direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Heemweg 2 te Westerwijtwerd
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0024.00BA0017-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Naar aanleiding van aardbevingsschade dient het pand gelegen op het perceel Heemweg 2 te Westerwijtwerd te worden gesloopt. Ter vervanging heeft initiatiefnemer het voornemen om een nieuwe woning te realiseren. De goothoogte en het platte dak van de nieuwe woning zijn in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief, wordt afgeweken van het vigerend bestemmingsplan. Om uitvoer te kunnen geven aan het voornemen is een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend rapport voorziet hierin.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status

Het besluitgebied betreft het perceel aan de Heemweg 2 te Westerwijtwerd, kadastraal bekend als gemeente Middelstum, sectie G, nummer 193 (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0017-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1. Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Het besluitgebied ligt binnen de rode cirkel

Het perceel is gelegen binnen de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum'. Tevens is het perceel gelegen binnen het facetbestemmingsplan 'Loppersum'. Het perceel is voorzien van de bestemming 'Wonen', met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Lansdchap'.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' is bepaald dat de goothoogte van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 3,5 meter en een woning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen. Het bouwplan voorziet in de realisatie van een woning met een goothoogte van 5,92 meter en een plat dak. Derhalve is het bouwplan in strijd met het vigerend bestemmingsplan.

Het besluitgebied is voorzien van de dubbelbestemming ´Waarde - Archeologie 4´. Het perceel is mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Op de locatie mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 50 centimeter wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen. De oppervlakte van de nieuwe woning bedraagt circa 95 m2. Derhalve treden er ten aanzien van het voornemen geen belemmeringen op.

Het besluitgebied is mede bestemd voor de dubbelbestemming 'Waarde - Lansdchap'. De aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. De nieuwe woning wordt gerealiseerd op de locatie van de reeds bestaande woning. Derhalve wordt door de ontwikkeling geen afbreuk gedaan aan de 'Waarde - Landschap'.

1.3 Opbouw onderbouwing

In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving, dit hoofdstuk gaat in op de huidige en de toekomstige situatie van het besluitgebied. In hoofdstuk 3 worden het relevante beleid van de provincie Groningen, het regionaal beleid en het beleid van de gemeente Loppersum behandeld. In hoofdstuk 4 komt het onderdeel 'milieu en overige randvoorwaarden' aan de orde. De onderdelen die in dit hoofdstuk worden behandeld, zijn milieu (bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie en ecologie. In hoofdstuk 5 komen de feitelijke en juridische planopzet aan de orde. Als laatste gaan de hoofdstukken 6 en 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In het besluitgebied zijn op dit moment een woning en een schuur aanwezig (te zien op afbeelding 2). De woning dient te worden gesloopt naar aanleiding van aardbevingsschade.

Rondom het perceel liggen agrarische gronden. Het perceel is naast de aanwezige bebouwing van de woning en de schuur nauwelijks verhard. Aan de oost- en westzijde van het perceel staan een aantal bomen. Ten noorden van het perceel ligt de provinciale weg N996.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0017-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2. Luchtfoto bebouwing besluitgebied (bron: pdokviewer.nl, d.d. 7 januari 2019)

2.2 Nieuwe situatie

Het voornemen bestaat om de huidige woning te slopen en op deze locatie een nieuwe woning te realiseren. De woning heeft een oppervlakte van 95 m2. De goot- en bouwhoogte van de woning bedragen 5,92 meter.

De bebouwing bestaat uit een kubusvormig hoofdvolume met een platdak. Op de begane grond worden een woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer gerealiseerd. Hierdoor wordt de woning ook levensloopbestendig vorm gegeven. Op de verdieping worden slaapkamers en een tweede badkamer gerealiseerd.

Buro Zomerdijk heeft het ontwerp van de woning gemaakt. Hierbij is de woning ontworpen in samenhang met het reeds aanwezige afwijkende ateliergebouw op de locatie. De in zijn omgeving contrasterende vorm, een kubusvormig hoofdvolume heeft evenwichtig ontworpen gevelcomposities. De afmetingen en de verhouding van de gevelelementen, ramen, deuren en gevelmateriaal-vlakken vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. De houten gevel in de zij- en achtergevel van het woonhuis maakt de “kubusvorm” minder abstract en maakt een heldere verbinding met het atelier. De sculpturale vorm van zowel het woonhuis als het bestaande atelier zijn gezamenlijk een eenheid in het open landschap en geven betekenis aan de alzijdige locatie. Het bouwplan is goedgekeurd door de welstandcommissie.

