direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leek uitbreiding voetbalvelden Oostindie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0022.BPLE17ONTW1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voetbalvereniging VEV '67 heeft in de wijk Oostindie haar thuisbasis en speelt daar op vier velden (een kunstgrasveld en drie natuurgrasvelden) gelegen aan de Knip. In maart 2016 heeft het bestuur aangegeven dat het aantal velden niet meer toereikend is vanwege sterke ledenaanwas. De maximale capaciteit van de velden is benut. Aangezien de wijk nog maar voor de helft volgebouwd is, is de verwachting dat de groei naar de toekomst toe nog door zal zetten. Het verzoek is daarom gedaan om een extra veld in Oostindie aan te leggen.


De grond ten zuiden van De Hoven was oorspronkelijk in het stedenbouwkundig masterplan Oostindie onderdeel van de groenstructuur en voorbestemd voor sportvoorzieningen. In de noordelijke helft is inmiddels het huidige sportcomplex van VEV'67 gerealiseerd. De zuidelijke helft is echter in 2005, in het kader van het zoeken naar optimaliseringen van de grondexploitatie Oostindie, aangewezen als locatie voor woningbouw. In het bestemmingsplan Oostindie uit 2007 is aan deze grond daarom de bestemming "Woondoeleinden lll" gegeven. Omdat dit gebied in de laatste fase van de ontwikkeling van Oostindie valt, is dit intussen echter uit de grondexploitatie Oostindie gehaald.

In 2009-2010 is ook al eens gekeken naar de mogelijkheden voor uitbreiding met een veld. De enige mogelijkheid was toen en is nu nog steeds de grond gelegen aan de Knip ten zuiden van de bestaande sportvelden. Aan de overzijde van de Knip staat de school en in dit gebied wordt in 2017 woningbouw gerealiseerd (de voormalige maatschappelijke zone). Na verplaatsing van de school worden op die locatie ook woningen gebouwd. Aan de noordzijde van de sporvelden wordt vanaf 2017 woningbouw De Hoven ontwikkeld. lndien een deel van deze locaties niet met woningbouw, maar met een sportveld zou worden ingevuld, zou een tekort in de grondexploitatie ontstaan, wat als grondwaarde vanuit de sport niet gecompenseerd kan worden.

Voor een geschikte locatie voor de uitbreiding met een voetbalveld komt derhalve het gebied ten zuiden van de huidige sportvelden als enige haalbare optie naar voren. Hiermee is feitelijk weer sprake van de oorspronkelijke in 2002 voorziene invulling als "sportvoorziening". De belemmering die in 2010 naar voren kwam vanwege de voor dit gebied geraamde woningbouwopbrengsten is nu niet meer aan de orde, omdat dit gebied nu op de balanspost NIEG is geplaatst, met een veel lagere boekwaarde.

Zoals gesteld gaat het geldende bestemmingsplan voor het plangebied uit van de bestemming "Woondoeleinden'. Om ter plaatse een sportveld te kunnen realiseren dient die bestemming te worden gewijzigd in andere bestemmingen en voornamelijk naar "Sport". Daartoe is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt in het stedelijk gebied aan de zuidzijde van Leek. De toegankelijkheid van het toekomstig sportveld vindt plaats aan de noordwestzijde. Op dit moment is het plangebied in gebruik als grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPLE17ONTW1-VA01_0001.png"

Afbeelding: Locatie plangebied (bron: Natura 2000 Netwerk Viewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het door de gemeenteraad op 21 mei 2007 vastegstelde bestemmingsplan Oostindie. De gronden zijn bestemd voor Woondoeleinden III en Water. De gronden kunnen gebruikt worden voor wonen en waterpartijen met 'recreatief' gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPLE17ONTW1-VA01_0002.png"

Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan Oostindie.

De vigerende bestemmingen staan een gebruik voor sportdoeleinden niet toe.

1.4 Leeswijzer

In de toelichting wordt het plangebied nader beschreven en worden de gemaakte beleidskeuzen uitgewerkt. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven. Hoofdstuk 4 behandelt de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische vertaalslag van het uiteengezette beleid uit de voorgaande hoofdstukken aan de orde. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid, zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Na de toelichting met bijlagen volgen de regels en bijbehorende bijlagen en de daarbij behorende verbeelding. De regels vormen tezamen met de verbeelding het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan, maar kunnen voor de toepassing en interpretatie van de regelgeving niet los worden gezien van de toelichting.

