direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Melkvaaller 2a te Westeremden
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0024.00BA0020-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende omgevingsvergunning met ruimtelijke motivering heeft betrekking op het realiseren van een functiewijziging in het dorp Westeremden in de gemeente Loppersum. De activiteit betreft het gebruiken van een woning voor detailhandel, meer specifiek het gebruiken van de woning voor opslag, een galerij en een winkel.

De ter plaatse geldende bestemmingsplannen laten de voorgenomen activiteit van de wijziging van het gebruik van de woning niet toe en dus is een planologische afwijking nodig. Meer hierover in paragraaf 1.3 (Geldende bestemmingsplannen). Door de gemeente Loppersum is aangegeven medewerking te kunnen verlenen aan realisatie van het project. Voor de planologische afwijking is een omgevingsvergunning met een ruimtelijke motivering vereist. Die ruimtelijke motivering moet aantonen dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend rapport voorziet hierin.

1.2 Ligging projectgebied

Het projectgebied ligt aan de straat Melkvaaller in het midden van het wierdedorp Westeremden. Westeremden ligt enkele kilometers ten noordwesten van Loppersum. In de omgeving van het projectgebied liggen andere plaatsen zoals Garsthuizen, Zeerijp, Loppersum, Stegalerij galerij dum en Huizinge. De omgeving wordt verder bepaald door de spoorlijn Groningen - Delfzijl die aan de zuidzijde langs Loppersum loopt. Op de onderstaande afbeelding is het projectgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0020-VG01_0001.png"

Figuur 1. Uitsnede topografische kaart. Het projectgebied ligt binnen de zwarte kaders (bron: topotijdreis.nl)

Het projectgebied heeft een oppervlakte van ongeveer 850 m2. Het projectgebied wordt begrensd door de weg Melkvaaller, een woning, agrarische percelen het Abt Emopad.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het projectgebied gelden op dit moment meerdere bestemmingsplannen. De bestemmingsplannen die ter plaatse gelden betreffen:

  • 1. bestemmingsplan 'Woondorpen', vastgesteld op 25 februari 2019;
  • 2. bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum', vastgesteld op 5 maart 2018.

De navolgende tekst bespreekt wat de geldende regels zijn in deze plannen en in hoeverre zij een conflict opleveren met het voorgenomen project (het gebruiken van de woning voor detailhandel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0020-VG01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede geldende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Bestemmingsplan 'Woondorpen'

Ten eerste valt het projectgebied binnen het bestemmingsplan 'Woondorpen' en heeft de bestemming 'Woongebied'. In deze bestemming is het toegestane gebruik van het perceel en de gebouwen geregeld. De aanvraag is in strijd met de gebruiksregels als gesteld in de bestemmingsomschrijving in lid 19.1 en sublid 19.5.2, onder a. Alleen als ter plaatse een aanduiding 'detailhandel' is opgenomen in het bestemmingsplan is detailhandel toegestaan. Op het perceel aan de Melkvaaller 2a is geen aanduiding 'detailhandel' in het bestemmingsplan opgenomen.

Vanwege de bovenstaande beperkingen is het noodzakelijk van de genoemde regels van het bestemmingsplan af te wijken.

Bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum'

Ten tweede valt het projectgebied binnen het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum'. Op grond van dat bestemmingsplan heeft het projectgebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' en de 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Op grond van deze laatste dubbelbestemming heeft het projectgebied ook de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied'. Al die regels hebben echter betrekking op beschermingen tegen eventuele werken en werkzaamheden, niet op gebruiksfuncties. Zo bezien vormt dit bestemmingsplan geen belemmering voor het onderhavige projectvoornemen.

Motivering afwijking

AD 1.

De gewenste invulling van het pand voor detailhandel (meer specifiek: opslag, winkel en galerie) is gelieerd aan Museum Helmantel. Het museum heeft een toeristische, historische en maatschappelijke functie in het dorp Westeremden. Het gebruiken van het pand aan de Melkvaaller 2a is een positieve toevoeging aan deze functie. Door de kleinschalige vorm en de verwachting dat de nieuwe invulling geen afbreuk doet aan het karakter van het woongebied en niet tot overlast zal leiden wordt de invulling niet als planologisch ongewenst verwacht.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving, dit hoofdstuk gaat in op de huidige en de toekomstige situatie van het projectgebied. In hoofdstuk 3 worden het relevante beleid van de provincie Groningen, het regionaal beleid en het beleid van de gemeente Loppersum behandeld. In hoofdstuk 4 komt het onderdeel 'milieu en overige randvoorwaarden' aan de orde. De onderdelen die in dit hoofdstuk worden behandeld zijn bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie en ecologie. In hoofdstuk 5 komen de feitelijke en juridische planopzet aan de orde. Als laatste gaan de hoofdstukken 6 en 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Zoals in het vorige hoofdstuk al is benoemd, is in het projectgebied op dit moment reeds een woning aanwezig. Deze woning met bijbehorende tuinen bevindt zich op de wierde Westeremden nabij het museum Helmantel. De woning wordt op dit moment niet bewoond en de gronden zijn in gebruik als erf horend bij de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0020-VG01_0003.png"

Figuur 3. Luchtfoto bebouwing projectgebied (bron: Google Maps)

2.2 Nieuwe situatie

Het voornemen is om het huidige ruimtelijk gebruik van de gronden als woning om te zetten naar gebruik als detailhandel. Met deze gebruikswijziging gaan geen bouwwerkzaamheden gepaard. De woning blijft ongeroerd. De gewenste invulling van het pand als opslag, winkel en galerie, is gelieerd aan het Museum Helmantel. Deze bedrijfsmatige activiteiten (opslag, galerie en winkel) betreft geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het Activiteitenbesluit milieubeheer is dan ook niet van toepassing op de gewenste activiteiten.

Verkeer en parkeren

Als gevolg van de gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar detailhandel kan het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte veranderen. Ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen geldt dat er sprake zal zijn van een verwaarloosbare toename van het aantal bewegingen per etmaal. Het onderdeel van het projectvoornemen dat zou kunnen leiden tot extra verkeer betreft de kleinschalige winkel die zal worden opgericht. De rest van het pand wordt voor opslag gebruikt. De winkel met voornamelijk giclees in de verkoop heeft een dermate kleinschalig karakter dat het verenigbaar is met de omliggende omgeving. Voor de winkel is alleen één kamer van de woning in gebruik. Het is gelijk te stellen met een milieucategorie 1 bedrijf uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzoneringen'. De kleinschalige vorm en het feit dat de winkel zich met name richt op de bezoekers van het naastgelegen museum, zorgen ervoor dat van onaanvaardbare toename in parkeerdruk geen sprake is.

Ten aanzien van parkeren geldt dat op het erf van de aanvrager twee á drie parkeerplekken aanwezig zijn en op minder dan 150 meter is een parkeerplaats gelegen bij de kerk en het museum. Tezamen zijn dit voldoende parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Op 20 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.

In de Omgevingsvisie en bijbehorende verordening wordt ingegaan op de woningvoorraad en het invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen. Onderstaand is het artikel weergegeven die betrekking heeft op het projectgebied:

Landschap

Het projectgebied is onderdeel van een door de provincie aangewezen wierden. Op grond van de Omgevingsverordening van de provincie stelt een ruimtelijke ontwikkeling regels gericht op bescherming van het reliëf, voor zover de Erfgoedwet niet in bescherming voorziet (artikel 2.53.1 van de Omgevingsverordening). Omdat dit projectvoornemen niet leidt tot enige ruimtelijke ingreep maar slechts een functiewijziging betreft, is de wierde niet in het geding. Het projectvoornemen is op dit punt in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta

In de ontwikkelingsvisie Eemsdelta (mei 2013) is het toekomstbeeld voor de regio in het jaar 2030 neergelegd. Als algemene visie wordt gegeven:

"De Eemsdelta is een regio geworden waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken en waar de leefbaarheid goed is. We streven ernaar dat de Eemsdelta in 2030 één van de Europese koploper regio's is voor groene economie en een duurzame energievoorziening, samen met het aangrenzende gebied in Duitsland. Het is dan tevens het belangrijkste groene haven- en industriegebied van Noord-Nederland. De Eemshaven heeft zich daarbinnen ontwikkeld tot Energyport en datahub voor Noordwest-Europa. In Oosterhorn bloeien een krachtige, biobased chemie- en recycle sector."

Meer uitgewerkt, liggen de ambities en maatregelen in de tussenliggende periode in de volgende aspecten:

  • het versterken van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit waaronder een kwaliteitsimpuls voor de centrumdorpen;
  • het versterken van de economische structuur, waarbij wordt opgemerkt dat de bestaande bedrijventerreinen niet worden uitgebreid;
  • het verbeteren van de aansluiting van het gebied op het internationale (vaar)wegennet en versterken van de interne ontsluiting en bereikbaarheid van het gebied;
  • versnellen van de vergroening van de economie (we streven naar 40% groener in 2030);
  • het versnellen van de verduurzaming van de energievoorziening;
  • het borgen en bewaken van de balans tussen economie en ecologie;
  • het verbeteren van de veiligheid zowel binnendijks als buitendijks;
  • het voorzien in de toenemende zoetwatervraag;
  • het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten bij onder meer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het projectvoornemen betreft het juridisch-planologisch aanpassen van de functie van een gebouw van wonen naar detailhandel. Door het toevoegen van een culturele mogelijkheid in het dorp Westeremden verbetert de economische structuur. Het gebruik van de grond als detailhandel in plaats van wonen behoeft geen grote nadelige invloed te hebben voor omwonenden, daarvoor is de schaal van het projectvoornemen te klein.

Het projectvoornemen is in overeenstemming met de ontwikkelingsvisie Eemsdelta. Derhalve vormt de ontwikkelingsvisie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het projectvoornemen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Loppersum

In 2012 is de structuurvisie voor de gemeente Loppersum vastgesteld. De structuurvisie geeft een ruimtelijke visie op de toekomstige ontwikkeling voor de middellange termijn (tot ongeveer 2020).

Het hoofddoel is om diverse bestaande beleidsstukken in één structuurvisie samen te brengen, deze te plaatsen in het toekomstig perspectief en daarvan de consequenties in beeld te brengen. In de structuurvisie gaat het om thema's als landelijke gebied, dorpsgebied, infrastructuur, water, milieu en externe veiligheid. Het projectvoornemen heeft, behalve het aspect dorpsgebied, geen invloed op één van deze thema's.

In de structuurvisie stelt de gemeente dat binnen de dorpen ruimte moet zijn voor ontwikkeling van lokale bedrijvigheid. Ook in het pact regio Eemsdelta is aangegeven dat de kracht met name schuilt in het ondernemersklimaat. Daarom moeten in het ruimtelijk beleid wonen en werken meer en meer samengaan. Dat vergroot niet alleen de levendigheid in de dorpen, maar is net zo goed belangrijk voor de lokale werkgelegenheid. Om die reden wordt in de woondorpen ruimte geboden voor de mogelijkheid van functiemenging. Nieuwe functies vragen maatwerk, maar bieden tevens de gelegenheid om de bestaande bebouwde ruimte zo optimaal mogelijk te blijven gebruiken. De gemeentelijke rol daarbij is in eerste instantie voorwaardescheppend. Zo zullen functiewijzingen beoordeeld worden op de volgende aspecten:

  • de ruimtelijk-functionele inpasbaarheid: past een nieuwe functie, gelet op de functies in de omgeving?;
  • de functieverandering moet inpandig plaatsvinden voor een optimaal gebruik van aanwezige bebouwing;
  • buitenopslag wordt uitgesloten, althans voor het zover dit niet dient voor verwezenlijking van de nieuwe functie;
  • als er sprake is van een verkeersaantrekkende werking: is er sprake van een ligging aan een weg met een voldoende ontsluitende functie en kan er op eigen terrein geparkeerd worden?;
  • wordt in voorkomend geval voldoende rekening gehouden met cultuurhistorische waarden (bijvoorbeeld ingeval van een monumentaal pand?);
  • kan worden voldaan aan de wet- en regelgeving van water- en milieubeleid.

Wanneer het projectvoornemen wordt getoetst aan de bovenstaande criteria, kan gesteld worden dat het daaraan voldoet. De nieuwe functie is van een beperkte schaal en betreft een uitbreiding van het nabijgelegen museum. Ook zal er geen sprake zijn van buitenopslag maar zal de opslag slechts inpandig plaatsvinden. Zoals reeds in paragraaf 2.2 (Nieuwe situatie) uiteengezet zal de verkeersaantrekkende werking verwaarloosbaar klein zijn. Voor de cultuurhistorische waarden van het gebied geldt dat er geen bebouwing zal worden gesloopt of nieuwbouw wordt gepleegd, zo bezien worden de cultuurhistorische waarden niet aangetast. In hoeverre wordt voldaan aan de wet- en regelgeving voor water en milieu, wordt hier verwezen naar Hoofdstuk 4 (Milieu en overige randvoorwaarden).

Het aspect gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig projectvoornemen.

Hoofdstuk 4 Milieu en overige randvoorwaarden

Deze ruimtelijke motivering betreft het juridisch-planologisch vastleggen van het huidige gebruik van de gronden. In het navolgende worden volledigheidshalve alle relevante onderzoeksaspecten kort nagelopen.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet dan ook rekening worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Zoals al beschreven in paragraaf 1.2 is het projectgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Het perceel is mede bestemd voor het behoud van wettelijk beschermde archeologische monumenten. Zonder omgevingsvergunning is het verboden om werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden aan te leggen.

Omdat deze voorliggende omgevingsvergunning met ruimtelijke motivering slechts een functiewijziging betreft en er geen fysieke ingrepen plaatsvinden, treden er ten aanzien van het voornemen geen belemmeringen op. De dubbelbestemming blijft uiteraard van toepassing, dus bij eventuele toekomstige ingrepen worden deze opnieuw getoetst aan de voorwaarden uit de dubbelbestemming en bepaald of een archeologisch onderzoek nodig is. Ten aanzien van het voornemen treden er geen belemmeringen op.

Voor toevalsvondsten geldt dat deze moeten worden gemeld aan de provinciaal archeoloog. Deze beschrijft de vondst, onderneemt zo nodig actie en doet melding aan Libau en de gemeente.

Het milieuaspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig projectvoornemen.

4.1.2 Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' zijn de cultuurhistorische waarden vastgelegd en beschermd. Zoals al beschreven is in paragraaf 1.2, is het projectgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke Kwaliteit'.

De locatie is in het kader van ruimtelijke kwaliteit nader aangeduid als 'Karakteristiek Gebied'. Voor deze gebieden geldt dat de cultuurhistorische betekenis voor een belangrijk deel wordt bepaald door de onderlinge samenhang van de bebouwing. In een karakteristiek gebied geldt 'geen sloop zonder plan'. Omdat dit plan niet toeziet op enige sloop- of bouwwerkzaamheden maar enkel in een gebruikswijziging is het plan niet strijdig met deze waarde. De aanwezige cultuurhistorische waarde wordt niet belemmerd door het projectvoornemen. Derhalve vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, moet met deze aspecten rekening worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan men beoordelen met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.

Het projectvoornemen heeft geen betrekking op het realiseren van een milieugevoelige functie. Verder geldt dat het projectvoornemen zelf voorziet in het mogelijk maken van detailhandel in de vorm van opslag, een galerie en een winkel. De vorm van detailhandel is gelijk te stellen met milieucategorie 1 van de VNG-brochure. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van tien meter indien sprake is van een 'rustige woonwijk'.

Westeremden kan worden omschreven als een rustige woonwijk: wonen voert de boventoon en van enige bedrijvigheid is nauwelijks sprake. Om die reden moet voor het onderhavige project de richtafstand van tien meter worden aangehouden tot andere gevoelige functies. Aan die richtafstand wordt voldaan. Alle omliggende woningen bevinden zich op meer dan tien meter afstand.

Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.3 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie.

Omdat het projectvoornemen geen betrekking heeft op het realiseren van een nieuw gebouw of bouwwerk is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Het milieuaspect bodem levert geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.4 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal beleid. Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Naast soortenbescherming richt de Wnb zich op de gebiedsbescherming. Het gaat daarbij in de eerste plaats om Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. In de tweede plaats zijn de natuurgebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Onderzoek

Het projectvoornemen heeft geen invloed op flora en fauna omdat er geen sprake is van fysieke ingrepen zoals sloop van bebouwing, demping van sloten of kap van bomen in het projectgebied, of van activiteiten die van invloed kunnen zijn op het projectgebied of omliggende beschermde gebieden. Bij eventuele toekomstige ingrepen in het projectgebied, wordt door de initiatiefnemer opnieuw onderzocht of dat plan voldoet aan de Wnb.

Conclusie

Het milieuaspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.5 Externe veiligheid

De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. In deze besluiten en bijbehorende regelingen zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot risicobronnen wettelijk vastgelegd.