Op de onderstaande afbeeldingen is de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0017-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3. Noord-westgevel woning, bron: Buro Zomerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0017-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4. Zuid-westgevel woning, bron: Buro Zomerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0017-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5. Positionering woning in de huidige en nieuwe situatie, bron: Buro Zomerdijk

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Op 20 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.

In de Omgevingsvisie en bijbehorende verordening wordt ingegaan op de woningvoorraad en het invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen. Onderstaand zijn de artikelen weergegeven die betrekking hebben op het besluitgebied:

Woningbouw (artikel 2.15.1)

In artikel 2.15.1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met het woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt.

Het planvoornemen voorziet in vervangende nieuwbouw. Er is geen sprake van het toevoegen van een woning. Derhalve zal de woningvoorraad niet toenemen en wordt voldaan aan het regionaal Woon- en Leefbaarheidsplan.

Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (artikel 2.23.3)

In artikel 2.23.3 is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart drie aangegeven veiligheidszone twee invloedsgebied provinciale wegen een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen.

Dit aspect wordt nader verantwoord in paragraaf 4.6.

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 Woon- en Leefbaarheidsplan Noord-Groningen

Voor Noord-Groningen is het Woon- en Leefbaarheidsplan 'Noord-Groningen Leeft!' (WLP) met een bijbehorend Uitvoeringsprogramma vastgesteld voor de periode van 2017 tot 2021. Het plan is opgesteld voor het grondgebied van de gemeenten Appingedam, Delfzijl, De Marne, Eemsmond en Loppersum. Behalve deze gemeenten zijn allerlei partijen, waaronder de provincie, welzijns- en zorginstellingen, scholen en woningcorporaties betrokken bij het opstellen en uitvoeren van het WLP.

In 2011 is het eerste WLP voor deze regio opgesteld. In het geactualiseerde WLP wordt ingegaan op de ontwikkeling van de leefbaarheid in de regio sinds 2011 en welke maatregelen er zijn getroffen om de leefbaarheid te verbeteren. Daarnaast zijn voor de periode 2017-2021 nieuwe doelstellingen geformuleerd. Ingezet wordt op krachtige buurten en dorpen die samen een toekomstbestendige en duurzame regio vormen. Op regionaal niveau worden programma's, werkwijzen en instrumenten gevormd die voor het gebied als geheel van belang zijn en die op lokaal niveau kunnen worden ingezet voor lokale oplossingen.

Er zijn vijf kernopgaven geformuleerd waardoor de thema's bevolkingsdaling en versterking (ten gevolge van de gaswinning) als rode draden heen lopen:

  • sociale vitaliteit en het werken aan lokale doelen;
  • nieuwe kansen voor kinderen;
  • van zorgstructuur naar zorgprestatie;
  • het wonen van de toekomst;
  • krachtige kernen.

Met de sloop en nieuwbouw van een woning op het perceel neemt het aantal woningen niet toe. Tevens voorziet de nieuwbouw van de woning in het realiseren van een aardbevingsbestendig gebouw. Het planvoornemen voorziet in de kernopgave 'het wonen van de toekomst'. Derhalve is het planvoornemen in overeenstemming met het Woon- en Leefbaarheidsplan 'Noord-Groningen Leeft!'.

3.2.2 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta

In de ontwikkelingsvisie Eemsdelta (mei 2013) is het toekomstbeeld voor de regio in het jaar 2030 neergelegd. Als algemene visie wordt gegeven "De Eemsdelta is een regio geworden waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken en waar de leefbaarheid goed is. We streven ernaar dat de Eemsdelta in 2030 één van de Europese koploper regio's is voor groene economie en een duurzame energievoorziening, samen met het aangrenzende gebied in Duitsland. Het is dan tevens het belangrijkste groene haven- en industriegebied van Noord-Nederland. De Eemshaven heeft zich daarbinnen ontwikkeld tot Energyport en datahub voor Noordwest-Europa. In Oosterhorn bloeien een krachtige, biobased chemie- en recycle sector."

