemming Verkeer - 1 100 meter
  • wegen met de bestemming Verkeer - 3 30 meter
  • wegen met de bestemming Verkeer - 4 15 meter
  • wegen in overige bestemmingen 10 meter
45.1.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouder kunnen ontheffing te verlenen van het bepaalde in 45.1.1 , indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.

45.2 Geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  • a. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  • b. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.

45.3 Onderzoek archeologie

Indien gebouwen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 worden gerealiseerd, dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat daartegen uit oogpunt van bescherming van archeologische waarde geen bezwaar bestaat.

45.4 Reclamemasten

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen.

45.5 Lichtmasten

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat lichtmasten:

  • a. niet mogen worden opgericht binnen een afstand van 100 m van de bestemmingen Bos , Natuur en Natuur - Agrarisch ;
  • b. een bouwhoogte mogen hebben van niet meer dan 6 m.

Artikel 46 Algemene gebruiksregels

46.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitvoeren van de in de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunningen  genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "S" is vermeld;
  • b. het uitvoeren van de in de Bijlage 1  genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover deze de aan de gronden toegekende te behouden en/of te beschermen waarden onevenredig aantasten dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig verkleinen;
  • c. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor de opslag van hooibalen buiten de agrarische bedrijfsbestemming;
  • d. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  • e. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, renbaan of menterrein, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  • f. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van boerderijkamers, recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor permanente bewoning;
  • i. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning; het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • j. het gebruiken of laten gebruiken van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor bewoning door een ander huishouden dan het huishouden dat de woning bewoond.
46.2 Toegestaan gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het uitvoeren van de in de Bijlage 1  genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "T" is vermeld;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist en deze is verleend;
  • c. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen.
  • d. het tijdelijk gebruiken van de gronden voor doorloopstallen;
  • e. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
46.3 Afwijking van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 46.1 onder i in die zin dat bestaande vrijstaande bijgebouwen bij woonhuizen en bij bedrijfswoningen worden gebruikt voor bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. het gebruik van ondergeschikte betekenis is;
  • b. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. er voldoende parkeergelegenheid is voor de gasten op het eigen erf;
  • e. de gebruiksoppervlakte voor de bed & breakfast ten hoogste 50 m² bedraagt;
  • f. er geen kookgelegenheid (keuken) ten behoeve van de bed & breakfast aanwezig is;
  • g. de bed & breakfast qua bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als zelfstandige woning;
  • h. permanente bewoning niet is toegestaan.
46.4 Afstemmingsregel

Indien in de Bijlage 1  voor bepaalde gronden een "S" en/of een "A" en/of een "T" zijn vermeld, geldt dat het meeste belang wordt toegekend aan respectievelijk de "S", de "A" en de "T".

46.5 Afwegingskader aanlegvergunning

De uitvoering van de in Bijlage 1 genoemde aanlegvergunningplichtige werken en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind.

46.6 Onderzoek archeologie

Indien bodembewerkingen dieper dan 0,4 m plaatsvinden over een oppervlakte van meer dan 100 m2, dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat daartegen uit oogpunt van bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarde geen bezwaar bestaat.

Artikel 47 Algemene aanduidingsregels

47.1 milieuzone - bosontwikkeling

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bosontwikkeling' zijn de gronden bestemd voor houtteelt en de aanleg van nieuw bos.

47.2 veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gerealiseerd, tenzij ze behoren tot de inrichting waartoe het lpg-vulpunt behoort.

47.2.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'

  • a. wijzigen, indien en voor zover het lpg-vulpunt is verplaatst naar een locatie waardoor het groepsrisico wordt verkleind;
  • b. verwijderen, indien en voor zover het lpg-vulpunt feitelijk is verwijderd.
47.3 veiligheidszone - mijnbouw

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - mijnbouw' mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