Hoofdstuk 2 Planomschrijving

2.1 Bestaande situatie

Op dit moment heeft de Voetbalvereniging VEV '67 in het Sportpark Oostindie haar thuisbasis en speelt daar op vier velden (een kunstgrasveld en drie natuurgrasvelden). Het bestuur heeft aangegeven dat het aantal velden niet meer toereikend is vanwege sterke ledenaanwas. Omdat de wijk Oostindie nog maar voor de helft is volgebouwd is, is de verwachting dat de groei zal doorzetten en met het oog daarop is verzocht om aangrenzend een extra veld te mogen realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPLE17ONTW1-VA01_0003.png"

Afbeelding: bestaande situatie (bron: Natura 2000 Netwerk Viewer)

2.2 Toekomstige situatie

Gewenste ontwikkeling.

Het nieuwe voetbalveld dient ten zuiden van de bestaande accommodatie te worden gerealiseerd. De veldafmetingen zijn ca. 64 bij 100 meter en de orientatie zal noord-zuid zijn. Aan de oostzijde van het perceel zal sprake zijn van bufferende waterpartijen en groenvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPLE17ONTW1-VA01_0004.png"

Afbeelding: schetsontwerp

Bebouwing en inrichting.

Op het veld zal sprake zijn van bebouwing ten behoeve van de uitoefening van de voetbalsport. Daarbij moet gedacht worden aan dug outs, afrastering, ombording en ballenvangers. Gebouwen en verlichtings- en geluidsinstallaties zijn voor dit veld niet aan de orde.

De hoogst toe te stane bouwhoogte heeft betrekking op ballenvangers met een afmeting van 6 m. De waterpartij tussen het sportveld en de woningen aan de oostzijde van het plangebied wordt bestemd als Water. Net als bij de bestaande velden zal voorts sprake zijn van een groene inpassing (met een bestemming Groen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPLE17ONTW1-VA01_0005.png"

Afbeelding: technisch ontwerp

Bovenstaand technisch ontwerp is een uitsnede van een grotere tekening. In bijlage 1 is het gehele technische ontwerp toegevoegd.

Verkeer en parkeren.

Verkeersbewegingen zullen buiten het noodzakelijk beheer en onderhoud niet op het terrein plaatsvinden. De toegang/ontsluiting van het terrein zal plaatsvinden aan de noordwestzijde en 'getrapt' vanuit de reeds aan de noordzijde gerealiseerde sportvoorzieningen. Het plangebied zal uitsluitend ruimte bieden voor een sportveld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een uiteenzetting gegeven van het beleid vanuit het rijk, de provincie, de regio en de gemeente Leek, voor zover dit van belang is voor dit project.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid weergegeven.

Nationale belangen

Het Rijk zet in op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor de locatie zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond'.

Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen bodemingrepen plaats.

  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit'.

In Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten wordt aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen'.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan worden alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op de afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: (1) eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, (2) vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en (3) mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

In dit concrete geval is sprake van een nieuwe ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 aangevuld. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied raken geen rijksbelangen.

Conclusie

De structuurvisie noch Barro levert geen beperking op voor de realisatie ter plaatse van een sportveld met bijbehorende voorzieningen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Groningen 2016 - 2020

De Omgevingsvisie Provincie Groningen 2016-2020 is op 1 juni 2016 vastgesteld en bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving.

Belangrijkste doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving en om die reden zijn visies aangaande ruimtelijke ontwikkeling, water, landschap, cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk verbonden. Daarnaast zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

In de Omgevingsvisie is het provinciale beleid dat gerelateerd is aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in samenhangende thema's en provinciale belangen.

Onder stedelijk gebied verstaat de provincie een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur. Dergelijke stedelijke ontwikkelingen moeten zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, vooral omdat de provincie het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied (zo bepalend voor de identiteit van de provincie) wil behouden en versterken. Dat alles in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Dat vraagt om zorgvuldigheid bij ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunt en adviseert de provincie.

 

Woningvoorraad.

