direct naar inhoud van Regels
Plan: Woondorpen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0024.05BP0000-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Woondorpen met identificatienummer NL.IMRO.0024.05BP0000-VG01 van de gemeente Loppersum;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijvigheid, door de bewoner en enkele andere personen waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Onder een aan huis verbonden beroep wordt in ieder geval verstaan een beroep dat is genoemd in het overzicht 'Aan huis verbonden beroepen' dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd;

1.7 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt, of het houden van dieren;

1.8 agrarisch bouwperceel:

een aangeduid aaneengesloten stuk grond waarop volgens de regels van het bestemmingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan;

1.9 agrarische cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden die bedrijfsmatig en/of hobbymatig worden gebruikt;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bed and breakfast:

een kleinschalige, aan de woonfunctie en/of maatschappelijke functie ondergeschikte, recreatieve verblijfsvoorziening voor uitsluitend logies en ontbijt;

1.13 bedrijf:

inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;

1.14 bedrijfsbeëindiging:

het staken van de bedrijfsactiviteiten zoals deze zijn bestemd of aangeduid op de betreffende locatie en opgenomen in het overzicht dat als Bijlage 3 aan de regels is toegevoegd;

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat is bestemd om hierin een bedrijf uit te oefenen;

1.16 bedrijfsverplaatsing:

het verplaatsen van de bedrijfsactiviteiten, zoals deze zijn bestemd of aangeduid op de betreffende locatie, naar een locatie op een ander adres en opgenomen in het overzicht dat als Bijlage 3 aan de regels is toegevoegd;

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief binnen- en buitenopslag, administratieruimten en dergelijke;

1.18 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon die daadwerkelijk en duurzaam bij de bedrijfsvoering is betrokken;

1.19 belemmeringenstrook:

een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van leidingen;

1.20 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.21 bestaande:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
1.22 bestaande situatie stikstofemissie:
  • a. de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan die is toegestaan met een vergunning of toestemming van het bevoegd gezag in het kader van natuurbescherming;
  • b. indien een vergunning of toestemming als bedoeld onder a ontbreekt: het feitelijke en planologisch legale gebruik; hieronder wordt verstaan de veebezetting zoals die aanwezig is en de stallen zoals die vergund zijn ten tijde van het vaststelling van het bestemmingsplan;
1.23 bestaande stalvloeroppervlakte:

gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden en de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes, waaronder gang- en looppaden, die aanwezig is op het tijdstip van inwerking van het bestemmingsplan of in uitvoering is of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning;

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.27 bos- en natuurgebieden buiten NNN:

bestaande bos- en natuurgebieden, zoals aangegeven op kaart 6 van de Omgevingsverordening provincie Groningen, die niet behoren tot het Natuurnetwerk Nederland;

1.28 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.30 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.35 boveninsteek van een watergang:

het punt waarop het talud van de watergang overgaat in het horizontale maaiveld;

1.36 cultuurhistorie:

fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds als ondergronds, met het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen;

1.37 dagrecreatie:

vrijetijdsbesteding die niet langer duurt dan een dag en waarbij geen sprake is van overnachting;

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten;

1.40 dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, fitnesscentra, reparatiebedrijfjes voor kleine consumentenartikelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.41 erf:

al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.42 extensieve dagrecreatie:

vorm van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied waarbij het ruimtebeslag beperkt is, zoals wandelen, fietsen en vissen;

1.43 evenement:

een evenement in de open lucht, dan wel in al dan niet tijdelijke onderkomens en gebouwen, met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, recreatieve en/of sportieve, commerciële, sociale, ontspannende/vermakende, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, concerten, openlucht bioscoop, festivals of daarmee te vergelijken activiteiten; met uitzondering van betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties en ook met uitzondering van kleine evenementen;

1.44 evenement van categorie 1:

een weekmarkt;

1.45 evenement van categorie 2:

evenement met een lokaal karakter, zoals een snuffelmarkt, straatbarbecue, braderie, kinderspelweek, sport- en speldag en straatfeest, met maximaal 500 bezoekers per dag, waarbij het aantal te houden evenementen niet meer mag bedragen dan 5 per jaar, met een duur van maximaal 4 dagen per evenement, inclusief opbouw- en afbouwdagen;

1.46 evenement van categorie 3:

evenement met een lokaal karakter, zoals een kermis, festival, grasbaanrace en concert, met maximaal 5.000 bezoekers per dag, waarbij het aantal te houden evenementen niet meer mag bedragen dan 3 per jaar, met een duur van maximaal 6 dagen per evenement, inclusief opbouw- en afbouwdagen;

1.47 evenement van categorie 4:

een evenement met maximaal 10.000 bezoekers per dag, waarbij het aantal te houden evenementen niet meer mag bedragen dan 3 per jaar, met een duur van maximaal 10 dagen per evenement, inclusief opbouw- en afbouwdagen;

1.48 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.49 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke, ingevolge de Wet geluidhinder, rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.50 gevel:

een (deel van een) buitenmuur van een gebouw;

1.51 hoofdgebouw:

gebouw of een gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.52 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.53 horeca, categorie I:

een horecabedrijf waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

1.54 horeca, categorie II:

een horecabedrijf waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's;

1.55 horeca, categorie III:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en de gelegenheid geven tot dansen wezenlijke onderdelen vormen, zoals discotheken, dancings en nachtclubs;

1.56 houtteelt:

bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die hiervoor in principe tijdelijk worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend door het bevoegd gezag in het kader van natuurbescherming;

1.57 huishouden:

één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;

1.58 intensieve veehouderij:

agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren, almede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving;

1.59 kampeermiddel:

een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;

1.60 kas:

een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.61 klein evenement:

een evenement waarbij op het drukste moment maximaal 100 personen aanwezig zijn, inclusief de organisatie en deelnemers, dat plaatsvindt tussen 08.00 en 23.00 uur en maximaal één dag duurt;

1.62 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.63 landschappelijke inpassing:

een plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode in overleg met het betrokken bedrijf de omvang, situering en ruimtelijke inrichting van het bouwperceel en de inpassing van de bebouwing en opslag- of andere voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zijn vastgelegd;

1.64 landschapselement:

elementen in het landschap, zoals een bos of bomen, een weg, een sloot of kerktoren;

1.65 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

1.66 maatwerkmethode:

methode van overleg via keukentafelgesprekken met de initiatiefnemer, de gemeente en een deskundige op het gebied van stedenbouw en/of landschap, met als doel overeenstemming te bereiken over omvang, situering en inrichting van een project binnen een plangebied;

1.67 mantelzorg:

het bieden van langdurige en onbetaalde zorg aan een chronisch zieke, een persoon met een lichamelijke en/of geestelijke beperking of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis;

1.68 Natuurnetwerk Nederland:

samenhangend netwerk van robuuste natuurgebieden, ecologische verbindingszones en agrarische gebieden met natuurwaarden, waarbinnen ecosystemen met daarbij behorende soorten duurzaam kunnen voortbestaan zoals deze staan aangeduid op de bij Omgevingsverordening Groningen behorende kaart 6 (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

1.69 nevenactiviteiten:

aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;

1.70 niet-opgaande gewassen:

bomen, struiken en andere gewassen die vanaf het maaiveld normaal gesproken geen grotere hoogte dan 1,5 m bereiken, zoals laagstambomen en bessenstruiken;

1.71 nutsvoorziening:

een voorziening voor de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie en voor soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten worden begrepen. Onder nutsvoorzieningen worden ook begrepen bouwwerken voor koude- en warmteopslag, het opladen van accu's van voertuigen met een elektromotor en containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen van openbaar nut;

1.72 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

1.73 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.74 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.75 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
  • d. een door of namens het bevoegd gezag aan te wijzen peil;
1.76 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke, ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.77 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.78 stikstofemissie:

het uitstoten van stikstof naar de lucht;

1.79 stellinghoogte:

hoogte van het platform rondom het molenlichaam; deze hoogte is bepalend voor de maximaal toegestane omliggende bebouwing en beplanting in verband met de vrije windvang van de molen;

1.80 tijdelijke werknemers:

werknemers die seizoenswerk verrichten of werkzaam zijn bij een tijdelijk (bouw)project en die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.81 tuin:

grond die niet tot het erf behoort, maar wel deel uitmaakt van de woonomgeving en is ingericht als sier- of gebruikstuin, inclusief de op deze grond aanwezige afscheidingen;

1.82 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, niet zijnde een uitbouw, of, indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen buitenmuur die het meest in het oog springt als voorzijde van een gebouw;

1.83 vrijgekomen bebouwing:

gebouwen die blijvend zijn of worden onttrokken aan het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd;

1.84 windturbine:

door wind aangedreven turbine die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