Artikel 48 Algemene ontheffingsregels

48.1 Ontheffingsbevoegdheid
48.1.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, en met uitzondering van de hoogte van windmolens, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  • g. de bestemmingsregels ten behoeve van tijdelijk kamperen in groeps- of verenigingsverband met een duur van niet meer dan 10 dagen (opbouw- en afbreekdagen daaronder begrepen);
  • h. de bestemmingsregels ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen, evenwel met uitzondering van stacaravans;
  • i. de bestemmingsregels ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. voor wat betreft de situering van de paardenbak geldt dat:
      • deze enkel voor eigen gebruik dient;
      • de paardenbak dient te worden geplaatst op een bestemmingsvlak waar sprake is van een woon- of agrarische functie (niet zijnde een recreatiewoning) en wel achter de voorgevelrooilijn van de bebouwing, dan wel, indien dat niet mogelijk is, deels voor de voorgevelrooilijn, maar dan op maximaal 25 meter afstand van de de bestaande bebouwing;
      • de afstand tussen de paardenbak en de (bedrijfs/recreatie)woning van derden niet minder mag zijn dan 25 m;
      • situering van de paardenbak buiten het bestemmingsvlak waar sprake is van een woonfunctie niet is toegestaan in kwetsbare gebieden;
    • 2. voor wat betreft aantallen en maatvoering van de paardenbak geldt dat:
      • per woning mag niet meer dan 1 paardenbak worden gerealiseerd;
      • de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer dan 800 m2 bedragen bij een aaneengesloten peceelsoppervlakte van meer dan 0,5 ha dan wel, bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 1 ha, niet meer dan 1.200 m2;
    • 3. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
      • een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
      • de buitendiameter niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
      • de spilhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • deze direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
    • 4. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
    • 5. voor wat betreft lichtmasten bij een paardenbak geldt dat:
      • de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
      • de afstand tot gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt ten minste 100 m dient te bedragen;
    • 6. de ontheffing uitsluitend kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
      • de natuurlijke waarden van de voorgenomen ontheffing voor gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is;
      • de natuurlijke waarden van de voorgenomen ontheffing voor gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt, waarbij geen sprake mag zijn van mogelijk (significant) negatieve gevolgen;
      • de archeologische waarden,
        en uitsluitend indien:
      • de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
      • sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
      • sprake is van een goede drainage;
      • geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.
  • j. de bestemmingsregels ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:
    • 1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    • 2. is aangetoond dat in het hoofdgebouw geen mogelijkheden zijn voor mantelzorg;
    • 3. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 70 m2;
    • 4. de oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen inclusief de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg niet meer bedraagt dan 300 m2;
    • 5. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    • 6. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning in gebruik wordt genomen;
  • k. de bestemmingsregels ten behoeve van een windturbine met een bouwhoogte van niet meer dan 15 m;
  • l. het bepaalde in de artikelen 9 Agrarisch - Paardenhouderij, 11 Bedrijf, 12, 14 Bedrijf - Opslag, 16 Detailhandel, 17, 18 Horeca, 19 Maatschappelijk, 23, 24 Recreatie - Verblijfsrecreatie, 26 Sport - Manege en 31 ten aanzien van de oppervlaktes van de (bedrijfs)woning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, indien en voorzover:
    • 1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
    • 2. de gezamenlijke grondoppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het hoofdgebouw.
48.1.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 48.2 Afwegingskader ontheffing .

48.1.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 50.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

48.2 Afwegingskader ontheffing
48.2.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
48.2.2 Weigering ontheffing

Indien de waarden en/of belangen als genoemd in 48.2.1 onder a en b onevenredig worden geschaad en/of de 48.2.1 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de 48.2.1 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de ontheffingsbevoegdheid geen toepassing.

Artikel 49 Algemene wijzigingsregels

49.1 Wijzigingsbevoegdheid
49.1.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

49.1.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 49.2 Afwegingskader wijziging .

49.2 Afwegingskader wijziging
49.2.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden waarbij sprake is van vergroting of verandering van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming of van wijziging in een agrarische bedrijfsbestemming, in een fruitteeltbestemming of in de bestemming Agrarisch - Kwekerij, Agrarisch - Paardenhouderij of Sport - wordt gemotiveerd aangegeven:

  • f. dat de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd;
  • g. dat rekening is gehouden met afstand tot andere ruimtelijke elementen;
  • h. dat de infrastructurele ontsluiting toereikend is;
  • i. dat de ordening, maatvoering en vormgeving van bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
  • j. dat de erfinrichting inpasbaar is in het landschapstype;
  • k. dat de wenselijkheid wordt onderzocht om de voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen (met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen) op het bouwperceel (en bij verplaatsing op het verlaten bouwperceel) te slopen.
49.2.2 Weigering

Indien de waarden en/of belangen als genoemd in 49.2.1 onder a en b onevenredig worden geschaad en/of de in 49.2.1 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de in 49.2.1 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.

49.3 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 50 Algemene procedureregels

50.1 Ontheffing en nadere eisen

Bij de gebruikmaking van de ontheffingsbevoegdheid en de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  • a. het voornemen tot ontheffing dan wel tot het stellen van nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking bevat de mededeling dat belanghebbenden schriftelijk hun zienswijzen kunnen indienen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 51 Overige regels

51.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

51.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de plankaart zijn terug te vinden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 52 Overgangsrecht

52.1 Bouwwerken
52.1.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
52.1.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig onthefffing verlenen van het bepaalde in 52.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 52.1.1 met maximaal 10%.

52.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 52.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder of in afwijking van een bouwvergunning - voor zover vereist - in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

52.2 Gebruik
52.2.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet naar die aard en omvang, behoudens voor zover uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992) beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaand gebruik.

52.2.2 Wijziging gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 52.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

52.2.3 Onderbreken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 52.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

52.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 52.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

52.3 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits:
    • 1. deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
52.4 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 53 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Marum.

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:


Regels deel uitmakende van het
bestemmingsplan Herziening bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Marum.


Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 28 mei 2014.