Meer uitgewerkt, liggen de ambities en maatregelen in de tussenliggende periode in de volgende aspecten:

  • het versterken van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit waaronder een kwaliteitsimpuls voor de centrumdorpen;
  • het versterken van de economische structuur, waarbij wordt opgemerkt dat de bestaande bedrijventerreinen niet worden uitgebreid;
  • het verbeteren van de aansluiting van het gebied op het internationale (vaar)wegennet en versterken van de interne ontsluiting en bereikbaarheid van het gebied;
  • versnellen van de vergroening van de economie (we streven naar 40% groener in 2030);
  • het versnellen van de verduurzaming van de energievoorziening;
  • het borgen en bewaken van de balans tussen economie en ecologie;
  • het verbeteren van de veiligheid zowel binnendijks als buitendijks;
  • het voorzien in de toenemende zoetwater vraag;
  • het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten bij onder meer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Met het planvoornemen wordt de ruimtelijke kwaliteit van het perceel verbeterd. Het planvoornemen is in overeenstemming met de ontwikkelingsvisie Eemsdelta.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Loppersum

In 2012 is de structuurvisie voor de gemeente Loppersum vastgesteld. De structuurvisie geeft een ruimtelijke visie op de toekomstige ontwikkeling voor de middellange termijn (tot ongeveer 2020).

Het hoofddoel is om diverse bestaande beleidsstukken in één structuurvisie samen te brengen, deze te plaatsen in het toekomstig perspectief en daarvan de consequenties in beeld te brengen.

In de structuurvisie is opgenomen dat het behoud en de versterking van de leefbaarheid van groot belang is. Het planvoornemen voorziet in de aardbevingsbestendige nieuwbouw van de reeds bestaande woning. Derhalve voorziet het planvoornemen in het versterken van de leefbaarheid en is het project in overeenstemming met de structuurvisie voor de gemeente Loppersum.

3.3.2 Welstandsnota

De Welstandsnota Loppersum (vastgesteld d.d. 18 februari 2014) dient als toetsinstrument bij bouwplannen. Waar het bestemmingsplan de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken regelt, geeft de welstandsnota regels voor de (architectonische) vormgeving (criteria voor het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken). Het welstandsbeleid is daarbij ondergeschikt aan het bestemmingsplan; de planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, kan niet worden ingeperkt door de welstandsnota.

Het bouwplan is voorgelegd aan de welstandscommissie die het plan heeft beoordeeld aan de hand van de welstandscriteria. De welstandscommisie heeft een positief welstandsadvies afgegeven.

Hoofdstuk 4 Milieu en overige randvoorwaarden

4.1 Inleiding

Deze ruimtelijke onderbouwing betreft het realiseren van een woning. In het navolgende worden volledigheidshalve alle relevante onderzoeksaspecten kort nagelopen.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het besluitgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het besluitgebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

Ten behoeve van het project is door Eco Reest b.v. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer: 18249, d.d. 10 december 2018). Uit dit onderzoek blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Echter, gezien de aard en de concentratie van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, kan worden geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en vormen geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf is milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project. Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 1 opgenomen.

4.3 Geluid

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De nieuw te realiseren woning bevindt zich binnen de geluidzones van de N996 (Delleweg), de Tolweg en de Heemweg. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting op de gevel van de wooneenheden en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Toetsing van de karakteristieke geluidwering voor het vaststellen van de binnenwaarde van de wooneenheden valt buiten het kader van dit onderzoek.

Door BügelHajema Adviseurs bv is een akoestisch onderzoek uitgevoerd overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG 2012). De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn als bijlage 2 aan dit plan toegevoegd.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de locatie voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van de woning.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Wet geurhinder en veehouderij

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. De Wet geurhinder en veehouderij bevat bepalingen met betrekking tot het omgaan met geurgevoelige objecten in de nabijheid van agrarische bedrijven. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij moet er een ruimtelijke scheiding c.q. afstand zijn tussen de veehouderij en een geurgevoelig object (objecten waarin personen aanwezig zijn). Hiervoor zijn normen gesteld voor de geurbelasting. Deze normen zijn onder andere afhankelijk van het type geurgevoelig object en of het dieren betreft met of zonder vastgestelde geuremissie.

Onderzoek

Het voornemen betreft de realisatie van een woning (geurgevoelig object). Ten zuiden van het besluitgebied, op circa 230 meter, is een agrarisch bedrijf gelegen. Het agrarisch bedrijf betreft een melkveehouderij. Voor melkvee is geen geuremissie-eenheid vastgesteld. Tussen dit bedrijf en een geurgevoelig object geldt een vaste afstand van 100 meter (binnen de bebouwde kom) en 50 meter (buiten de bebouwde kom). Aan deze afstandscriteria wordt ruimschoots voldaan.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de locatie voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft de bedrijven en milieuzonering. Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5 Luchtkwaliteit

Regelgeving

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een nieuwe woning op de locatie waar reeds een woning aanwezig is. Het aantal vervoersbewegingen zal hierdoor gelijk blijven. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het project als een nibm-project dient te worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het besluitgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet is 40 µg/m3.