1.85 woning:

een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, samen met maximaal drie personen geen deel uitmakend van dit huishouden of maximaal vier personen geen huishouden vormend;

1.86 zijgevel:

de meest naar de perceelgrens gerichte buitengevel van een gebouw die haaks of in een andere forse hoek staat op de voorgevel van een gebouw;

1.87 zonnepaneelveld:

een ruimtelijk samenhangende, grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m²;

1.88 zorgboerderij:

een (voormalige) boerderij met de bijbehorende gebouwen met een zorgfunctie als hoofdtak, waar personen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking, psychiatrische cliënten en/of zorgbehoevende ouderen met een zorg- of hulpvraag terecht kunnen voor dagbesteding, opvang en/of arbeidstraining, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, waarbij die personen begeleid agrarische activiteiten verrichten;

1.89 zorginstelling:

voorziening ten behoeve van het verlenen van zorg in organisatorisch verband.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
  • a. de breedte van een gebouw:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

  • b. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • c. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • d. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • f. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • g. de bouwhoogte van een reclame- of een antennemast:

vanaf het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

  • h. de ashoogte van een windturbine:
    vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

  • i. de wieklengte van en windturbine:
    de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwhoogte, dan wel de bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (°).
2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch 'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven;
  • b. agrarische cultuurgrond;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. een landbouw-, loon- en spuitbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  • e. een ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  • f. kassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kas';
  • g. een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • h. een zwaluwtil, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zwaluwtil';
  • i. evenementen van categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 2';
  • j. evenementen van categorie 3, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 3';
  • k. een zonnepaneelveld, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zonnepaneelveld';

met de daarbij behorende:

  • l. bedrijfsgebouwen;
  • m. bedrijfswoningen;
  • n. bijbehorende bouwwerken;
  • o. bescherming van de karakteristieke huisgrachten en bijbehorende (opgaande) beplanting);
  • p. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

In de bestemming zijn niet begrepen:

  • boom- en fruitteelt, met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  • houtteelt en de aanleg van bos, met uitzondering van bestaand productiebos;
  • mestvergisting.

In de bestemming is detailhandel uitsluitend begrepen voor zover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf en daaraan ondergeschikt is.

De bestemming extensieve dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, voorzieningen voor de kanovaart en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

In de bestemming is de aanleg van één paardrijbak per agrarisch bedrijf voor hobbymatig gebruik begrepen, mits de oppervlakte ten hoogste 1.200 m² bedraagt en de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast. De verlichting bij de paardrijbak/ijsbaan moet voldoen aan de van toepassing zijnde eisen uit het Activiteitenbesluit en de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (uitgave januari 2017 en zijn herzieningen), moet gericht zijn op de paardrijbak/ijsbaan, en mag niet worden gebruikt als er geen paardensport wordt beoefend en/of als er geen onderhoud plaatsvindt en bovendien niet tussen 23.00 uur en 7.00 uur.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd, met uitzondering van schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m2, mits:
    • 1. de bebouwing zoveel mogelijk wordt geclusterd en;
    • 2. de uitbreidingsrichting aansluit bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het uitzicht van woningen en;
    • 3. de uitbreiding niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende waarden van een gebied, zodanig dat het stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld onevenredig wordt aangetast;
  • b. de bedrijfsgebouwen dienen minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
  • c. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 14 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen indien deze meer bedragen;
  • d. de dakhelling van de bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 22°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van kassen ter plaatse van de aanduiding 'kas' bedraagt niet meer dan 6 m.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfswoningen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de maximale oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbehorende bouwwerk tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 50 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden binnen een bouwvlak gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. de inhoud en/of de oppervlakte van een mestsilo bedraagt niet meer dan respectievelijk 2.500 m3 en 750 m2; de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 14 m, met uitzondering van de bouwhoogte van dagrecreatieve voorzieningen die ten hoogste 3 m mag bedragen;
  • e. binnen een afstand van 5 m gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van de zonnepanelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zonnepaneelveld' bedraagt niet meer dan 1,2 m;
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de afstand tussen de gebouwen;
  • b. de afstand tot de weg;
  • c. de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Plaats bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub b voor het verkleinen van de afstand van de bedrijfsgebouwen tot 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld.

3.4.2 Dakhelling bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub d voor een dakhelling van minder dan 22° of een platte afdekking, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld.

3.4.3 Verhogen goothoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub c voor het verhogen van de goothoogte van bedrijfsgebouwen:

  • a. tot 6 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. tot 8 m, uitsluitend ten behoeve van de bouw van koelloodsen bedoeld voor de opslag van akkerbouwproducten, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4.4 Opslagen voor mest en veevoer buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 sub a, voor het aanbrengen van voorzieningen voor mestopslag en opslag van veevoer buiten het bouwvlak, waarbij een afstand van 25 m van de grens van het bouwvlak niet mag worden overschreden, mits:

  • a. objectief wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en veevoer buiten het bouwvlak op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is;
  • b. de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer zoveel mogelijk aansluiten op bebouwing binnen het bouwvlak;
  • c. andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad;
  • d. over de landschappelijke aanvaardbaarheid en de wijze van inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  • e. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning.
3.4.5 Bouwwerken ten gunste van flora en fauna

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 sub a, voor het aanbrengen van voorzieningen/bouwwerken buiten het bouwvlak voor flora en fauna, mits:

  • a. de voorzieningen/bouwwerken zijn bedoeld ter versterking van de biodiversiteit;
  • b. er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd;
  • c. de historisch gegroeide landschapsstructuur, dan wel het aanwezige straat- en bebouwingsbeeld wordt gerespecteerd.
3.4.6 Verkleinen afstand tot water

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4, sub e voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen binnen het agrarisch bouwperceel voor het houden van vee, indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie ten opzichte van de bestaande situatie;
  • b. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor mestopslag en opslag van veevoer, met uitzondering van bestaande solitair gesitueerde voorzieningen;
  • c. het gebruik van gronden buiten het agrarisch bouwperceel voor het opslaan van hooi-, gras- en strobalen en grond;
  • d. het gebruiken van gronden buiten het agrarisch bouwperceel voor opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • e. het gebruik van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning voor bewoning;
  • f. het gebruik van gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • g. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden, anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • h. het gebruik van verlichting in een ligboxenstal die meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren; deze bepaling geldt niet voor bestaande stallen;
  • i. het gebruik van meer dan één bouwlaag van bedrijfsgebouwen voor het houden van dieren;
  • j. het gebruik van assimilatiebelichting in kassen, tenzij de lichtuitstraling wordt gereduceerd op een wijze zoals bepaald in het Activiteitenbesluit;
  • k. het gebruik van een bedrijfswoning anders dan voor de huisvesting van één huishouden;
  • l. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning.

Het bepaalde in sub a geldt niet voor het gebruik waarbij het aantal stuks vee in bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel toeneemt en deze toename van de veestapel en/of de teelt van gewassen, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden dat deze, in de periode waarvoor het Programma Aanpak Stikstof als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit natuurbescherming geldt, de grenswaarde overschrijdt zoals vastgesteld in artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, mits:

  • a. de nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit en;
  • b. de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op:
    • 1. sociale, culturele, recreatieve en educatieve functies en zorgfuncties, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij, of;
    • 2. detailhandel, met dien verstande dat deze zich beperkt tot het aanbieden en verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten en dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 120 m² en plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, of;
    • 3. een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009), en;
  • c. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en;
  • d. de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden worden behouden en;
  • e. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast en;
  • f. de nevenactiviteit wordt uitgeoefend binnen het agrarisch bouwperceel en;
  • g. de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte en de opslag van goederen plaatsvindt binnen de gebouwen.
3.6.2 Tuin

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van agrarische cultuurgrond als tuin, mits:

  • a. geen bouwwerken zijn toegestaan;
  • b. bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend;
  • c. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning.
3.6.3 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.5, sub d voor het gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein, mits:

  • a. de afstand tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 m bedraagt;
  • b. het kleinschalig kampeerterrein grenst aan de woning van de betreffende beheerder;
  • c. kamperen uitsluitend mogelijk is van 15 maart tot en met 30 oktober;
  • d. maximaal 15 standplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan;
  • e. stacaravans niet zijn toegestaan;
  • f. per kleinschalig kampeerterrein maximaal drie chalets en/of trekkershutten zijn toegestaan;
  • g. de totale oppervlakte aan bebouwing voor sanitaire voorzieningen maximaal 50 m2 bedraagt;
  • h. bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend;
  • i. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning.
3.6.4 Bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.5, sub f voor het een bed and breakfast, mits:

  • a. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
  • b. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
3.6.5 Vrijgekomen agrarische gebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gebruik na agrarische bedrijfsbeëindiging, voor zover het agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven betreft, ten behoeve van:

  • a. wonen;
  • b. aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
  • c. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
  • d. een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2 van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009), alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover de bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
  • e. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
  • f. maneges en pensionstallen;
  • g. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen;
  • h. de huisvesting van meerdere huishoudens met bijbehorende (gemeenschappelijke) voorzieningen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking of daarmee vergelijkbare categorieën mensen.

