direct naar inhoud van 2.2 Beleid gemeente
Plan: Uitbreiding agrarisch bedrijf Oudeweg 105
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.WP001Oudeweg105-31va

2.2 Beleid gemeente

Agrariërs zijn de belangrijkste 'gebruikers' van het gemeentelijke buitengebied. Veel van het veenkoloniale landschap rondom Hoogezand-Sappemeer wordt door hen bewerkt en in stand gehouden. De uitoefening van een agrarisch bedrijf in Nederland staat echter onder druk. Milieuwetgeving stelt hoge eisen aan de boeren, subsidies worden versoberd of afgeschaft en de concurrentie is groot. Door schaalvergroting, verbreding of een combinatie van beide trachten de agrariërs voldoende inkomen te behouden.

In de gemeentelijke structuurvisie is als hoofddoelstelling van beleid gesteld dat de landbouw zich kan ontwikkelen door versterking van de samenwerking tussen landbouw en natuurbeheer, landbouw en natuur en landbouw en wonen. Daarnaast is naast de gangbare landbouw ook plaats voor kleinschalige landbouw met een natuurfunctie (voornamelijk rondom het Zuidlaardermeer).

De landbouw moet zich dus kunnen ontwikkelen, maar niet zonder de landschappelijke en cultuurhistorische randvoorwaarden die in dit bestemmingsplan worden meegewogen. In het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied uit 1993 is al een aantal van deze randvoorwaarden juridisch verankerd, zoals de bescherming van archeologische monumenten, het veenkoloniale landschap, de openheid van het gebied en waterlopen. Deze bescherming is overgenomen in het moederplan.

2.2.1 Landschap en cultuurhistorie

Een landschap vormt zich door de eeuwen heen. Door natuurlijke en klimatologische omstandigheden. En door menselijk ingrijpen. Voor de vorming van het landschap in Hoogezand-Sappemeer heeft menselijk ingrijpen, in de vorm van systematische ontginning van het veen, een grote rol gespeeld. De veenontginning stond aan de basis van de verschillende in de gemeente voorkomende landschapstypen. Door kennis van de totstandkoming van een landschap, kunnen structuren en karakteristieke waarden in het landschap worden herkend en van passende bescherming worden voorzien.

In het moederplan is een waarborg opgenomen voor het behoud en de bescherming van de open en veenkoloniale landschapswaarden met reliëf, opstrekkende verkaveling, kenmerkende watergangen en archeologische waardevolle terreinen. Ook besteedt dit bestemmingsplan aandacht aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De belangrijkste beleidslijnen zijn:

  • 1. Het landschap en de natuurwaarden blijven beschermen;
  • 2. De Ecologische Hoofdstructuur en de verbindingszones in de toelichting aangeven en zoveel mogelijk via de regels beschermen;
  • 3. Beschermen van karakteristieke linten en gebouwen;
  • 4. Nadrukkelijk aandacht besteden aan bescherming van de archeologische waarden in het plangebied;
  • 5. Landschappelijke waarden zijn leidraad bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

2.2.2 Westerbroek

Het dorp Westerbroek behoort tot ongeveer de veertiende eeuw tot het oude Goorecht. Deze landstreek noemt men dan het Trenta- of Drenterwolde. Later verdeelt men het in Goorecht en Woldrecht. Met Goorecht duidt men het lage oostelijke deel van het gebied aan. Het bestaat al zeker sinds de dertiende eeuw - destijds genaamd Broke, wat laag moerassig land betekent. Later evolueert de benaming tot Westerbroek, ter onderscheiding van Zuidbroek, Noordbroek en Oosterbroek.

Westerbroek ligt, in tegenstelling tot een groot deel van de gemeente, in een laagveengebied en kent om die reden ook een iets ander landschap. Ook de wijze waarop de vestiging tot stand is gekomen, wijkt hierdoor af van het overige deel van de gemeente. Petgaten, waterlopen, oude dijktracés en -profielen, de verkavelingsrichtingen en borgterreinen zijn de voornaamste elementen kenmerken van het landschap. De bebouwing voegt zich in dat landschap.

De nederzettingsvorm die voor Westerbroek is ontstaan, kan als streekdorplandschap worden getypeerd. Bebouwing is vooral langs de wegen te vinden, maar minder streng dan in de hoogveengebieden. Bosjes, weg- en singelbeplanting zorgen voor een losse afwisseling van openheid en verdichting.