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het besluitgebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2011   2015   2020  
       
PM10   20,9 µg/m3   14,3 µg/m3   14,6 µg/m3  
NO2   10,6 µg/m3   9,2 µg/m3   8,3 µg/m3  

Conclusie

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.

Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van het groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.

Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het besluitgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn (zie afbeelding 6). De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is Autobedrijf Jager VOF op circa 375 meter afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0017-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 6. Uitsnede van de risicokaart, met daarin aangegeven de globale ligging van het besluitgebied (bron: risicokaart.nl)

4.6.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De risicoplafonds die hieruit voortvloeien moeten in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes.

De provincie Groningen heeft in het Provinciaal Basisnet Groningen (Gedeputeerde Staten, d.d. 20 april 2010), in relatie tot het Btev, rond alle provinciale wegen in haar provincie zones aangewezen. Het navolgende onderzoek is toegespitst op deze regelgeving.

Wegen
In de nabijheid van het besluitgebied is de provinciale weg N996 gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het besluitgebied is gelegen buiten de veiligheidszone 3 'transport' maar gelegen binnen de veiligheidszone 2 'Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (artikel 2.23.3 geconsolideerde Omgevinsverordening februari 2019). In artikel 2.23.3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de op kaart drie aangegeven veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Aangezien het project de herbouw van een bestaande woning betreft en in het vigerend bestemmingsplan (minder dan 10 jaar gelden vastgesteld) een verantwoording van het groepsrisico is opgenomen, kan worden afgeweken van dit lid. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk aangezien het aantal personen binnen het besluitgebied niet toe zal nemen en daarmee het groepsrisico niet zal wijzigen.

Spoor
Op een afstand van circa 2,1 kilometer van het besluitgebied is de spoorlijn Groningen-Delfzijl gelegen. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats en beschikt derhalve over een aandachtsgebied van het groepsrisico van 4.000 meter, waarbinnen bij ontwikkelingen aandacht dient te worden geschonken aan het groepsrisico. Aangezien het project de herbouw van een bestaande woning betreft en derhalve het aantal personen binnen het besluitgebied niet zal toenemen, kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico niet zal wijzigen. Hiernaast ligt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in het buitengebied ver onder de norm.

Water
In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen waterwegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

4.6.3 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen en gaat uit van de volgende risicomaten:

  • plaatsgebonden risicocontour (10-6), waarbinnen de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten niet is toegestaan;
  • groepsrisico; bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de leiding (1%-letaliteitsgrens), dient het groepsrisico te worden beschouwd;
  • belemmeringenstrook; tot aan 5 m aan weerszijde van de leiding is geen bebouwing toegestaan.

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het besluitgebied geen leidingen van deze aard aanwezig zijn.

4.6.4 Conclusie

In de omgeving van het besluitgebied zijn geen risicovolle inrichtingen, dan wel buisleidingen aanwezig die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Het invloedsgebied van de transportroute voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N996 en de spoorlijn Groningen-Delfzijl reiken tot over het besluitgebied. Echter heeft dit geen gevolgen voor het groepsrisico.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het initiatief.

4.7 Waterhuishouding

Het besluitgebied valt onder het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest. De watertoets is online uitgevoerd en ingediend op 1 februari 2019 bij het Waterschap Noorderzijlvest. Omdat de woning wordt gebouwd op het zelfde deel van het perceel waar de huidige woning is gesitueerd, neemt het verhard oppervlak niet toe. Watercompensatie kan hierdoor achterwege blijven. Wel is de nieuwe woning gelegen binnen de kaartlaag veiligheids- en beschermingszone rondom een regionale kering. Echter, de te slopen woning als de nieuw te bouwen woning vallen net buiten de beschermingszone van deze kering. Dit betekent dat er geen watervergunning nodig is voor de sloop en herbouw van het pand.

Het aspect waterhuishouding levert geen belemmeringen op voor onderhavig initiatief. De ingevulde watertoets is als bijlage 3 aan dit plan toegevoegd.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet/Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Noord-Groninger gemeenten hebben gezamenlijk inhoud gegeven aan het archeologiebeleid op basis van specifiek onderzoek (RAAP-rapport 1732; 2008). Kern van dat beleid is de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart die in juni 2013 zijn geactualiseerd.