De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen: van een kleine kern tot een grote stad. Het is mogelijk om kleine kernen kleinschalig uit te breiden. Hiervoor worden primair de inbreidingsmogelijkheden benut. Door iedereen de mogelijkheid te bieden om daar te blijven of te komen wonen, wordt ook in de kleinere kernen een bijdrage geleverd aan het behoud van de sociale verbanden.

Zoals in 1.1 Aanleiding reeds is aangegeven, betreft het plangebied een gebied met een afwaardering voor woningbouw waardoor feitelijk weer sprake van de oorspronkelijk voorziene invulling als "sportvoorziening" uit 2002.

Conclusie

Vanuit de provinciale omgevingsvisie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.2 Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016

Tegelijk met de vaststelling van de Omgevingsvisie is de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. Deze Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De verordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020.

Een relevant artikel is het volgende:

Artikel 2.12 Begrenzing buitengebied

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van de op kaart 1 aangeduide grens van het buitengebied:

a. voor een stedelijke ontwikkeling die vanwege de specifieke aard en omvang (thematisering) ervan niet aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied kan worden ingepast;

b. om de grens aan te passen aan een in een bestemmingsplan vastgelegde stedelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPLE17ONTW1-VA01_0006.png"

Afbeelding: Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.

Begrenzing buitengebied en bestaand stedelijk gebied

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en is in overeenstemming met de provinciale omgevingsverordening.

3.3.3 Voorbereidingsbesluit

Voor het plangebied geldt een door Provinciale Staten genomen voorbereidingsbesluit.

In de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 is bepaald dat een bestemmingsplan niet voorziet in nieuwvestiging of uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan twee hectare. Totdat het ontwerp-inpassingsplan ter visie wordt gelegd, kunnen de ongewenste ontwikkelingen zich echter blijven voordoen en om dat te vermijden is een voorbereidingsbesluit genomen voor het gehele provinciale grondgebied.

Conclusie

Gelet op de bedoeling van het voorberidingsbesluit zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Intergemeentelijke structuurvisie Leek - Roden

Op 21 oktober 2009 hebben de raden van Leek en Noordenveld de Intergemeentelijke Structuurvisie Leek - Roden (IGS) vastgesteld. De IGS is een structuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Leek en de omgeving van Roden in de gemeente Noordenveld voor de periode 2010-2030.

De IGS is een uitwerking van de Regiovisie Groningen-Assen 2030 voor het gebied Leek-Roden. De IGS voorziet in een uitbreiding, transformatie en revitalisering van de dorpen Leek en Roden, en de kernen Zevenhuizen, Oostwold, Nietap, Tolbert en Nieuw-Roden binnen een landschappelijk raamwerk. De visie voorziet in een ruime opvangcapaciteit voor combinaties van wonen en werken op diverse locaties.

In de IGS zijn een aantal kernwaarden voor ontwikkeling opgenomen. De kernwaarden betreffen de thema's:

  • Wonen
  • Werken
  • Landschap, en
  • Infrastructuur.

Door nieuwe beleidsafspraken zijn de uitgangspunten van de ISG Leek - Roden niet meer actueel maar de IGS is formeel niet ingetrokken. Doorgaans vindt wel een beperkte toetsing plaats.

Conclusie

Er zijn in verband met de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen vanuit de IGS.

3.4.2 Woonvisie Westerkwartier 2015 - 2020

De Woonvisie Westerkwartier 2015-2020 is opgesteld voor vier gemeenten (Grootegast, Marum, Zuidhorn en Leek). Centraal staat de visie 'Ruimte om te wonen'. Daarin ligt niet alleen besloten dat het Westerkwartier fysiek de ruimte biedt, maar ook de mogelijkheid om woonwensen waar te maken en ruimte voor bewoners om initiatief te nemen. Om die visie te verwezenlijken, zijn vier ambities uitgewerkt. Per ambitie zijn opgaven benoemd. Daarin is concreet uitgewerkt wat de ontwikkelingen zijn (terugblikkend en vooruitkijkend), wat dat betekent voor het wonen, en wat overheid, corporaties, andere professionals en bewoners (vertegenwoordigers) kunnen doen om toe te werken naar de gestelde ambitie.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen woningbouw en gesteld wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het gedachtengoed van de Woonvisie Westerkwartier 2015-2020.  

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. De beoogde locatie was binnen het geldende bestemmingsplan bedoeld voor woningbouw. Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming gewijzigd ten behoeve van een sportveld. In het kader van de eerdere bestemmingsplannen voor de realisatie van de wijk Oostindie is de bodemkwaliteit reeds onderzocht. De bodemkwaliteit wordt van uit het vigerende bestemmingsplan geschikt geacht voor woningbouw. In de periode tussen de genoemde onderzoeken en nu zijn de gronden van het plangebied gebruikt als grasland/weiland en zijn er geen activiteiten geweest die bedreigend zouden kunnen zijn voor de bodemkwaliteit. Het wordt daarom niet noodzakelijk geacht om de bodemkwaliteit binnen het plangebied opnieuw vast te stellen. De bodemkwaliteit wordt voldoende geacht voor het gebruik sportveld. Binnen het plangebied van de gehele wijk Oostindie wordt een gesloten grondbalans gevoerd. De Omgevingsdienst Groningen is geconsulteerd bij analyse van het bodemaspect. Volledigheidhalve is er wel een bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te laten toetsen door het waterschap (in dit geval Noorderzijlvest) op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. In deze waterparagraaf worden de belangrijkste items uit de watertoets behandeld en nagegaan wat dit voor het plangebied betekent.

Beleid waterschap

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016- 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.

Watertoets

Het waterschap Noordzijlvest is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl/). Het resultaat is opgenomen in Bijlage 3 Wateradvies met samenvatting.

De wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en/of raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer.

Betrokkenheid waterschap

Het waterschap wil betrokken blijven en geinformeerd worden bij de verdere planvorming van dit project. Graag wordt zij nader geinformeerd over de planuitwerking en een eventueel overleg met de aangegen contaxctpersoon van het waterschap.

Conclusie

Het aspect water vormt op voorhand geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen en dergelijke) mag belasten. De realisatie van een sportvoorziening betreft geen geluidgevoelig object.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de beschreven categorieën van gevallen kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen en klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Het plangebied niet is gelegen binnen een zone waar toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit benodigd is voor gevoelige bestemmingen. Ook is geen sprake van realisatie van een gevoelige bestemming.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Als nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moet rekening worden gehouden met de bedrijvigheid in de omgeving. De bedrijfsvoering mag niet onevenredig worden geschaad en ter plekke van gevoelige objecten als woningen moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarbij moet rekening worden gehouden met de planologische mogelijkheden voor de woningen en de planologische rechten van de bedrijven.

Doorgaans wordt bij de beoordeling van die aspecten teruggevallen op de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" waarin richtafstanden worden gegeven tussen gevoelige bestemmingen als wonen en de bedrijvigheid. Meestal geven deze afstanden een goede indicatie, maar de werkelijke hindercontouren kunnen afwijken van deze richtafstanden. Daarom is het van belang altijd te beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn waar rekening mee moet worden gehouden.

In het plangebied zal een sportveld worden aangelegd. Het betreft in dit geval een sportveld met een regulier gebruik voor wedstrijden en incidenteel als trainingsveld. Ingevolge de VNG-handreiking geldt voor de activiteit Veldsportcomplex (met verlichting) enkel een richtafstand 'geluid' van 50 m. In dit concrete geval is de afstand van het veld tot de dichtstbijzijnde woning (Oostindie 13a) ca. 40 meter. Er zal geen veldverlichting worden aangebracht en qua geluid is stemgeluid de bepalende factor. Er is voorts geen sprake van kleed- of verblijfsgelegenheden, horeca (kantine of keuken) of parkeren.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.6 Besluit milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan een ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Archeologie

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) staat het behoud van archeologische resten in de bodem centraal. Daarom dient in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke planvorming al rekening gehouden worden met archeologie. Wie plannen heeft die bodemverstoringen met zich meebrengen, is verplicht een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Dat onderzoek moet uitwijzen of er al dan niet behoudenswaardige archeologische sporen in het geding zijn. In Nederland bestaat de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Deze bevat specificaties voor de uitvoering van het onderzoek en beschrijft aan welke kwalificaties de onderzoeker moet voldoen.

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Oostindie uit 2007 van toepassing. In 2015 is een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied opgegesteld, waarin onderhavig plangebied echter niet is opgenomen. Voor de archeologische paragraaf kan echter worden aangeslotenbij dit actuele plan. In de toelichting van het bestemmingsplan Leek - Oostindie (vastgesteld 14-1-2015) is voor wat betreft Archeologie het volgende opgemerkt:

"Om de doorwerking van de Wam in provinciaal en gemeentelijk beleid te waarborgen, worden door de provincie zogenaamde archeologische attentiegebieden aangewezen. Gemeenten moeten in hun bestemmingsplannen deze attentiegebieden verder uitwerken. Voordat er in deze gebieden in de grond gewerkt kan worden, is een archeologisch vooronderzoek verplicht. Verder bevat de wet tal van handvaten voor vergunningen en vrijstellingen.

In het op 17 juni 2009 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 (POP) zijn de belangrijkste archeologische terreinen in de provincie Groningen aangegeven. Uitgangspunt voor het provinciaal beleid is dat de archeologische waarden van de Groningse terreinen op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) in situ bewaard moeten blijven. Gestreefd wordt naar het intact laten van de archeologische waarden. Als het niet mogelijk is om deze waarden volledig te beschermen gaat de provincie uit van onderzoek en documentatie van de waarden volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Van andere overheden verwacht de provincie dat zij op dezelfde wijze met het bodemarchief omgaan en de AMK-terreinen integraal overnemen in hun planvorming. In het gebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft bevindt zich geen AMK-terrein. Ook zijn geen archeologische waarnemingen bekend.

In opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Deze kaart geeft de trefkans op of de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten in de bodem weer. Het gebied heeft grotendeels een middelhoge trefkans (licht oranje). In de noordwestelijke en zuidoostelijke hoek is de trefkans van archeologische waarden laag (wit), een hoge archeologische trefkans (donker oranje) is te vinden in de meest zuidoostelijke rand, langs de weg Oostindie.

Voor het thans vigerend bestemmingsplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is destijds gebleken dat er geen archeologische waarden worden verwacht in het plangebied. Het aspect archeologie staat het plan en de ontwikkelingen derhalve niet in de weg. Mochten er tijdens de bouw toch archeologische vondsten worden gedaan, dan geldt hiervoor de meldingsplicht."

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.8 Cultuurhistorie

Er bevinden zich in het plangebied zelf of op korte afstand van het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is ook geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse.

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.

De beoogde werkzaamheden (aanleg sportveld zonder verlichting) gaan mogelijk gepaard met effecten op beschermde natuurwaarden. Wet- en regelgeving voor bescherming van natuur verplichten vooraf te toetsen of activiteiten conflicteren met beschermde natuurwaarden. Die natuurtoets is bedoeld om inzicht te verkrijgen in aanwezige natuurwaarden en mogelijke effecten van het plan of voorgenomen activiteiten.

Aangezien de werkzaamheden na 1 januari 2017 plaatsvinden zijn de te verwachten effecten getoetst aan de bescherming die per 1 januari 2017 geldt: de wettelijke bescherming van soorten en natuurgebieden.

Geconcludeerd mag worden dat de plannen geen directe schade aan Natura 2000- en NNN-gebieden tot gevolg hebben. Ook worden geen bijzondere natuurwaarden buiten de NNN aangetast door de plannen. Naar verwachting heeft een overigens niet aannemelijke toename van de stikstofuitstoot door stook en verkeer geen negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden. Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieen (Ff-wet tabel 1). Voor deze tabel 1-soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht.

Overigens dienen werkzaamheden die de broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Op 12 januari 2017 is het plangebied bezocht en is de aanwezigheid van natuurwaarden in kaart gebracht. Aangetroffen beschermde plant- en diersoorten zijn genoteerd. Het veldonderzoek is een momentopname. Aan de hand van literatuur en gegevens van verschillende instanties is onderzoek gedaan om een beeld van de natuurwaarden van het plangebied aan te vullen. In de periode tussen het veldbezoek en de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn de omstandigheden echter gewijzigd: een deel van de houtopstanden is ten behoeve van de plannen gekapt. Hiertoe is toestemming verleend door de provincie.

Uit het veldonderzoek van 12 januari 2017 en uit de beoordeling aan de hand van de huidige situatie (maart 2017) kan het volgende worden geconcludeerd:

Negatieve effecten op relevante soorten als bedoeld in de Wet Natuurbescherming zijn niet aan de orde (vleermuizen, marterachtigen, eekhoorn en vogels). Bij de werkzaamheden kunnen algemeen voorkomende amfibieën en zoogdieren worden gedood, maar voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling in het kader van ruimtelijke inrichting. Effecten op het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000 zijn uitgesloten. Het onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.10 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Bij bedrijven en milieuzonering is ingegaan op agrarische en niet-agrarische bedrijven. Voor het aspect geur van agrarische bedrijven is geen onderzoek nodig.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.11 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. De risicokaart geeft een zo actueel en volledig mogelijk beeld van risico's in uw omgeving. Bij raadpleging van de Risicokaart blijkt dat er in of nabij de plangebied geen sprake is van risico's.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.12 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Er is ter plaatse geen sprake van (planologisch relevante) kabels en leidingen.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.13 Parkeren

Zoals reeds is gesteld, wordt in dit plangebied uitsluitend voorzien in de aanleg van een sportveld en de daarbij behorende sportvoorzienigen. In het plangebied zal geen ruimte worden gereserveerd voor parkeervoorzieningen.De huidige parkeervoorzieining van de sportvelden zal worden uitgebreid.

 

Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden - voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht - de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien.

Het bestemmingsplan is opgezet conform de RO-standaarden voor digitaal raadpleegbare bestemmingsplannen: IMRO2012 en SVBP2012.

Planregels

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene op te nemen, wat werkelijk noodzakelijk is. Niettemin kan het in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan enkele flexibiliteitregels in de vorm van afwijkingsmogelijkheden (omgevingsvergunning) opgenomen.

De uitvoering van de bevoegdheid om af te wijken van het plan door het afgeven van een omgevingsvergunning berust bij burgemeester en wethouders. Deze regeling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te worden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

De omschrijving van de op de kaart aangegeven bestemmingen en het gebruik van gronden en gebouwen is vermeld in hoofdstuk 2. Per bestemming worden de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen.

Hoofdstuk 4 ten slotte bevat regels ten aanzien van het overgangsrecht en de tenaamstelling van het plan.

5.2 Nadere toelichting op de planregels

Hierna volgend worden - voor zover nodig - de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.

Bestemming 'Groen'

Deze bestemming is van toepassing op de gronden die dienen voor het openbaar groen. Het betreft de groenstroken rondom het veld.

Bestemming 'Sport'

Deze bestemming is opgenomen voor het terrein waar het voetbalveld zal worden aangelegd. De bestemming biedt ook mogelijkheden voor de realisatie van groenvoorzieningen, water en paden. Qua bebouwing worden uitsluitend de bouw van bouwwerken geen gebouw zijnde mogelijk gemaakt.

Bestemming 'Water'

Deze bestemming dient om het gebruik van gronden ten behoeve van nieuwe en/of bestaande watergangen te regelen.

Algemene gebruiksregels

In aanvulling op het algemene gebruiksverbod uit artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), wordt met dit artikel ter verduidelijking nog een aantal verboden expliciet geformuleerd.

Algemene afwijkingsregels

Deze bevoegdheid geeft afwijkingsmogelijkheden die voor alle bestemmingen gelden. Het gaat hier bijvoorbeeld om het oprichten van nutsvoorzieningen, het overschrijden van in de planregels voorgeschreven maatvoeringen en ondergeschikte afwijkingen ten gevolge van meetveranderingen.

Overgangsrecht

Voor de redactie van het overgangsrecht is het Besluit ruimtelijke ordening bepalend.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

De kosten voortvloeiende uit de ontwikkeling komen voor rekening van de gemeente. De gemeente is daarmee zelf verantwoordelijk voor het kostenverhaal. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro achterwege kan blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid is het plan vvoorgelegd aan de betrokken diensten en instanties zoals bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De diensten en instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens 6 weken ter inzage gelegd. Op het ontwerpbestemmingsplan is 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft betrekking op de vrees voor mogelijke overlast als gevolg van (versterkt) geluid. De gemeente is in gesprek gegaan met de indiener van de zienswijze en heeft de zienswijze met een brief aan de indiener beantwoord. De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. In bijlage 5 is de nota "Zienswijzen en commentaar Bestemmingsplan Leek Uitbreiding Voetbalvelden Oostindie" toegevoegd.

20 september 2017.