Westerbroek wordt ten zuiden begrensd door de Hunze (Drents Diep) en ten oosten door de Burgwal (Borgweg). Deze Burgwal, aangelegd omstreeks 1300, is een oude veendijk met als functie het gebied te beschermen tegen het Drentse water van de Hunze. De veendijk heeft niet altijd stand gehouden. Volgens oude geschriften heeft Westerbroek herhaaldelijk, tot in de achttiende eeuw, onder water gestaan. Het stroomdal van de Hunze is daarvoor verantwoordelijk. Bij noordwester storm heeft het zeewater Westerbroek zelfs overspoeld. Hiervan getuigt de afgezette zeeklei aan de noordzijde van het dorp. Na de Kerstvloed van 1717 kan in Westerbroek zelfs aangespoeld drijfhout worden verkocht. De vloed heeft ook als gevolg dat er gedurende twee jaar geen school in Westerbroek bestaat: die spoelt weg met het wassende water. Nadat in de achttiende eeuw goede zeedijken worden aangelegd, blijft het dorp Westerbroek gevrijwaard van verdere overstromingen. De Trekweg langs het Winschoterdiep fungeert dan als waterkering. Tot omstreeks 1925 staat de Westerbroekster Made wel nog veelvuldig onder water, door de grote watertoevoer via de Hunze.

De bebouwing van Westerbroek heeft zich voornamelijk gevormd langs de Oudeweg, rondom de kerk met burgerbehuizing en boerderijtjes, het Vonderpad, de Borgweg parallel aan de Oudeweg en de Nevelslaan. Het dorpsgebied beslaat een aanmerkelijk gebied door de percelen 'open land' die tussen genoemde straten zijn gelegen. Begin twintigste eeuw breidt het dorp enigszins uit langs stroken burgerwoningen langs de Oudeweg, de Nevelslaan en de Meesterslaan.

De bomenrijen langs de wegen bepalen met het achterliggende open land, de karakteristieke sfeer van het dorp. De bebouwing daarlangs is afwisselend in leeftijd en type; enkele achteruitliggende grote boerderijen en buitenplaatsen, kleinere boerderijtjes en arbeiderswoningen, maar ook burgerwoningen uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Langs de Oudeweg bevindt zich de meest geconcentreerde bebouwing, vooral schuin op de weg geplaatst. Langs enkele zijwegen, zoals de Meesterslaan, is moderne uitbreiding gepleegd, in overeenstemming met het geschetste lintkarakter.

Westerbroek heeft een zeer bosrijke omgeving gekend. Het bos is echter steeds meer gerooid, ten bate van de landbouw en vervening. Om een indruk te geven: tussen 1832 en 1925 zijn duizenden zware eiken, beuken en linden gerooid.

Vervening

Het gebied van Westerbroek werd al in de dertiende eeuw in cultuur gebracht voor de veenafgraving. Dit gebeurde niet systematisch; zo werd geen gebruik gemaakt van kanalen en wijken. Vanaf het laatste kwart van de achttiende eeuw werd er in de gemeente wel op omvangrijke schaal gebaggerd. Deze zogenaamde baggelarijen krijgen een zodanige omvang dat de Provinciale Staten in december 1771 een plakkaat publiceert met een reglement dat voorschrijft hoe het baggeren dient te gebeuren. Om te mogen baggeren, moest een vergunning worden aangevraagd. Hieruit blijkt dat al in de achttiende eeuw commercieel gebaggerd wordt in Westerbroek. Baggelarijen werden doorgaans door vermogende lieden opgezet omdat een dergelijke onderneming veel kapitaal vereiste.

In de eerste plaats was kapitaal vereist voor het baggeren zelf. Ploegen van arbeiders onder leiding van veenbazen verzorgden dat. In de tweede plaats was kapitaal vereist om een infrastructuur aan te leggen en te onderhoud voor het transport. In Westerbroek is commercieel gebaggerd van 1777 tot 1891. De neergang van de baggelarijen komt als de veenafgravingen ten einde geraken. In een rapport uit 1876 constateert de gemeente dat het niet goed gaat met de bedrijven, en in het gemeenteverslag van 1896 staat dat alleen nog voor eigen gebruik wordt gebaggerd.