In de nabije omgeving van het projectgebied zijn geen risicobronnen gelegen, met uitzondering van de spoorlijn Groningen-Delfzijl die als transportroute voor gevaarlijke stoffen wordt gebruikt. Deze spoorlijn bevindt zich op meer dan één kilometer afstand. De spoorlijn beschikt derhalve over een aandachtsgebied van het groepsrisico van vier kilometer, waarbinnen bij ontwikkelingen aandacht moet worden geschonken aan het groepsrisico. Aangezien het project geen betrekking heeft op het toestaan van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten of uitbreiding van (beperkt) kwetsbare objecten, kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico niet zal wijzigen. Hiernaast ligt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in dit gebied ver onder de norm.

Externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het projectvoornemen.

4.6 Geluid

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Tevens kan een akoestisch onderzoek vereist zijn voor inrichtingen (bedrijven) op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Omdat het projectvoornemen niet voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing of sprake is van een inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit milieubeheer, is akoestisch onderzoek niet aan de orde.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.7 Luchtkwaliteit

Regelgeving

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

Onderzoek

Door het projectvoornemen is een toename van verkeersbewegingen niet aan de orde. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het project als een nibm-project dient te worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed leefklimaat worden overschreden. Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet is 40 µg/m3, voor fijn stof (PM2,5) geldt een grenswaarde van 25 µg/m3.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM10 en PM2,5.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2019   2020   2025   2030  
PM2,5   8,3 µg/m3   8,2 µg/m3   7,4 µg/m3   6,7 µg/m3  
PM10   14,2 µg/m3   14,3 µg/m3   13,5 µg/m3   12,7 µg/m3  
NO2   8,7 µg/m3   8,5 µg/m3   7,5 µg/m3   6,5 µg/m3  

Conclusie

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig projectvoornemen.

4.8 Waterhuishouding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Het is verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Voor dit project is daarom een watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de watertoets is bijgevoegd als Bijlage 1 (Watertoets).

De locatie valt binnen het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest. Uit de watertoets volgt dat geen sprake is van een waterschapsbelang. Overleg met het waterschap Noorderzijlvest is om die reden niet nodig.

Het milieuaspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig projectvoornemen.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.

Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.

Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het betwiste plan voorziet in de bouw van drie woningen op een perceel grasland in een kleine kern. De Raad van State heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Dit projectvoornemen aan de Melkvaaller in Westeremden kent geen ruimtebeslag en geen toevoeging bebouwing. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het bebouwd oppervlak niet toe. De functie wijzigt van wonen naar detailhandel. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Zo bezien vormt het aspect m.e.r.-beoordeling geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig projectvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Algemeen

Een omgevingsvergunning, als voorliggende, behoort te worden genomen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit volgt uit artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 1°, van de Wabo. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:

  • de huidige en de toekomstige situatie, zowel van het gebruik en de inrichting, als van de planologisch-juridische situatie;
  • de wijze waarop het bouwplan voldoet aan het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid;
  • de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid;
  • water, archeologie en ecologie;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Deze aspecten zijn in het voorliggende rapport aan de orde gekomen.

Juridische regeling

De omgevingsvergunning voorziet in juridisch-planologisch aanpassen van het huidige gebruik van het perceel. Het huidige gebruik wordt gewijzigd van wonen naar de mogelijkheid van detailhandel (opslag, een galerie en een winkel). Op het projectgebied blijft voorts, onder andere wat betreft bouwregels en afwijkingsregels, de juridische regeling zoals beschreven in het vigerende bestemmingsplan, van toepassing.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan door middel van een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbesluit is toegezonden aan de overlegpartners. Naar aanleiding hiervan hebben het waterschap Noorderzijlvest en de provincie Groningen gereageerd. De vooroverlegreacties zijn als Bijlage 3 (Overlegreactie provincie Groningen) enBijlage 5 (Vooroverlegreactie waterschap Noorderzijlvest) aan de ruimtelijke motivering toegevoegd. De vooroverlegreactie geven geen aanleiding tot het aanpassen van de ruimtelijke motivering.

Het ontwerpbesluit heeft vervolgens als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb op grond van artikel 3.10, eerste lid, sub a, van de Wabo gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Die periode liep van 23 juni 2020 tot en met 3 augustus 2020. Eenieder kon een zienswijze indienen op grond van artikel 3.12m, vijfde lid, van de Wabo. In die periode is één zienswijze naar voren gebracht. Deze zienswijze is opgenomen als Bijlage 2 (Zienswijze). Naar aanleiding van de zienswijze is een nota van zienswijze opgesteld. Deze is als Bijlage 4 (Nota van zienswijzen) opgenomen.