Aan deze afwijking zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • de activiteiten genoemd onder b tot en met e zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf mag niet meer dan één bedragen;
  • de activiteiten genoemd onder b tot en met e dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
  • de functie wonen is slechts toegestaan in het hoofdgebouw, dan wel in het bij het hoofdgebouw behorende karakteristiek gebouw;
  • de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
  • detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel, ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten, is uitdrukkelijk uitgesloten; de bedrijfsvloeroppervlakte voor detailhandel dient beperkt te blijven tot maximaal 60 m²;
  • de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
  • de activiteit genoemd onder h is uitsluitend toegestaan indien:
    • 1. geen onevenredige druk op de leefomgeving staat en;
    • 2. sprake is van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en;
    • 3. het huisvesten van meerdere huishoudens past in het Woon- en Leefbaarheidsplan Noord-Groningen en zijn herzieningen, dan wel opvolgende woonvisies als bedoeld in artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening Provincie Groningen .
3.6.6 Boom- en fruitteelt

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van boom- en fruitteelt, met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en voorzieningen voor de kanovaart;
    • 2. het aanleggen van landbouwontsluitingswegen, voet- en fietspaden;
    • 3. het dempen van huisgrachten en het rooien van houtsingels die deel uitmaken van erven.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
    • 1. werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud tot doel hebben;
    • 2. het aanbrengen van dammen en uitwegen, mits voor de aanvang van de werkzaamheden een schriftelijke toestemming van het waterschap aan het bevoegd gezag wordt overlegd en mits niet meer dan twee dammen of uitwegen in iedere lange zijde van een perceel worden aangebracht.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 4 Bedrijf - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009) voor zover de bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
  • b. ondergeschikte detailhandel;

met de daarbij behorende:

  • c. bedrijfsgebouwen;
  • d. bedrijfswoningen;
  • e. bijbehorende bouwwerken;
  • f. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. van een bouwperceel mag niet meer dan 60% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;
  • e. in afwijking van het bepaalde in sub d mag de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsbebouwing niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte, voor zover het bedrijf in het buitengebied ligt, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. vanaf openbaar toegankelijk gebied zichtbare opslag van goederen;
  • b. het gebruik van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning, voor bewoning.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid
  • de milieusituatie;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1, sub a voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in milieucategorie 1 van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009), mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd in milieucategorie 1 van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009).

Artikel 5 Bedrijf - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging Nederlandse gemeenten (2009) voor zover de bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
  • b. bedrijven van milieucategorieën 3.1 of 3.2 die op het moment van de inwerkingtreding van het plan op het bouwperceel aanwezig zijn, zoals aangegeven in het overzicht dat als Bijlage 3 bij de regels is gevoegd. Na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten, hieronder niet begrepen het voortzetten van dezelfde bedrijfsactiviteiten door een andere eigenaar of gebruiker, of bedrijfsverplaatsing, vervalt het gebruik voor nieuwe bedrijven van milieucategorieën 3.1 of 3.2. Voorafgaand aan het voortzetten van dezelfde bedrijfsactiviteiten door een andere eigenaar of gebruiker zal moeten blijken of de bedrijfsactiviteiten naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
  • c. ondergeschikte detailhandel;

met de daarbij behorende:

  • d. bedrijfsgebouwen;
  • e. bedrijfswoningen;
  • f. bijbehorende bouwwerken;
  • g. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning mag worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. van een bouwperceel mag niet meer dan 60% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;
  • e. in afwijking van het bepaalde in sub d mag de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsbebouwing niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte, voor zover het bedrijf in het buitengebied ligt zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. vanaf openbaar toegankelijk gebied zichtbare opslag van goederen;
  • b. het gebruik van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning voor bewoning.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.1, sub a voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in milieucategorieën 1 en 2 en milieucategorie 3 van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009), mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd in milieucategorieën 1 en 2 van de Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009).

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. rioolgemaal, ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  • c. accu's voor de opslag van duurzaam opgewekte energie;

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen;
  • e. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen niet meer dan 3 m mag bedragen.

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dienstverlenende bedrijven;
  • b. maatschappelijke voorzieningen;
  • c. detailhandel;
  • d. horecabedrijf, categorie I;
  • e. wonen, inclusief het verlenen van mantelzorg;
  • f. bedrijven die behoren tot milieucategorie 1 van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009);

met de daarbij behorende:

  • g. bedrijfsgebouwen;
  • h. (bedrijfs)woningen en bijbehorende bouwwerken;
  • i. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal (bedrijfs)woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal per bouwperceel;
  • c. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • d. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens (met uitzondering van aaneen gebouwde hoofdgebouwen) bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  • e. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw;
  • f. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbehorende bouwwerk tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;
  • b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. bijbehorende bouwwerken worden op minimaal 1 m uit de achterste perceelgrens gebouwd;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat bij een uitbreiding waarbij de gezamenlijke oppervlakte meer dan de 50 m2 bedraagt en indien buiten het bouwvlak gepositioneerd:
    • 1. de bebouwing zoveel mogelijk wordt geclusterd en;
    • 2. de uitbreidingsrichting aansluit bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het uitzicht van woningen en;
    • 3. de uitbreiding niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende waarden van een gebied, zodanig dat het stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld onevenredig wordt aangetast;
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2.1, sub b voor de bouw van één bedrijfswoning, indien er nog geen (bedrijfs)woning aanwezig is op het bouwperceel, mits:
    • 1. de bedrijfswoning in het bouwvlak wordt gebouwd en;
    • 2. de bedrijfswoning met de voorgevel wordt geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens en;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m en;
    • 4. een bouwperceel niet meer dan 50% wordt bebouwd en;
    • 5. de bedrijfswoning naar aard, locatie en aantal in overeenstemming is met het Woon- en Leefbaarheidsplan Noord-Groningen en zijn herzieningen, dan wel opvolgende woonvisies als bedoeld in artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening Provincie Groningen;
  • b. lid 7.2.1, sub d voor het bouwen op een kortere afstand tot de bouwperceelgrens of op de bouwperceelgrens, zolang de afstand tot de naastgelegen hoofdgebouwen, met uitzondering van gevallen dat een naastgelegen gebouw aaneen wordt gebouwd, ten minste 1 m bedraagt;
  • c. lid 7.2.1, sub e voor het vergroten van de goot- en/of de bouwhoogte tot ten hoogste respectievelijk 6 m en 10 m;
  • d. lid 7.2.2, sub a voor de bouw van erkers en toegangsportalen tot een diepte van 1,5 m, gemeten vanuit de bestaande gevel en voor maximaal 50% van de breedte van deze gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. de vestiging van andere bedrijven dan de bedrijven die zijn bedoeld in lid 7.1, sub f;
  • b. het gebruik van een woning anders dan voor de huisvesting van één huishouden;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.5, sub a voor de vestiging van bedrijven in milieucategorie 2 van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009), mits deze bedrijven wat betreft de milieueffecten passend zijn naast woningen;
  • b. lid 19.5.2, sub b voor de huisvesting van meerdere huishoudens met bijbehorende (gemeenschappelijke) voorzieningen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking of daarmee vergelijkbare categorieën mensen, mits:
    • 1. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd moet worden op eigen terrein en;
    • 2. het huisvesten van meerdere huishoudens past in het Woon- en Leefbaarheidsplan Noord-Groningen en zijn herzieningen, dan wel opvolgende woonvisies als bedoeld in artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening Provincie Groningen.
  • c. lid 7.5, sub c voor de huisvesting van tijdelijke werknemers in een (gedeelte van een) woning, mits:
    • 1. maximaal in 10% van de panden in een straat verhuur van de woning plaatsvindt ten behoeve van nachtverblijf voor tijdelijke werknemers en;
    • 2. bewoning van een woning door maximaal vier personen geen huishouden vormend plaatsvindt, dan wel één huishouden samen met drie personen geen onderdeel uitmakend van dit huishouden.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen- en speelvoorzieningen;
  • b. bos;
  • c. moestuin;
  • d. het behoud van het areaal van de 'bos en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland' en de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gebieden;
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. ontsluiting van agrarische bouwpercelen en bedrijfspercelen;
  • g. een recreatiewoning, ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • h. evenementen van categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 2';
  • i. een antennemast, ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';

met de daarbij behorende:

  • j. parkeervoorzieningen, uitsluitend indien gelegen binnen een strook van 2 m tot de bestemmingsgrens, water, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de goot- en bouwhoogte van de recreatiewoning ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 7 m;
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2.1 voor de bouw van gebouwen en overkappingen met een oppervlakte van ten hoogste 9 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, mits het areaal van de 'bos en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland' niet wordt verkleind en de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gebieden niet worden aangetast.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' voor permanente bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' indien geen zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, hetgeen inhoudt de bestaande beplanting zoveel mogelijk in stand te laten, dan wel te vervangen door streekeigen beplanting,

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen, met daaraan ondergeschikte horeca en detailhandel;
  • b. wonen bedoeld voor de huisvesting van meerdere huishoudens met bijbehorende (gemeenschappelijke) voorzieningen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking of daarmee vergelijkbare categorieën mensen; met dien verstande dat het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal mag bedragen;
  • c. een bed & breakfastvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • d. evenementen van categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 2';
  • e. evenementen van categorie 3, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 3';
  • f. een zonnepaneelveld, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zonnepaneelveld';

met de daarbij behorende:

  • g. bedrijfsgebouwen;
  • h. bedrijfswoningen;
  • i. bijbehorende bouwwerken;
  • j. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal (bedrijfs)woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte, voor zover de maatschappelijke voorziening in het buitengebied ligt zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' mag de bebouwde oppervlakte niet meer bedragen dan is aangegeven; de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m, met dien verstande dat op een oppervlakte van 9 m2 de bouwhoogte maximaal 20 m mag bedragen.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' mag de bebouwde oppervlakte niet meer bedragen dan is aangegeven; de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen.

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 sub bvoor de huisvesting van meerdere huishoudens met bijbehorende (gemeenschappelijke) voorzieningen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking of daarmee vergelijkbare categorieën mensen, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de sociale veiligheid en de milieusituatie en;
  • b. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd moet worden op eigen terrein en;
  • c. het huisvesten van meerdere huishoudens past in het Woon- en Leefbaarheidsplan Noord-Groningen en zijn herzieningen, dan wel opvolgende woonvisies als bedoeld in artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening Provincie Groningen.

Artikel 10 Maatschappelijk - Begraafplaats

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats;

met de daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de begraafplaats gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' maximaal de daar aangegeven oppervlakte worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

Artikel 11 Recreatie - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal vier gebouwen ten behoeve van bed and breakfast voor uitsluitend logies en ontbijt;

met de daarbij behorende:

  • b. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een jeu de boulesbaan en naar de aard daarmee verglijkbare kleinschalige voorzieningen;
  • c. bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', inclusief het verlenen van mantelzorg uitsluitend in het hoofdgebouw van de bedrijfswoning;
  • d. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat parkeren ten behoeve van de bestemming op eigen erf dient plaats te vinden.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bed and breakfast gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van de gebouwen ten behoeve van bed and breakfast tot de langs het Pastoriepad gelegen bestemmingsgrens bedraagt ten minste 20 m, in afwijking hiervan mogen twee gebouwen op een kortere afstand worden gebouwd, met een minimale afstand van 10 m;
  • b. de afstand tussen de gebouwen ten behoeve van bed and breakfast bedraagt ten minste 10 m;
  • c. de gebouwen dienen op ten minste 8 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • d. in totaal zijn maximaal vier gebouwen ten behoeve van bed and breakfast binnen het bestemmingsvlak toegestaan met een maximale omvang van 40 m² per gebouw, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
  • e. de goothoogte van de gebouwen ten behoeve van bed and breakfast bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
  • f. de dakhelling van de gebouwen ten behoeve van bed and breakfast bedraagt minimaal 30° en maximaal 45°, dan wel ten hoogste de bestaande dakhelling, indien deze respectievelijk minder, dan wel meer bedraagt.
11.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • b. de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogten, indien deze meer bedragen;
  • d. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
11.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbehorende bouwwerk tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, indien deze minder bedraagt;
  • b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • b. het gebruik van gebouwen voor permanente bewoning, anders dan bedrijfswoningen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van een aaneengesloten strook opgaande beplanting langs het Pastoriepad over de gehele diepte van het perceel met een minimale breedte van 1 m, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 12 Recreatie - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van kanoverhuur, picknickvoorzieningen, visplaatsen, recreatieve aanlegplaatsen, speel- en spelvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
  • b. bestaande groepsaccommodaties;
  • c. kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', met dien verstande dat het aantal standplaatsen niet meer dan 15 mag bedragen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen;
  • e. horecabedrijf van categorie I;
  • f. ondergeschikte detailhandel;
  • g. evenementen van categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 2';
  • h. ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  • i. dagbesteding voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, cursussen en trainingen, dagbesteding: houten meubels en andere objecten maken, recreatief verblijf met 24-uur zorg in maximaal 13 blok-/trekkershutten en een amfitheater, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zorg';

met de daarbij behorende:

  • j. gebouwen;
  • k. bestaande bedrijfswoningen;
  • l. speel- en groenvoorzieningen;
  • m. parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. van een bouwperceel mag niet meer dan 60% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage, indien dat meer bedraagt;
  • e. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
  • f. de maximale oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
12.2.3 Bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zorg'

In afwijking van het bepaalde onder 12.2.1 en 12.2.2, gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zorg' tevens de volgende regels:

  • a. er zijn maximaal 13 blok-/trekkershutten toegestaan;
  • b. de oppervlakte van een blok-/trekkershut bedraagt ten hoogste 30 m2;
  • c. de bouwhoogte van een blok-/trekkershut bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dagbesteding' is een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 450 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m toegestaan;
  • e. er is een amfitheater toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 625 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  • f. voor zover een bouwvlak is opgenomen mag dit bouwvlak 100% worden bebouwd en de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 6 m bedragen.
12.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gebouwen voor permanente bewoning, anders dan bedrijfswoningen;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.1 voor het realiseren van maximaal twee camperstandplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 2', mits:
    • 1. het gebruik geen ernstige hinder voor de omringende woonomgeving oplevert;
    • 2. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;

Artikel 13 Sport

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sport- en speelvoorzieningen;
  • b. een ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  • c. kantines;
  • d. ondergeschikte horeca;
  • e. evenementen van categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 2';
  • f. instandhouding van de bestaande randbeplanting langs het multifunctionele sportterrein achter de Stadsweg 76a in Garrelsweer, ter hoogte van de kadastrale percelen F1888 en F1889, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels;

met de daarbij behorende:

  • g. gebouwen;
  • h. parkeervoorzieningen, wegen en paden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
13.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen;
  • b. de plaats en omvang van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.1, sub a voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m ten behoeve van uitbreiding van de bestaande bouw tot ten hoogste 50%;
  • b. lid 13.2.2, sub b voor het bouwen van lichtmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen.
13.5 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de verlichting en geluidsversterking bij het sportterrein gelden de volgende regels:

  • a. De verlichting bij de ijsbaan moet gericht zijn op de ijsbaan en moet zijn uitgeschakeld:
    • 1. tussen 23.00 en 7.00 uur en;
    • 2. als er geen sport wordt beoefend (evenementen uitgezonderd) en/of;
    • 3. als er geen onderhoud plaatsvindt;
  • b. De verlichtingssterkte voldoet aan de van toepassing zijnde eisen uit het Activiteitenbesluit en de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (mag niet meer bedragen dan 5 lux en de verlichtingssterkte van de armatuur niet meer dan 7.500 cd) (evenementen uitgezonderd);
  • c. De geluidssterkte voldoet aan de van toepassing zijnde geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit (evenementen uitgezonderd).

Artikel 14 Sport - Manege

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. manege;
  • b. ondergeschikte horeca;
  • c. evenementen van categorie 3, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 3';

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen;
  • e. parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De verlichting bij de paardrijbak moet voldoen aan de van toepassing zijnde eisen uit het Activiteitenbesluit en de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (uitgave januari 2017 en zijn herzieningen), moet gericht zijn op de paardrijbak en mag niet worden gebruikt als er geen (paarden)sport wordt beoefend en/of als er geen onderhoud plaatsvindt (evenementen uitgezonderd) en bovendien niet tussen 23.00 uur en 7.00 uur.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. voor zover de gebouwen in het buitengebied staan, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen, bedraagt de oppervlakte van de gebouwen niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
14.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen;
  • b. de plaats en omvang van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.2.1, sub a en b voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m tot ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bestaande gebouwen;
  • b. lid 14.2.2, sub b voor het bouwen van lichtmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen.

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. fiets- en voetpaden;

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Het aantal rijstroken van de wegen mag niet meer bedragen dan twee.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van een gebouw bedraagt niet meer dan 50 m3;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
15.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen;
  • b. de plaats en omvang van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 16 Verkeer - Railverkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. railverkeer met inbegrip van kruisingen met wegverkeer en water;
  • b. stationsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van een stationsvoorziening;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het (rail)verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
16.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen;
  • b. de plaats en omvang van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 17 Water

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. bruggen;
  • d. een jachthaven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';

met de daarbij behorende:

  • e. parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
17.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 18 Water - Karakteristieke waterloop

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Karakteristieke waterloop' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. bruggen;

met de daarbij behorende:

  • d. parkeervoorzieningen, wegen en paden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat het beloop en het profiel van de waterlopen, almede de laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met de waterlopen samenhangen of hebben samengehangen, worden gehandhaafd en de herkenbare verkaveling zichtbaar blijft.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
18.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het verleggen van de waterloop;
  • b. het wijzigen van het profiel van de waterloop.
18.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.3, sub b voor het aanbrengen en/of het herstel van natuurvriendelijke oevers, met dien verstande dat de vergunning wordt verleend, indien:

  • de waterhuishoudkundige noodzaak van de werken en werkzaamheden is aangetoond en bij realisatie het beloop en het profiel van de sloot, almede de laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met de sloot samenhangen of hebben samengehangen niet onevenredig worden aangetast;
  • overleg met de provincie heeft plaatsgevonden;
  • de onder lid 18.1 genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren in de laagten die met de waterloop samenhangen of hebben samengehangen:

  • a. het diepploegen van de gronden;
  • b. het ophogen van de gronden;
  • c. het afschuiven van de gronden;
  • d. het egaliseren van de gronden;

met dien verstande dat de vergunning wordt verleend:

  • indien de noodzaak van de werken en werkzaamheden is aangetoond;
  • indien de onder lid 18.1 genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 19 Woongebied

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld in het overzicht 'Aan huis verbonden beroepen' dat is toegevoegd als Bijlage 2 behorende bij deze regels, inclusief het verlenen van mantelzorg;
  • b. huisvesting van tijdelijke werknemers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - tijdelijke werknemers', mits wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 19.6, sub c;
  • c. bedrijven van milieucategorieën 3.1 of 3.2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, die op het moment van de inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn, zoals aangegeven in het overzicht dat als Bijlage 3 bij de regels is gevoegd; na bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing vervalt het gebruik voor nieuwe bedrijven van de milieucategorieën 3.1 of 3.2, hieronder niet begrepen het voortzetten van dezelfde bedrijfsactiviteiten door een andere eigenaar of gebruiker binnen een jaar; na het staken van het bedrijf gedurende minimaal één jaar mogen de gronden en gebouwen niet meer worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.1 of 3.2, maar uitsluitend voor bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 1 of 2;

en tevens voor:

  • d. een bed and breakfastvoorziening, ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast', mits wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 19.6, sub b;
  • e. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • f. dienstverlenende bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • g. hobbykassen, ter plaatse van de aanduiding 'kas';
  • h. horecabedrijf van categorie I, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1';
  • i. horecabedrijf van categorie II, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2';
  • j. opslagactiviteiten, die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • k. evenementen van categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 2';
  • l. evenementen van categorie 3, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenement 3';
  • m. bedrijven van milieucategorie 1 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - bedrijf 1',
  • n. bedrijven van milieucategorie 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, , uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - bedrijf 2',
  • o. kleinschalige agrarische activiteiten en een boomgaard, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - boerenhofwoning';
  • p. galerie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - galerie';
  • q. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - garageboxen';
  • r. repetitieruimte en opnamestudio, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - kleinschalige muziekstudio';
  • s. dagbesteding voor mensen met een beperking, instandhouding fruitkwekerijen, cursussen en trainingen fruitkweken, imkerij (en open dagen en cursussen bijen houden), dagbesteding: houten meubels en andere houten objecten maken, camping voor 25 kampeermiddelen, bed and breakfast voor maximaal zes personen, museum met antiek gereedschap en workshops hierover, atelier Weefstuga Wirdum: weefwerk en cursussen en workshops weven en handwerk, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - recreatie en zorgbedrijf';
  • t. een timmerwerkplaats, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - timmerwerkplaats';
  • u. het behoud van het areaal van de 'bos en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland' en de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gebieden;

met de daarbij behorende:

  • v. bijbehorende bouwwerken;
  • w. tuinen en erven, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak, met dien verstande dat het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 4 wooneenheden' bedraagt het aantal woningen niet meer dan 4; dit aantal is uitwisselbaar over beide bouwvlakken;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 22 wooneenheden' bedraagt het aantal woningen niet meer dan 22; dit aantal is uitwisselbaar over drie bouwvlakken, met dien verstande dat hierin ook het aantal te realiseren woningen is begrepen ter plaatse van de Bedumerweg 33 in Stedum, als de maatschappelijke bestemming aldaar wordt gewijzigd in een woonbestemming (Wetgevingzone - wijzigingsgebied);
  • e. voor zover de woningen in het buitengebied staan, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen, bedraagt de oppervlakte van de woning met bijbehorende bouwwerken niet meer dan 300 m2 of de bestaande oppervlakte voor zover deze groter is dan 300 m2;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voormalige boerderij' dient de bestaande maatvoering van het hoofdgebouw die wordt bepaald door de goothoogte, de dakhelling, de nokhoogte, de nokrichting en de oppervlakte, behoudens geringe uitwendige aanpassingen, te worden gehandhaafd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'relatie' is sprake van bij elkaar behorende bebouwing;
  • h. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens (met uitzondering van aaneen gebouwde hoofdgebouwen) mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelgrens, indien deze minder bedraagt;
  • i. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, indien deze meer bedragen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' bedragen de goot- en bouwhoogte niet meer dan is aangegeven .
19.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbehorende bouwwerk tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, indien deze minder bedraagt;
  • b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
  • d. bijbehorende bouwwerken worden op minimaal 1 m uit de achterste perceelgrens gebouwd;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat bij een uitbreiding waarbij de gezamenlijke oppervlakte meer dan de 50 m2 bedraagt en indien buiten het bouwvlak gepositioneerd:
    • 1. de bebouwing zoveel mogelijk wordt geclusterd en;
    • 2. de uitbreidingsrichting aansluit bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het uitzicht van woningen en;
    • 3. de uitbreiding niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende waarden van een gebied, zodanig dat het stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld onevenredig wordt aangetast;
  • f. in afwijking van het bepaalde in sub e mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - boerenhofwoning' maximaal 200 m2 bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' is uitsluitend een bijbehorend bouwwerk toegestaan dat met één gevel over de volledige gevelbreedte in de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' moet worden gebouwd;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' mag de oppervlakte niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijbehorende bouwwerken (m2)' mag de oppervlakte niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • j. binnen een afstand van 5 m gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming 'Water' of 'Water - Karakteristieke waterloop' mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande bijbehorende bouwwerken en de situatie waarbij kan worden aangetoond dat het Waterschap Noorderzijlvest instemt met de bouw.
19.2.3 Overige gebouwen

Voor het bouwen van overige gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - recreatie en zorgbedrijf' is een sanitairgebouw toegestaan met een maximale omvang van 36 m2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - garageboxen' mogen garageboxen worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'kas' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m en de oppervlakte niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'; de oppervlakte van de werkplaats/hobbyruimte op hetzelfde perceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2);
  • d. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m3.
19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
19.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • b. de plaats van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 3 m uit de perceelgrens en/of de afstand tot het hoofdgebouw;
  • c. de plaats van gebouwen voor nutsvoorzieningen;
  • d. de plaats en omvang van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.2.1, sub h voor het bouwen op een kortere afstand tot de perceelgrens of op de perceelgrens zolang de afstand tot de naastgelegen hoofdgebouwen, met uitzondering van gevallen dat een naastgelegen gebouw aaneen wordt gebouwd, ten minste 1 m bedraagt;
  • b. lid 19.2.1, sub i voor een verhoging van de goot- en bouwhoogte tot ten hoogste respectievelijk 6 m en 10 m;
  • c. lid 19.2.2, sub a voor de bouw van erkers en toegangsportalen tot een diepte van 1,5 m, gemeten vanuit de bestaande gevel en voor maximaal 50% van de breedte van deze gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m.
19.5 Specifieke gebruiksregels
19.5.1 Toegestaan gebruik

De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  • c. maximaal 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent onder andere dat er geen andere reclame-uitingen dan een naambord in de tuin of aan de woning mogen zijn;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
19.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf, met uitzondering van de in lid 19.1 genoemde bedrijvigheid;
  • b. het gebruik van de gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van een woning anders dan voor de huisvesting van één huishouden;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • e. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een kleinschalige muziekstudio ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - kleinschalige muziekstudio', indien:
    • 1. de bebouwingsoppervlakte meer bedraagt dan 80 m² en/of;
    • 2. de bedrijfsactiviteiten niet uitsluitend inpandig plaatsvinden en/of;
    • 3. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair blijft en/of;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning niet degene is die het bedrijf uitoefent en/of;
    • 5. het parkeren niet plaatsvindt op eigen terrein en/of;
    • 6. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit niet verenigbaar is met het karakter van de omringende woonomgeving en/of;
    • 7. het gebruik ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • f. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een timmerwerkplaats ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - timmerwerkplaats', indien:
    • 1. de bebouwingsoppervlakte meer bedraagt dan 264 m² en/of;
    • 2. het aantal verkeersbewegingen voor het bedrijf meer bedraagt dan 2 per dag en niet tussen 7.00 uur en 19.00 uur en/of;
    • 3. de opslag van materialen, goederen en afvalproducten niet uitsluitend inpandig plaatsvindt en/of;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten (werkvoorbereidingen) niet uitsluitend inpandig en niet tussen 7.00 uur en 19.00 uur plaatsvinden en/of;
    • 5. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair blijft en/of;
    • 6. degene die de gebruiker is van de woning niet degene is die het bedrijf uitoefent en/of;
    • 7. het parkeren niet plaatsvindt op eigen terrein en/of;
    • 8. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit niet verenigbaar is met het karakter van de omringende woonomgeving en/of;
    • 9. het gebruik ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  • g. het gebruik van de hobbykassen ter plaatse van de aanduiding 'kas', indien:
    • 1. de verlichting niet uitsluitend inpandig is en/of;
    • 2. de verlichting is ingeschakeld tussen 19.00 en 07.00 uur en/of;
    • 3. niet voldaan wordt aan de zorgplicht om de lichthinder zoveel mogelijk te beperken.
19.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.5.2, sub a voor een aan huis verbonden bedrijf, mits:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Dit betekent dat:
      • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven en;
      • de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht en;
      • degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
    • 2. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving en;
      • voor bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van de gebouwen mag worden benut en; 
      • de bedrijvigheid uitsluitend is toegestaan indien deze gelijk is of gelijk is te stellen aan een bedrijf uit milieucategorie 1 van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009) en;
      • behoudens een beperkte verkoop in het klein, die rechtstreeks voortvloeit uit de bedrijfsactiviteiten, geen detailhandel mag plaatsvinden en;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. lid 19.5.2, sub b voor een bed and breakfast, mits:
    • 1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal. Dit betekent dat:
      • het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein en;
      • de bestaande woonfunctie moet worden gehandhaafd en;
      • geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie;
  • c. lid 19.5.2, sub c voor de huisvesting van tijdelijke werknemers in een (gedeelte van een) woning, mits:
    • 1. maximaal in 10% van de panden in een straat verhuur van de woning plaatsvindt ten behoeve van nachtverblijf voor tijdelijke werknemers en;
    • 2. bewoning van een woning door maximaal vier personen geen huishouden vormend plaatsvindt, dan wel één huishouden samen met drie personen geen onderdeel uitmakend van dit huishouden;
  • d. lid 19.5.2, sub c voor de huisvesting van meerdere huishoudens met bijbehorende (gemeenschappelijke) voorzieningen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking of daarmee vergelijkbare categorieën mensen, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de sociale veiligheid en de milieusituatie en;
    • 2. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd moet worden op eigen terrein en;
    • 3. het huisvesten van meerdere huishoudens past in het Woon- en Leefbaarheidsplan Noord-Groningen en zijn herzieningen, dan wel opvolgende woonvisies als bedoeld in artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening Provincie Groningen.

Artikel 20 Leiding - Gas

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen, inclusief voorzieningen, met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in de in lid 20.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan;
  • b. op of in de in lid 20.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd;
  • c. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), mits het geen kwetsbaar object betreft en de belangen van de leiding niet worden geschaad.

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande (vergunde) gebruik;
  • b. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie en het onderhoud van de gastransportleiding.
20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in lid 20.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
20.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 20.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
20.5.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

20.5.4 Adviesprocedure

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 21 Leiding - Riool

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een transportleiding voor afvalwater;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen er geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een rioolwaterpersleiding, met een maximale hoogte van 2 m.
21.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, ontgronden, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 0,3 m;
  • d. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 0,3 m;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
21.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in lid 21.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met een daarvoor verleende vergunning.
21.4.3 Voorwaarden

De in lid 21.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 22 Waarde - Invloedsgebied wierden

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Invloedsgebied wierden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

22.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden;
  • b. het gebruik van de gronden voor houtteelt.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van houtwallen en –singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
  • b. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en mengwoelen van gronden;
  • c. het graven en dempen van sloten en watergangen;
  • d. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
  • e. het verwijderen van stuwen en dammen;
  • f. het aanbrengen van drainage of het wijzigen van het greppelsysteem.
22.3.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.3.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 22.1 omschreven waarden.

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

22.3.3 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 22.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.

Artikel 23 Waarde - Landschap

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de herkenbare onregelmatige blokverkaveling, die zich kenmerkt door onregelmatig gevormde percelen die worden gescheiden door kromme sloten.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

23.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van en werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.2.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het graven en dempen van sloten en watergangen;
  • b. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
  • c. het verwijderen van stuwen en dammen;
  • d. het wijzigen van het greppelsysteem;
  • e. het wijzigen van het verkavelingspatroon.
23.2.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.2.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 23.1 omschreven waarden.

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

23.2.3 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 23.2.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.

Artikel 24 Waarde - Wierde

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Wierde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het reliëf van de wierde.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

24.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden.
24.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 24.2 voor het aanvullen van wierden ingeval de aanvulling dient ter versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van houtwallen en –singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
  • b. het graven en dempen van sloten en watergangen;
  • c. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
  • d. het verwijderen van stuwen en dammen;
  • e. het aanbrengen van drainage of het wijzigen van het greppelsysteem;
  • f. het wijzigen van het verkavelingspatroon.
24.4.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.4.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 24.1 omschreven waarden.

24.4.3 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 24.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het onderhoud en de instandhouding van dijken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

25.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in de in lid 25.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen;
  • b. op of in de in lid 25.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkering en de waterhuishouding worden gebouwd.
25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering.

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de betreffende waterkering.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in lid 25.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
25.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 25.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. het normale onderhoud van de waterkering of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
25.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de waterkering niet schaden.

25.4.4 Adviesprocedure

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de waterkering niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 26 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 27 Algemene bouwregels

27.1 Vrijgekomen en vrijkomende bebouwing in het buitengebied

Voorvrijgekomen en vrijkomende bebouwing in het buitengebied, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen, gelden de volgende bouwregels:

  • a. de vrijgekomen en vrijkomende gebouwen mogen niet worden vergroot;
  • b. er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw.
27.2 Reclamemasten

De bouwhoogte van reclamemasten bedraagt ten hoogste dan 6 m.

27.3 Afstemming welstandstoets

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven goot- en bouwhoogte;
  • b. de dakhelling;
  • c. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  • de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% beneden de toegestane maximum goot- en bouwhoogten afwijken;
  • de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

Deze afstemmingsregeling in dit bestemmingsplan laat onverlet de mogelijkheden tot het stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria met betrekking tot gevelindeling en dakvormen en andere bijzondere waarden die in de welstandsnota worden genoemd.

Artikel 28 Algemene gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, tenzij deze gronden hiervoor zijn aangewezen; en met uitzondering van kleine evenementen;
  • d. het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

29.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
  • a. De voor 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van de vestiging van objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen.
  • b. Gebouwen en/of terreinen mogen niet worden gebruikt als een object voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a en b mag bestaand gebruik worden voortgezet.
29.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’ en ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 2’ gelden, naast de in de voorgaande bestemmingen gegeven regels, regels ter bescherming van openheid met het oog op een vrije windvang voor de molen.

29.2.1 Bouwregels

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen, geldt dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1' geen nieuwe bebouwing met een grotere hoogte dan de stellinghoogte van de molen ten opzichte van het N.A.P. mag worden opgericht;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 2' geen nieuwe bebouwing met een grotere hoogte dan 1/50 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de molen vermeerderd met de stellinghoogte, verminderd met 2 m, mag worden opgericht.
29.2.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en hoogte van de bebouwing voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduidingen ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’ en ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 2’, teneinde aantasting van de vrije windvang voor de molen te voorkomen.

29.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde in lid 29.2.1 en toestaan dat hogere bouwwerken worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de vereniging De Hollandsche Molen.

29.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’:
      • het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in lid 29.2.1, onder a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
      • het aanbrengen van opgaande beplanting die in volgroeide toestand hoger is dan de op grond van de in lid 29.2.1, onder a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
      • het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in lid 29.2.1, onder a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 2’:
      • het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in lid 29.2.1, onder b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
      • het aanbrengen van opgaande beplanting die in volgroeide toestand hoger is dan de op grond van de in lid 29.2.1, onder b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
      • het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in 29.2.1, onder b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend na inwinning van advies van de vereniging De Hollandsche Molen.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

30.1 Afwijken van de bouwregels
30.1.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in het plan gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de in het plan opgenomen bouwregels voor een afwijkende maatvoering en/of voor het bouwen buiten het bouwvlak in het geval van:
    • 1. het herstellen en/of het bouwkundig versterken van beschadigde gebouwen als gevolg van de aardgaswinning, of;
    • 2. aardbevingsbestendige nieuwbouw van gebouwen, of;
    • 3. bodemverzakking, of;
    • 4. energieneutrale nieuwbouw van gebouwen, of;
    • 5. energieneutraal maken van bestaande gebouwen;
  • e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennemasten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond en;
    • 2. de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord en;
    • 3. de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen wordt geplaatst;
  • f. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
    • 3. de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt;
  • g. het bepaalde in het plan en toestaan dat steigers en andere bouwwerken ten behoeve van lig- of aanlegplaatsen voor vaartuigen worden gebouwd, mits:
    • 1. geen afbreuk wordt gedaan aan waterstaatkundige belangen en;
    • 2. geen hinder ontstaat voor verkeer en vervoer over water.
30.1.2 Uitbreiding vrijgekomen gebouwen en vrijkomende gebouwen in het buitengebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 27.1, sub a voor het vergroten van vrijgekomen en vrijkomende gebouwen in het buitengebied, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 20% toeneemt en;
    • 2. aan de ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen geen afbreuk wordt gedaan;
  • b. het bepaalde in artikel 27.1, sub b voor het bouwen van nieuwe bijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen met niet meer dan 20% toeneemt en;
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bijbehorende bouwwerken passen in het aanwezige bebouwingsbeeld;
  • c. het bepaalde in artikel 27.1, sub a voor het vergroten van vrijgekomen en vrijkomende gebouwen in het buitengebied, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen, met meer dan 20% met gebruikmaking van de maatwerkmethode onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur overleg is gevoerd, waarbij rekening is gehouden met:
    • 1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
    • 4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • 5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • d. het bepaalde in artikel 27.1, sub b voor het bouwen van nieuwe bijbehorende bouwwerken in het buitengebied, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen, met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits wordt aangetoond dat ten behoeve van deze vergroting onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur overleg is gevoerd via keukentafelgesprekken met als doel om op bedrijfsniveau overeenstemming te bereiken over omvang, situering en inrichting van het bouwperceel, waarbij rekening is gehouden met:
    • 1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
    • 4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • 5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
30.1.3 Uitbreiding niet agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in het plan voor het uitbreiden van de bestaande bebouwing van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen, voor zover deze bestemmingen in het buitengebied liggen, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen, en voor zover het geen vrijgekomen agrarische bebouwing betreft, met niet meer dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing en de vergroting van het bouwvlak met niet meer dan 20% van de oppervlakte van het bouwvlak, mits rekening wordt gehouden met:
    • 1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • 4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • 5. het aspect nachtelijke uitstraling.
30.1.4 Ruimte voor ruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in het plan ten behoeve van de bouw van een nieuwe (bedrijfs)woning op een perceel waarop reeds een (bedrijfs)woning aanwezig is, indien:
    • 1. de nieuwe woning de woning vervangt die vanwege de bouwkundige staat, oppervlakte of inwendige vorm niet geschikt is of redelijkerwijs niet geschikt kan worden gemaakt voor een wijze van gebruik die voldoet aan de geldende bouwkundige voorschriften of aan hedendaagse eisen op het gebied van wooncomfort;
    • 2. de bestaande woning wordt gesloopt, alsmede de bijbehorende bouwwerken voor zover deze in visueel landschappelijk opzicht niet bij de nieuwe woning passen;
    • 3. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende bebouwingsbeeld;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m², tenzij voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing een grotere oppervlakte noodzakelijk is, in welk geval deze oppervlakte niet meer bedraagt dan die van de te slopen bebouwing als bedoeld in het tweede lid;
    • 5. over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  • b. het bepaalde in het plan ten behoeve van de mogelijkheid om een woning te bouwen ter compensatie van de afbraak van 750 m² voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing of de mogelijkheid om twee woningen op te richten ter compensatie van de afbraak van 2.000 m² voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing, indien:
    • 1. het toevoegen van nieuwe woningen past in het Woon- en Leefbaarheidsplan Noord-Groningen en zijn herzieningen, dan wel opvolgende woonvisies als bedoeld in artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening Provincie Groningen;
    • 2. de nieuw te bouwen woning of woningen wordt/worden gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt;
    • 3. de ruimtelijke kwaliteit in visueel-landschappelijk opzicht door de sloop en vervangende nieuwbouw verbetert;
    • 4. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing en de erfinrichting passen in het landschapsbeeld;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van een woning en de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m²;
    • 6. over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    • 7. in het geval een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op een andere locatie dan op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    • 8. de betreffende gronden niet zijn gelegen in 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', zoals aangegeven op kaart 6 van de Omgevingsverordening provincie Groningen.
  • c. De regeling zoals opgenomen in sub a en b geldt alleen voor bouwpercelen binnen het buitengebied, zoals aangewezen door de Provinciale Staten in de Omgevingsverordening provincie Groningen.
30.1.5 Windturbines

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan ten behoeve van de bouw van windturbines, met dien verstande dat:

  • a. de windturbines mogen worden gebouwd:
    • 1. met een ashoogte van minder dan 15 m;
    • 2. binnen het stedelijk gebied, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening provincie Groningen en niet op gronden die behoren tot de bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland, dan wel binnen een bouwperceel binnen het buitengebied, zoals aangewezen door de Provinciale Staten in de Omgevingsverordening provincie Groningen en niet op gronden die behoren tot de bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland;
    • 3. ten behoeve van een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening, mits een ieder uit de lokale omgeving kan deelnemen aan het initiatief, in die zin dat de mogelijkheid aan inwoners wordt geboden om te participeren in de ontwikkeling en de exploitatie (inclusief de opbrengst) van het lokale initiatief in financiële en organisatorische zin en/of ten behoeve van op het perceel aanwezige bedrijf om in het eigen energieverbruik te voorzien;
    • 4. mits er niet meer windturbines mogen worden gebouwd dan noodzakelijk om in het lokale energieverbruik te voorzien met aftrek van de bestaande en vergunde totale lokale duurzame energieproductie;
    • 5. mits bij de aanvraag een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld in overleg met een stedenbouwkundige en/of landschapsarchitect; het gebruik van de windturbines is alleen toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en in stand gehouden conform het inpassingsplan; bij een landschappelijk inpassingsplan wordt rekening gehouden met:
      • de aansluiting op de historisch gegroeide landschapsstructuur/bebouwde omgeving;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
      • de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de windturbines en de bijbehorende voorzieningen;
      • de inpasbaarheid van de (erf)inrichting in het landschapstype.
    • 6. met toepassing van één type windturbines en één plaatsingssysteem;
  • b. het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan:
    • 1. het gebruik of de plaats van de windturbine ter voorkoming van geluidhinder, slagschaduw of veiligheidsrisico's, waarbij de normering uit het Activiteitenbesluit als uitgangspunt wordt gebruikt, dan wel een keuring of algemeen keurmerk kan worden vereist, met dien verstande dat:
      • de afstand tussen de windturbine en de meest nabijgelegen kwetsbare objecten minimaal viermaal de ashoogte van de turbine bedraagt, tenzij kan worden aangetoond dat van slagschaduw geen sprake is of deze schaduw zo kan worden beperkt dat van hinder in alle redelijkheid geen sprake meer is;
      • de wieken of constructie van de windturbine niet overhangen boven openbaar toegankelijk gebied;
    • 2. de afstand tot (beperkt) kwetsbare objecten, wegen, waterwegen en spoorwegen, industrie, buisleidingen en hoogspanningsinfrastructuur, waarbij de normering uit het Handboek Risicozonering Windturbines als uitgangspunt wordt gebruikt, met dien verstande dat:
      • de afstand tot de dubbelbestemming Leiding - Gas groter is dan de masthoogte + 1/3 wieklengte, tenzij uit de adviesprocedure als bedoeld in 20.5.4 blijkt dat de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
      • de afstand tot een hoogspanningsverbinding minimaal de werpafstand met 2 x het nominaal toerental van de rotor bedragen, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
  • c. advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan dat wordt meegenomen in het landschappelijk inpassingsplan als bedoeld in lid a sub 5.
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie.
30.1.6 Windturbines op daken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan ten behoeve van de bouw van kleine windturbines op daken van gebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de diameter van de turbine niet meer dan 2 m mag bedragen en;
  • b. de hoogte van een verticale as niet meer dan 2 mag bedragen;
  • c. de plaatsing van een kleine windturbine alleen mogelijk is op gebouwen hoger dan 6 m;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonsituatie;
  • e. de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit milieuhygiënisch (geluidhinder, reflectie, veiligheid, bezonning) opzicht aanvaardbaar moet zijn;
  • f. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie.
30.1.7 Zonnepaneelvelden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in het plan ten behoeve van de aanleg van een zonnepaneelveld, met dien verstande dat:
    • 1. het zonnepaneelveld is gesitueerd in en/of aangrenzend aan het bestaand stedelijk gebied, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening, indien het zonnepaneelveld ruimtelijk ondergeschikt is aan het aangrenzende bestaand stedelijk gebied, en de omvang van het zonnepaneelveld kleiner is dan 10.000 m² en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke, of een bij de gemeente werkzame deskundige van het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    • 2. het zonnepaneelveld niet wordt gebouwd binnen het Natuurnetwerk Nederland en in 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', zoals aangegeven op kaart 6 van de Omgevingsverordening provincie Groningen;
    • 3. er niet meer zonnepanelen worden gebouwd dan noodzakelijk om in het lokale energieverbruik te voorzien met aftrek van de bestaande en vergunde totale lokale duurzame energieproductie;
    • 4. de opbrengst van de zonnepanelen ten goede komt aan een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening, mits een ieder uit de lokale omgeving kan deelnemen aan het initiatief, in die zin dat de mogelijkheid aan inwoners wordt geboden om te participeren in de ontwikkeling en de exploitatie (inclusief de opbrengst) van het lokale initiatief in financiële en organisatorische zin en/of ten behoeve van op het perceel aanwezige bedrijf om in het eigen energieverbruik te voorzien;
    • 5. er één type zonnepanelen en één plaatsingssysteem wordt toegepast;
    • 6. de zonnepanelen in één hoofdrichting worden geplaatst en worden geclusterd;
    • 7. de bouwhoogte van de zonnepanelen niet meer bedraagt dan 2 m;
    • 8. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 9. ter plaatse transformatoren zijn toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 10 m2 per zonnepaneelveld;
    • 10. er bij de aanvraag een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld in overleg met een stedenbouwkundige en/of landschapsarchitect; het gebruik van de zonnepanelen is alleen toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en in stand gehouden, conform het inpassingsplan; bij een landschappelijk inpassingsplan wordt rekening gehouden met:
      • de aansluiting op de historisch gegroeide landschapsstructuur/bebouwde omgeving;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
      • de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de paneelopstellingen en de bijbehorende voorzieningen;
      • de inpasbaarheid van de (erf)inrichting in het landschapstype;
    • 11. vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan dat wordt meegenomen in het landschappelijk inpassingsplan;
    • 12. indien de afstand tot de dubbelbestemming Leiding - Gas kleiner is dan 10 m, advies wordt gevraagd bij de leidingbeheerder;
    • 13. aangetoond is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie;
    • 14. de zonnepaneelvelden voor een periode van maximaal 30 jaar mogen worden gerealiseerd;
    • 15. nadat het gebruik ten behoeve van zonnepaneelvelden is beëindigd, dienen de gronden waarop dit gebruik heeft plaatsgevonden, te worden gesaneerd.
30.1.8 Nieuwe ontwikkelingen duurzame energieopwekking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in het plan ten behoeve van de aanleg van andere dan bovengenoemde nieuwe ontwikkelingen in duurzame energieopwekking, met dien verstande dat:
    • 1. met gebruikmaking van de maatwerkmethode onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur overleg is gevoerd, waarbij rekening is gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
      • de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de duurzame energieopwekking;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
    • 1. de duurzame energieopwekking niet wordt gebouwd/aangelegd binnen het Natuurnetwerk Nederland en in 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', zoals aangegeven op kaart 6 van de Omgevingsverordening provincie Groningen;
    • 2. er niet meer duurzame energieopwekking wordt gerealiseerd dan noodzakelijk om in het lokale energieverbruik te voorzien met aftrek van de bestaande en vergunde totale lokale duurzame energieproductie;
    • 3. de opbrengst van de duurzame energieopwekking ten goede komt aan een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening, mits een ieder uit de lokale omgeving kan deelnemen aan het initiatief, in die zin dat de mogelijkheid aan inwoners wordt geboden om te participeren in de ontwikkeling en de exploitatie (inclusief de opbrengst) van het lokale initiatief in financiële en organisatorische zin en/of ten behoeve van op het perceel aanwezige bedrijf;
    • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie.
  • b. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden stellen aan het gebruik of de plaats ter voorkoming van geluidhinder, slagschaduw of veiligheidsrisico's, waarbij de normering uit het Activiteitenbesluit als uitgangspunt wordt gebruikt, dan wel een keuring of algemeen keurmerk kan worden vereist.
30.2 Uitzondering

De in lid 30.1.1, sub a bedoelde afwijkingsmogelijkheid geldt niet ten aanzien van:

  • a. de bouwhoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 m).
30.3 Voorwaarden
  • a. De in lid 30.1 toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.

  • b. De in lid 30.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie.
30.4 Afwijken van de gebruiksregels
30.4.1 Kleinschalige (verblijfs)recreatie en horeca

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het gebruik ten behoeve van:

  • a. kleinschalige dagrecreatie en/of een daghorecavoorziening, mits dit plaatsvindt in de bestaande bebouwing en/of op het bijbehorende erf;
  • b. een bed and breakfast binnen de bestemmingen 'Gemengd' en 'Maatschappelijk', mits het aantal kamers voor de bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
  • c. een deel van de woning voor een recreatieappartement, mits het appartement in het bestaande hoofdgebouw wordt gerealiseerd en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2.

Voor de hiervoor bedoelde afwijkingen geldt bovendien dat:

  • 1. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein en;
  • 2. de bestaande woonfunctie en/of maatschappelijke functie moet worden gehandhaafd en;
  • 3. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie.

Artikel 31 Algemene wijzigingsregels

31.1 Uitbreiding niet- agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ter plaatse van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen met de bestemmingen Bedrijf - 1, Bedrijf - 2 of Maatschappelijk, voor zover deze bestemmingen in het buitengebied liggen, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Provincie Groningen, en voor zover het geen vrijgekomen agrarische bebouwing betreft, waarbij:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing met meer dan 20% wordt uitgebreid en/of;
  • b. het bestemmingsvlak met meer dan 20% wordt vergroot,

mits in de plantoelichting wordt verantwoord dat:

    • 1. redelijkerwijs niet op een andere locatie dan waar het bedrijf of de maatschappelijke voorziening is gevestigd in de ruimtebehoefte kan worden voorzien en aan het plan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt dat met toepassing van de maatwerkmethode is opgesteld onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, indien de omvang van het bouwperceel niet groter wordt dan 0,5 ha, of een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, indien de omvang van het bouwperceel groter wordt dan 0,5 ha;
    • 2. rekening is gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
      • de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
31.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan, voor zover het de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘Wetgevingzone - wijzigingsgebied’ betreft, wijzigen in de bestemming 'Woongebied', 'Gemengd' of 'Bedrijf - 1'. Deze wijziging kan plaatsvinden onder voorwaarde dat:

  • a. wat betreft de bouwregels wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 19 Woongebied, lid 19.2 of artikel 4 Bedrijf - 1, lid 4.2;
  • b. bij wijziging in de bestemming 'Woongebied' het aantal toe te voegen woningen past binnen het Woon- en Leefbaarheidsplan Noord-Groningen en zijn herzieningen, dan wel opvolgende woonvisies als bedoeld in artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016;
  • c. sprake is van een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • d. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie.

Artikel 32 Overige regels

32.1 Van toepassing verklaring

Het bestemmingsplan Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum met identificatienummer NL.IMRO.0024.000BP1002-VG01, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Loppersum op 5 maart 2018, blijft van toepassing op het plangebied van dit bestemmingsplan.

32.2 Parkeernormen
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en sub b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden.
  • d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en sub b:
    • 1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 33 Overgangsrecht

33.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken

Bestaande bouwwerken die in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de bouwaanvraag geschiedt binnen 18 maanden na het tenietgaan.
33.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik

Het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken dat in strijd is met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zo lang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.

33.3 Uitzondering op het overgangsrecht
  • a. Lid 33.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • b. Lid 33.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 34 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Woondorpen.