De activiteiten van de baggelarijen zijn vandaag de dag nog goed te herkennen in het Westerbroekse landschap. Een eerste tastbare herinnering is het waterrijke landschap dat de activiteiten van de bedrijven hebben achtergelaten. Het baggeren gebeurt namelijk door putten te maken die worden gescheiden door stroken land. In de loop der jaren tastten wind en golfwerking die stroken aan en kunnen, zoals in Westerbroek is gebeurd, vrij uitgebreide waterplassen ontstaan. Eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werd een deel van het uitgeveende gebied door een diepere bemaling weer drooggemaakt, gevlakt en in gebruik genomen als akker- en weiland. Een ander, nog waarneembaar, gevolg van de activiteiten van de baggelarijen is de daling van het maaiveld die hun activiteiten heeft veroorzaakt. Berekend is dat het maaiveldniveau gemiddeld 33 centimeter is verlaagd over een gebied van ruim 7200 hectare. Dat gemiddelde wordt soms flink overschreden. De baggelaar P. Woortman uit Westerbroek, bijvoorbeeld, vermeldt in 1791 dat in zijn baggerput ten zuiden van de Woortmansdijk ongeveer 8 voet water stond. Hier moet dus sprake zijn geweest van een veenlaag van zo'n 10 voet. Plaatselijk kan zo sprake zijn geweest tot een niveauverlaging van 2 tot 3 meter.

2.2.3 Instandhouding landschap

In het kader van het oude bestemmingsplan Buitengebied 1993 zijn de kwaliteiten van het landschap zoals eerder geschreven, onderzocht en van een passende en voldoende bescherming voorzien. Hierbij is rekening gehouden met mogelijk conflicterende functies. Er is vooralsnog geen reden de standpunten ten aanzien van de te beschermen waarden te heroverwegen. De landschapselementen en -kenmerken die de provincie graag beschermd wil zien, zijn afdoende meegenomen. Met uitzondering van de traditionele windmolens. De bescherming hiervan wordt in dit bestemmingsplan toegevoegd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. De landschapskwaliteiten zijn vastgelegd op de verbeelding onder noemers als opstrekkende verkaveling, veenkoloniaal landschap, reliëf, bos, water en natuur. Er zijn ten opzichte van het voorontwerp van dit bestemmingsplan twee verschillen in bescherming voor het open gebied en de veenkoloniale wijken.

OPEN GEBIED

Het voorontwerp kende nog de aanduiding open gebied, ter bescherming van het karakteristieke open landschap. De regeling behorend bij de bescherming van het open gebied, hield in dat er geen uitzichtverstorende ontwikkelingen in het open gebied mochten plaatsvinden. Zo waren agrarische bebouwing, houtproductie en beplantingstroken uitgesloten. In dit plan is die regeling niet overgenomen omdat het voorkomen van de uitzichtverstorende ontwikkelingen al op andere wijze is geregeld. Zo is agrarische bebouwing uitsluitend toegestaan op agrarische bouwpercelen. De ligging van die bouwpercelen is zodanig gekozen dat de bebouwing op die percelen het open gebied niet onevenredig aantast. Houtproductie is in alle bestemmingen van agrarische aard niet toegestaan, dus een specifieke regeling voor het open gebied is niet noodzakelijk. Voor de volledigheid: boomkwekerijen en boomgaarden zijn alleen in de bestemming Tuinbouw of als nevenactiviteit op agrarische bouwpercelen toegestaan. In beide gevallen tasten zij niet onevenredig de openheid van het landschap aan. De aanleg van beplantingsstroken is niet voorzien in dit bestemmingsplan, dus ook dit vereist geen specifieke regeling ter behoud van het open gebied..

WIJKEN

Vooral in het zuidelijke deel van de gemeente zijn veel watergangen gelegen die onderdeel uitmaken van het veenkoloniale landschap. In het oude bestemmingsplan Buitengebied 1993, maar ook het voorontwerp van dit bestemmingsplan, zijn deze wijken beschermd met een aanlegvergunningenstelsel. Dit stelsel blijkt onvoldoende bescherming te bieden: veel wijken zijn al dan niet zonder aanlegvergunning gedempt zodat van de oorspronkelijke verkavelingstructuur onvoldoende herkenbaar blijft. Om de verkavelingstructuur beter te beschermen worden de resterende wijken als water bestemd. Hierdoor is het planologische regime verzwaard en zal alleen in een uitzonderlijk geval door een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan een watergang kunnen worden gedempt.

In het moederplan worden geen veranderingen in de feitelijke landschappelijke situatie voorzien. In het voorontwerp van dit bestemmingsplan was nog sprake van uitbreiding van het Hesselinksbos, maar inmiddels is dat gerealiseerd. Waar nieuwe of uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied wordt toegestaan, is middels regels in het bestemmingsplan verzekerd dat de betrokken landschappelijke en natuurwaarden afdoende worden beschermd.