Het besluitgebied is voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. Het perceel is mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Op de locatie mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 centimeter wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen. De oppervlakte van de nieuwe woning bedraagt circa 95 m2. Derhalve treden er ten aanzien van het voornemen geen belemmeringen op.

Voor toevalsvondsten geldt dat deze dienen te worden gemeld aan de provinciaal archeoloog. Deze beschrijft de vondst, onderneemt zo nodig actie en doet melding aan Libau en de gemeente.

4.8.2 Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Vanuit de provincie Groningen is voor de gemeenten in het aardbevingsgebied een regel opgelegd om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en in het bijzonder het erfgoed te behouden. Derhalve heeft BügelHajema Adviseurs een inventarisatie uitgevoerd omtrent karakteristieke en beeldbepalende panden. Deze inventarisatie heeft tot een bestemmingsplan geleid waarin de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente wordt beschermd. Op basis van dit bestemmingsplan betreft de bestaande woning geen karakteristiek pand. Derhalve vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.9 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal beleid.

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Naast soortenbescherming richt de Wnb zich op de gebiedsbescherming. Het gaat daarbij in de eerste plaats om Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. In de tweede plaats zijn de natuurgebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is door Milieu Adviesbureau Eco Reest een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (d.d. 29 augustus 2018, projectnummer: 181703). Deze quickscan is als bijlage 4 opgenomen.

Uit de quickscan blijkt de het besluitgebied voorziet in potentieel geschikte nest- en verblijfplaatsen voor de huismus onder de dakpannen van de woning. Uit gegevens van de NDFF blijkt dat de huismus in de omgeving van het besluitgebied is waargenomen. Daarnaast beschikt het besluitgebied over een geschikt habitat voor de huismus. Een nest- of verblijfplaats van de huismus is daarom niet uit te sluiten binnen de contouren van het besluitgebied.

Het besluitgebied herbergt een geschikte habitat en verblijfplaats voor de steenmarter. Tijdens het veldbezoek zijn er bovendien sporen van aanwezigheid van de steenmarter aangetroffen. De woning biedt op verschillende plekken toegangsmogelijkheden naar de spouw (zie figuur 5.1.). De verblijfplaats van de steenmarter is derhalve niet uit te sluiten binnen de contouren van het besluitgebied.

Daarnaast kunnen zich ook verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en (in mindere mate) de gewone grootoorvleermuis bevinden in de woning. Tevens kan de tuin en de directe omgeving onderdeel uitmaken van het foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen. De aanwezigheid van beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen kan niet worden uitgesloten.

De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Binnen het besluitgebied zijn verder geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. In de tuin van de woning kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Wat betreft de gebiedsbescherming is het besluitgebied gelegen ten zuiden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Waddenzee. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt ruim elf kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.

Daarnaast is de locatie tweehonderd meter buiten het beheergebied van Natuurnetwerk Nederland gelegen. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Conclusie

Het kan niet worden uitgesloten dat er verblijfplaatsen van de steenmarter en vleermuizen en nestplaatsen van huismussen aanwezig zijn binnen de contouren van het besluitgebied. Verblijfplaatsen van steenmarters en vleermuizen en nestplaatsen van huismussen zijn streng beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming. Voor deze soorten is in overleg met de provincie Groningen een ontheffing Wnb procedure opgestart. Deze procedure loopt.

Opgemerkt wordt dat de locatie in het broedseizoen tevens geschikt is als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er geen kap-, sloop- en bouwwerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Algemeen
Een omgevingsvergunning dient te worden genomen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:

  • de huidige en de toekomstige situatie, zowel van het gebruik en de inrichting, als van de planologisch-juridische situatie;
  • de wijze waarop het bouwplan voldoet aan het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid;
  • de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid;
  • water, archeologie en ecologie;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Deze aspecten zijn in het voorliggende rapport aan de orde gekomen.

Juridische regeling
De omgevingsvergunning voorziet in het realiseren van een nieuwe woning in het besluitgebied. Op het besluitgebied blijft voorts, onder andere wat betreft bouwregels en afwijkingsregels, de juridische regeling zoals beschreven in het vigerende bestemmingsplan, van toepassing.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbesluit is toegezonden aan de overlegpartners. Naar aanleiding hiervan zijn reacties binnengekomen van de provincie Groningen, de Veiligheidsregio Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest. De overlegreacties zijn als bijlage 5 aan de ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. De overlegpartners stemmen in met de ruimtelijke onderbouwing.

Het ontwerpbesluit heeft als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb op grond van artikel 3,10 lid a Wabo gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend.