direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Reparatie waterstaat-waterkering Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel beheersverordening

Op 23 augustus 2010 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Op 18 april 2016 heeft de gemeenteraad deze beheersverordening vastgesteld. Hiermee repareert de gemeenteraad op praktische wijze een deel van het betreffende bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan Buitengebied bevat namelijk de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering (gelegen in Kiel-Windeweer en een deel van Kropswolde). Deze dubbelbestemming bevat een dusdanige redactie dat abusievelijk alle bestaande bebouwing (anders dan voor waterhuishouding zoals woon- en bedrijfsfuncties, recreatief gebruik en agrarische bebouwing) onder het overgangsrecht is geplaatst. Dit 'wegbestemmen' is niet de bedoeling geweest van de planwetgever; bestaande bebouwing dient de bijbehorende planologische bescherming en bestaande gebruiksmogelijkheden te verkrijgen.

Het is hierbij van belang op te merken dat het bestemmingsplan de bepalingen uit de Keur van het waterschap overnam (Keur Waterschap Hunze en Aa's 2010, in werking getreden op 4 januari 2010). In deze Keur en de daarbij behorende keurkaart (legger) is een strook opgenomen gelijk aan de strook waarop de betreffende dubbelbestemming is ingetekend (en vormt gelijktijdig een deel van het plangebied behorend bij dit verlengingsbesluit bestemmingsplan). Op die strook zijn ter bescherming van het waterstaatswerk de voorschriften van de Keur van toepassing.

Maar uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat deze planregeling niet is toegestaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2254). De Afdeling overweegt hierin dat uit de bestreden planregels volgt dat het aanlegvergunningstelsel voor de gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" betrekking heeft op activiteiten die ook vallen onder het toepassingsbereik van de Keur, en evenals de Keur strekt ter bescherming van waterstaatkundige belangen. De gemeenteraad in kwestie heeft niet nader toegelicht waarom naast de Keur ook de planregeling noodzakelijk is ter bescherming van waterstaatkundige belangen. Die raad heeft evenmin inzichtelijk gemaakt dat met deze planregeling is beoogd te voorzien in de bescherming van andere belangen dan die door de Keur worden beschermd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit wat betreft de dubbelbestemming niet berust op een deugdelijke motivering.

Dezelfde situatie doet zich ook in Hoogezand-Sappemeer voor; op aangegeven van het waterschap is destijds de dubbelbestemming waterstaat-waterkering opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Maar deze bestemming regelt wat de Keur, als dwingend voorschrift, al regelt en dient derhalve deels de digitale dienstverlening maar niet de goede ruimtelijke ordening.

Onderhavige beheersverordening is slechts bedoeld om de dubbelbestemming te laten vervallen en laat de planregels- en verbeelding van Buitengebied bestaan als actueel planologisch regime. Dit regime kan alsnog tussen datum van vaststelling en de komende 10 jaren worden gewijzigd, al dan niet op onderdelen. Dit vergt uitgebreid nader nauwkeurig voorbereid maatwerk waar deze 'reparatieronde' zich niet voor leent; dit betreft slechts het 'wegbestemmen' van de dubbelbestemming waterstaat-waterkering.

1.2 Plangebied

De beheersverordening heeft betrekking op het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 23 augustus 2010. Het plangebied bestaat uit de gebieden waarop de dubbelbestemming 'Waterstaat-waterkering' van toepassing is. Dit is grof aangeduid bij Kiel-Windeweer en een deel van Kropswolde (zie de afbeeldingen hierna, voor een indicatie van de ligging).

Dubbelbestemming Kropswolde

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0007.jpg"

Dubbelbestemming Kiel-Windeweer

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0010.jpg"

1.3 Planregels- en verbeelding

Gelet op de aanleiding van deze beheersverordening (zie 1.1 Doel beheersverordening), is het geheel aan planregels met bijbehorende verbeelding overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied in de navolgende hoofdstukken (zowel de toepasselijke regels, exclusief ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden, als de plantoelichting).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk wordt de geologische- en bewoningsgeschiedenis van Hoogezand-Sappemeer beschreven. Door de bijzondere positie van Kiel-Windeweer als beschermd dorpsgezicht, krijgt de cultuurhistorie van dit nog authentiek Veenkoloniale dorp daarbij bijzondere aandacht. Dit hoofdstuk bevat een weergave van de diverse in de gemeente voorkomende landschapstypen, evenals de overige karakteristieke waarden in het buitengebied. De opgedane kennis van totstandkoming van het landschap, zoals in dit hoofdstuk beschreven, stelt de gemeente in staat structuren en karakteristieke waarden in het landschap beter te herkennen. Het behouden van de bijzondere waarden vormt een centraal uitgangspunt bij het implementeren van nieuwe ontwikkelingen.

2.1 Geologische geschiedenis

De gemeente Hoogezand-Sappemeer maakt deel uit van een uitgestrekt veengebied. Dit veengebied ontstond na de laatste ijstijd, in het Holoceen wanneer door stijging van de zeespiegel het gebied vochtiger werd. Het hoogveen breidde zich uit tot een aaneengesloten hoogveenmoeras: de Oostermoerse Venen. Het huidige veenkoloniale gebied ligt in een brede laagte, het oorspronkelijke dal van de oer-Hunze. Ten zuiden begrenzen de Hondsrug en het Drents Plateau het gebied. De ondergrond van het gebied wordt gevormd door zwak golvende dekzanden die in het dal van de oer-Hunze zijn afgezet. De afwatering van de venen verloopt in het noordwesten via het Drentsche Diep (dat ten zuiden van het Zuidlaardermeer ook wel Hunze of Oostermoersche Vaart wordt genoemd) en het zijriviertje Het Abrams Diepje. Ten zuidoosten van dat afwateringssysteem verloopt de afwatering via de oude E en ten zuidoosten daarvan via de Pekel Aa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0011.jpg"

Geomorfologische situatie vóór de vervening

Genoemde riviertjes, waaronder de Hunze, zijn van grote betekenis voor de vervening geweest. Zij vormden de toegangswegen voor het moeilijk toegankelijke hoogveencomplex en deden dienst als afwateringskanaal. Het Zuidlaardermeer ontstond uit de afwatering van de Hunze uit het zuiden en de eb- en vloedstromen uit het noorden. Een ander natuurlijk ontstaan water is het Foxholstermeer. Alle genoemde ontwikkelingen leiden er toe dat de volgende grondsoorten voorkomen:

  • Moerige podzolgronden met een veenkoloniaal dek (moerig = venig). Dit dek ontstaat door vermenging van een dunne laag zand, afkomstig uit de wijken en de zwetsloten, met een deel van het onderliggende, teruggestorte losse veen;
  • Veldpodzolgronden, bestaand uit leemarm en zwak lemig fijn zand (een podzolgrond is een grond met lagen waarin stoffen uit de ene laag inspoelen/uitspoelen in/uit de andere laag).

De hoogte in de gemeente varieert van - 2.7 (rond Waterhuizen) tot + 3.4 meter N.A.P. (kleine dekzandwelvingen en dekzandruggen rond Kiel-Windeweer).

2.2 Bewoningsgeschiedenis van de gemeente Hoogezand-Sappemeer

Het landschap in en rond Hoogezand-Sappemeer is nog niet zo oud, en heeft zijn huidige inrichting geheel aan menselijk ingrijpen te danken. Nog maar 400 jaar geleden is de regio vrijwel geheel onontgonnen: een moerassig gebied, het veen. De gebruikswaarde van dit veen ligt aan de basis van de menselijke vestiging in dit gebied.

Vóór 1600 zijn delen van het land in bezit van een aantal kloosters, waarvan in Kropswolde en in de buurt van Westerbroek enige dependances waren gevestigd. Zij deden aan veenwinning voor eigen gebruik. Rond 1600 vond de secularisatie van de kloosters plaats, waardoor hun bezittingen overgingen naar de stad Groningen. In die periode bestond in de steden een grote nood aan brandstof. Dit vormt de reden voor Groningen om de veenontginning, voor de winning van turf, vanaf dat moment systematisch aan te pakken.

Het systeem, aangelegd tussen ongeveer 1600 en 1660, bepaalt het uiterlijk en de structuur van alle dorpen in de veengebieden en is zuiver functioneel en kunstmatig van aard. Kanalen waren nodig voor het transport van de afgestoken turf, de vele wijken en zwetsloten dienden tegelijk ook voor de afwatering van de gebieden. Het Winschoterdiep vormde het hoofddiep, waarvan alle ontginningen in deze gemeente afgeleid werden. Vanaf het hoofddiep werden diepen het veen ingegraven. Op vaste afstand worden dwars op een diep wijken gegraven, met daartussen zwetsloten. Zo ontstonden ten noorden van het Winschoterdiep de Winkelhoek, het Achterdiep en het Noordbroeksterdiep. Aan de zuidzijde ontstaan het Kielsterdiep, de Nieuwe Compagnie, de Kalkwijk, het Kleinemeersterdiep, het Borgercompagniesterdiep en het Tripscompagniesterdiep.

Langs de diepen werden wegen aangelegd, waarlangs de nederzettingen ontstonden. De richting die met name aan de zuidzijde is aangehouden, schuin op het Winschoterdiep, is bepaald door de bodemgesteldheid. De graafrichting loopt loodrecht op de hoogtelijnen, waardoor een optimale natuurlijke ontwatering werd verkregen. Elk diep met zijtakken vormt een ontginning. De grens tussen de ontginningen werd meestal gevormd door een zogenaamde achterweg, een pad in het land parallel tussen de diepen.

Nadat is ontgonnen, werd dalgrond aangemaakt. Dit gebeurde door de opzij gezette bovenlaag te vermengen met vrijgekomen zandondergrond. Dalgrond kon worden gebruikt voor landbouw. In de met veenwinners gesloten contracten is zelfs in de voorwaarden opgenomen dat boerderijen gebouwd moesten worden en landbouw opgezet. Hiermee is het ontstaan van de typisch veenkoloniale dorpen verklaard.

Iedereen vestigde zich langs het kanaal: de veenarbeiders in hun veelal aaneengebouwde dwarshuisjes op kleine ondiepe kavels en de boeren in hun boerderijen. De systematiek van diep en wijken drong ook daar in door doordat naast een wijk steeds een boerderij kwam te staan. De veenkoloniale landschapsstructuur wordt zo rigide met een strak vestigingspatroon.

In de veenkoloniën staan ook renteniershuizen, zogenaamde 'Veenborgen'. Veelal betreft het huizen van grondeigenaren uit de stad Groningen. Er is een behoorlijk aantal veenborgen geweest. In de gehele gemeente gaat het om een getal van rond de veertig. Langs het Winschoterdiep worden meer echte buitenhuizen gebouwd, met een achterliggend park of lusttuin.

De boeren in de veenkoloniën verbouwden aanvankelijk vooral graan, maar later ook aardappelen. Beide gewassen vormen de basis voor verdere ontwikkelingen. De infrastructuur, ontstaan uit de veenontginning, is ook een perfecte basis gebleken voor zich later ontwikkelende economische processen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0012.jpg"

Een turfschip op weg naar Groningen (1912)

De kanalen met wegen vormden een prima vervoerssysteem. Allereerst voor het vervoer van landbouwproducten vanuit het eigen gebied direct na de veenontginningen. Vervolgens blijkt het systeem een prima verbindingsweg te vormen met het oosten, tot in Duitsland, met een groot achterland. De scheepvaart komt tot grote bloei en de sluizen, met name die van Martenshoek, vormen internationale knooppunten in het waterwegennet. Daar concentreren zich de bijbehorende kroegen en andere commerciële activiteiten. Ook vestigen zich veel schippers in Hoogezand en Sappemeer. Zij nemen op hun tochten huiswaarts hout mee, en dragen zo niet alleen bij aan de ontwikkeling van de scheepvaart maar ook aan die van de scheepsbouw. Zo completeren scheepshellingen en insteekhaventjes het dorpsbeeld in het negentiende eeuwse Hoogezand.

De industriële verwerking van de landbouwproducten zorgt voor doorgaande economische ontwikkeling van de regio. Het graan wordt tot drank verwerkt in distilleerderijen en tot strokarton. De aardappels worden verwerkt tot onder andere aardappelmeel. Vanuit Hoogezand-Sappemeer bouwt W.A. Scholten zijn industriële imperium op. Ook worden hier sterke aardappelrassen gecreëerd, met name door Geert Veenhuizen, de 'vader' van onder andere de Eigenheimer en de Borger.


In 1868 is de spoorlijn naar Nieuweschans aangelegd, een rechtstreekse verbinding naar Duitsland. Dit heeft een positieve invloed gehad op de ontwikkeling van de tuinbouw met name aan het begin van de vorige eeuw, vooral in Sappemeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0013.jpg"

Hoogezand-Sappemeer in 1867

Na opvulling van de bebouwing langs de hoofdkanalen, ontstond met name in de kernen Hoogezand en Sappemeer grote behoefte aan uitbreiding. De beide gemeenten zijn langs het water dan aan elkaar gegroeid en vormden samen de snelst groeiende hoofdkern in de omgeving. Aanvankelijk volgt de uitbreiding in feite het lintpatroon van de veenkoloniën. Midden in een stuk weiland werd een weg aangelegd en kavels uitgegeven aan particulieren voor woningbouw.

Er zijn echter ontwikkelingen die bij hebben gedragen aan een andere invulling van uitbreidingen. Al vanaf ongeveer 1850 kwam de scheepsbouw die binnen de dorpskommen lag in de problemen. De schepen werden groter, de stoomvaart kwam op, met ijzeren schepen, hoog in het water liggend. De vele bruggetjes, sluizen en hoogholtjes werden steeds grotere belemmeringen voor de doorvaart van nieuw gebouwde schepen. Vanaf eind negentiende eeuw verdwijnen de meeste werven dan ook. Zij vestigden zich vooral westwaarts, bij Waterhuizen, waar meer ruimte was. Daarnaast ontstaat in deze periode overal in Europa een fors groeiende middenklasse, die om een eigen woningtype en woonomgeving vraagt. Vanuit deze behoefte werden onder meer de zogenaamde parkwijken ontwikkeld. De nieuwe wijken vonden hun plaats tussen de oude dwarskanalen op het Hoofddiep en vulden de gebieden daartussen op. Deze uitbreidingen zijn het begin van het doorbreken van de lintstructuur. Na de jaren 1930 slaat de waardering van het bestaande patroon snel en volledig om en wordt het lintpatroon van de hoofdkern Hoogezand-Sappemeer doorbroken.

De dorpen in het buitengebied bleven daarvan grotendeels gevrijwaard. Zij zijn landelijk gebleven en nooit erg gegroeid. Ze zijn ook niet zo sterk veranderd. Dat is in cultuurhistorisch opzicht van grote waarde. Wel zijn er meerdere diepen gedempt en hebben er veranderingen in het landschap plaatsgevonden, onder andere door ontwikkelingen in het landbouwbedrijf. Het landelijke karakter is echter behouden.

De laatste jaren vindt een herwaardering plaats van de veenkoloniale structuur. Ook in de planvorming wordt de lintstructuur gezien als basis voor nieuwe ontwikkelingen, zoals ook in dit bestemmingsplan zal blijken. Vaarverbindingen krijgen eveneens een nieuwe impuls.

2.3 Kiel-Windeweer

Kiel-Windeweer is ontstaan binnen de systematische veenontginning in deze regio. Vanaf 1637 werd een aftakking van het Winschoterdiep in zuidoostelijke richting gegraven. Het eerste deel werd recht naar het zuiden gegraven en daarna met een hoek parallel aan het Kalkwijksterdiep gelegd. In de daarop volgende decennia ontwikkelt zich langs dit Kielsterdiep een bijna zeven kilometer lange lintbebouwing met de dorpen Kiel (nu het noordelijke deel langs het Kieldiep tot aan de Zuidlaarderweg) en Windeweer (ten zuiden hiervan). Deze dorpen groeiden in de loop der tijd aan elkaar vast. De Kielsterachterweg vormde de grens tussen de ontginning langs het Kielsterdiep en het Kalkwijksterdiep. In 1659 is het diep van de Nieuwe Compagnie aangelegd, dat het verlengde vormde van het eerste deel van het Kielsterdiep. De Groningse hoogveenontginning langs het Kielsterdiep liep tot aan de Semslinie, de grens die begin zeventiende eeuw werd getrokken tussen Groningen en Drenthe.

De aanleg van een veenkolonie ging volgens een contractueel vastgelegd patroon. In zo'n contract werden de verschillende afmetingen en maten van het hoofddiep, de wijken etcetera vastgelegd. Het systeem van kanalen en wijken bepaalde de vorm. Haaks op het hoofddiep lagen de wijken en de zwetsloten, met een vaste onderlinge afstand. Zo bedroeg bij de veenontginning van Kiel-Windeweer de vereiste afstand tussen twee wijken ongeveer 130 meter en kregen de kavels een lengte van ongeveer 625 meter. Aan weerszijden van het diep liep een weg. De westelijke weg was de breedste. De oostelijke was niet veel meer dan een jaag- of karrepad. Ter verbinding van de beide zijden werden vele bruggen aangelegd. Ook waar de wijken en zwetsloten op het kanaal uitmondden, waren bruggetjes vereist. Deze planmatige opzet bepaalt tot op de dag van vandaag de ruimtelijke structuur van Kiel-Windeweer.

De bebouwing bestond uit boerderijen, vaak naast een wijk, groepen kleinere huisjes van de veenarbeiders, en wat rentenierswoningen. De bebouwing lag evenwijdig aan de kavel en haaks op het diep. De kleinschalige bebouwing stond dicht op de weg en was meestal aaneengesloten. De oudere boerderijen stonden vaak zeer dicht op de weg, terwijl later gebouwde op een afstand van ongeveer 20 meter lagen.

De inrichting van de kavel waarop een boerderij was gelegen, was eveneens planmatig van opzet. Direct aan het hoofddiep was de boerderij met eventueel een siertuin, stookhut en moestuin gelegen. Vervolgens lag achter de boerderij een klein weiland gevolgd door bouwland. Aan de ene lengtezijde van de kavel lag een zwetsloot en aan de andere een brede wijk. Hierdoor was geen enkel punt van de kavel meer dan 65 meter van het water verwijderd. De inrichting van de schuur van de boerderij was eveneens typerend. De schuur was aan de achterzijde gemakkelijk vanaf het land te bereiken. Door de schuurdeuren aan de voorzijde konden de producten direct op een schip worden geladen.

Na afgraving van het veen verdwenen de compagnieën en werden de gronden verkocht aan boeren die het land voor akkerbouw geschikt maakten en de veenkolonie voor agrarisch gebruik inrichtten. Kiel-Windeweer is vanaf de eerste helft van de achttiende eeuw veranderd in een agrarische nederzetting. Aan beide zijden van het kanaal werden boerderijen gebouwd. De afgegraven veengronden werden landbouwgronden. Aan beide zijden van het hoofddiep werden boerderijen gebouwd. Idealiter twee op een 'eiland', dat wil zeggen op het gedeelte grond tussen twee wijken. Doordat de verkeersstroom langs het hoofddiep bemoeilijkt werd door de dicht op het diep gelegen bebouwing, ontwikkelde de Kielsterachterweg - gelegen op de concessiegrens - zich tot een belangrijke verkeersader. Dit in tegenstelling tot de meeste achterwegen in veenkoloniale gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0014.jpg"

Schematische weergave van het veenkoloniale nederzettingstype met een enkel kanaal

In de loop van de tijd werd meer bebouwing langs beide zijden van het kanaal gerealiseerd. De verdichting concentreerde zich ter hoogte van de Nederlands Hervormde kerk. Dit centrumgebied werd ook wel Noord-Windeweer genoemd. Naar het noorden en zuiden toe werd de lintbebouwing aan beide zijden van het kanaal steeds dunner. Het gedeelte ten noorden van Noord-Windeweer werd aangeduid als De Kiel. Het gedeelte ten zuiden ervan als Zuid-Windeweer. De bebouwing bestond voornamelijk uit boerderijen en woonhuizen. In het 'centrum' kwamen tevens enige woonwinkelpanden en bedrijfspanden voor. Tot diep in de negentiende eeuw verdichtte de bebouwing langs het kanaal zich nog, daarna trad geleidelijk een terugval in, en werden op de plek van gesloopte panden niet altijd nieuwe huizen teruggebouwd.

Gedurende de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw behield Kiel-Windeweer zijn agrarisch karakter. Er vond geen ontwikkeling plaats naar een meer stedelijk en industrieel gebied, zoals in de kern Hoogezand. Toch kende het dorp enige industrie en nijverheid. Rond 1900 waren langs het Kielsterdiep drie scheepswerven gevestigd. Deze waren in 1930 verdwenen. Aan de westzijde ter hoogte van de Nederlands hervormde kerk stond een korenmolen. Daarnaast was in 1898 ten westen van de splitsing met het Nieuwe Compagniesterdiep de tweede coöperatieve aardappelmeelfabriek in de Veenkoloniën, 'Eendracht' genaamd, opgericht. In Nieuwe Compagnie volgde in 1900 de oprichting van de eveneens coöperatieve aardappelmeelfabriek 'De Toekomst'. Beide fabrieken werden na 1945 gesloten. Van de 'Eendracht' resteert enkel de directeurswoning. Van 'De Toekomst' bestaat het gebouwencomplex nog.

De lintbebouwing van Kiel-Windeweer verdichtte zich in de periode 1850-1940 meer en meer. Het betrof dan vooral niet-agrarische bebouwing. Bestaande boerderijen werden in deze periode veelal vernieuwd. Vanaf 1900 vond uitbreiding vooral plaats rondom het kruispunt met de Zuidlaarderweg. Aan de noordzijde van deze weg werden in de jaren 1930 enkele middenstandswoningen gebouwd. Rond 1900 was het wegennet grotendeels verhard en lag over het Kielsterdiep een groot aantal bruggen. Ten noorden van de Zuidlaarderweg, in De Kiel, werd rond 1900 de bestaande schutsluis vervangen en ernaast, aan de drukke kant, een sluiswachterswoning gebouwd. De meeste over het diep gelegen bruggen betroffen meestal voetgangersbruggen die toegang gaven tot de 'eilanden' aan de stille zijde van het kanaal.

Na 1945 vonden geen ingrijpende veranderingen in de ruimtelijke structuur en het bebouwingsbeeld plaats. Het stelsel van hoofddiep, wijken en zwetsloten ondervond enige schade door dempingen, maar bleef voor het merendeel nog intact. Enkele draaibruggen over het diep verdwenen. Bestaande bebouwing werd hier en daar verdicht, terwijl op sommige plekken in het lint panden werden afgebroken. Veel boerderijen kregen nieuwe bijschuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0015.jpg"

De zogenaamde Snikhuis draai in Kiel-Windeweer, een houten draaibruggetje

De structuur en functie van Kiel-Windeweer bleef door de tijd heen vrijwel altijd gelijk. De na de veenafgraving overwegende agrarische functie is nog steeds afnemende. De modernisering en schaalvergroting in de landbouw, en het meer recreatieve gebruik van de buitengebieden legden in de tweede helft van de vorige eeuw wel steeds meer druk op de infrastructuur.

De Herinrichting Veenkoloniën is daar onder meer een gevolg van geweest. Hiervoor is een plan ontwikkeld, dat zowel de dienstbaarheid aan de landbouw als het ontwikkelen van recreatievoorzieningen omvatte. Door de historische waarde van de veenkoloniale structuren is een cultuurhistorisch advies als basis gebruikt voor de vormgeving van het geheel. De herinrichting heeft enkele veranderingen teweeggebracht, maar met respect voor de veenkoloniale structuur. Daar waar bijvoorbeeld de directe aansluiting van de wijken op het hoofddiep al was verdwenen, is een zichtbare verwijzing naar het vroegere bruggetje aangebracht door een terugspringende oeverbeschoeiing, een leuning en een verhoging in de weg. Dit heeft tevens een verkeersremmende werking. Er is een netwerk van fietspaden aangelegd in het achterliggende land. De ontsluiting van de boerderijen voor het zware agrarische verkeer werd geregeld via betonnen wegen achter de bedrijven langs. De draai- en klapbruggen zijn gebleven, en ook de sluis aan de Sluisweg bleef behouden. Wel is de brug op de kruising met de Zuidlaarderweg vervangen door een dam. Hoewel het zwaartepunt van het herinrichtingsplan, zeker financieel gezien, lag bij de verbetering van infrastructurele voorzieningen, was op vrijwel alle terreinen geldelijke ondersteuning mogelijk.

In de eerste jaren van de eenentwintigste eeuw ademt Kiel-Windeweer nog steeds de sfeer van een typisch veenkoloniaal dorp. De woonfunctie is nog steeds de belangrijkste functie in het dorp. In de laatste decennia is beperkt nieuwbouw gepleegd. In het dorp zijn nog enkele agrarische bedrijven en niet- agrarische bedrijven gevestigd, zoals een koekfabriek en een aannemersbedrijf. Als maatschappelijke voorzieningen zijn aanwezig een school en een dorpshuis. Geleidelijk is waarneembaar dat pogingen worden gedaan om in de toeristisch-recreatieve sector iets te realiseren. De aanwezigheid van het horecabedrijf De Amshof draagt hier aan bij.

2.4 Westerbroek

Het dorp Westerbroek behoort tot ongeveer de veertiende eeuw tot het oude Goorecht. Deze landstreek noemt men dan het Trenta- of Drenterwolde. Later verdeelt men het in Goorecht en Woldrecht. Met Goorecht duidt men het lage oostelijke deel van het gebied aan. Het bestaat al zeker sinds de dertiende eeuw - destijds genaamd Broke, wat laag moerassig land betekent. Later evolueert de benaming tot Westerbroek, ter onderscheiding van Zuidbroek, Noordbroek en Oosterbroek.

Westerbroek ligt, in tegenstelling tot een groot deel van de gemeente, in een laagveengebied en kent om die reden ook een iets ander landschap. Ook de wijze waarop de vestiging tot stand is gekomen, wijkt hierdoor af van het overige deel van de gemeente. Petgaten, waterlopen, oude dijktracés en -profielen, de verkavelingsrichtingen en borgterreinen zijn de voornaamste elementen kenmerken van het landschap. De bebouwing voegt zich in dat landschap.

De nederzettingsvorm die voor Westerbroek is ontstaan, kan als streekdorplandschap worden getypeerd. Bebouwing is vooral langs de wegen te vinden, maar minder streng dan in de hoogveengebieden. Bosjes, weg- en singelbeplanting zorgen voor een losse afwisseling van openheid en verdichting.

Westerbroek wordt ten zuiden begrensd door de Hunze (Drents Diep) en ten oosten door de Burgwal (Borgweg). Deze Burgwal, aangelegd omstreeks 1300, is een oude veendijk met als functie het gebied te beschermen tegen het Drentse water van de Hunze. De veendijk heeft niet altijd stand gehouden. Volgens oude geschriften heeft Westerbroek herhaaldelijk, tot in de achttiende eeuw, onder water gestaan. Het stroomdal van de Hunze is daarvoor verantwoordelijk. Bij noordwester storm heeft het zeewater Westerbroek zelfs overspoeld. Hiervan getuigt de afgezette zeeklei aan de noordzijde van het dorp. Na de Kerstvloed van 1717 kan in Westerbroek zelfs aangespoeld drijfhout worden verkocht. De vloed heeft ook als gevolg dat er gedurende twee jaar geen school in Westerbroek bestaat: die spoelt weg met het wassende water. Nadat in de achttiende eeuw goede zeedijken worden aangelegd, blijft het dorp Westerbroek gevrijwaard van verdere overstromingen. De Trekweg langs het Winschoterdiep fungeert dan als waterkering. Tot omstreeks 1925 staat de Westerbroekster Made wel nog veelvuldig onder water, door de grote watertoevoer via de Hunze.

De bebouwing van Westerbroek heeft zich voornamelijk gevormd langs de Oudeweg, rondom de kerk met burgerbehuizing en boerderijtjes, het Vonderpad, de Borgweg parallel aan de Oudeweg en de Nevelslaan. Het dorpsgebied beslaat een aanmerkelijk gebied door de percelen 'open land' die tussen genoemde straten zijn gelegen. Begin twintigste eeuw breidt het dorp enigszins uit langs stroken burgerwoningen langs de Oudeweg, de Nevelslaan en de Meesterslaan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0016.jpg"

Waterrijk Westerbroek

De bomenrijen langs de wegen bepalen met het achterliggende open land, de karakteristieke sfeer van het dorp. De bebouwing daarlangs is afwisselend in leeftijd en type; enkele achteruitliggende grote boerderijen en buitenplaatsen, kleinere boerderijtjes en arbeiderswoningen, maar ook burgerwoningen uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Langs de Oudeweg bevindt zich de meest geconcentreerde bebouwing, vooral schuin op de weg geplaatst. Langs enkele zijwegen, zoals de Meesterslaan, is moderne uitbreiding gepleegd, in overeenstemming met het geschetste lintkarakter.

Westerbroek heeft een zeer bosrijke omgeving gekend. Het bos is echter steeds meer gerooid, ten bate van de landbouw en vervening. Om een indruk te geven: tussen 1832 en 1925 zijn duizenden zware eiken, beuken en linden gerooid.

2.4.1 Vervening - baggelarijen

Het gebied van Westerbroek werd al in de dertiende eeuw in cultuur gebracht voor de veenafgraving. Dit gebeurde niet systematisch; zo werd geen gebruik gemaakt van kanalen en wijken. Vanaf het laatste kwart van de achttiende eeuw werd er in de gemeente wel op omvangrijke schaal gebaggerd. Deze zogenaamde baggelarijen krijgen een zodanige omvang dat de Provinciale Staten in december 1771 een plakkaat publiceert met een reglement dat voorschrijft hoe het baggeren dient te gebeuren. Om te mogen baggeren, moest een vergunning worden aangevraagd. Hieruit blijkt dat al in de achttiende eeuw commercieel gebaggerd wordt in Westerbroek. Baggelarijen werden doorgaans door vermogende lieden opgezet omdat een dergelijke onderneming veel kapitaal vereiste.

In de eerste plaats was kapitaal vereist voor het baggeren zelf. Ploegen van arbeiders onder leiding van veenbazen verzorgden dat. In de tweede plaats was kapitaal vereist om een infrastructuur aan te leggen en te onderhoud voor het transport. In Westerbroek is commercieel gebaggerd van 1777 tot 1891. De neergang van de baggelarijen komt als de veenafgravingen ten einde geraken. In een rapport uit 1876 constateert de gemeente dat het niet goed gaat met de bedrijven, en in het gemeenteverslag van 1896 staat dat alleen nog voor eigen gebruik wordt gebaggerd.

De activiteiten van de baggelarijen zijn vandaag de dag nog goed te herkennen in het Westerbroekse landschap. Een eerste tastbare herinnering is het waterrijke landschap dat de activiteiten van de bedrijven hebben achtergelaten. Het baggeren gebeurt namelijk door putten te maken die worden gescheiden door stroken land. In de loop der jaren tastten wind en golfwerking die stroken aan en kunnen, zoals in Westerbroek is gebeurd, vrij uitgebreide waterplassen ontstaan. Eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werd een deel van het uitgeveende gebied door een diepere bemaling weer drooggemaakt, gevlakt en in gebruik genomen als akker- en weiland. Een ander, nog waarneembaar, gevolg van de activiteiten van de baggelarijen is de daling van het maaiveld die hun activiteiten heeft veroorzaakt. Berekend is dat het maaiveldniveau gemiddeld 33 centimeter is verlaagd over een gebied van ruim 7200 hectare. Dat gemiddelde wordt soms flink overschreden. De baggelaar P. Woortman uit Westerbroek, bijvoorbeeld, vermeldt in 1791 dat in zijn baggerput ten zuiden van de Woortmansdijk ongeveer 8 voet water stond. Hier moet dus sprake zijn geweest van een veenlaag van zo'n 10 voet. Plaatselijk kan zo sprake zijn geweest tot een niveauverlaging van 2 tot 3 meter.

Een beroemde vervenersfamilie is de familie Hesselink. Deze familie heeft 'Huize Vaartwijk', welke nog steeds fier overeind staat, aan de Korte Hesselinkslaan bewoond. De doopsgezinde familie is een geslacht van verveners en graanhandelaren dat er generaties lang huist te midden van zo'n 70 hectare land en 8 hectare wandelbos. In het Hesselinksbos stond een zomerverblijf genaamd 'Ochtendtrek' of 'Uk'. Daar woont tot aan haar dood in 1956 mejuffrouw Catharina Helder. Zij is een nicht van de laatste Hesselink. Na haar dood vermaakt zij een groot deel van haar bezittingen aan Natuurmonumenten. Sindsdien speelt de vereniging een voorname rol in de ontwikkeling van het natuurgebied rondom Westerbroek.

2.4.2 Buitens

Zoals Huize Vaartwijk hebben meer 'buitens' bestaan. Deze zijn gesticht en bewoond door de 'veenbaronnen'. Helaas zijn van die buitens maar weinig de sloop bespaard gebleven, zo leert het volgende -onvolledige - overzicht van buitens rondom Westerbroek:

  • Langwijk (nog bewoond)
  • Meerzicht (nog bewoond)
  • De Ellenheerd (afgebroken)
  • Hovenhuizen (afgebroken)
  • Bellingeheerd (afgebroken)
  • Huningaheerd (afgebroken)
  • Tebbenplaats (afgebroken)
  • Laanhoven (afgebroken)
  • Vredelust (afgebroken)
  • Veenlust (afgebroken)
  • De Beckhof (afgebroken)
  • D'Elmina (afgebroken)
  • Tilburg (afgebroken)
  • Rustlust (afgebroken)

2.4.3 Voorzieningen

Zoals vele dorpen is ook Westerbroek tot ongeveer 1950 zelfvoorzienend. Er waren bijvoorbeeld meerdere kruidenierswinkels, bakkers, schilders, café's en een smid, slijter, slager, schoenmaker, aannemer, timmerbedrijf, kapper en een rijwielhersteller. Het dorp is een werkgemeenschap geweest die elkaar en daarmede de voorzieningen in stand houdt. Dat alles is nagenoeg verdwenen, zelfs de boerenbedrijven. Wonen is nu één van de belangrijkste dragers van de leefbaarheid geworden en niet de aanwezigheid van voorzieningen.

2.5 Landschapstypen

In het landschap van Hoogezand-Sappemeer zijn drie typen te onderscheiden (zie bijlage Gebiedsindeling landschapstypen). Alle voortvloeiende uit de gehanteerde en hiervoor beschreven ontginningsstructuur.

2.5.1 Veenkoloniaal landschap

Kenmerken van dit landschapstype zijn:

  • Grootschalig en open landschap ontstaan door planmatige, koloniale ontginning van het hoogveenmoeras;
  • Zuidoost-noordwest gerichtheid van het gebied, zowel wat betreft infrastructuur als de daarmee samenhangende ruimten;
  • Concentratie van bebouwing in linten langs bestaande of gedempte kanalen;
  • Contrast tussen verdichte linten en de open ruimten daartussen; de open ruimten zijn in gebruik als landbouwgrond;
  • Beplanting langs kanalen en wegen;
  • Rechtlijnig verkavelingpatroon met evenwijdig lopende kanalen en wegen.

2.5.2 Randveenontginningslandschap

Dit gebied, aan weerszijden van de dekzandrug Woldweg en het stroomdal van het Drentsche Diep, heeft door de verschillende perioden en manieren van ontginning een bewoningspatroon en verkaveling die afwijkt van de systematisch ontgonnen hoogveengebieden. De kenmerken van een randveenontginningslandschap zijn samengevat:

  • Het contrast tussen het verdichte lint en de aangrenzende open gebieden;
  • Beperkt verspreide bebouwing ten oosten van Kropswolde op een oude bewoningsas;
  • De kleinschalige opstrekkende en plaatselijk onregelmatige verkaveling.

Andere opvallende elementen in het landschap betreft een tweetal dekzandopduikingen die in het terrein als ruggen te herkennen zijn. Tussen Kropswolde en het Zuidlaardermeer ligt een smalle, langgerekte dekzandrug die 1 - 1,5 meter boven de omgeving uitsteekt. De andere dekzandopduiking bevindt zich tussen Zuidlaarderveen en Kiel-Windeweer.

2.5.3 Streekdorpenlandschap

Dit gebied, dat is ontstaan door de ontginning van de laagveengebieden, kent in vergelijking met de onder I en II genoemde landschappen een minder groot contrast tussen verdichte en open gebieden. Het landschap kent een groot aantal punt- en lijnvormige verdichtingen: bosjes, verspreide bebouwing met erfbeplanting, weg en singelbeplantingen. De meest verdichte gebieden zijn:

  • Hesselinkslaan en omgeving;
  • Pastorielaan en omgeving;
  • Nevelslaan en omgeving;
  • Gebied tussen Meesterslaan en de oprijlaan naar het borgterrein.

De verdichting bestaat met name uit lijn- en vlakvormige beplantingselementen. Incidenteel komt verspreide bebouwing voor. De overige delen van het streekdorpenlandschap kennen een meer open karakter. Een ander essentieel kenmerk van dit gebied is de verkavelingsstructuur. Het gebied heeft grotendeels een opstrekkende verkaveling. In de omgeving van de Woortmansdijk is de verkavelingsrichting wisselend. Ten noorden van de Woortmansdijk is de verkavelingsrichting niet of nauwelijks zichtbaar. De wijze waarop de verkaveling in dit gebied tot stand is gekomen, is in belangrijke mate afhankelijk geweest van de aanwezigheid van een aantal thans nog herkenbare natuurlijke waterlopen.

2.6 Cultuurhistorische waarden

Naast de cultuurhistorische waarden die in hun onderlinge samenhang in het landschap zijn vertegenwoordigd, komen in het buitengebied nog de volgende waarden voor: Dijken, Borgterreinen en Reliëf.

  • 1. DIJKEN

Cultuurhistorisch waardevolle dijken zijn de Woortmansdijk, de Borgwegdijk en de Hunzedijk (tracé Oude Weg). Van de Woortmansdijk is het tracé als samenhangende eenheid intact, terwijl ook het dijkprofiel over nagenoeg de gehele dijk herkenbaar is. De hoogte van de dijk ten opzichte van het aangrenzende maaiveld is 0,5 tot 1,5 meter. Van de Borgwegdijk en de Hunzedijk is het tracé nog intact, maar het dijkprofiel is voor het overgrote deel van de dijken niet meer herkenbaar. De dijken zijn in eigendom en beheer bij de gemeente.

  • 2. BORGTERREINEN

De waardevolle borgterreinen zijn Vaartwijk (Westerbroek), Langewijk (Westerbroek) en Welgelegen (Sappemeer). Deze terreinen zijn zowel cultuurhistorisch als visueel-landschappelijk van betekenis. De cultuurhistorische betekenis wordt bepaald door vanuit het verleden zichtbare informatie als vorm, omvang en profiel. De visueel-landschappelijk betekenis wordt bepaald door het beelddragende karakter van het object in zijn omgeving. De gebouwen zijn samen met de directe omgeving beschermde monumenten.

  • 3. RELIËF

Op een aantal plaatsen in de gemeente is aan de oppervlakte reliëf zichtbaar als overblijfsel van in de ijstijd opgestuwde ruggen die een richting zuidoost naar noordwest hebben. Met name in het overigens vlakke gebied zijn deze accentpunten van landschappelijke betekenis.

2.7 Archeologische waarden

Archeologie mag zich de laatste jaren over het algemeen in een toenemende belangstelling verheugen. Ook beleidsmatig gaat archeologie een belangrijkere rol vervullen bij de inrichting van de ruimte, op basis van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Door de provincie Groningen en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (eerder bekend als Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Rijksdienst en daarvoor als Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek) zijn onderzoeken gedaan in de provincie. In de gemeente Hoogezand-Sappemeer komen géén archeologische rijksmonumenten voor. Als archeologische waardevolle terreinen zijn onder meer dertien (onder andere vuursteen) vindplaatsen uit het Mesolithicum en de locatie van een vroegere versterking nabij de Woldweg aan te merken. Een aantal terreinen is momenteel als zandopduiking zichtbaar, bijvoorbeeld bij de Siepweg. Een tweetal valt samen met te beschermen reliëf. De overige hebben geen visuele of landschappelijke betekenis.

In de gemeente komen wel locaties voor met respectievelijk zeer hoge-, hoge- en archeologische waarde (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Archeologiebalans 2002, pagina 38-39). De betreffende locaties zijn geregistreerd. Naast deze beschreven gebieden bestaan verwachtingsgebieden. Dit zijn gebieden waar mogelijk archeologische waarden zijn te verwachten. Bij eventuele ontwikkelingen in die gebieden zal nader onderzoek moeten worden verricht, vooral in de gebieden met een middelhoge tot hoge trefkans. De verwachtingsgebieden zijn vastgelegd in het concept van het gemeentelijk beleid voor archeologie met bijbehorende kaart (Nota Archeologiebeleid inclusief kaart archeologische verwachtingen, wordt vastgesteld vóór april 2010).

 

Hoofdstuk 3 Beleid per thema

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden per thema de beleidsdoelen uiteengezet waaraan het bestemmingsplan invulling moet geven. De beleidsdoelen per gebied worden in Hoofdstuk 4 uiteengezet.

De uiteenzetting van de beleidsdoelen per thema in de navolgende paragrafen, is gebaseerd op de Nota van Uitgangspunten 'Uitzicht bieden'. Deze is opgesteld ter voorbereiding op het voorontwerp van dit bestemmingsplan (dat in 2006 ter inzage heeft gelegen) en vormt de beleidsmatige vertaling van de belangrijkste thema's die in het buitengebied spelen. De nota is het resultaat van een uitgebreide en interactieve voorbereidingsprocedure. Met instellingen zoals LTO-Noord (voorheen:NLTO), de dorpsverenigingen en natuur- en milieu - organisaties, maar ook met de inwoners van het buitengebied, discussieerde de gemeente om zo informatie te vergaren wat geholpen heeft bij het maken van verantwoorde beleidskeuzes. De nota is op 21 september 2004 vastgesteld door de gemeenteraad.

Net als in de Nota van Uitgangspunten 'Uitzicht bieden' staat in dit bestemmingsplan de volgende vraagstelling centraal: hoe draagt de gemeente er via het bestemmingsplan aan bij dat het buitengebied zo leefbaar mogelijk is voor boeren en buitenlui en tegelijkertijd zijn landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteiten behoud?

De belangrijkste thema's die in antwoord hierop worden behandeld zijn:

  • Land- en tuinbouw
  • Landschap
  • Wonen
  • Niet-agrarische bedrijvigheid
  • Detailhandel, horeca & recreatie
  • Energie

De thema's grijpen soms in elkaar en keren daardoor in meerdere paragrafen terug vanuit een ander gezichtspunt. Zo wordt in de paragraaf over Detailhandel, horeca & recreatie bijvoorbeeld verteld over de omvang die detailhandel als nevenactiviteit van agrarische bedrijfsvoering mag hebben. Binnen de paragraaf Landschap is bijzondere aandacht voor Kiel-Windeweer dat een landelijke status als te beschermen dorpsgezicht heeft gekregen.

De paragrafen 3.1 en 3.2 benoemen het huidige provinciaal en gemeentelijk beleid in het algemeen. In de daarop volgende paragrafen worden de zojuist genoemde thema's toegelicht. Per thema komen steeds dezelfde elementen aan bod, te weten:

  • 1. de meningen die tijdens de inventarisatieronde werden gegeven

Deze inventarisatie heeft plaatsgevonden tijdens de opstelling van de Nota. Gezien de relatief lage dynamiek van de ruimtelijke wensen in het buitengebieden en de grondige inventarisatie daarvan, bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat de resultaten van de inventarisatie niet meer representatief zouden zijn.

  • 2. beperkingen die hogere regelingen aan de gemeentelijke beleidsvrijheid opleggen

Sinds de vaststelling van de Nota en het ter inzage leggen van het voorontwerp van dit bestemmingsplan is nieuwe wet- en regelgeving en beleid van kracht geworden. De wijziging met de grootste gevolgen voor dit bestemmingsplan, is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Op basis van deze wet moet de gemeente rekening houden met de nieuwe provinciale omgevingsverordening. Ook de manier waarop wordt bestemd is veranderd. Zo worden voorschriften regels genoemd en wordt het bestemmingsplan gedigitaliseerd.

  • 3. de regeling in het voorliggende bestemmingsplan

De in dit bestemmingsplan opgenomen regeling is in principe dezelfde als in het voorontwerp uit 2006. Wijzigingen zijn slechts aangebracht door gewijzigd beleid en regelgeving en naar aanleiding van ingebrachte inspraakreacties en zienswijzen. Daarnaast zijn enkele aanpassingen aangebracht om de leesbaarheid te vergroten. In is een toelichting op de bestemmingsregeling gegeven.

3.2 Provinciale verordening en gemeentelijke structuurvisie

Bij het invullen van haar beleidsvrijheid is de gemeente aan randvoorwaarden gebonden. Misschien wel de belangrijkste daarvan zijn te vinden in de provinciale omgevingsverordening. Een ander belangrijk beleidsstuk is de gemeentelijke structuurvisie. Hieronder worden de hoofdlijnen van beide documenten nader toegelicht.

3.2.1 Provinciale verordening

Algemeen

De provincie heeft op 17 juni 2009 haar provinciaal omgevingsplan (POP) en provinciale omgevingsverordening (POV) vastgesteld. Het POP en de POV vormen een weergave van de hoofdlijnen van het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De strategische plannen zoals de ruimtelijke structuurvisie, het waterhuishoudingsplan, het milieubeleidsplan en het mobiliteitsplan zijn geïntegreerd in het POP en de POV. De hoofddoelstelling van het POP luidt: "Duurzame ontwikkeling: voldoende werkgelegenheid en een voor mens en natuur leefbaar Groningen met behoud en versterking van de kwaliteiten van de fysieke omgeving, waarbij toekomstige generaties voldoende mogelijkheden houden om zich te ontplooien".

De POV kan worden gezien als een juridische vertaling van het POP. Het POV geeft het beleid van het POP weer in regels. Aan die regels dient het bestemmingsplan te voldoen. Afwijken in het bestemmingsplan van die regels is in principe niet mogelijk.

Grens dorpsgebied - buitengebied

Eén van de onderwerpen uit de POV is de ligging van de grens tussen 'bestaande bebouwde gebieden' en het 'buitengebied'. Dit is een gevolg van de nationale Nota Ruimte ('Ruimte voor ontwikkeling'). De Nota Ruimte schrijft voor dat verstedelijking gebundeld dient te worden om zo de variatie tussen stedelijke gebieden en ommeland te behouden. Het Rijk acht in de Nota Ruimte de provincie verantwoordelijk voor deze bundeling. In de POV moet zij regelen dat nieuwe bebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied komt, óf aansluitend daarop, óf in nieuwe clusters daarbuiten. De provincie moet daarnaast eisen stellen aan de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing buiten het bestaande bebouwde gebied. Om helder te hebben waar deze regels gelden moet de provincie elke 4 jaar vaststellen welk deel van de provincie binnen het bestaand bebouwd gebied ligt.

De in de POV toegestane ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden hangen sterk samen met de ligging van het betrokken perceel. Is deze gelegen in het dorpsgebied dan zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor een gewenste functie over het algemeen groter dan een locatie in het buitengebied.

Op 26 oktober 2009 heeft de provincie het ontwerp-besluit tot vaststelling ter inzage gelegd. Op 20 april 2010 heeft Gedeputeerde Staten besloten over de vaststelling van de grenzen van het buitengebied.

In dit bestemmingsplan zijn deze grenzen niet 1:1 overgenomen en wordt een eigen onderscheid gemaakt tussen bebouwde gebieden en het buitengebied. Zo zijn meerdere bebouwingslinten als 'dorpsgebied' aangeduid. Hierbij is door de globale insteek van het oorspronkelijke beleid dat aan het begrenzingsbesluit ten grondslag ligt (de Nota Ruimte en het ontwerp AMvB Ruimte) de grens niet per kavel of vierkante meter vastgelegd maar is gekozen voor een globale, ruimere, begrenzing.

Dit is te verklaren door de beleidsmatige uitgangspunten in dit bestemmingsplan. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de gewenste uitbreidingen van Westerbroek en Kiel-Windeweer en het beschouwen van álle bebouwingslinten in het plangebied als zijnde karakteristiek met het accent op het woonkarakter; het zijn dorpsgebieden. De grenzen in het vaststellingsbesluit van de provincie miskennen dit en zijn te strikt gesteld om aan het faciliteren van behoud en versterking van het woonkarakter tegemoet te kunnen komen.

Deze constructie heeft echter wel tot gevolg dat een nieuwe ontwikkeling binnen de aanduiding 'dorpsgebied' niet zondermeer met slechts een ontheffing uit dit bestemmingsplan mogelijk kan worden gemaakt. Er zal ook gekeken moeten worden of de betreffende locatie voldoet aan de provinciale begrenzing en in voorkomend geval zal eerst ontheffing van de POV moeten worden aangevraagd voordat de binnenplanse ontheffing kan worden verleend.

3.2.2 Gemeentelijke structuurvisie

Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeenten tot het opstellen van een of meer structuurvisies. Een structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van een gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

Sinds 2002 wordt het beleidsdocument Toekomstvisie Boegbeelden 2015 als een soort structuurvisie gebruikt, echter het te voeren ruimtelijk beleid is daarin te veel onderbelicht. Mede daarom is gestart met het vertalen van de Toekomstvisie naar ruimtelijk beleid: de structuurvisie 2009 'Boegbeelden komen tot leven'. Deze structuurvisie heeft op dit moment de status van ontwerp en zal medio 2010 worden vastgesteld.

Toekomstvisie Boegbeelden 2015

'Hoogezand-Sappemeer wil in 2015 een middelgrote levendige woon- en werkgemeente zijn, volop profiterend van haar unieke positie vlakbij de grootste stad van Noord-Nederland en tegelijk met eigen (historisch gevormde) identiteit in een prachtige groene omgeving'.

Zo wordt de ambitie van de gemeente Hoogezand-Sappemeer geformuleerd op pagina 14 van Boegbeelden. Deze visie is op 12 november 2002 door de gemeenteraad van Hoogezand-Sappemeer vastgesteld.

De visie geeft de hoofdlijnen van het beleid voor de gemeente Hoogezand-Sappemeer weer voor de periode tot 2015. Het gaat om zowel fysiek, economisch, sociaal als cultureel beleid. Centrale uitgangspunten daarbij zijn, dat de visie:

  • richtinggevend is voor al het gemeentelijke beleid voor de periode tot 2015;
  • integraal van karakter is, beleidsvelden worden zoveel mogelijk in samenhang bekeken;
  • selectief is, er worden keuzen gemaakt;
  • breed gedragen is door de bevolking.

Structuurvisie 2009 'Boegbeelden komen tot leven'

Momenteel is de gemeente bezig om de ambities en doelen van de Toekomstvisie te vertalen naar hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Die vertaling vindt plaats in de Structuurvisie 2009 Boegbeelden komen tot leven waarvan in december 2009 en januari 2010 het ontwerp ter inzage heeft gelegen. In de structuurvisie worden ook de hoofdlijnen van de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkeling opgenomen die voortkomen uit gemaakte afspraken met de regio Groningen - Assen.

Voor de ontwikkeling in hoofdlijnen van het buitengebied, baseert de structuurvisie zich op de grondige inventarisatie die in het kader van voorliggend bestemmingsplan heeft plaatsgevonden. De structuurvisie geeft in die zin dus geen nieuwe algemene beleidsdoelen voor het buitengebied.

Wel voorziet de structuurvisie in specifieke doelen voor gebiedsontwikkeling in het buitengebied. Het gaat om de ontwikkeling van het gebied tussen het Achterdiep en de A7 tot 'overgangsgebied' en de ontwikkeling van 'De Groene Compagnie' ten zuiden van Hoogezand - Sappemeer. Beide worden niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

3.3 Land- en tuinbouw

3.3.1 Landbouw

Agrariërs zijn de belangrijkste 'gebruikers' van het gemeentelijke buitengebied. Veel van het veenkoloniale landschap rondom Hoogezand-Sappemeer wordt door hen bewerkt en in stand gehouden. De uitoefening van een agrarisch bedrijf in Nederland staat echter onder druk. Milieuwetgeving stelt hoge eisen aan de boeren, subsidies worden versoberd of afgeschaft en de concurrentie is groot. Door schaalvergroting, verbreding of een combinatie van beide trachten de agrariërs voldoende inkomen te behouden.

Inventarisatieronde

Agrariërs vroegen de gemeente tijdens de gesprekken in de inventarisatiefase hen zo weinig mogelijk in hun bedrijfsvoering te belemmeren. Zij wensen onder andere een beperking van de bescherming van het landschap (zij zouden de aanduiding 'open gebied' voor een minder groot gebied dan in het bestemmingsplan Buitengebied 1993 willen laten gelden), mogelijkheden tot het opstarten van een reële niet-grondgebonden agrarische neventak, een goede regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing en ruimere bebouwingsmogelijkheden. Andere betrokkenen tonen begrip voor de problemen in de agrarische sector maar hechten tegelijkertijd zeer aan bescherming van de kwaliteiten van het buitengebied, zoals de openheid, het veenkoloniale landschap en de openheid rond het beschermd dorpsgezicht Kiel-Windeweer. Bovendien hebben velen bezwaren tegen het toestaan van nieuwe niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid, zoals een intensieve veehouderij. Voor de gemeente Hoogezand-Sappemeer ligt er bij herziening van het bestemmingsplan Buitengebied al met al de opdracht, voor zover mogelijk, de boeren te ondersteunen in de levensvatbaarheid van hun bedrijf zonder afbreuk te doen aan de kwaliteiten van het buitengebied.

3.3.1.1 Beperkingen - Provinciale omgevingsverordening

In hoofdlijnen zijn in de provinciale omgevingsverordening (POV) de volgende beperkingen voor agrarische ontwikkeling opgenomen.

Agrarische bedrijven (exclusief intensieve veehouderij)

Dit beleid is niet bedoeld voor intensieve veehouderijen, maar wel voor een paardenhouderij. Dit is ook een agrarisch bedrijf als er uitsluitend paarden worden gefokt, als er sprake is van hengstenhouderij of als er paarden worden gehouden voor melkproductie. Voor deze bedrijven geldt onderstaand beleid.

NIEUWBOUW

Ter bescherming van het landschap staat de provincie geen nieuw- of hervestiging van agrarische bedrijven toe. Na het verkrijgen van ontheffing van de omgevingsverordening is uitzondering mogelijk voor:

  • uitplaatsing uit het bebouwingslint van Midwolda (in verband met de aan te leggen vaarverbinding)
  • uitplaatsing uit de Ecologische Hoofdstructuur (verder: EHS)
  • oplossing van knelpuntsituaties (zoals ontbreken van groeimogelijkheden door ruimtegebrek of het optreden van milieuhinder)
  • inplaatsing van melkrundveehouderijen in het gebied van de Agenda van Veenkoloniën.

UITBREIDING

Agrarische bedrijfsgebouwen dienen geconcentreerd te worden op agrarische bouwpercelen. Dit geldt zowel voor bebouwing als voor bouwwerken die samenhangen met de hoofd- of nevenactiviteit van het agrarisch bedrijf. Dit is voorgeschreven in artikel 4.22 over agrarische bouwpercelen.

De omvang van het agrarisch bouwperceel moet worden vastgelegd in het bestemmingsplan, waarbij in dat plan niet mag worden voorzien in uitbreiding tot een omvang van groter dan 1 hectare. Voor grotere bouwpercelen kan ontheffing worden verleend. Voorwaarde voor die ontheffing is dat de maatwerkbenadering moet worden toegepast. Die benadering bestaat uit:

  • 1. rekening houden met:
    • a. het respecteren van de historische gegroeide landschapsstructuur;
    • b. het voldoende afstand houden tot andere ruimtelijke elementen;
    • c. de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
    • d. de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • e. de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype;
    • f. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel c.q. het verlaten van het bouwperceel te saneren.
  • 2. provincie en gemeenten maken procesafspraken over de betrokkenheid van de provincie bij de uitbreiding van bouwpercelen tot een omvang van meer dan 1 hectare.

Intensieve veehouderijen

Met de inwerkingtreding van de omgevingsverordening en het POP maakt de provincie onderscheid tussen intensieve veehouderij en andere agrarische bedrijven.

Onder intensieve veehouderij verstaat de provincie niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.

NIEUWBOUW

De provincie staat de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet toe. Ook de omschakeling van een bestaande niet-intensieve veehouderij naar een intensieve veehouderij is niet toegestaan. Reden daartoe is dat intensieve veehouderijen de belevingswaarde van het buitengebied aantasten. Ook wordt op deze manier overbelasting van het plattelandswegennet, door intensief en zwaar transportverkeer van en naar intensieve veehouderijen, voorkomen.

Hervestiging van bestaande bedrijven is mogelijk (na ontheffing van de omgevingsverordening), mits het een volwaardig bedrijf betreft en het bedrijf op de huidige plek niet meer mag of kan uitbreiden. De ontheffing wordt geweigerd als de effecten op de bestaande ruimtelijke omgeving daartoe aanleiding geven. De effecten die daarbij in ieder geval worden beschouwd zijn hierboven genoemd onder de maatwerkbenadering.

Een intensieve veehouderij is volwaardig als het bedrijf gezien op 1 januari 2009 beschikte over een milieuvergunning, die het houden van een bepaald minimum aantal dieren mogelijk maakte. Initeiten

Bij agrarische bedrijven zijn nevenactiviteiten toegestaan onder deze voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteit moet beperkt worden tot het agrarisch bouwperceel;
  • b. de agrarische functie van het bedrijf moet behouden blijven;
  • c. de ondergeschiktheid van de gebouwen en de bouwwerken voor de nevenactiviteiten moet vertaald zijn in de vorm van een maximale vloeroppervlakte;
  • d. landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden dienen behouden te blijven;
  • e. detailhandel moet beperkt blijven tot het aanbieden en verkopen van streekeigen producten op een inpandige vloeroppervlakte van 120 m2.

De vestiging van een intensieve veehouderij is ook als neventak niet toegestaan, omdat die alleen nog toekomstwaarde heeft met een stalvloeroppervlak van minimaal 5.000 m2. Een dergelijk bedrijfsomvang manifesteert zich als een volwaardig bedrijf met de bijbehorende negatieve effecten op de belevingswaarde van het landschap.

De uitbreiding van de oppervlakte van de stalvloer van bestaande neventakken van grondgebonden agrarische bedrijven, is niet toegestaan, tenzij die uitbreiding voortkomt uit aangescherpte normen op het gebied van milieu en dierenwelzijn.

In het bestemmingsplan moet de omvang van de ondergeschikte neventak op grond van de milieuvergunning worden vastgelegd. Uitbreiding van het vergunde aantal dieren moet via een binnenplanse ontheffing mogelijk worden gemaakt (dit geldt alleen voor volwaardige IV neventakken).

De provincie biedt in het buitengebied meer ruimte voor de productie van duurzame energie en groene grondstoffen uit agrarisch materiaal. Deze productie moet in beginsel op de betrokken agrarische bouwpercelen plaatsvinden, om het transport van grondstoffen en energie te beperken, zoveel mogelijk de bestaande infrastructuur te gebruiken en het ruimtebeslag op bedrijventerrein te beperken.

3.3.1.2 Beperkingen - Boegbeelden en bestemmingsplan 1993

In Boegbeelden is als hoofddoelstelling van beleid gesteld dat de landbouw zich kan ontwikkelen door versterking van de samenwerking tussen landbouw en natuurbeheer, landbouw en natuur en landbouw en wonen. Daarnaast is naast de gangbare landbouw ook plaats voor kleinschalige landbouw met een natuurfunctie (voornamelijk rondom het Zuidlaardermeer).

De landbouw moet zich dus kunnen ontwikkelen, maar niet zonder de landschappelijke en cultuurhistorische randvoorwaarden die in dit bestemmingsplan worden meegewogen. In het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied uit 1993 is al een aantal van deze randvoorwaarden juridisch verankerd, zoals de bescherming van archeologische monumenten, het veenkoloniale landschap, de openheid van het gebied en waterlopen. Deze bescherming wordt overgenomen en daar waar nodig uitgebreid (dorpsgezicht Kiel-Windeweer).

3.3.1.3 Regeling in dit bestemmingsplan

De gemeente wil bestaande agrarische bedrijven blijven steunen. Hiertoe dienen vier beleidslijnen:

  • 1. Onderscheid maken tussen intensieve veehouderij en overige agrarische bedrijvigheid.
  • 2. Ruime bouwpercelen voor agrariërs.
  • 3. Mogelijkheden bieden voor niet - agrarische nevenactiviteiten.
  • 4. Een ruime regeling creëren voor hergebruik van vrijkomende bebouwing.

ONDERSCHEID TUSSEN AGRARISCHE BEDRIJVIGHEID EN INTENSIEVE VEEHOUDERIJ HANTEREN

In het voorontwerp van dit bestemmingsplan is als beleidslijn gekozen om het onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven niet te hanteren. Redenen voor deze keuze waren:

  • de milieuregelgeving voor niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid is aangescherpt. De noodzaak om via planologische regelgeving aanvullende eisen te stellen is dus afgenomen;
  • Gedeputeerde Staten maakten in het voorgaande omgevingsplan (POP2) geen planologisch onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid.

Zoals eerder geschreven heeft de provincie in haar omgevingsverordening weer onderscheid gemaakt tussen agrarische bedrijven en intensieve veehouderijen. In het bestemmingsplan moet dus een separate regeling voor intensieve veehouderijen worden opgenomen. In de begripsbepaling van de planregels is weergegeven welke bedrijven tot een intensieve veehouderij worden gerekend.

De in 2006 gemaakte keus om geen verdere onderverdeling te maken in de agrarische bedrijven (niet zijnde intensieve veehouderijen) wordt in dit bestemmingsplan bestendigd. Wel worden de verschillende agrarische bedrijven ondergebracht onder de bestemmingen die daarvoor het meest passend zijn.

Dit betekent dat champignon- en witlofkwekerijen (niet - grondgebonden bedrijven waarvoor een aparte regeling gold in het bestemmingsplan buitengebied 1993) alleen in de bestemming tuinbouw zijn toegelaten. Dergelijke kwekerijen hebben een gebruik en inrichting van gronden tot gevolg dat aanzienlijk verschilt van grondgebonden agrarische bedrijven en overeenkomt met het ruimtelijk effect van de bestemming tuinbouw. Via de milieuwetgeving kan de oprichting van een champignon- of witlofkwekerij afdoende worden geregeld om geen milieuhinder voor de omgeving te veroorzaken.

RUIME BOUWPERCELEN VOOR AGRARIËRS

Door concentratie in de landbouw treedt schaalvergroting bij resterende bedrijven op. Daardoor ontstaat behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsgebouwen of vergroting van het bouwblok. De steeds strengere dierenwelzijnseisen die aan veeteeltbedrijven worden gesteld en de ontwikkeling van de biologische landbouw zijn factoren die eveneens tot een groeiende ruimtebehoefte leiden. Daarnaast leiden de strengere milieu-eisen soms tot beperking van de mogelijkheden die agrarische bedrijven hebben om potentiële bouwruimte daadwerkelijk te benutten, waardoor de omtrekken van het bij recht gegeven bouwblok dient te worden aangepast. Agrarische bedrijven hebben dus een groeiende ruimtebehoefte.

Omvang bouwperceel

Het is niet wenselijk de in de inventarisatieronde gedane suggestie over te nemen om bouwruimte niet te koppelen aan een standaard maximum, maar geheel afhankelijk te stellen van de ruimtelijke inpassing, c.q. maatwerk te leveren. Dat tast bestaande rechten aan en leidt tot onnodige procedures. Wel worden extra eisen gesteld waar agrarische bedrijven de toegestane bebouwingsoppervlakte van 1 hectare willen overschrijden. Dan speelt landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing een belangrijke rol.

De provincie staat via de provinciale omgevingsverordening een bouwperceel van maximaal 1 hectare toe. In het bestemmingsplan Buitengebied 1993 bedraagt de oppervlakte van de agrarische bouwkavel bij recht 1 hectare en na gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid maximaal 2 hectare. Sinds 1993 heeft jurisprudentie bepaald dat uitbreiding van het bouwperceel in het bestemmingsplan niet met een vrijstellingsbevoegdheid maar met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk moet worden gemaakt.

Ook is uitbreiding van het bouwperceel uitsluitend mogelijk nadat de gemeente ontheffing van de provincie heeft gekregen. Aan de ontheffing zijn voorwaarden verbonden die er toe moeten leiden dat de uitbreiding van het bouwperceel past in de omgeving. Belangrijk is dat de maatwerkbenadering moet worden toegepast. Dit betekent dat er zogenaamde keukentafelgesprekken worden gevoerd onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, samen met de ondernemer, de provincie en de Welstandscommissie. Deze partijen ontwerpen een erfinrichtingsplan aan de hand van de voorwaarden die aan de ontheffing zijn gesteld. Nadat geconstateerd is dat de uitbreiding van het bouwperceel inpasbaar is, worden er van de ondernemer prestaties gevraagd in de vorm van landschappelijk inpassing, aankleding en inrichting van bouwblokken en eventuele compenserende maatregelen. Die afspraken worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten.

Grens bouwperceel

De regeling van het bestemmingsplan Buitengebied uit 1993 voor de begrenzing van bouwpercelen (1 hectare te bebouwen binnen een denkbeeldig te verbeelden rechthoek) heeft niet aantoonbaar tot grote ruimtelijke problemen geleid. In het voorontwerp van dit bestemmingsplan is daarom gesteld dat deze regeling wordt overgenomen.

Sinds die tijd is wetgeving gewijzigd en stelt de Wet ruimtelijke ordening digitale eisen aan nieuwe bestemmingsplannen. Zo moet aan een bestemming een geometrisch bepaald vlak kunnen worden gekoppeld. Dit heeft directe gevolgen voor de tot nu toe gehanteerde systematiek van bestemmen; het agrarisch bouwperceel moet gebaseerd zijn op geometrische coördinaten. Het oude systeem van de 'denkbeeldige rechthoek' voldoet niet aan deze eis en komt daarom te vervallen in dit bestemmingsplan. Agrarische bouwpercelen worden nu verbeeld door begrensde bouwvlakken van 1 hectare.

Uitbreiding vloeroppervlak gebouwen intensieve veehouderij

Uitbreiding van vloeroppervlak binnen het bouwperceel van agrarische bedrijven (niet zijnde stalvloeren van intensieve veehouderijen) zijn bij recht toegestaan. De landschappelijke inpassing van deze gebouwen wordt gewaarborgd door de bouwregels. Eventueel kan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de afmeting en de locatie van gebouwen.

Aansluitend op de provinciale omgevingsverordening is het niet toegestaan dat niet-volwaardige intensieve veehouderijen (intensieve neventak) de oppervlakte van hun bestaande stalvloer uitbreiden. Uitzondering kan worden gemaakt als die uitbreiding voortkomt uit eisen over milieu en dierenwelzijn.

Volwaardige intensieve veehouderijen mogen hun bestaande stalvloeroppervlakte wél uitbreiden, mits de gemeente hiervoor ontheffing van de omgevingsverordening krijgt. Aan die ontheffing zijn dezelfde voorwaarden gesteld als aan de uitbreiding van het bouwperceel (zie omvang bouwperceel).

Een volwaardige intensieve veehouderij heeft een op 1 januari 2009 geldige milieuvergunning die voorziet in minimaal het aantal dieren dat in de provinciale omgevingsverordening als grens voor volwaardig is opgenomen. Dit leidt er toe dat er drie volwaardige intensieve veehouderijen in de gemeente aanwezig zijn:

  • Nieuwe Compagnie 1b
  • Tripscompagnie 16
  • Vossenburg 1

De volgende bedrijven worden op basis van de dieraantallen op 1 januari 2009 beschouwd als agrarische bedrijven met een intensieve neventak:

  • Borgercompagnie 42
  • Kalkwijk 92
  • Sluisweg 5
  • Sluisweg 60
  • Woldweg 48a

Bedrijfswoningen

Voor wat betreft het toestaan van bedrijfswoningen wordt de regel uit het bestemmingsplan buitengebied 1993 gehandhaafd dat per agrarisch bedrijf één bedrijfswoning is toegestaan met een maximale omvang van 150 m2.

Een tweede agrarische dienstwoning is niet toegestaan. Over aanvragen voor een tweede agrarische bedrijfswoning, wordt buiten dit bestemmingsplan besloten. Hierin verschilt dit bestemmingsplan van het voorontwerp en het bestemmingsplan uit 1993. Reden is dat de behoefte aan tweede agrarische bedrijfswoningen nagenoeg nihil blijkt te zijn geweest. De afgelopen tien jaar zijn namelijk geen aanvragen voor een tweede bedrijfswoningen ontvangen. In het provinciale beleid is aangegeven dat het waarschijnlijk is dat ook in de toekomst de behoefte aan tweede agrarische bedrijfswoningen niet zal toenemen. Voor een tweede agrarische bedrijfswoning ontbreekt namelijk vaak de landbouwkundige noodzaak en er is voldoende toezicht mogelijk vanuit één bedrijfswoning, zeker nu gebruik kan worden gemaakt van moderne communicatie- en beveiligingssystemen. Daarnaast worden tweede bedrijfswoningen op den duur vaak burgerwoningen. De provincie geeft aan te willen voorkomen dat niet-functionele bebouwing ontstaat die de landbouw in zijn ontwikkeling kan belemmeren. Dit standpunt wordt gedeeld.

MOGELIJKHEDEN BIEDEN VOOR NIET-AGRARISCHE NEVENACTIVITEITEN

Het is mogelijk bepaalde vormen van niet-agrarische bedrijvigheid ondergeschikt aan de agrarische hoofdactiviteit uit te oefenen. Te denken valt aan zorg, agrotoerisme, recreatie, energieopwekking en detailhandel. Door ontwikkelingen naast het agrarische hoofdbedrijf in beperkte mate mogelijk te maken, biedt de gemeente de mogelijkheid aan agrariërs in te spelen op toeristisch / recreatieve ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld het vaarcircuit en tegelijkertijd hun agrarische hoofdinkomen te ondersteunen.

Het is nu niet inzichtelijk welke nevenactiviteiten, in welke omvang en op welke locatie zich zullen voordoen en in hoeverre dat ruimtelijk aanvaardbaar is. Daarom wordt het toestaan van nevenactiviteiten gekoppeld aan een ontheffingsbevoegdheid, zodat per aanvraag kan worden beslist. Enige uitzondering daarop is de stalling van caravans, boten en campers. In het bestemmingsplan uit 1993 is deze stalling, mits tijdelijk en geen afbreuk wordt gedaan aan de agrarische functie, rechtstreeks toegestaan. Deze regeling is overgenomen in dit bestemmingsplan waarbij de eis van tijdelijkheid is vervallen. Die eis is namelijk niet relevant voor het ruimtelijk effect van de stalling en voor het bereiken van het planologisch doel van de nevenactiviteit (ondersteuning van agrarisch bedrijf).

De nevenactiviteiten dienen aanvullend en ondergeschikt te zijn ten opzichte van de hoofdactiviteit. Het agrarisch bedrijf is te allen tijde de hoofdactiviteit. Om de ondergeschiktheid ruimtelijk te waarborgen, mag het in gebruik te nemen bebouwde oppervlak voor de nevenactiviteit maximaal 40% van de totale bestaande (ten tijde van de aanvraag) en legale bebouwingsoppervlakte beslaan. In principe mag geen nieuwbouw voor de nevenactiviteit plaatsvinden, tenzij aangetoond kan worden dat de nevenactiviteit niet binnen de bestaande bebouwing kan worden uitgeoefend. In dat geval bestaat de mogelijkheid om beperkt (maximaal 100 m2) bebouwingsvloeroppervlak op het agrarisch bouwperceel op te richten. Dit maximum is ingesteld om te voorkomen dat door nevenactiviteiten de agrarische bedrijfsvoering te veel in haar toekomstige ontwikkelingen wordt belemmerd.

Voor alle nevenactiviteiten geldt dat zij qua aard, omvang en uitstraling dienen te passen binnen de ruimtelijk omgeving. In de regels worden de volgende voorwaarden verwerkt:

  • behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  • parkeren op eigen erf;
  • eventuele verkeersaantrekkende werking moet passen binnen het bestaande danwel het gewenste te realiseren verkeersklimaat;
  • behoud van goed woon- en leefklimaat;
  • niet milieubelemmerend voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
  • uitsluitend verkoop van streekeigen producten (zoals boerderij- en streekproducten, eieren, zuivel, groenten, fruit, noten, kruiden, bier, wijn) toegestaan mits inpandig en op een vloeroppervlak van maximaal 120 m2.

EEN RUIME REGELING CREËREN VOOR HERGEBRUIK VAN VRIJKOMENDE BEBOUWING

Gezien de te verwachten afname van het aantal agrarische bedrijven, moet worden nagedacht over invulling van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Volgend op het toen geldend provinciaal beleid, was in het voorontwerp van dit bestemmingsplan opgenomen dat aan vrijkomende karakteristieke agrarische bebouwing extra gebruiksmogelijkheden konden worden toegekend.

Het huidige provinciale beleid is echter ruimer dan het vorige provinciale beleid. De provincie staat nu extra gebruiksmogelijkheden toe in alle bestaande vrijkomende bebouwing in het buitengebied, ongeacht of deze karakteristiek is of van agrarische oorsprong. Dit bestemmingsplan bevat voor de gebouwen in principe de volgende gebruiksmogelijkheden.

Woningen

Sommige vrijkomende bebouwing kent een omvang die het geschikt maakt voor invulling met woningen. Deze bebouwing kan onder voorwaarden tot 'wooncomplex' worden verbouwd. Echter om praktische redenen staat dit bestemmingsplan niet meer dan maximaal één woning toe. In het geval meer woningen worden toegestaan wordt dat aantal afgetrokken van het totale aantal woningen dat de gemeente mag bouwen in de komende tien jaar (de zogenoemde nieuwbouwruimte). Dit kan er toe leiden dat woningbouwprojecten elders geen doorgang kunnen vinden, terwijl het zeer onzeker is dat de dan gereserveerde woningen in vrijkomende agrarische bebouwing inderdaad gerealiseerd gaan worden. Dus in het geval gebouwen vrijkomen en geschikt zijn voor een wooncomplex, dan zal daarvoor een herziening van dit bestemmingsplan moeten worden aangevraagd.

Kleinschalige bedrijvigheid

Vrijkomende agrarische bebouwing is ook zeer geschikt voor huisvesting van kleinschalige bedrijvigheid zolang deze geen hoge milieubelasting veroorzaakt. Deze bedrijven zijn benoemd als categorie 1 en 2 bedrijven in de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering en geven naar hun aard weinig tot geen overlast voor de omgeving. Van deze brochure is een uittreksel opgenomen alszijn recreatieve initiatieven een wenselijke ontwikkeling.

Horeca

In de dorpsgebieden kan worden meegewerkt aan het opstarten van kleinschalige horeca-activiteiten - ook bij het agrarisch bedrijf. In het bijzonder langs het aan te leggen vaarcircuit tussen het Zuidlaardermeer en Veendam liggen kansen voor particuliere initiatieven op dit gebied. Dit beleid is in overeenstemming met het bestemmingsplan uit 1993 (dit kent een wijzigingsbevoegdheid voor het toestaan van horeca in dorpskernen).

Voor het ontplooien van kleinschalige horeca-activiteiten gelden de hiervoor genoemde uitgangspunten van kleinschalige bedrijvigheid.

SEMI-AGRARISCHE ACTIVITEITEN

Met het beleid zoals uiteengezet wil de gemeente bestaande agrarische bedrijven in de gemeente steunen. Benadrukt moet worden, dat de steun geldt voor volwaardige agrarische bedrijven.

Het beleid is niet van toepassing op semi-agrarische activiteiten in het buitengebied. Onder semi-agrarische activiteiten worden verstaan activiteiten die liggen in de hobbymatige sfeer. Concreet gaat het in de meeste gevallen om het houden van dieren. Veel voorkomend is het houden van schapen. Een aantal bewoners van het buitengebied doet dit hobbymatig. De schapen worden dan gehouden op een stuk(je) grond in het buitengebied. Met enige regelmaat krijgt de gemeente verzoeken voor het toestaan van bebouwing op deze grond. De gevraagde toestemming varieert van een schuilhokje tot noodzakelijk geachte bedrijfswoningen. De gemeente vindt dit een ongewenste ruimtelijke ontwikkeling. Medewerking aan dergelijke verzoeken zou een formalisering betekenen van iets wat een hobby is en nooit een werkelijk professioneel bedrijf zal worden. Dat is ongewenst omdat het beschikbare land zoveel mogelijk beschikbaar moet zijn c.q. blijven voor volwaardige agrarische bedrijvigheid. Daarnaast werkt medewerking aan dergelijke verzoeken verdere verstening van het landschap in de hand.

Semi-agrarische bezigheden zijn als hobby wel mogelijk binnen de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen behorende bij de woonbestemming. Die mogelijkheden worden in de herziening van het bestemmingsplan verruimd. Zie hiervoor paragraaf 2.5, bij 'bedrijf of beroep aan huis'.

Paardenbakken

Ook het hobbymatig houden van paarden is veel voorkomend in het buitengebied. De aard en omvang van het gebruik van gronden voor deze hobby, bijvoorbeeld in de vorm van paardenbakken, is niet zodanig dat hier specifieke regulering vereist is. Dit is een trendbreuk te noemen daar veel gemeenten tegenwoordig de aanleg en het gebruik van paardenbakken tot in de kleinste details regelen, al dan niet in het bestemmingsplan.

In het voorkomende geval een paardenbak voor overlast zorgt voor de landelijke (woon)omgeving, kan middels de reguliere instrumenten worden gekozen voor handhaving. Zo is volgens de jurisprudentie een paardenbak al snel bouwvergunningplichtig omdat ze vaak -al dan niet gedeeltelijk- aan te merken zijn als bouwwerken in de zin van de Woningwet. Het plaatsen van een houten of kunststof omheining en/of lichtmasten zijn hiervan bekende voorbeelden. Maar uit de jurisprudentie blijkt ook dat een meer complexe aanleg van een bak, bestaande uit meerdere lagen (onderlaag grond, doek, drainage, toplaag grond, etc.), slechts 'omheind' door bijvoorbeeld bielzen of stenen, als bouwwerk in de zin van de Woningwet is aan te merken. De regels in dit bestemmingsplan stellen dat alleen gebouwd mag worden in de daartoe bestemde vlakken, zodat een paardenbak niet op elke willekeurige locatie kan worden geplaatst.

Naast het aspect bouwen, speelt het gebruik een rol. Mocht een paardenbak niet als -gedeeltelijk- bouwwerk kunnen worden aangemerkt, dan nog zal het gebruik van de paardenbak in overeenstemming moeten zijn met de bestemming van dat perceel. Vaak worden de paardenbakken aangelegd op gronden met een agrarische bestemming en is het gebruik daardoor in strijd met de doeleindenomschrijving van die bestemming (niet gericht op het voortbrengen van een agrarisch product, ten dienste van het agrarisch bedrijf etc.).

In het geval de wens tot aanleggen van een paardenbak bestaat, dan zal dit maatwerk vergen. Per geval wordt de aanvaardbaarheid beoordeeld en zal desgewenst een specifieke planologische procedure moeten worden gevoerd.

3.3.2 Tuinbouw

Sappemeer heeft een lange tuinbouwhistorie. In de jaren 1960 beschikte Sappemeer over een eigen veiling en bestond het areaal uit honderden hectaren. Door sanering en schaalvergroting zijn er nu in de omgeving van Sappemeer nog ruim 20 moderne tuinbouwbedrijven. De teelt is divers, waarbij snijbloemen, potplanten en boomkwekerijproducten de boventoon voeren.

Inventarisatieronde

Omdat tijdens de inventarisatieronde twee gebieden planologisch direct zijn bestemd voor tuinbouwdoeleinden, zijn de tuinders niet expliciet bij de inventarisatieronde betrokken. Ook anderszins zijn weinig opmerkingen over tuinbouw geplaatst. Wel dringen enige betrokkenen erop aan geen nieuw tuinbouwgebied te ontwikkelen. Bij enige bewoners leven grote bezwaren tegen ontwikkeling van het tuinbouwgebied.

3.3.2.1 Beperkingen - Provinciale omgevingsverordening

Sappemeer-Noord is (samen met Eemshaven) één van de twee gebieden in de provincie Groningen, waar de ontwikkeling van nieuwe tuinbouwbedrijven wordt bevorderd. In de provinciale omgevingsverordening is geregeld dat uitsluitend op deze locaties nieuwe glastuinbouwbedrijven zich mogen vestigen. De provincie bekijkt samen met de gemeenten in voorkomende gevallen of en hoe verplaatsing van bestaande, verspreide glastuinbouwbedrijven naar de concentratiegebieden plaats kan vinden.

Bestaande glastuinbouwbedrijven die niet in één van de twee aangewezen glastuinbouwgebieden zijn gevestigd, mogen maximaal 20% van de vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing uitbreiden.

3.3.2.2 Structuurvisie Boegbeelden komen tot leven

In (in het ontwerp van) de gemeentelijke structuurvisie 'Boegbeelden komen tot leven' is het gebied dat is gelegen tussen het Achterdiep en de A7 als 'overgangsgebied' aangeduid. Dat overgangsgebied vormt een unieke locatie waar combinaties van wonen en werken hun plaats kunnen vinden. Aanleiding voor deze visie op dat deel van het tuinbouwgebied, zijn de geluiden uit de tuinbouwmarkt dat die gronden niet langer geschikt zijn voor de tuinbouw. De lengte en breedte verhouding van de kavels, biedt onvoldoende mogelijkheden voor een efficiënte bedrijfsvoering. De realisatie van woon- en werkfuncties in het overgangsgebied, maakt het mogelijk overtollige warmte van de aanwezige tuinbouwbedrijven te gebruiken voor verwarming van de te realiseren woningen en bedrijven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan of en zo ja hoe, deze visie in dit bestemmingsplan vorm krijgt.

3.3.2.3 Regeling in dit bestemmingsplan

Voortzetting huidig beleid

In de geldende bestemmingsplannen voor het glastuinbouwgebied is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het tuinbouwgebied aangetoond. Beide uitwerkingsplannen van het bestemmingsplan Buitengebied 1993 zijn dan ook integraal overgenomen in dit bestemmingsplan. Ook is de geldende tuinbouwbestemming in het gebied tussen het Achterdiep en de A7 in dit bestemmingsplan voortgezet. Voor deze keuze gelden de volgende overwegingen.

De economische uitvoerbaarheid van het glastuinbouwgebied staat momenteel ter discussie. Immers de laatste tien jaar is de oppervlakte aan uitgegeven tuinbouwgronden miniem geweest. Daarnaast hebben potentiële geïnteresseerde tuinders aangegeven dat het deel tussen het Achterdiep en de A7 niet voldoende geschikt is voor de uitoefening van een modern tuinbouwbedrijf. De lengte - breedte verhouding belemmert een gezonde bedrijfsvoering. Op basis van deze input vanuit de tuinbouwsector is in het voorontwerp van de structuurvisie 2009 een visie gevormd over een andere invulling van het tuinbouwgebied tussen het Achterdiep en de A7. Deze visie is echter nog niet ver genoeg uitgewerkt om op te kunnen nemen in voorliggend bestemmingsplan.

Dat de afgelopen tijd de interesse in het gehele tuinbouwgebied laag was, betekent niet dat dit in de toekomst ook het geval zal zijn. De economische ontwikkeling van de branche over de bestemmingsplanperiode (tien jaar) is namelijk niet te voorspellen. Het bestemmingsplan kan die marktontwikkeling niet beïnvloeden. Wel kan het de markt faciliteren door het behouden van de geldende tuinbouwbestemming.

Door de geringe interesse in het tuinbouwgebied tot op heden en het grote areaal nog uit te geven gronden, worden niet meer gronden tot tuinbouwgebied bestemd. Het restant van het in het bestemmingsplan Buitengebied 1993 opgenomen uitwerkingsgebied, wordt evenmin in dit bestemmingsplan direct als tuinbouwgebied bestemd. Het gaat om de gronden gelegen tussen de Lodijk en het Achterdiep. In principe komt dit gebied pas na uitgifte van de thans voor tuinbouw bestemde gebieden in beeld. In dit bestemmingsplan is het betreffende gebied niet opgenomen als 'uitwerkingsgebied', maar als 'wijzigingsgebied'. Voor de mogelijkheden om de gronden te bestemmen voor tuinbouw maakt het niets uit, maar in de wet is bepaald dat een uitwerkingsgebied verplicht moet worden uitgewerkt door de gemeente. Echter op dit moment is in het geheel niet voorzien dat de gronden binnen tien jaar zullen worden ingevuld door tuinbouwbedrijven. Er ligt immers nog veel uitbreidingspotentieel voor directe uitgifte vrij. Door een wijzigingsbevoegdheid voor de gronden op te nemen, ontslaat de gemeente zichzelf van de verplichting tot uitwerking.

Vrijkomende tuinbouwbedrijven

Tuinbouwbedrijven zijn kapitaalintensief. Over het algemeen zal een tuinder proberen zijn bedrijf bij bedrijfsbeëindiging te verkopen aan een andere tuinder. Bij boomkwekerijen zonder glas bestaat wel de kans dat het bedrijf aan een particulier wordt verkocht. Toch speelt het probleem van de vrijkomende bedrijfsbebouwing minder dan bij de agrarische bedrijfsbebouwing. Mocht leegstand en verpaupering van vrijkomende tuinbouwgebouwen kunnen worden beperkt of voorkomen door andere functies toe te staan, dan wordt daar welwillend tegenover gestaan. Wel zal dan extra moeten worden gelet op de inpasbaarheid van die andere functies in de omgeving. Vestiging van andere functies dan tuinbouw in glazen gebouwen kan immers moeilijkheden opleveren voor het instandhouden of scheppen van een goed woon- en leefklimaat. Overlast zoals lichthinder, geluidhinder en aantasting van uitzicht en privacy kunnen optreden.

De regeling voor vrijkomende gebouwen (zie paragraaf 3.3.1 - hergebruik vrijkomende bebouwing) is ook voor tuinbouwbedrijven geldig.

De navolgende paragraaf heeft zijn toepassing verloren omdat naar aanleiding van een zienswijze van de provincie Groningen de uit te werken bestemming voor de locatie Laveiweg is komen te vervallen. De vervallen delen zijn doorgehaald weergegeven.

Woningbouw Laveiweg

In 2001 is de Laveiweg aangelegd ter ontsluiting van het tuinbouwgebied Sappemeer. Bij de aanleg van de weg is rekening gehouden met de rechtlijnige kenmerken van de ontvening in het gebied.

De huidige bestemming van het terrein is landbouwdoeleinden, waarbij kassenbouw is toegestaan. De lengte-breedte verhouding van het terrein maakt het ongeschikt voor (glas)tuinbouw. In dit bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om op dit terrein een nieuwe functie te realiseren. De Laveiweg wordt een nieuw lint met woningbouw. In Hoofdstuk 4 wordt hier nader op in gegaan.

3.4 Landschap

Een landschap vormt zich door de eeuwen heen. Door natuurlijke en klimatologische omstandigheden. En door menselijk ingrijpen. Voor de vorming van het landschap in Hoogezand-Sappemeer heeft menselijk ingrijpen, in de vorm van systematische ontginning van het veen, een grote rol gespeeld. De veenontginning stond aan de basis van de verschillende in de gemeente voorkomende landschapstypen. Door kennis van de totstandkoming van een landschap, kunnen structuren en karakteristieke waarden in het landschap worden herkend en van passende bescherming worden voorzien.

In het bestemmingsplan Buitengebied 1993 is zorgvuldig bekeken welke gebieden karakteristiek zijn en daarom extra bescherming behoeven. Deze bescherming is vormgegeven door scherper dan elders grenzen te stellen aan bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, zoals het uitsluiten van houtteelt in open gebied, het dempen van sloten en wijken en aan het aanbrengen van ophogingen of verrichten van afgravingen.

De afweging die hierover in het bestemmingsplan Buitengebied van 1993 is neergelegd (waar het landschap grote kwaliteiten heeft, moet het bestemmingsplan die kwaliteiten beschermen) is nog altijd actueel. Ook in dit bestemmingsplan is een waarborg opgenomen voor het behoud en de bescherming van de open en veenkoloniale landschapswaarden met reliëf, opstrekkende verkaveling, kenmerkende watergangen en archeologische waardevolle terreinen. Ook besteedt dit bestemmingsplan aandacht aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Afwijkend ten opzichte van het voorontwerp van dit bestemmingsplan uit 2006, is de toevoeging van de beleidslijn voor het behoud van de karakteristiek van bebouwingslinten.

Belangrijkste beleidslijnen voor het nieuwe bestemmingsplan

  • 1. Het landschap en de natuurwaarden blijven beschermen;
  • 2. De Ecologische Hoofdstructuur en de verbindingszones in de toelichting aangeven en zoveel mogelijk via de regels beschermen;
  • 3. Beschermen van karakteristieke linten en gebouwen;
  • 4. Nadrukkelijk aandacht besteden aan bescherming van de archeologische waarden in het plangebied;
  • 5. Landschappelijke waarden zijn leidraad bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Inventarisatieronde

De inventarisatieronde met de diverse belangenverenigingen en instanties die zich bezighouden met natuur en landschap bracht naar voren dat betrokkenen in het algemeen vinden dat het landschap in het bestemmingsplan Buitengebied 1993 voldoende wordt beschermd en dat deze bescherming moet blijven. Het aanlegvergunningstelsel wordt als een waardevol instrument ter bescherming van het landschap gezien, hoewel agrariërs het stelsel hier en daar soepeler zouden willen zien. Met name daar waar het de aanlegvergunning de openheid dan wel het reliëf poogt te beschermen. De suggestie is verder gedaan een gemeentelijk landschapsbeleidsplan op te stellen.

Gevraagd wordt de uitbreiding van de natuurgebieden bij Westerbroek van een passende bestemming te voorzien.

Voor het overige lijkt het overgrote deel van de geïnterviewden van mening, dat bescherming van de natuurwaarden binnen de geldende bestemmingsregelingen goed kan plaats vinden. Verder zullen om natuurgebieden zones moeten worden gelegd waarbinnen geen agrarische bedrijven mogen worden gevestigd dan wel bedrijfsuitbreidingen plaats mogen vinden. Het vestigen van een natuurbestemming mag de agrarische functie of andere functies niet belemmeren.

Gevraagd wordt de ecologische hoofdstructuur en verbindingszone op de verbeelding aan te duiden en zorgvuldigheid te betrachten bij de afstemming met naastgelegen functies.

Het nieuwe bestemmingsplan moet rekening houden met de in de gemeente gesitueerde aangewezen (en inmiddels gerealiseerde) waterbergingsgebieden: Westerbroekstermadepolder, Kropswolder-buitenpolder en de strook tussen het Zuidlaardermeer en Kropswolde. In het plan dienen de gebieden een nevenfunctie als waterbergingsgebied te krijgen.

De aanbeveling van de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed (de voormalige Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek respectievelijk Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten) is de geregistreerde archeologische locaties in de gemeente van een planologische bescherming te voorzien. In ieder geval de gebieden met een hoge en zeer hoge archeologische waarde. Dit kan, naast vermelding van de gebieden op de verbeelding, op een effectieve manier gebeuren door een aanlegvergunningstelsel in het bestemmingsplan. Ten aanzien van het diepploegen wordt gevraagd de regeling aan te scherpen.

Verder wordt aandacht gevraagd voor de zogenaamde verwachtingsgebieden. Dit zijn nog niet volledig geregistreerde gebieden waar mogelijke archeologische waarden te verwachten zijn.

3.5 Beperkingen

3.5.1 Nota Belvedère

De beleidsnota Belvedere, die in 1999 uitkwam, is een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, Landbouw Natuurbeheer en Visserij en Verkeer en Waterstaat.

De nota wil een visie geven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Nederland kan worden omgegaan. De nota geeft aan welke maatregelen zouden moeten worden getroffen. De nota wil een aanvulling zijn op bestaand sectoraal beleid. Cultuurhistorie wordt beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en het individu. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de ruimtelijke inrichting. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat centraal in de nota.

Het begrip cultuurhistorie in de nota is een ruim begrip. Het kan zowel gaan om kleinschalige als grootschalige kenmerken die goed in het landschap c.q. de omgeving zijn waar te nemen. Het kan tevens gaan om kenmerken die minder direct fysiek herkenbaar zijn, zoals archeologische informatie of vage overblijfselen van een vroeger landschap.

Bij de nota behoort een bijlage met een selectie van zogenaamde 'Belvedère-gebieden'. Dit zijn gebieden die in verhouding tot andere gebieden en steden over veel cultuurhistorische waarden in onderlinge samenhang dan wel waarden van bijzondere betekenis beschikken. Net zoals de nota zelf heeft de selectie van de gebieden geen juridische status. Aanwijzing is echter ook niet geheel vrijblijvend. Het Rijk zal een en ander betrekken bij toekomstige beleidsvorming. Ook van de provincies en de gemeenten wordt uitdrukkelijk gevraagd de nota te hanteren bij beleidsvorming.

Het gebied van de oude veenkolonies is aangewezen als een gebied met bijzondere betekenis. Het zuidelijke deel van het buitengebied van de gemeente (waaronder de kern Kiel-Windeweer) is voor een aanmerkelijk deel binnen het aangewezen gebied gelegen. De aanwijzing vormt een extra aanleiding om zorgvuldig met de ruimtelijke inrichting van dat gebied om te gaan.

In het kader van Belvedère worden overigens uitvoeringsgerichte projecten ontwikkeld. Daarvoor is subsidie beschikbaar. Hoogezand-Sappemeer kent geen projecten die voor deze subsidie in aanmerking komen. Het opstellen van een bestemmingsplan is, bijvoorbeeld, geen activiteit die op subsidie vanuit Belvedère kan rekenen.

3.5.2 Aanwijzing beschermd dorpsgezicht Kiel-Windeweer

Op basis van de Monumentenwet wezen de Ministeries van VROM en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen per 27 februari 2006 het dorp Kiel-Windeweer en de achterliggende gronden aan als beschermd dorpsgezicht. Overeenkomstig artikel 36 van de Monumentenwet moet de gemeente de aanwijzing vervatten in een bestemmingsplan waarin de betreffende waarden een voldoende mate van bescherming krijgen. Het huidige bestemmingsplan voor het buitengebied, zo schreef de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, biedt ten aanzien van het bebouwingspatroon onvoldoende richtlijnen en sturingsmogelijkheden. Een aanvulling werd in dit opzicht noodzakelijk geacht. De openheid van het landschap en de kenmerkende wijkenstructuur zijn in het geldende plan redelijk veiliggesteld. Met dit bestemmingsplan wordt in deze aanvullende bescherming voorzien.

3.5.3 Provinciale omgevingsverordening

Bij nieuwe ingrepen in het landschap moet het streekeigen karakter van het gebied als vertrekpunt genomen worden. De provincie streeft naar een goed ingericht en verzorgd landschap, met duurzaam behoud van de kernkarakteristieken van de verschillende landschapstypen. Daarvoor zijn nodig:

  • Behoud en versterking van karakter, diversiteit en belevingswaarde van het landschap;
  • Behoud en versterking van de cultuurhistorische, ecologische, archeologische en aardkundige waarden van het landschap;
  • Toevoegen van kwaliteit aan het landschap bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Het gemeentelijk grondgebied is gelegen in de landschapstypen veenkoloniën en wegdorpenlandschap op de overgang zand / veen / klei. De provincie verwacht dat in het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de landschappelijk en cultuurhistorische essentiële elementen en kenmerken van deze landschapstypen. Er zijn karakteristieken die de provincie zo belangrijk vindt, dat de bescherming daarvan vooraf is geborgd in de provinciale omgevingsverordening.

De provincie beschouwt duisternis en stilte als belangrijke algemene kernkarakteristieken. Het behoud en de bescherming van deze karakteristieken is daarom in de gehele provincie van belang en met name in gebieden met een hoge natuur- en landschappelijk waarde zoals de EHS en de Natura2000 gebieden, maar ook in de trekroutes van vogels en vleermuizen.

De provincie heeft enkele gebieden specifiek aangewezen waarbinnen extra aandacht dient te worden besteed aan duisternis en stilte. Die gebieden zijn niet gelegen in de gemeente Hoogezand - Sappemeer.

Omdat de provincie een sterke toename verwacht van de lichthinder door intensieve veehouderijen, is in de omgevingsverordening expliciet gesteld dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in een nieuwe ligboxenstal waarbinnen de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling tenminste met 90% reduceren.

Specifieke kernkarakteristieken die voor dit bestemmingsplan relevant zijn om te behouden en te beschermen, zijn (zie kaart landschapselementen en -kenmerken):

  • Groene lijnen: bescherming van de herkenbaarheid van de kanalen- en wijkenstructuur;
  • Verticale zwarte lijnen (nabij Kiel - Windeweer): bescherming van de grootschalige openheid van het landschap;
  • Zwarte stippen: in deze landschapsontwikkelingzones stimuleert de provincie landschappelijke ontwikkeling met meervoudig ruimtegebruik. Die ontwikkeling zal dienen te passen bij de karakteristieken van het gebied;
  • Traditionele windmolens: rekening houden met de windvang en de landschappelijke waarde van windmolens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0017.jpg"

Kaart: landschapselementen en -kenmerken

3.5.4 Natuur

Behoud en op termijn verbetering van de biodiversiteit is een belangrijke doelstelling van het provinciale beleid. Dit kan gerealiseerd door onder andere waardevolle natuurgebieden te beschermen. Deze gebieden vormen samen de Ecologische Hoofdstructuur, de EHS (zie kaart natuur). In het bestemmingsplan moet de EHS worden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0018.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0019.png"  

Kaart: natuur

Ter bescherming van de EHS gelden onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Ingrepen die een significant effect op de EHS kunnen hebben, zijn niet toegestaan, tenzij sprake is van groot openbaar belang en er geen alternatieven beschikbaar zijn. Dan moet wel de schade zo veel mogelijk worden beperkt door mitigerende maatregelen en compensatie.

In EHS gebieden waar de landbouw hoofdfunctie is kan dit normale gebruik zonder extra beperkingen worden voortgezet. Vergroting van het agrarische bouwperceel kan wel op beperkingen stuiten.

De omgeving van Westerbroek is aangewezen als 'zoekruimte robuuste verbindingszone'. In Hoofdstuk 4 wordt uiteengezet wat hiervan de gevolgen zijn.

3.5.5 Regeling in dit bestemmingsplan
3.5.5.1 Het waardevolle landschap in stand houden

In het kader van het oude bestemmingsplan Buitengebied 1993 zijn de kwaliteiten van het landschap zoals eerder geschreven, onderzocht en van een passende en voldoende bescherming voorzien. Hierbij is rekening gehouden met mogelijk conflicterende functies. Er is vooralsnog geen reden de standpunten ten aanzien van de te beschermen waarden te heroverwegen. De landschapselementen en -kenmerken die de provincie graag beschermd wil zien, zijn afdoende meegenomen. Met uitzondering van de traditionele windmolens. De bescherming hiervan wordt in dit bestemmingsplan toegevoegd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. De landschapskwaliteiten zijn vastgelegd op de verbeelding onder noemers als opstrekkende verkaveling, veenkoloniaal landschap, reliëf, bos, water en natuur. Er zijn ten opzichte van het voorontwerp van dit bestemmingsplan twee verschillen in bescherming voor het open gebied en de veenkoloniale wijken.

OPEN GEBIED

Het voorontwerp kende nog de aanduiding open gebied, ter bescherming van het karakteristieke open landschap. De regeling behorend bij de bescherming van het open gebied, hield in dat er geen uitzichtverstorende ontwikkelingen in het open gebied mochten plaatsvinden. Zo waren agrarische bebouwing, houtproductie en beplantingstroken uitgesloten. In dit plan is die regeling niet overgenomen omdat het voorkomen van de uitzichtverstorende ontwikkelingen al op andere wijze is geregeld. Zo is agrarische bebouwing uitsluitend toegestaan op agrarische bouwpercelen. De ligging van die bouwpercelen is zodanig gekozen dat de bebouwing op die percelen het open gebied niet onevenredig aantast. Houtproductie is in alle bestemmingen van agrarische aard niet toegestaan, dus een specifieke regeling voor het open gebied is niet noodzakelijk. Voor de volledigheid: boomkwekerijen en boomgaarden zijn alleen in de bestemming Tuinbouw of als nevenactiviteit op agrarische bouwpercelen toegestaan. In beide gevallen tasten zij niet onevenredig de openheid van het landschap aan. De aanleg van beplantingsstroken is niet voorzien in dit bestemmingsplan, dus ook dit vereist geen specifieke regeling ter behoud van het open gebied..

WIJKEN

Vooral in het zuidelijke deel van de gemeente zijn veel watergangen gelegen die onderdeel uitmaken van het veenkoloniale landschap. In het oude bestemmingsplan Buitengebied 1993, maar ook het voorontwerp van dit bestemmingsplan, zijn deze wijken beschermd met een aanlegvergunningenstelsel. Dit stelsel blijkt onvoldoende bescherming te bieden: veel wijken zijn al dan niet zonder aanlegvergunning gedempt zodat van de oorspronkelijke verkavelingstructuur onvoldoende herkenbaar blijft. Om de verkavelingstructuur beter te beschermen worden de resterende wijken als water bestemd. Hierdoor is het planologische regime verzwaard en zal alleen in een uitzonderlijk geval door een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan een watergang kunnen worden gedempt.

In het bestemmingsplan worden geen veranderingen in de feitelijke landschappelijke situatie voorzien. In het voorontwerp van dit bestemmingsplan was nog sprake van uitbreiding van het Hesselinksbos, maar inmiddels is dat gerealiseerd. Waar nieuwe of uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied wordt toegestaan, is middels regels in het bestemmingsplan verzekerd dat de betrokken landschappelijke en natuurwaarden afdoende worden beschermd.

Mogelijke ontwikkelingen die nog onvoldoende concreet zijn, worden in het bestemmingsplan overigens niet meegenomen. Dit geldt in het bijzonder, als geschreven, voor de plannen voor woningbouw aan de zuidzijde van Hoogezand. Hiervoor worden aparte bestemmingsplannen gemaakt. Een afweging van de verschillende landschappelijke en cultuurhistorische belangen zal in het kader van deze bestemmingsplannen plaats vinden.

3.5.5.2 Beschermen van de karakteristieke linten en gebouwen

BESCHERMD DORPSGEZICHT KIEL-WINDEWEER

De aanwijzing van Kiel-Windeweer als beschermd dorpsgezicht wordt ook in paragraaf 4.2 behandeld. Vertrekpunt van beleidsvorming vormt enerzijds de toelichting behorende bij de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht. Anderzijds is er de wens van de bewoners van het dorp om de levendigheid in het dorp te houden en waar mogelijk te versterken. De inwoners van Kiel-Windeweer willen niet dat de status van beschermd gezicht hun dorp zogezegd 'op slot' zet. In dit bestemmingsplan wordt gestreefd naar realisatie van ontwikkelingen binnen de beeldbepalende ruimtelijke structuren van het dorp.

De karakteristieke waarden van het beschermde dorpsgezicht betreffen met name de ruimtelijke en bebouwingsstructuur in relatie tot het achterliggende landschap. Bescherming van de kenmerkende lineaire structuur van het dorp, gevormd door onder meer het kanaal, de wijken, het wegenpatroon en de bruggen wordt bereikt door de wijze van bestemmen, het uitsluiten van functies en het opnemen van een aanleg- en sloopvergunningstelsel. Het diep, de wegen en de bruggen zijn publiek eigendom, zodat ook via deze weg bescherming mogelijk is. De bebouwingsstructuur wordt in belangrijke mate gekenmerkt door de ligging van de bebouwing (met name de grootschalige bebouwing) ten opzichte van het Kieldiep. Bescherming van de bebouwingsstructuur kan door gebruikmaking van reguliere manieren van bestemmen en het situeren van het bouwvlak. Vanuit het welstandsbeleid wordt de uiterlijke verschijningsvorm van de zelfstandige bebouwing verder - en voornamelijk - gegarandeerd.

ANDERE KARAKTERISTIEKE LINTEN

De bebouwingslinten in de gemeente geven goed zichtbaar en herkenbaar de veenkoloniale ontstaansgeschiedenis van het landschap weer. De linten hebben elk hun karakteristiek voor wat betreft de afwisseling van open en gesloten ruimten, de kavelstructuur, de richting van de kavels ten opzichte van de ontginningsas, de omvang van de bouwvolumes etc.

Als onderdeel van het actieprogramma van de Agenda voor de Veenkoloniën, is onderzoek gedaan naar die karakteristieken. De resultaten daarvan zijn weergegeven in het boekje "neoveenkoloniaalbouwen, studie naar de toekomst van veenkoloniale linten" (Okra Landschapsarchitecten, 2006). Door sloop kunnen deze karakteristieken aangetast worden en verloren gaan. Met name in het geval bestaande gebouwen worden gesloopt en niet worden vervangen.

Ter bescherming van de karakteristiek van de linten, moet worden voorkomen dat open gaten ontstaan in de bestaande bebouwingsstructuur. Dit gebeurt door het slopen van gebouwen vergunningplichtig te stellen voor zover die sloop de karakteristiek van het lint kan aantasten. Voorheen was deze bescherming niet mogelijk, maar met de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is dat veranderd. Om deze bescherming mogelijk én herkenbaar te maken, zijn alle karakteristieke linten in de gemeente als zodanig aangeduid op de plankaart. Dit is een vernieuwing ten opzichte van het voorontwerp van dit bestemmingsplan.

KARAKTERISTIEKE GEBOUWEN

In de gemeente bevinden zich gebouwen die zijn aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument. De karakteristiek van deze monumenten wordt beschermd op basis van de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening, maar krijgen ook een aanduiding in dit bestemmingsplan.

Er zijn echter ook karakteristieke gebouwen in het landelijk gebied aanwezig die zeer zeker het behouden waard zijn, maar die geen beschermende status hebben omdat ze buiten de karakteristieke linten vallen. Om ook deze gebouwen te beschermen, geldt in dit bestemmingsplan een sloopverbod voor deze gebouwen. De gemeente heeft in samenwerking met de welstands- en monumentenstichting Libau in Groningen onderzocht welke gebouwen onder deze regeling behoren te vallen. Deze gebouwen zijn aangeduid terug te vinden op de verbeelding.

3.5.5.3 Molens

Binnen de grenzen van de gemeente zijn in totaal vier inwerking zijnde molens, niet zijnde windturbines, aanwezig. Alle zijn gelegen in dit bestemmingsplan Buitengebied. Het betreft de molens:

  • De Hoop aan de Woldweg 70 (in de POV aangeduid als traditionele windmolen);
  • Molen Kikkoman ten zuidwesten van Kropswolde aan de oostelijke oever van het Zuidlaardermeer (in de POV aangeduid als traditionele windmolen);
  • Molen Koetze Tibbe in de Kropswolderbuitenpolder;
  • Molen De Putter in de Westerbroekstermade-polder.

Ter bescherming van de nog functionerende molens in de gemeente zijn in totaal vier molenbiotopen opgenomen. Ieder bouwen of aanleggen voor een bestemming, die tevens ligt binnen deze dubbelbestemming, zal eerst getoetst moeten worden aan de belangen van de molenbiotoop, zoals beschreven in deze dubbelbestemming.

De beschermingszone is opgedeeld in meerdere gebieden. Binnen de 100m-zone (vrijwaringszone-molenbiotoop 1) geldt één maximale hoogte van 1,5 meter. In de vrijwaringsgebieden 2 t/m 5 (100 tot 330 meter) geldt dat getoetst moet worden of de molen gehinderd wordt door de op te richten bebouwing en/of begroeiing: hoe groter de afstand tot de molen, hoe hoger de bebouwing cq begroeiing mag worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden in het algemeen toegestaan, omdat deze in de meeste gevallen van minimale invloed zijn op de windvang van de molens.

De biotopen hebben niet tot gevolg dat de omliggende bestemmingen onevenredig in hun bouw- en gebruiksmogelijkheden worden aangetast.

3.5.5.4 Duisternis en stilte

Binnen het gebied van de gemeente Hoogezand - Sappemeer zijn geen aangewezen gebieden voor het behoud en de bescherming van duisternis en stilte aanwezig, die specifiek beleid over duisternis en stilte nodig maken. Tot op heden zijn geen klachten over lichthinder in het buitengebied ontvangen. Ook zijn tijdens de inventarisatie voor dit bestemmingsplan en de gevolgde bestemmingsplanprocedure tot nu toe, geen verzoeken ontvangen om specifiek aandacht te besteden aan duisternis en stilte. Bij de uitvoering van de taken waarvoor het gemeente bevoegd gezag is, is tot op heden eveneens niet gebleken van een behoefte aan het formuleren van specifiek milieubeleid over duisternis en stilte. In dit bestemmingsplan is dan ook dergelijk specifiek beleid niet opgenomen.

De duisternis en stilte worden in dit bestemmingsplan in zijn algemeenheid behouden en beschermd. Dat is gedaan door in het bestemmingsplan alleen die ruimtelijke ontwikkelingen toe te staan die ruimtelijk uitvoerbaar zijn: zij veroorzaken in redelijkheid geen onevenredige geluid- of lichthinder. Die uitvoerbaarheid in dit bestemmingsplan is bereikt door minimale afstanden aan te houden tussen gebruiken die licht- of geluidhinder kunnen veroorzaken en gebruiken die gevoelig zijn voor licht- of geluidhinder (waaronder natuurgebieden en flora en fauna). Op basis van de milieuwetgeving gelden vervolgens nadere regels om hinder te voorkomen of te beperken voor milieu. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden maatregelen in acht genomen om verstoring van dieren en planten te voorkomen of te beperken.

Mocht in de toekomst blijken dat specifiek beleid over duisternis en stilte gewenst is, dan kan dat beleid sneller en flexibeler worden gevoerd via milieuwetgeving, natuurwetgeving (onder andere beheerplan voor het Zuidlaardermeergebied) en in verordeningen, dan in een bestemmingsplan.

3.5.5.5 Overige

NATUURTOETS

Natuur en landschap vormen een belangrijk deel van de hedendaagse leefomgeving. Daarbij gaat het om een gezond woonklimaat (bodem, water en lucht), om ruimte om te leven, te recreëren en te spelen of zomaar om van de natuur en het landschap te genieten. Ook wordt waarde gehecht aan de natuur op zichzelf. Daarbij is de blik veelal gericht op zeldzame soorten of natuurwaarden waarvoor Nederland, de provincie Groningen of de gemeente een bijzondere betekenis hebben. Veel burgers spannen zich in om de natuur in hun leefomgeving te bewaren en te beschermen; bijvoorbeeld de vogelwachters die al sinds jaar en dag in samenwerking met de boeren broedende weidevogels in het grasland beschermen.

Een natuurtoets zal moeten uitwijzen dat voldoende is stilgestaan bij de bescherming van de aanwezige natuurwaarden in het gebied. In Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de bescherming van natuurwaarden.

ARCHEOLOGIE

Verder wordt in deze toelichting van het bestemmingsplan, meer dan in het oude bestemmingsplan 1993 en het voorontwerp het geval was, ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied. Dit is een gevolg van de gewijzigde Monumentenwet. Met ingang van 1 september 2007 geldt de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wijziging houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het behoud en de bescherming van archeologische waarde vanaf het begin van de planvorming meegenomen dient te worden. Om die borging afdoende vorm te geven heeft de gemeente onderzocht wat de aanwezige en verwachte archeologische waarden zijn in het buitengebied. De resultaten zijn vormgegeven in de beleidsnota Archeologie inclusief een kaart met alle archeologische verwachtingswaarden voor het gehele grondgebied van de gemeente.

In dit bestemmingsplan wordt de bescherming uit het oude bestemmingsplan uit 1993 overgenomen, oftewel de hierin reeds beschermde waarden. De overige -destijds niet bestemde- waarden worden beschermd met een archeologische verordening. De keuze om te verordenen in plaats van de bestemmen is op het volgende gebaseerd. De bedoeling van de wetgever is dat de beleidskaart met verwachtingswaarden in zijn geheel wordt bestemd in dit bestemmingsplan. Echter, op dit moment is een landelijke discussie gaande over planschade als gevolg van het uitgebreid bestemmen van archeologie. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening voorziet namelijk niet in het verhalen van deze eventuele planschadekosten op de hogere wetgever, zodat de gemeente zich geconfronteerd ziet met een mogelijk hoge kostenpost. Hierdoor komt de financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan ter discussie te staan. Door verordenen wordt formeel juridisch juist gehandeld in de geest van de Wet op de archeologische monumentenzorg en wordt de archeologie alsnog afdoende beschermd. Bij de toekomstige herziening van dit bestemmingsplan kan de uitkomst van de landelijke discussie alsnog worden meegenomen.

In Hoofdstuk 5 (Omgevingsfactoren) en de juridische toelichting wordt nader verantwoord hoe de bescherming van archeologische waarden vorm krijgt.

3.6 Wonen

Veel mensen kiezen bewust voor het wonen in het landelijk gebied. De beleving van het wonen in het landelijk gebied is een heel andere dan die van het wonen in verstedelijkt gebied. In de dorpsgebieden staan voorzieningen en daarmee de leefbaarheid echter onder druk. Eén van de oplossingen die wordt aangedragen om deze voorzieningen te behouden, is om meer woningbouw mogelijk te maken. Dit kan het draagvlak voor voorzieningen en daarmee de levendigheid van een dorp versterken. Tegelijkertijd tast nieuwe bebouwing in het landelijk gebied de kenmerken aan waarvoor het geprezen wordt: openheid, groen, rust. Verstening die deze kwaliteiten ondergraaft, moet voorkomen worden.

De centrale vraag waarvoor het gemeentebestuur binnen dit thema staat, is hoe het nieuwe bestemmingsplan kan bijdragen aan de leefbaarheid van de kleine kernen zonder de kwaliteiten van het landelijk gebied aan te tasten. Liever nog zou de beeldkwaliteit van het bestaande gebied moeten worden versterkt. Dat kan óók door op bewust gekozen plekken in het échte buitengebied nieuwbouw toe te staan.

Inventarisatieronde

Vanuit de dorpen Westerbroek en Kiel-Windeweer is er vraag naar beperkte nieuwbouw in het buitengebied. De dorpen zijn van mening dat er nieuwe woningen nodig zijn om de jongeren die in het dorp willen blijven wonen een woonmogelijkheid te bieden. Daarnaast is door toenemende vergrijzing behoefte aan geschikte woningen voor senioren. Het dorp Kropswolde meldt geen behoefte aan nieuwbouw te hebben. De dorpsvereniging gaf aan, dat de wijk Meerwijck voor Kropswolde in de woningbouwbehoefte voorziet. Daarbij komt dat het lint in Kropswolde behoorlijk volgebouwd is.

Naast nieuwbouw is met dorpsverenigingen gesproken over bedrijvigheid. Dit komt volgens de bewoners ten goede aan de levendigheid van dorpen. Voor zover het om niet-agrarische bedrijvigheid gaat, wordt dit onderwerp in paragraaf 2.3.13.3.1 besproken. Ook detailhandel in het landelijk gebied en recreatie worden apart besproken. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheid om aan huis verbonden beroepen toe te staan.

Bij het gemeentebestuur, tot slot, bestond de wens de mogelijkheden te onderzoeken van nieuwbouw van woningen in de linten in het landelijk gebied. Uiteraard met aandacht voor de structuur en de bijzondere positie van de linten in de gemeente.

3.6.1 Beperkingen - Provinciale omgevingsverordening

De provincie wil verdere verstening van het landschap tegengaan en stedelijke activiteiten concentreren in bestaande bebouwde gebieden. Dit resulteert erin dat de mogelijkheden voor nieuwbouw in de dorpsgebieden anders zijn dan in het buitengebied.

In de dorpsgebieden is nieuwbouw toegestaan, mits passend in de omgeving. In het buitengebied is nieuwbouw niet toegestaan, behalve:

  • in vrijkomende gebouwen;
  • ter realisering van landgoederen;
  • ter verbetering van ruimtelijke kwaliteit (bij voorbeeld ter opvulling van storende open plekken in de bestaande bebouwingsstructuur).

De provincie wil in ieder geval verhoogde aandacht voor de gebiedsgebonden ruimtelijke kwaliteit van bebouwing in relatie tot de omgeving. Bij nieuwbouw op onbebouwde gronden in dorpsgebieden geldt specifiek dat gelet moet worden op situering van gebouwen op hun locatie, massa- en volumewerking van gebouwen, hoofdlijnen van architectuur en het materiaal- en kleurgebruik.

Ongeacht op welke locatie nieuwbouw wordt gepleegd, geldt dat het aantal te bouwen woningen de nieuwbouwruimte niet mag overschrijden. Die ruimte wordt door de provincie vastgesteld voor een periode van 10 jaar. In de nieuwbouwruimte zijn de afspraken tussen de deelnemende gemeenten in de regio Groningen - Assen opgenomen. In de omgevingsverordening wordt voor de gemeente Hoogezand-Sappemeer uitgegaan van een nieuwbouwruimte in de periode 2007 - 2019 van 3600 woningen, verdeeld in 2542 woningen voor uitbreiding van de voorraad en 1058 voor vervangende nieuwbouw. Het staat de gemeente echter vrij om dit onderscheid naar eigen inzicht vorm te geven. Het moeten voldoen aan de nieuwbouwruimte is niet van toepassing op:

  • bedrijfswoningen;
  • vrijkomende gebouwen in het buitengebied die (mede) in gebruik worden genomen voor een individuele woning;
  • nieuwbouw ter vervanging van niet-zelfstandige woonruimte voor ouderen en gehandicapten voor dezelfde groep;
  • landgoederen.

Volgens artikel 4.7, lid 3, van de Provinciale Omgevingsverordening moet de plantoelichting inzicht bieden in het aantal woningen dat op grond van of krachtens andere bestemmingsplannen in deze gemeente kan worden gebouwd gedurende de periode van de toegekende nieuwbouwruimte. In onderstaand overzicht worden deze aantallen weergegeven.

Totaal goedgekeurde plancapaciteit 2007-2009   1261  
Gerealiseerd 2007-2009   759  
Restant goedgekeurde plancapaciteit   502  

Totaal nieuwbouwruimte 2007-2019  

3600  

Capaciteit tot 2019  

2339 (3600-759-502)  

Gereserveerd aantal woningen in nieuwe plannen:

Buitengebied (minus Laveiweg)
IJsbaan
Hoofdstraat-Keyserstraat
De Vosholen
Stadscentrum
Gorecht-West
Molenwaard
De Groene Compagnie fase 1
Aletta Jacobslocatie

Totaal  




48
145
48
123
361
150
760
250
140

2025  

Restant capaciteit tot 2019  

314  

3.6.2 Woonvisie 2008-2012

WONEN

Op 28 oktober 2008 is de Woonvisie door de gemeenteraad vastgesteld. Daarmee is besloten om met het woonbeleid in te zetten op realistische groei, aantrekkelijke woonmilieus en versterking van het bestaande. Na te streven kernwaarden daarbij zijn:

  • Vitaliteit: evenwichtigere bevolkingsopbouw. Door jongere huishoudens en midden- en hoge inkomens aan te trekken kan de bevolkingsopbouw demografisch evenwichtiger worden en ook naar inkomen;
  • Kwaliteit: versterking van de stedelijke en landschappelijke kwaliteit, de kwaliteit van de woonomgeving en van voorzieningen en dienstverlening;
  • Variëteit: scheppen van prettige en gevarieerde woonmilieus;
  • Duurzaamheid: ontwikkelen van woonservicegebieden, levensloopbestendige woningen, multifunctionele dienstencentra en dienstverleningsvormen aan huis;
  • Meedoen: versterking van betrokkenheid en binding van bewoners.

Kansrijke markt is er voor nultreden grondgebonden woningen, levensloopbestendige woningen (patio met op- en aanbouw of eengezinswoningen met basisfuncties op begane grond), particulier opdrachtgeverschap en collectieve vormen van woningbouw. Extra aandacht gaat echter uit naar het specifieke doelgroepen die moeite hebben passende woonruimte te vinden. Het gaat dan om woningen voor de lagere inkomens, zorgbehoevende ouderen, woningmarkt starters en de sociaal kwetsbaren. Woningen die geschikt zijn voor de doelgroepen lager inkomens en starters zijn er genoeg, maar die woningen zijn reeds bezet. Door woningen te bouwen naar de wensen van de zittende bewoners, kunnen verhuisbewegingen op gang worden gebracht, waardoor geschikte woningen voor lagere inkomens en starters vrijkomen.

ZORG EN LEEFBAARHEID

Veel mensen hebben de wens om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen en

maatschappelijk mee te kunnen doen, ook als zij een beperking hebben. De gemeente streeft er naar te zorgen dat burgers met beperkingen niet noodgedwongen moeten verhuizen naar een verzorgingshuis of een andere intramurale voorziening. Daarvoor hanteert de gemeente het concept van woonservicegebieden. Woonservicegebieden zijn in feite gewone woonwijken voor iedereen, met daarbij voorzieningen voor de eerste levensbehoeften, een goed bereikbaar multifunctioneel zorg- en dienstencentrum (wezenlijk is de aanwezigheid van een huisarts, een fysiotherapeut en een informatie- en coördinatiepunt voor welzijn en zorg), recreatieve en culturele voorzieningen binnen loopafstand en toegankelijk openbaar vervoer in de nabijheid.

In het landelijk gebied staat het economische draagvlak voor de fysieke voorzieningen onder druk. Realisering van woonservicegebieden en andersoortige (al dan niet) maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied en de dorpsgebieden wordt daardoor bemoeilijkt.

Voor deze gebieden is andere aandacht nodig om zorg te kunnen te leveren, bijvoorbeeld met decentrale steunpunten, nieuwe vormen van dienstverlening aan huis en de inzet van virtuele diensten. Daarnaast is de wens om de bestaande mogelijkheden om mantelzorg (zorg door familie, buren of bekenden) te verlenen, vergroten. Dat geschiedt door een positieve grondhouding in te nemen bij het beoordelen van verzoeken om aan/bijgebouwen bij woningen in het buitengebied geschikt te maken tot tijdelijke woonruimte om mantelzorg te kunnen bieden.

3.6.3 Welstandsbeleid

De in 2003 gewijzigde Woningwet verplicht gemeenten welstandsbeleid te formuleren. In het welstandsbeleid dient op zo objectief mogelijke wijze worden aangegeven wat wordt verstaan onder redelijke eisen van welstand en waaraan bij bouwaanvragen wordt getoetst. Een welstandsnota heeft de status van beleidsregels zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. De gemeenteraad kan ook tussentijdse aanvullingen op de welstandsnota vaststellen.

Op 27 april 2004 is een Welstandsnota voor de gehele gemeente vastgesteld door de gemeenteraad. Doel van de welstandsnota is een bijdrage te leveren aan het behoud en waar nodig het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving in de gemeente. Meer specifiek heeft de welstandsnota twee functies:

- Ten eerste vormt het een handboek waarin een initiatiefnemer in een vroeg stadium kan lezen welke specifieke welstandseisen voor zijn bouwplan geldt;

- Het biedt een kader aan het gemeentebestuur voor het beoordelen van bouwplannen en de welstandscommissie voor het welstandsadvies.

Bij strijdigheid tussen de welstandsnota en het bestemmingsplan, heeft het bestemmingsplan voorrang; datgene wat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan niet door de welstandscriteria worden tegengehouden. Andersom valt de architectonische vorm van bouwwerken buiten de reikwijdte van de bestemmingsplanvoorschriften en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Het is daarom van belang een vloeiende overgang te bewerkstelligen tussen de stedenbouwkundige kwaliteitsdoelstellingen (te regelen in het bestemmingsplan en/of het bijbehorende exploitatieplan) en de welstandscriteria (regelen in welstandsnota).

Een deel van de welstandsnota is gewijd aan het gebiedsgericht beleid. Dit is ook het meest relevante deel van de nota voor dit bestemmingsplan voor het buitengebied. De gebiedsgerichte criteria zijn afgeleid van de bestaande omgeving. Het uitgangspunt is dat bij het ontwerpen van nieuwe gebouwen of aanpassingen van bestaande bouwwerken rekening wordt gehouden met de waardevolle karakteristieken van de buurt of het gebied. De gemeente kent in totaal 23 deelgebieden. De deelgebieden zijn gebaseerd op de waarneembare samenhang in de verschijningsvorm van de bebouwing. Deze heeft een duidelijke relatie met de historische en landschappelijke ontwikkeling van Hoogezand-Sappemeer. Centraal in deze ontwikkeling staat de lintenstructuur die de systematische ontginning van het veen met zich heeft meegebracht.

In het buitengebied worden in de nota de volgende deelgebieden onderscheiden naar hun beeldbepalende kwaliteiten:

  • 1. Laagveenontginningslandschap rond Westerbroek;
  • 2. Laagveenontginningslandschap;
  • 3. Hoogveenontginningslandschap;
  • 4. Kiel-Windeweer;
  • 5. Sappemeer Oost;
  • 6. Achterdiep;
  • 7. Woldweg;
  • 8. Nieuw Woelwijck;
  • 9. Landschappelijke recreatie.

3.6.4 Regeling in dit bestemmingsplan

De navolgende paragrafen hebben gedeeltelijk hun toepassing verloren omdat naar aanleiding van een zienswijze van de provincie Groningen de uit te werken bestemming voor de locatie Laveiweg is komen te vervallen. De vervallen delen zijn doorgehaald weergegeven.

3.6.4.1 Cultuurhistorische eigenheid bij woningbouwtaakstelling

De gemeente is op zoek naar een methode waarbij aan de regionale afspraken qua woningbouwopgave wordt voldaan en tegelijkertijd wordt aangesloten bij de structuur van het landschap. Een manier om dat te doen is de eeuwenoude veenkoloniale landschapsstructuur als uitgangspunt voor woningbouw te hanteren: bestaande linten versterken en de ontstane kamers tussen de linten invullen. Een dergelijke aanpak zou ook prima passen in de cultuurhistorische aandacht die het Verdrag van Malta en op nationaal niveau de Nota Belvedère voorstaat, alsmede het Landschapsontwikkelingsplan voor de Veenkoloniën, het Oldambt en Westerwolde dat de stuurgroep Agenda voor de Veenkoloniën presenteerde.

De gekozen methodiek wordt voor een deel al verwerkt in dit bestemmingsplan. Bestaande linten in het buitengebied versterken en het creëren van een geheel nieuw lint aan de Laveiweg. Verder staat het bestemmingsplan nieuwbouw in de dorpen Westerbroek en Kiel-Windeweer toe. Bij versterking van het bestaande lint is met name gedacht aan Kiel-Windeweer. In afwijking van het voorontwerp van dit bestemmingsplan krijgen de nieuwbouwlocaties in het voorliggende plan geen direct bouwrecht, maar zijn ze mogelijk gemaakt met een wijzigingsbevoegdheid. Reden hiervoor is dat hierdoor niet moet worden voldaan aan de nieuwe Wet ruimtelijke ordening om bij directe bouwtitel voor een woning, ofwel een exploitatieplan op te stellen, ofwel een exploitatieovereenkomst met de initiatiefnemer te sluiten. Behalve in de gevallen dat zich een reeds initiatiefnemer met concrete plannen heeft gemeld en met die persoon een exploitatieovereenkomst is gesloten, is de betreffende woning als directe bouwtitel in dit bestemmingsplan opgenomen.

3.6.4.2 Nieuwbouw in Westerbroek en Kiel-Windeweer

Om de levendigheid van de dorpen te behouden en te versterken wordt de mogelijkheid opgenomen om in Westerbroek ongeveer 22 woningen en in Kiel-Windeweer 19 woningen in 10 jaar tijd te bouwen, overeenkomstig de wens van de dorpsverenigingen.

De aanpak voor realisering van woningbouw in Kiel-Windeweer en in Westerbroek verschilt daarbij fundamenteel. In het geval van Westerbroek is gekozen voor de woningbouwlocaties die in beeld zijn in relatie tot de huidige planvorming voor een Multi Functioneel Centrum (MFC). Dit betekent dat wordt voortgeborduurd op de in de jaren 1990 gerealiseerde dorpsuitbreiding van de Boekhors en dat woningbouw ter plekke van het huidige dorpshuis is opgenomen. Deze keuze verschilt van het voorontwerp van dit bestemmingsplan, waarin nog werd uitgegaan van bouwen op de locatie Jellesbosch. Deze locatie is door voortschrijdend planologisch inzicht komen te vervallen.

In Kiel-Windeweer moet de nieuwbouw zich schikken naar de bestaande historisch gevormde lintstructuur en bebouwingsvorm. In principe moeten nieuwe bouwlocaties dan ook bestaande bebouwingsclusters vervolmaken. Over de keuze van de exacte locatie van de te bouwen woningen is met de dorpsverenigingen gesproken. Gezocht is naar locaties die:

  • De openheid van het dorp onaangetast laten;
  • Agrarische bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden schaden;
  • Daadwerkelijk bebouwd zullen worden.

Aan inpassing van de nieuwbouw worden hoge eisen gesteld. In Kiel-Windeweer hebben de eisen betrekking op de situering op het perceel ten opzichte van het Kieldiep en aan de afmetingen van de woningen. De woning moet bestaan uit één bouwlaag met kap en moet haaks op het diep worden gesitueerd. Uiteindelijk moet de architectonische kwaliteit van de bebouwing vanuit het welstandsbeleid worden gegarandeerd.

In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de bouwplannen voor Kiel-Windeweer en Westerbroek.

3.6.4.3 Versterking lintstructuur

Naast nieuwbouw in de dorpen, worden de oude lintstructuren versterkt en wordt ingespeeld op de vraag naar woningbouwmogelijkheden in het buitengebied. De linten vormen een weerspiegeling van de ontstaansgeschiedenis van deze gemeente en hebben elk hun eigen karakter. Zo is de belevingswaarde en de structuur van het Achterdiep anders dan bijvoorbeeld het lint van de Woldweg. Versterking van bestaande lintstructuren vindt plaats wanneer de beeldkwaliteit van het betreffende lint door nieuwbouw aan kwaliteit wint. Gelet hierop komen enerzijds de linten van de Kalkwijk, Borgercompagnie en Tripscompagnie en anderzijds het Achterdiep in principe in aanmerking voor nieuwbouw.

Voor Kropswolde geldt dat de dorpsvereniging heeft aangegeven dat er weinig behoefte aan nieuwbouw is. De Woldweg is als nieuwbouwlocatie van woningen niet direct aantrekkelijk door de verkeersdrukte en de bijbehorende geluidsproblematiek.

KARAKTERISTIEK BOUWEN AAN EN ACHTERDIEP

Aan de Kalkwijk c.a. en het Achterdiep wordt aansluitend op bestaande bebouwingsblokken nieuwbouw mogelijk gemaakt. Hierbij wordt de historische maat voor een kavel van 70 meter breedte als uitgangspunt gehanteerd. Waar thans meer dan 70 meter vrije ruimte tussen kavels zit, wordt geen bebouwing opgericht, als die maat minder is, kan nieuwbouw overwogen worden. Door het op deze wijze aanvullen van bestaande clusters van bebouwing met nieuwbouw worden de kenmerkende doorzichten naar het achterliggende landschap gerespecteerd en tegelijkertijd bebouwingsaccenten verstevigd. Bij de keuze voor nieuwbouwlocaties speelt verder mee de feitelijke plaatselijke situatie en eventuele toekomstige ontwikkelingen waarop het bestemmingsplan niet vooruit wil lopen, zoals de grootschalige woningbouwplannen voor de zuidzijde. Bij de eigenlijke bouw gelden dezelfde spelregels die voor woningbouw in de dorpen zijn geformuleerd. De architectonische kwaliteit van de bebouwing wordt gewaarborgd via de welstandsnota.

Aan de Kalkwijk zijn de nieuwbouwmogelijkheden beperkt tot het zuidelijke deel van de Kalkwijk: ten zuiden van de Leine. Het grootste deel van de Kalkwijk, evenals de Borgercompagnie en Tripscompagnie ligt namelijk in het zoekgebied voor De Groene Compagnie. Deze linten gaan in de toekomst onderdeel uitmaken van de stadsrandzone. Zoals opgemerkt in de inleiding, maakt De Groene Compagnie geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan voor het buitengebied. Te zijner tijd worden daarvoor aparte bestemmingsplannen opgesteld. Nieuwbouw aan de linten van de Borgercompagnie, Tripscompagnie en het grootste deel van de Kalkwijk wordt waar mogelijk in het kader van die bestemmingsplannen geïntegreerd. De intussen ontvangen concrete aanvragen voor woningbouw in de betreffende linten, zijn echter wel beoordeeld. Voor zover die aanvragen in overeenstemming zijn met het hier verwoorde woningbouwbeleid, zijn zij opgenomen in dit bestemmingsplan.

In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de nieuwbouwplannen in dit bestemmingsplan.

LINTBEBOUWING LANGS LAVEIWEG

Een bijzondere plek in dit bestemmingsplan neemt de Laveiweg in. Zoals reeds is gememoreerd, vragen burgers regelmatig naar bouwmogelijkheden in Sappemeer-Noord zonder dat hierop positief kan worden gereageerd, gezien de beperkte bouwmogelijkheden aan het Achterdiep. Om toch te kunnen voldoen aan de vraag - zonder de karakteristiek van het buitengebied aan te tasten - is naar de Laveiweg gekeken. In 2001 is deze ter ontsluiting van het tuinbouwgebied Sappemeer aangelegd. Bij de aanleg van de weg is rekening gehouden met de rechtlijnige kenmerken van de ontveningsgebieden. De lintbebouwing is een typisch kenmerk van de veenkoloniën. Aan de bestaande - in de omgeving van de Laveiweg gelegen - linten (de Noordbroeksterstraat, de Verlengde Hereweg, de Langewijk en het Achterdiep) wordt de bebouwing begrensd door tussenliggende landbouwkavels. Juist zo'n nieuwe ontsluitingsweg leent zich voor ontwikkeling van een nieuw lint - historische structuren en bebouwing wordt immers geen geweld aangedaan.

Gelet op deze structuur van Sappemeer-Noord, creëert de gemeente nieuwbouwmogelijkheden tussen de westzijde van de Verlengde Hereweg en de oostzijde van de Laveiweg. In Hoofdstuk 4 zijn de nieuwbouwplannen nader uitgewerkt. De gemeente wil niet alleen een mooie nieuwe woonlocatie creëren, maar ziet het plan ook als mogelijke voorloper voor een streekeigen aanpak voor realisering van de woningbouwopgave in De Groene Compagnie.

3.6.4.4 Mogelijke woonfuncties in vrijkomende gebouwen

In afwijking van het voorontwerp van dit bestemmingsplan worden woonfuncties mogelijk gemaakt in alle vrijkomende bestaande gebouwen (zie ook paragraaf 3.3.1 - Een ruime regeling creëren voor hergebruik van vrijkomende bebouwing). Doel hiervan is het waardevolle landschapsbeeld te beschermen door leegstand en verpaupering van vrijkomende gebouwen te voorkomen. Daarnaast zal de mogelijkheid om woonfuncties toe te voegen de leefbaarheid van de dorpen vergroten.

De woonfunctie mag uitsluitend in het hoofdgebouw worden uitgeoefend. Sommige hoofdgebouwen (zoals van agrarische gebouwen) zijn dermate groot van omvang dat daarin meerdere woonfuncties plaats zouden kunnen vinden. Per vrijkomend hoofdgebouw wordt echter in principe maar één woning toegestaan. Reden hiertoe is dat meer dan één woning ten koste zou gaan van de in de omgevingsverordening toegekende nieuwbouwruimte. Dat is niet gewenst omdat het zeer waarschijnlijk is dat alleen een uitermate gering deel van het aantal mogelijk woningen in vrijkomende gebouwen daadwerkelijk gerealiseerd wordt.

Dat in dit bestemmingsplan slechts één woning in het hoofdgebouw wordt toegelaten wil niet zeggen dat niet meer woningen worden toestaan. Als het gewenst is een hoofdgebouw voor meerdere woningen geschikt te maken, dan zal daarvoor een aparte bestemmingsplanprocedure moeten worden doorlopen.

3.6.4.5 Aan huis verbonden bedrijvigheid

Inventarisatie

Tijdens de gesprekken in het kader van de inventarisatieronde is naar voren gekomen dat er behoefte is aan het toestaan van huis verbonden beroepen en bedrijven. Dergelijke activiteiten zorgen voor een verlevendiging van een dorp. Wel moet er voor gewaakt worden dat geen overlast wordt veroorzaakt. Voorschriften voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven moeten duidelijk en goed handhaafbaar zijn.

Beperkingen

In de provinciale omgevingsverordening zijn geen expliciete voorwaarden gesteld aan aan huis verbonden beroepen en bedrijven. Uitgegaan moet worden van wat in de rechtspraak wordt gezien als activiteiten die eigen zijn aan de woonbestemming.

In het geval de activiteit aan huis niet eigen is aan de woonbestemming, stelt de provincie wel regels aan die activiteit. Immers dan is het geen woonactiviteit meer, maar bijvoorbeeld een niet agrarische activiteit die behoort bij de functie dienstverlening, detailhandel of bedrijvigheid. Dan moet dus voldaan worden aan de regels die behoren bij de betreffende functie.

Regeling in dit bestemmingsplan

Onder bedrijf of beroep aan huis wordt verstaan: een dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf of beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het volgende beleid is van toepassing:

  • De woonfunctie blijft de hoofdfunctie, zowel in omvang als in uitstraling, vooral aan de naar de weg gekeerde zijde(n) van het perceel;
  • De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s);
  • De activiteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de woning en omgeving, en mag geen noemenswaardige hinder veroorzaken of afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden en privacy van omliggende gronden en bouwwerken;
  • De activiteit mag niet meer ruimte gebruiken dan 40% van de totale oppervlakte van de gebouwen, en niet meer dan 50 m2;
  • Alleen productiegebonden detailhandel is toegelaten;
  • De activiteit is alleen toegelaten als zij milieuhygiënisch passend is;
  • De activiteit is alleen toegelaten als in de parkeerbehoefte voorzien wordt op het eigen erf;
  • Reclame-uitingen en etalages zijn niet toegelaten.

3.6.4.6 Bouwmogelijkheden voor hoofd- en bijgebouwen

Inventarisatie

Tijdens de inventarisatie is gebleken dat er behoefte is aan ruime bouwmogelijkheden voor hoofd- en bijgebouwen. Veel mensen gaan in het landelijk gebied wonen om de ruimte, bijvoorbeeld omdat ze ruimte-intensieve hobby's hebben, zoals het houden van paarden of schapen. Daarbij speelt een rol dat in het landelijk gebied mensen vaak grotere kavels hebben zodat de ruimte fysiek aanwezig is om dergelijk hobby's uit te oefenen. Betrokkenen stellen daarnaast voor om de oppervlakte van de bijgebouwen te koppelen aan het perceelsoppervlakte.

Beperkingen

De provincie heeft geen expliciet bijgebouwenbeleid. In de dorpsgebieden moet voldaan worden aan de beeldkwaliteitseisen in de welstandsnota. In het buitengebied moet daaraan ook worden voldaan, en aan de volgende oppervlakte regels:

  • de gezamenlijke grondoppervlakte van woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 300 m2 bedragen;
  • de gezamenlijke grondoppervlakte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen.

Regeling in dit bestemmingsplan

Net als bij agrarische bedrijven is bouwruimte afhankelijk van de ruimtelijke inpassing, maatwerk. Dit bestemmingsplan gaat uit van een deels directe regeling - waarbij eveneens voldaan moet worden aan de welstandsnota. Als de regeling niet voorziet in de benodigde bouwruimte, komen kwaliteitseisen en landschappelijke inpassing sterker aan de orde.

Uitbreidingsruimte voor hoofdgebouwen en bijgebouwen

Volgens het oude bestemmingsplan uit 1993 is het niet mogelijk om een woning die kleiner is dan 91 m2 uit te breiden. Aansluitend op moderne woonwensen en het provinciale beleid wordt deze ondergrens afgeschaft. In alle gevallen dient te worden voldaan aan de provinciale eis dat de maximale oppervlakte voor de totale bij elkaar behorende woonbebouwing 300 m2 bedraagt.

Dit bestemmingsplan staat bij recht toe dat eenderde van het kaveloppervlak mag worden bebouwd, mits wordt voldaan aan de eisen in de provinciale omgevingsverordening (maximaal bebouwd grondoppervlak 300 m2 en grondoppervlakte bijgebouwen mag maximaal de grondoppervlakte van het hoofdgebouw zijn. Voor die gevallen dat met deze regeling niet kan worden voldaan aan de moderne woonwensen en eisen, is een ontheffing opgenomen om meer te mogen bouwen dan eenderde van het kaveloppervlak. Die ontheffing mag echter niet tot gevolg hebben dat meer dan de helft van het kaveloppervlak wordt bebouwd.

3.6.4.7 Mantelzorg

Mantelzorg kan worden omschreven als het bieden van hulp bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald, buiten organisatorisch verband, wordt verleend aan personen uit het sociale netwerk die - door welke oorzaak dan ook - vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben.

In de Woonvisie 2008-2012 is geschreven dat de bestaande mogelijkheden om mantelzorg (zorg door familie, buren of bekenden) te verlenen, vergroot dienen te worden. Om woonbebouwing geschikt te maken voor tijdelijke woonruimte waarin de mantelzorger kan verblijven, heeft dit bestemmingsplan het volgende beleid opgenomen. Met een ontheffingsmogelijkheid kan worden toegestaan dat woongebouwen mogen worden gebruikt voor in - en bijwoning. Dus in alle bijgebouwen (al dan niet vrijstaand) is zelfstandig woongebruik toegestaan. Expliciet is zelfstandig woongebruik toegestaan om de privacy van de zorgbehoeftige en de zorggevenden te garanderen.

Men moet naast de bepalingen van het Bouwbesluit voldoen aan de volgende specifieke voorwaarden:

  • De zorgbehoefte moet overtuigend zijn aangetoond. Dit om te voorkomen dat onterecht van de ontheffingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt.
  • De oppervlakte van voor mantelzorg in gebruik te nemen gebouwen (aan- en uitbouwen daaronder begrepen) mag niet meer dan 60 m² mag bedragen. Dit om het ruimtelijk effect van bewoning in principe aanvaardbaar te houden. Daarnaast beperkt deze geringe oppervlakte de kans dat, na beëindiging van de bijwoning, een volwaardige zelfstandige (eengezins)woning ontstaat.
  • In het geval van een vrijstaand (bij)gebouw vormt het qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw.
  • Een voor mantelzorg in gebruik te nemen gebouw moet zijn gesitueerd op maximaal 10 meter van de dichtstbijzijnde zij- of achtergevel van het hoofdgebouw en mag niet zijn gesitueerd voor de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw.
  • In en bijwoning is na opheffing van de mantelzorg bewoning niet toegestaan. Dit om te voorkomen dat het aantal woningen toeneemt.
  • Er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Mochten de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan reeds zijn benut, dan kan aan een ontheffingsprocedure volgens artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening worden meegewerkt. Hierbij moet aan de bovenstaande voorwaarden worden voldaan. Deze mogelijkheid dient zich des te meer aan als het vergen van gebruik van bestaande bebouwing voor mantelzorg onevenredig zou zijn in verhouding met de belangen die daarmee worden gediend.

In bepaalde gevallen is het mogelijk dat met de ontheffing van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening de maximale oppervlakten voor gebouwen in de provinciale omgevingsverordening, wordt overschreden. In dat geval zal het college van burgemeester en wethouders ontheffing van Gedeputeerde Staten moeten aanvragen.

De mantelzorg regeling is ook mogelijk bij bedrijfswoningen, mits de ontwikkeling van de omliggende bedrijven er niet door wordt beperkt.

3.7 Niet-agrarische bedrijven

3.7.1 Algemeen

Naast agrarische bedrijvigheid komt in het landelijk gebied ook andere niet-agrarische bedrijvigheid voor. Het gaat daarbij om bedrijven die zijn gelieerd aan het buitengebied dan wel bedrijven die niet of nauwelijks een relatie met het buitengebied hebben. Die laatste bedrijven zijn goed voor de levendigheid in een dorp maar doen soms ook afbreuk aan het leefgenot van omwonenden door geur- en/ of stankoverlast, verkeersaantrekkende werking, etc. De vraag is in hoeverre dergelijke bedrijven uitbreidingsmogelijkheden moeten krijgen. In deze paragraaf wordt het algemene beleid voor niet-agrarische bedrijvigheid behandeld. In de volgende paragraaf komt het specifieke beleid voor detailhandel, horeca en recreatie aan de orde.

Inventarisatieronde

Uit de inventarisatieronde komt naar voren dat het toestaan van nieuwe bedrijvigheid in het buitengebied op steun mag rekenen. Het zal dan moeten gaan om kleinschalige bedrijvigheid waarvan de overlast voor de omgeving beperkt is. In het buitengebied wordt als vestigingslocatie voor dergelijke bedrijven voornamelijk aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gedacht. Vestiging van dergelijke bedrijven in de dorpsgebieden ervaart men verder als positief voor de levendigheid.

Het risico wordt onderkend, dat kleinschalige bedrijven in de loop der tijd kunnen uitgroeien tot een omvang die niet gewenst is in het buitengebied. De praktijk geeft hiervan voorbeelden. Het realiseren van bedrijventerreinen in het buitengebied wordt in meerderheid als een ongewenste ruimtelijke ontwikkeling beschouwd. Onder meer de dorpsverenigingen vinden in zijn algemeenheid dat bestaande bedrijven in het dorp uitbreidingsmogelijkheden moet worden geboden. Er kunnen zich evenwel situaties voordoen dat bestaande bedrijven dermate veel overlast voor de omgeving gaan bezorgen, bijvoorbeeld verkeersoverlast, dat zij zich beter op een bedrijventerrein kunnen vestigen.

Tot slot werd geopperd, dat bedrijven met een agrarische binding mogen uitbreiden terwijl bedrijven zonder een dergelijke binding de huidige omvang zouden moeten behouden.

3.7.2 Provinciale omgevingsverordening

De provincie staat zowel in de dorpsgebieden als in het buitengebied van Hoogezand-Sappemeer geen nieuwe bedrijventerreinen en uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen toe. Aan uitbreiding van bestaande bedrijven in de dorpsgebieden is door de provincie geen maximum oppervlakte gesteld. Wel dient bij die uitbreiding rekening te worden gehouden met de inpasbaarheid daarvan in de omgeving.

Overigens is een aantal grondgebruiken niet als niet-agrarische bedrijvigheid beschouwd. Deze grondgebruiken mogen dus wel worden voortgezet en uitgebreid. Naast nutsvoorzieningen gaat het dan onder andere om gebouwen voor bestaande sportcomplexen, begraafplaatsen of parken.

Specifiek voor het buitengebied stelt de provincie dat nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid niet is toegestaan. Alleen in het geval van hergebruik of verbouw van bestaande vrijkomende gebouwen mag worden overwogen nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan.

De regeling voor bestaande vrijkomende gebouwen maakte ook al deel uit van het vorige provinciaal beleid. Het huidige beleid is echter ruimer. Extra gebruiksmogelijkheden zijn nu toegestaan in alle bestaande vrijkomende gebouwen in het buitengebied, ongeacht of deze karakteristiek is of van agrarische oorsprong. De gebouwen mogen niet landschapsontsierend zijn. Doel van de regeling is het waardevolle landschapsbeeld zoveel mogelijk te behouden en tegelijkertijd de leefbaarheid van het buitengebied te vergroten.

Uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied staat de provincie toe, mits de totale vloeroppervlakte met niet meer dan 20% toeneemt.

3.7.3 Regeling in dit bestemmingsplan
3.7.3.1 Géén nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande

De provinciale omgevingsverordening staat geen nieuwe of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen toe. Ook uit de gehouden inventarisatieronde blijkt dat onder de geïnterviewde betrokkenen bijzonder weinig draagvlak bestaat voor ontwikkeling van bedrijventerreinen in het buitengebied. Daarbij refereerden vele geïnterviewden aan 'De Groeve', een oplossing die vaak niet als positief werd ervaren. Bovendien is niet gebleken dat er vanuit ondernemers wensen bestaan tot uitbreiding van een bestaande bedrijventerrein voor een te verplaatsen bedrijf van elders.

Er worden in de dorpsgebieden en in het buitengebied dus géén nieuwe bedrijventerreinen gerealiseerd of bestaande uitgebreid.

3.7.3.2 Kleinschalige bedrijvigheid

Mede op basis van de resultaten van de inventarisatie vormen onderstaande uitgangspunten de basis voor dit beleid:

  • Ter plekke van bestaande niet-agrarische bedrijven zijn niet-agrarische bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 bij recht toegestaan;
  • Binnen de dorpsgebieden is vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid uit de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan met het oog op het op peil houden / brengen van de leefbaarheid van het dorp.
  • In het buitengebied is vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid uit de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan in vrijkomende gebouwen, niet zijnde gebouwen met een woonbestemming die een grondoppervlak hebben van minder dan 300 m2;
  • Van bestaande bedrijven die niet voldoen aan het hierboven genoemde, is bekeken in hoeverre zij ruimtelijk planologisch aanvaardbaar zijn, mede op basis van bestaansrechten uit het bestemmingsplan uit 1993. Alle blijken te kunnen worden gehandhaafd.

Mits wordt voldaan aan de bovenstaande onderverdeling mogen bedrijven zich (zonder ontheffing) vestigen in de dorpsgebieden en (met wijzigingsbevoegdheid) in bestaande vrijkomende gebouwen niet zijnde daartoe bestemde woongebouwen met een grondoppervlak van minder dan 300 m2. Er zullen criteria worden gehanteerd die waarborgen dat de bedrijvigheid noch bij vestiging noch in de toekomst onevenredige overlast voor de omgeving met zich mee brengt.

Bestaande bedrijven worden uitbreidingsmogelijkheden geregeld overeenkomstig de bepalingen van het oude bestemmingsplan uit 1993 en de provinciale omgevingsverordening. In de dorpsgebieden betekent dit dat uitbreidingsmogelijkheden in de dorpsgebieden worden geregeld door een bebouwingsvlak om die bedrijven te leggen. Dit heeft tot gevolg dat uitbreidingsmogelijkheden gering zijn of soms zelfs afwezig blijven. In de meeste gevallen is het bebouwingsvlak namelijk 'strak' om bestaande bebouwing is getrokken. Het gemeentebestuur kiest hiervoor omdat het deze categorie van bedrijven zoveel mogelijk wil stimuleren naar een meer passende locatie te verplaatsen. Verder blijft de situatie bestaan, dat de uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande agrarisch verzorgende bedrijvigheid groter zijn dan die voor de bedrijven die niet een dergelijke binding met het buitengebied hebben.

3.7.3.3 Overige

AGRARISCH VERZORGENDE BEDRIJVEN

Deze bedrijven worden in het landelijk gebied acceptabel geacht en zijn als zodanig bestemd. Uitbreidingsmogelijkheden worden geboden, mits het bedrijf landschappelijk inpasbaar blijft en geen afbreuk doet aan de in de directe nabijheid gelegen andere functies. Uitbreiding mag in de dorpsgebieden binnen het bebouwingsvlak en in het buitengebied (na ontheffing) met maximaal 20%. Nieuwe agrarisch verzorgende bedrijven zijn (na wijziging) toegestaan in vrijkomende bebouwing.

PAARDENHOUDERIJ

Het bedrijfsmatig houden en exploiteren van paarden is op basis van moderne jurisprudentie als niet-agrarische activiteit te beschouwen als het de volgende activiteiten betreft: trainings-, africhtings-, sport-, handels- en pensionstallen en maneges. Deze bedrijven kunnen zich in principe in vrijkomende gebouwen in het buitengebied vestigen of in de dorpsgebieden mits wordt voldaan aan de eisen zoals hiervoor beschreven alsmede de eisen uit de Wet milieubeheer.

BEDRIJFSBESTEMMINGEN IN HET BUITENGEBIED

Agrarisch gerelateerde bedrijven krijgen (na ontheffing) een uitbreidingsmogelijkheid van maximaal 20% van de bestaande vloeroppervlakte. Overige bedrijven mogen (na ontheffing) maximaal 10% uitbreiden.

BEDRIJFSBESTEMMINGEN IN BESTAANDE VRIJKOMENDE GEBOUWEN

In gevolge de provinciale omgevingsverordening is niet-agrarische bedrijvigheid mogelijk in alle bestaande vrijkomende gebouwen die niet landschapsontsierend is.

De gemeente is van mening dat alle bestaande bebouwing in het buitengebied niet landschapsontsierend is. Alle bebouwing maakt immers een specifiek deel van de ontstaansgeschiedenis van het landschap zichtbaar en herkenbaar en is dus karakteristiek voor het huidige landschapsbeeld. In hoeverre bebouwing ontsierend is, is sterk persoonsafhankelijk.

Voorkomen dient te worden dat het landschapsbeeld wordt ontsierd door leegstand en verpaupering van die bebouwing. Met name vrijkomende bebouwing loopt gevaar tot leegstand en verpaupering te geraken. Onder vrijkomende bebouwing wordt namelijk verstaan bebouwing die om sociaal - economische redenen moeilijk volgens de geldende bestemming in gebruik kan worden genomen. De bouwkundige staat en de waarde van een perceel kan dermate hoge kosten met zich meebrengen, dat exploitatie van het perceel volgens de toegestane bestemming niet of moeilijk haalbaar is. Om leegstand en verpaupering te voorkomen of te beperken, is het wenselijk de betreffende bebouwing een functie te kunnen geven waardoor het perceel wel exploitabel wordt. Door de kenmerken van de woningmarkt (woningtekort en toegankelijke financiering) is te verwachten dat woningen te allen tijde exploitabel zijn. Uitzondering zouden die gevallen kunnen zijn waarbij een groot bebouwd woonoppervlak aanwezig is, dat niet nodig is voor een adequaat gebruik van de woonbestemming. Te denken valt daarbij aan percelen die nu een woonbestemming hebben, maar waar nog de gebouwen van de voormalige agrarische bestemming op aanwezig zijn. In de POV is aangegeven dat woningen in het buitengebied maximaal 300 m2 bebouwd grondoppervlak mogen hebben. Die grens wordt gehanteerd als minimale grens waarboven woonbebouwing in aanmerking komt voor de vrijkomende gebouwen regeling.

De nieuwe gebruiksmogelijkheden kunnen alleen in bepaalde gevallen worden toegestaan en onder een aantal voorwaarden. De waarborg hiervoor is gelegen in de regeling dat de extra en/of nieuwe gebruiksmogelijkheden alleen mogelijk gemaakt kunnen worden met een wijzigingsbevoegdheid.

Welke voorwaarden hieraan worden verbonden is terug te lezen in .

In het voorontwerp van dit bestemmingsplan is als eis gesteld dat bij het vrijkomen van karakteristieke (agrarische) bebouwing de overtollige, niet karakteristieke bebouwing wordt gesloopt. In dit bestemmingsplan is die eis komen te vervallen. Immers alle bebouwing is waardevol voor het landschapsbeeld, tenzij de bouwkundige staat een veilig en goed gebruik in de weg staat.

SPECIFIEK BESTEMMEN

De regeling uit het oude bestemmingsplan uit 1993 blijft gehandhaafd om bepaalde bedrijvigheid specifiek te bestemmen. Wijziging van de huidige bedrijfsactiviteit in een andere bedrijfsactiviteit wordt in die gevallen niet wenselijk geacht. Het gaat om:

  • 1. De bestaande molen Kropswolde: deze is uitsluitend bestemd tot molen vanwege de continuering van de cultuurhistorisch koppeling van gebruik en inrichting;
  • 2. De twee bestaande tuincentra. Deze centra kennen een gemengd gebruik van bedrijvigheid en detailhandel die afwijkt van de bestemming bedrijven en niet passend is in de bestemming detailhandel;
  • 3. De drie bestaande maneges. Gesteund door provinciaal beleid is het standpunt dat met deze drie maneges het maximale aantal maneges in de gemeente is bereikt. De betreffende locaties zijn landschappelijk en verkeerstechnisch aanvaardbaar. Specifieke bestemming heeft tot doel te voorkomen dat één van de maneges een ander gebruik krijgt en elders, op een mogelijk ongeschikte locatie, een nieuwe manege wordt opgericht;
  • 4. De ongeveer vier bestaande opslagplaatsen;
  • 5. Het enige verkooppunt van motorbrandstoffen. Gedurende geruime tijd zijn er geen initiatieven voor de verkoop van motorbrandstoffen ingediend. Het bestaande verkooppunt is daarom de moeite van het behouden waard, vanwege de geschiktheid van de locatie en de grote bijdrage aan de leefbaarheid van Kropswolde en omgeving;
  • 6. De nutsvoorzieningen die niet ondergeschikt zijn aan andere bestemmingen, zoals zendmasten en aardgasboringslocaties;
  • 7. De paardenhouderijen op de adressen Pieter Venemakade 221 in Kiel-Windeweer en Woldweg 120c in Kropswolde, om te voorkomen dat de activiteiten op deze locatie zich ontwikkelen tot een manege.

Tevens wordt vanuit bestaand recht op een aantal locaties bedrijvigheid toegestaan naast de woonbestemming. Deze bedrijvigheid past niet binnen de regeling van aan huis verbonden beroep of bedrijf.

3.7.4 Detailhandel, horeca en recreatie

Inventarisatieronde

DETAILHANDEL

Uit de gesprekken gevoerd in de inventarisatiefase bleek, dat kleinschalige detailhandel analoog aan kleinschalige bedrijvigheid in het buitengebied een bijdrage kan leveren aan de levendigheid van het platteland, mede gelet op de ontwikkelingen in de landbouwsector.

HORECA

Voor een horecavestiging welke past binnen de schaal van het dorp en geen afbreuk doet aan de leefomgeving geldt hetzelfde als voor detailhandel. Opmerkingen over bestaande prostitutiebedrijven kwamen in de inventarisatieronde niet naar voren.

RECREATIE

Na de herstructurering van het recreatiegebied Meerwijck is het voor het gebied een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Daardoor valt het gebied nu buiten het plangebied voor dit bestemmingsplan voor het buitengebied.

In de afgelopen jaren zijn twee vrijstellingen zijn verleend voor het exploiteren van een zogenaamde mini-camping. Beide mini-campings zijn gesitueerd aan de Woldweg in Kropswolde. Bij het verlenen van de eerste vrijstelling hebben burgemeester en wethouders vanuit landschappelijk oogpunt besloten om maximaal twee minicampings aan de Woldweg toe te laten.

3.7.4.1 Beperkingen

DETAILHANDEL

De provincie streeft concentratie van winkelvoorzieningen en detailhandel na. Detailhandel moet binnen bestaande en geplande winkelgebieden worden gevestigd of daarbij aansluiten. In de provinciale omgevingsverordening is weergegeven dat nieuwe detailhandelsvestigingen alleen buiten de bestaande wijk- en winkelcentra zijn toegestaan, als:

  • dit niet ten koste gaat van de bestaande detailhandelstructuur, of
  • sprake is van detailhandel met maximale vloeroppervlak van 2500 m2 in brand- en explosiegevaarlijke goederen, zeer volumineuze goederen of tuininrichting;
  • sprake is van detailhandel als een niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van een bedrijf.

Voor het buitengebied gelden andere regels dan hierboven is weergegeven. Detailhandel is toegestaan als het een agrarische nevenactiviteit betreft en gaat om de verkoop van streekeigen producten op een inpandige vloeroppervlakte van maximaal 120 m2. Ook is detailhandel van streekeigen producten toegestaan in vrijkomende bebouwing mits de maximale vloeroppervlakte voor die detailhandel 60 m2 bedraagt. Dat voor detailhandel als agrarische nevenactiviteit meer vloeroppervlak aan detailhandel is toegestaan, komt omdat de provincie de landbouw (al belangrijke economische drager van het buitengebied), extra wil ondersteunen in het genereren van aanvullende inkomsten uit nevenactiviteiten.

Bestaande detailhandelsvestigingen mogen maximaal 20% van hun vloeroppervlak uitbreiden.

De gemeentelijke nota 'Detailhandel in beweging' van april 1996 gaat niet specifiek in op detailhandel in het buitengebied. Als beleidsuitgangspunt is in de nota geformuleerd dat de bestaande versnippering van de detailhandelstructuur dient te worden opgeheven. Hiertoe zijn in de nota duidelijk afgebakende winkelgebieden in Hoogezand en Sappemeer aangewezen, waar detailhandel zich mag vestigen. De bestaande winkelvoorzieningen in de dorpsgebieden maken geen deel uit van die afgebakende winkelgebieden. In de nota wordt verwezen naar het in het bestemmingsplan Buitengebied 1993 neergelegde beleid voor detailhandel in de dorpsgebieden en de buitengebieden. Herformulering van dat beleid in dit bestemmingsplan tast het beleid voor de concentratie van winkelvoorzieningen dus niet aan. Het detailhandelsbeleid uit het bestemmingsplan Buitengebied 1993, wordt voortgezet in dit bestemmingsplan.

HORECA

De provincie heeft voor horecavoorzieningen geen specifiek beleid geformuleerd in haar omgevingsverordening. Horeca-activiteiten vallen onder de definitie van niet agrarische bedrijfsactiviteiten, zodat zij zijn toegestaan als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven en in vrijkomende bebouwing in het buitengebied.

In de gemeentelijke beleidsnota 'Horeca goed gevestigd' (door de raad vastgesteld in 1996) is het ruimtelijk beleid voor horeca-bedrijven vastgelegd. In de nota is het horecabeleid voor het landelijk gebied en de buitendorpen uit het bestemmingsplan Buitengebied 1993 overgenomen. De bestaande horecabedrijven in het buitengebied zijn als zodanig bestemd. Tot horeca worden gerekend een café, motel, wegrestaurant, clubhuis en cafetaria.

Afhankelijk van de invloed op het woon- en leefklimaat is in de nota een onderscheid gemaakt in drie categorieën horeca-inrichtingen:

  • categorie 1: cafés, bars, discotheken, dancings en seksinrichtingen e.d.;
  • categorie 2: restaurants, hotels en pensions e.d.;
  • categorie 3: lunchrooms, cafetaria's, ijssalons e.d.

Ook seksinrichtingen worden onder de zwaarste horeca categorie geschaard. Het ruimtelijk beleid met betrekking tot prostitutiebedrijven is in 2001 door de raad vastgesteld in de beleidsnota 'Prostitutiebeleid Hoogezand-Sappemeer'. In de nota is aangegeven dat vestiging van nieuwe bedrijven alleen is toegestaan in panden die zijn bestemd als horeca categorie 1 en mits de seksinrichting passend is in de omgeving en het woon- en leefklimaat niet aantast.

Uitbreiding van bestaande bedrijven in de dorpsgebieden en daarbuiten is mogelijk, mits passend binnen de karakteristieken van de omgeving. Die uitbreiding is mogelijk gemaakt door om de bestaande bedrijven een bouwvlak te leggen dat groter is dan de omvang van het bedrijf.

Vestiging van nieuwe horecabedrijven is uitsluitend in de dorpsgebieden mogelijk (met wijzigingsbevoegdheid), mits passend binnen de omgevingskenmerken.

RECREATIE

De provincie ondersteunt initiatieven van het bedrijfsleven voor nieuwe toeristische investeringen. De routestructuren, de cultuurhistorische, archeologische en landschappelijk waardevolle objecten en de natuurterreinen die in de afgelopen decennia zijn aangelegd, vormen een stevige basis voor dergelijke investeringen. De schakels in de gemeente Hoogezand-Sappemeer voor het basistoervaartnet zijn inmiddels gerealiseerd. In het buitengebied van de gemeente voorziet de provincie niet in de aanleg van wandel en fietsroutestructuren.

In de dorpsgebieden gelden voor vestiging en uitbreiding van recreatieve functies geen provinciale beperkingen, behalve dat zij passend moeten zijn in de omgeving.

In het buitengebied gelden dezelfde beperkingen als voor andere niet-agrarische functies in het buitengebied. Bestaande recreatieve functies mogen met maximaal 20% van hun bestaande vloeroppervlakte uitbreiden. Nieuwe recreatie-activiteiten zijn toegestaan als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven en in vrijkomende gebouwen in het buitengebied. Minicampings en kamperen bij de boer worden door de provincie toegestaan.

De provincie vraagt het gebruik van recreatieve verblijven (recreatiewoningen, chalets en stacaravans) voor permanente bewoning, uit te sluiten in het bestemmingsplan.

In de gemeentelijke beleidsnota 'Recreatie en Toerisme in H-S' (door de raad vastgesteld in 2000) is het gemeentelijk beleid voor recreatie en toerisme vastgelegd. Als speerpunten voor het beleid zijn geformuleerd:

  • water- en oeverrecreatie, verblijfsrecreatie, evenementen en kunst en cultuur;
  • daar waar mogelijk aansluiten op routestructuren zowel over het water als het land.

In de nota is geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is separaat beleid te ontwikkelen voor kamperen buiten de bestaande kampeerterreinen. De bestemmingsplannen bieden afdoende mogelijkheden om over aanvragen voor mini-campings en dergelijke een zorgvuldige belangenafweging te kunnen maken.

De gemeente gaat niet actief op zoek naar recreatieve-toeristische attracties, maar ondersteunt daar waar mogelijk en wenselijk het particuliere initiatief. Bij het buitengebied passende recreatieve voorzieningen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de leefbaarheid van het buitengebied.

3.7.4.2 Regeling in dit bestemmingsplan

De hieronder weergegeven activiteiten voor detailhandel behoren volgens de Wet ruimtelijke ordening tot verschillende bestemmingen. Dit geldt ook voor de activiteiten voor horeca en recreatie. In is uitgelegd welk gebruik onder welke bestemming valt.

DETAILHANDEL

In dit bestemmingsplan wordt de beleidslijn uit het oude bestemmingsplan uit 1993 voortgezet, hetgeen inhoudt dat uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe bij het dorpsgebied passende detailhandel mogelijk is mits:

  • Daardoor de leefbaarheid van het dorp wordt bevorderd;
  • De betreffende voorziening past binnen de schaal van het dorp;
  • Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan omliggende bestemmingen.

Dit bestemmingsplan verruimt de regeling zodat ook buiten het dorpsgebied detailhandel is toegestaan in het geval het betreft:

  • Nieuwe detailhandel als nevenfunctie van agrarische bedrijvigheid, al moet de detailhandel wel de verkoop van streekeigen producten betreffen en een relatie met het buitengebied en agrarische bedrijvigheid hebben, zoals boerderij- en streekproducten, eieren, zuivel, groenten, fruit, noten, kruiden, bier, wijn;
  • Ondergeschikte detailhandel in vrijkomende bebouwing.

Dit beleid in samenhang met andere ontwikkelingen (bijvoorbeeld de recente aanleg van de vaarverbinding Zuidlaardermeer-Oost Groningen) draagt bij aan de levendigheid van het platteland.

Vestiging van nieuwe detailhandel mag de bestaande detailhandelstructuur niet aantasten. In de provinciale omgevingsverordening zijn hieromtrent reeds overwegingen gemaakt en is geoordeeld dat een omvang van 120 m2 detailhandel bij een agrarische nevenfunctie en een omvang van 60 m2 in vrijkomende bebouwing, in ieder geval de bestaande detailhandelstructuur niet aantast.

Enkele bestaande detailhandelvoorzieningen worden specifiek bestemd, te weten:

  • Bouwmarkt Doeland aan de Woldweg: wordt binnen de bestemming detailhandel als bouwmarkt aangeduid;
  • Vanuit bestaand recht wordt op een aantal locaties detailhandel toegestaan naast de woonbestemming. Deze detailhandel past niet binnen de regeling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf.

HORECA

Met name in Kiel-Windeweer (waar het Kieldiep weer bevaarbaar is gemaakt) kan horeca een welkome aanvulling zijn om het dorp te verlevendigen en de vaarroute vanaf het Zuidlaardermeer aantrekkelijker te maken.

In dit bestemmingsplan wordt de regeling uit het oude bestemmingsplan uit 1993 grotendeels overgenomen: bestaande locaties mogen -bescheiden- uitbreiden en vestiging van horecabedrijven in de dorpsgebieden is in principe mogelijk. Daaraan is toegevoegd dat horeca zich in principe in het buitengebied mag vestigen in vrijkomende gebouwen.

De nota's Horeca goed gevestigd en Prostitutiebeleid Hoogezand-Sappemeer borduren voort op de regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied 1993. De regeling uit dit oude bestemmingsplan wordt afgestemd op de te onderscheiden horeca-categorieën uit de Horecanota.

Vestiging van horecabedrijvigheid uit categorie 2 en 3 in bestaande vrijkomende gebouwen is in principe aanvaardbaar. Anders ligt dat bij horecabedrijven uit de categorie 1 (cafés, bars, dancings). Enerzijds omdat deze activiteiten qua aard meer passend zijn in concentraties van stedelijke activiteiten. Anderzijds omdat het effect op het woon- en leefklimaat (toenemende verkeersdruk, hogere milieubelasting, concentratie van mensen) veelal onevenredig is in verhouding met het belang om een café, bar of dancing in het buitengebied in werking te hebben. Bedrijven uit deze categorie worden daarom niet toegestaan in vrijkomende gebouwen in het dorps- en buitengebied.

SEKSINRICHTINGEN

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat seksinrichtingen in de bestemming 'cultuur en ontspanning' worden geregeld in plaats van de bestemming 'horeca'. Bestaande seksinrichtingen worden positief bestemd. Eventuele ontwikkelingsplannen van de bedrijven worden primair getoetst aan het prostitutiebeleid. Momenteel bevinden zich twee seksinrichtingen in de gemeente. Omdat het aantal seksinrichtingen reeds een geruime tijd hetzelfde blijft, is te verwachten dat de markt in evenwicht is gekomen. Mocht toch sprake zijn van nieuw vestiging van een seksinrichting, dan zal deze waarschijnlijk (vanwege privacy) in het landelijk gebied plaatsvinden. Ruimtelijk gezien is vestiging slechts op een beperkt aantal locaties aanvaardbaar, door de toename van verkeersdruk en milieudruk op de omgeving. Hierdoor is vestiging buiten de dorpsgebieden in vrijkomende gebouwen in principe niet aanvaardbaar. In de dorpsgebieden wordt de vestiging van seksinrichtingen niet bij voorbaat uitgesloten, maar per concreet geval zal moeten worden bekeken of vestiging aanvaardbaar is. Want naast de toenemende milieu- en verkeersdruk, speelt ook de gesloten en introverte uitstraling een belangrijke rol voor de aanvaardbaarheid van een locatie.

RECREATIE

De nota Recreatie en toerisme is als onderlegger gebruikt voor deze herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied.

Recreatieve ontwikkelingen in het buitengebied worden in principe toegestaan zolang zij kleinschalig van aard zijn. Daarbij kan worden gedacht aan de vestiging van minicampings , tuinrecreatie (theetuinen, beeldentuinen, modeltuinen etc.), galerieën, pensions/kampeerboerderijen/erfgoedlogies. Watergebonden recreatieve activiteiten, zoals verhuur van kano's of waterfietsen worden door het bevaarbaar maken van het Kieldiep toegejuicht. Uiteraard geldt voor alle recreatie-activiteiten, dat de activiteit qua aard, omvang en uitstraling moet passen in de omgeving en de schaal van het dorp.

In het Zuidlaardermeergebied zijn geen concrete recreatieve ontwikkelingen voorzien. Het bestaande recreatief-medegebruik van het natuurgebied vervult echter een belangrijke behoefte. Het gaat dan om het gebruik van fiets- en wandelpaden, hengelen en watervertier. In het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid open gehouden om nieuwe ondergeschikte recreatieve en educatieve voorzieningen te kunnen ontwikkelen. Dit mag echter niet ten koste gaan van de wezenlijke natuurlijke kenmerken van het gebied. In het bestemmingsplan zijn alleen die activiteiten toegestaan waarvan inzichtelijk is dat een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 kan worden verkregen.

Enkele bestaande gebruiken worden specifiek bestemd, te weten:

  • De camping Groningen Internationaal aan de Woortmansdijk: deze wordt specifiek bestemd voor verblijfsrecreatie binnen de bestemming recreatie;
  • De minicamping aan de Woldweg: deze wordt specifiek aangeduid zodat dat gebruik, naast de woonbestemming, is toegestaan;
  • De bestaande zwemschool aan de Oudeweg: wordt als zodanig aangeduid zodat dat gebruik naast de woonbestemming is toegestaan.

3.8 Energie en duurzaam ruimtegebruik

Inventarisatieronde

Omdat het belang van energie en duurzaam ruimtegebruik tijdens de inventarisatieronde (2004) nog niet zo actueel was al nu, is daarover niet expliciet gesproken.

3.8.1 Provinciale omgevingsverordening

De provincie wil bijdragen aan een sterke regionale economie door de ontwikkeling van een sterk energiecluster. Daarbij hanteert zij onderstaande zijn energiedoelstellingen:

  • scheppen van randvoorwaarden om een strek energiecluster te behouden;
  • uitbouwen van energie- en innovatieactiviteiten om economische ontwikkeling te versterken;
  • verwerven en realiseren van concrete energieprojecten;
  • streven naar koploperpositie in het realiseren van kabinetsdoelstellingen voor klimaat en energie.

Het realiseren van de doelstellingen vindt onder andere plaats door de bestaande energie- infrastructuur uit te breiden waar nodig. Voor de noodzakelijke uitbreiding zijn in de omgevingsverordening reserveringszones voor infrastructuur aangewezen. De enige reserveringszone in deze gemeente betreft de zone voor de aanleg van een spoorverbinding. Reserveringszones voor energie zijn niet aangewezen.

De energiedoelstellingen kunnen in de ruimtelijke inrichting worden vertaald door:

KETENVORMING BIJ ENERGIEVERBRUIK

Denk aan afvalwarmte met hoge temperatuur gebruiken voor industrie, daarna de deels afgekoelde warmte gebruiken voor tuinbouw en de vervolgens verder afgekoelde warmte gebruiken om woningen te verwarmen. Binnen de context van dit conserverende bestemmingsplan bestaan geen initiatieven tot ketenvorming.

TOEPASSING VAN DUURZAME ENERGIE

Hieronder wordt verstaan het gebruik van biomassa, zonne- en windenergie, koude/warmte- opslag en dergelijke.

Nieuwe niet-agrarische functies zijn niet toegestaan in het buitengebied. Het winnen en opslaan van onder andere grondstoffen en gas is echter wel toegestaan. Andersoortige nieuwe bedrijfsmatige energieopwekking is in principe niet toegestaan in het buitengebied, maar uitsluitend op bedrijventerreinen of daarvoor aangewezen windturbineparken. Windturbineparken zijn niet aangewezen in het plangebied van dit bestemmingsplan. Op de aanwezige bedrijventerreinen in het buitengebied kan wel industriële energieopwekking plaatsvinden. De provincie heeft geen functiespecifieke eisen gesteld aan industriële energieopwekking in de dorpsgebieden.

In de omgevingsverordening zijn specifieke regels opgenomen voor onderstaande duurzame energiebronnen, die kunnen afwijken van deze algemene regel.

Biomassavergistingsinstallaties

Agrarische biomassavergistingsinstallaties op agrarische bouwpercelen zijn als een agrarische nevenactiviteit toegestaan, na ontheffing. Dit betreft biogaswinning waarbij:

  • hetzij voor minimaal 50% gebruik wordt gemaakt van mest afkomstig van het betreffende agrarische bedrijf of co-substraten,
  • hetzij het product (waaronder restproduct) voor minimaal 50% wordt gebruikt op het betreffende agrarisch bedrijf.

Industriële biomassavergistingsinstallaties

Deze zijn toegestaan:

  • op een bedrijventerrein, mits de installatie past binnen de hindercategorieën die het bestemmingsplan toelaat;
  • binnen de aangewezen glastuinbouwgebieden als de producten (waaronder de restproducten) van de installatie in de glastuinbouw wordt toegepast;
  • op, of aansluitend bij, een rioolwaterzuiveringsinstallatie of stortplaats.

De navolgende paragraaf heeft zijn toepassing verloren omdat naar aanleiding van een zienswijze van de provincie Groningen het uitgangspunt anders is geformuleerd. Het vervallen deel is doorgehaald weergegeven, gevolgd door het nieuwe door de provincie Groningen voorgeschreven uitgangspunt. Bestaande biomassavergistingsbedrijven mogen meer dan 20% van hun vloeroppervlakte uitbreiden, mits passend in de omgeving. Nota bene: door het belang van duurzame energieopwekking worden aan deze bedrijven dus meer uitbreidingsmogelijkheden geboden dan voor andere niet-agrarische functies in het buitengebied. De betreffende formulering in de omgevingsverordening berust op een verschrijving en zal door Provinciale Staten worden aangepast. De intentie van de regeling in de omgevingsverordening is dat bestaande industriële biomassavergistingsinstallaties -in tegenstelling tot overige bestaande niet-agrarische bedrijven- in het geheel niet mogen uitbreiden. Dit geldt niet voor biomassavergistingsinstallaties binnen de daartoe bestemde tuinbouwgebieden.

Windenergie

Nieuwe windturbines met een ashoogte van meer dan 15 meter zijn in het buitengebied niet toegestaan. Solitaire windturbines met een ashoogte van minder dan 15 meter zijn slechts toegestaan bij agrarische bedrijven. Bestaande windturbines zijn in het bestemmingsplangebied niet aanwezig.

BEPERKEN VAN MOBILITEIT

Dit wordt beoogd door het gebruik van slimme functiecombinaties. Zo zal eerst aandacht moeten worden geschonken aan intensivering, revitalisering en herstructurering van bestaande structuren en bebouwde gebieden, alvorens nieuw structuren kunnen worden aangelegd en nieuwe bebouwde gebieden opgericht worden.

3.8.2 Gemeentelijk klimaatbeleid

De gemeente is bezig om beleid voor de bescherming en verbetering van het klimaat op te stellen. Dit beleid is op dit moment echter nog niet dusdanig concreet dat in dit bestemmingsplan hierop ingespeeld kan worden.

3.8.3 Regeling in dit bestemmingsplan
3.8.3.1 Sterk energiecluster

Voorzover de bestaande energie-infrastructuur planologische bescherming behoeft, is die infrastructuur opgenomen in het bestemmingsplan. Het gaat dan om de aanwezige gasleidingen, hoogspanningsleidingen en mogelijkheden voor gasboringen.

De huidige infrastructuur is nauwelijks gewijzigd ten opzichte van de situatie bij de vaststelling van het oude bestemmingsplan uit 1993. Enige wijziging is dat het aantal locaties voor gasboringen sindsdien is toegenomen en een aantal gasleidingen is aangelegd. Momenteel wordt gas geboord (proefboring) op de locatie Wolfsbarge.

In afwijking van het oude bestemmingsplan uit 1993 wordt exploratie en exploitatie van aardgas in principe in het gehele gemeentelijk grondgebied toegestaan, behalve in natuurgebied. Dus ook in het in het bestemmingsplan uit 1993 aangeduide 'open gebied '. De benodigde wijzigingsbevoegdheid biedt voldoende houvast om de landschappelijke aanvaardbaarheid van de gasboring te waarborgen.

De bestaande regeling voor windturbines wordt overgenomen maar windturbines hoger dan 15 meter zijn niet toegestaan. Ook niet na ontheffing of wijziging van het bestemmingsplan. Dat zou namelijk niet in overeenstemming zijn met de provinciale omgevingsverordening. De regeling houdt in dat solitaire windturbines slechts zijn toegestaan bij agrarische bedrijven en niet bij de overige functies in het buitengebied.

De bestaande impliciete regeling in het geldende bestemmingsplan dat energievoorzieningen mogelijk zijn mits passend in de bestemming (zowel gebruik- als bouwvoorschriften), wordt overgenomen in dit bestemmingsplan.

3.8.3.2 Benutten mogelijkheden duurzame energie

Eerste stap op weg naar een verantwoord gebruik van energie is het voorkomen dat energie nodig is. Als dat niet mogelijk blijkt is het van belang het energieverbruik te beperken (stap 2) en tegelijkertijd zo veel mogelijk van dat energieverbruik uit duurzame bronnen te halen (stap 3). In het geval toch fossiele energie nodig is, gebruik dat dan zo efficiënt mogelijk (stap 4).

Niet alle stappen om energiewinst te boeken zijn ruimtelijk relevant en daardoor te regelen in het bestemmingsplan. Het energiegebruik door de bestaande functies in voorliggend bestemmingsplan kan niet worden beïnvloed in dit bestemmingsplan. Wel kunnen de mogelijkheden worden gecreëerd om die energie zo veel mogelijk uit duurzame bronnen te kunnen halen.

Hieronder is in het kort een lijst van ruimtelijk relevante mogelijkheden tot gebruik van duurzame energie opgenomen. Vervolgens is daarachter weergegeven wat met die mogelijkheid in dit bestemmingsplan is gedaan. De voor dit bestemmingsplan opgestelde plan-MER gaat in op de geschikte locaties voor aardgaswinning.

VERGISTINGSINSTALLATIES

Volwaardige vergistinginstallaties brengen een relatief hoge bouwbehoefte met zich mee. Naast meerdere mestsilo's (vooropslag en na-opslag) en een loods (voor losruimte en een warmte krachtkoppelinginstallatie), zijn vaak minimaal twee vergistersilo's nodig. Die vergistersilo's hebben over het algemeen een hoogte van 4 tot 8 meter en een diameter van 15 tot 25 meter. Volgens de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' behoren biomassavergistingsinstallaties tot milieucategorie 3.2 en hebben zij een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking.

Door genoemde ruimtelijke, milieuhygiënische en verkeerskundige kenmerken, zijn industriële biomassavergistingsinstallaties in principe het best passend op stedelijke bedrijventerreinen. Ook in de glastuinbouwgebieden in Sappemeer - Noord kunnen industriële vergistinginstallaties passend bij de bestemming zijn.

Agrarische biomassavergisting (als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf) is qua aard passend in het landelijke gebied. In de dorpsgebieden zijn agrarische vergistingsactiviteiten niet gewenst. Het gebruik behorend bij de vergisting (mestopslag, verwerking en vergisting) is op de voorhand niet passend bij het woonkarakter van de dorpsgebieden. Milieu - effecten kunnen afdoende worden geregeld via de Wet milieubeheer.

ENERGIEGEWASSEN

Te denken aan koolzaad en dergelijke. Het telen van energiegewassen past binnen definitie van 'agrarisch bedrijf' en 'tuinbouwbedrijf', zodat dit wordt toegestaan binnen de geldende agrarische bestemming.

COMPOSTERINGSINSTALLATIES

Deze installaties hebben ongeveer hetzelfde soort ruimtelijk effect als biovergistingsinstallaties, maar dan één of twee schalen zwaarder. Het gebruik van een composteerinstallatie behoort meer tot het gebruik behorend bij een vuilstortplaats dan bij het buitengebied. Dergelijke installaties behoren dus vanuit het wezenlijk gebruik en het ruimtelijk effect op stedelijke bedrijventerreinen en worden niet toegestaan in dit bestemmingsplan.

ZONNE-ENERGIE

Bij de keus van de locatie voor woningbouw in dit bestemmingsplan is het cultuurhistorisch aspect van groter belang geacht dan de oriëntatie op de zon. Binnen de bouwregels van dit bestemmingsplan en het bij de Woningwet behorende Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken kan alsnog een optimale zonne-oriëntatie worden gevonden.

KASSENCOMPLEXEN GEBRUIKEN ALS WARMTEWINNING

Dit is toegestaan als agrarische nevenactiviteit van de tuinbouw.

WATERLEIDINGEN IN WEGASFALT

Wegasfalt trekt warmte aan. Het water in de leidingen in het asfalt wordt verwarmd. In combinatie met een warmteopslagsysteem, een warmtepomp en een lagetemperatuurverwarming kan die warmte ingezet worden voor ruimteverwarming en -koeling. Als bouwwerk is een kastje nodig voor de warmtepomp. Het ruimtelijk effect is dan ook aanvaardbaar. Dit wordt toegestaan binnen de regels van de bestemming 'verkeersdoeleinden'.

WINDENERGIE

Kleine windturbines zijn toegestaan op basis van de bestemmingsplan regels (solitaire plaatsing, maximaal 15 meter ashoogte). Hogere windturbines zijn niet toegestaan.

KOUDE / WARMTE OPSLAG (KWO)

KWO maakt gebruik van grondwater voor koeling in de zomer en, na herinfiltratie, kan hetzelfde grondwater worden gebruikt voor verwarming in de winter. Boven de grond kan het grondwater verder afgekoeld of opgewarmd worden om gebouwen af te koelen of op te warmen.

Volgens de provincie bevinden zich geen gebieden in deze gemeente die niet geschikt zijn voor KWO.

Het ruimtelijk effect van de KWO is bovengronds nihil en er is geen bouwvergunning of aanlegvergunning nodig. Het ruimtelijk effect ondergronds is ook minimaal.

Er kunnen echter negatieve effecten optreden. Open systemen veroorzaken wijzigingen van de grondwaterstand en -stroming; bij de aanleg kunnen beschermende bodemlagen worden doorboord. Bij een verkeerde afwerking van de boringen is er een risico dat de beschermende werking van afsluitende lagen wordt verstoord, bij lekkage van bodemwarmtewisselaars kunnen milieuvreemde stoffen in de bodem terecht komen, temperatuurveranderingen in de bodem beïnvloeden de biologische activiteit van bodemorganismen en mogelijk ook chemische evenwichten.

Die effecten kunnen echter worden gereguleerd op basis van de Grondwaterwet (bescherming belangen grondwaterbeheer), de Wet bodembescherming (zorgplicht om zorgvuldig met de bodem om te gaan), de Wet verontreiniging oppervlaktewater (om verontreiniging van oppervlaktewateren te voorkomen) en de Wet milieubeheer (in het geval een inrichting KWO wil uitvoeren).

WARMTEPOMPEN

Een warmtepomp is een apparaat dat duurzame omgevingswarmte van een laag naar een hoger en bruikbaar temperatuurniveau brengt. De warmte kan worden onttrokken aan de omgeving: bodem, water, lucht of afvalwarmte. Voor het aandrijven van de warmtepomp is een beperkte hoeveelheid primaire energie nodig. Door duurzame energie te benutten kan een warmtepomp tot ongeveer 50% primaire energie besparen ten opzichte van een cv-ketel. Voor zover warmte wordt gehaald uit de bodem kunnen de effecten worden geregeld via de wetgeving genoemd bij KWO.

GEOTHERMIE

Geothermie is het gebruiken van de warmte van de aarde om huizen, kantoren of kassen te verwarmen. Om de warmte uit de grond te winnen wordt gebruik gemaakt van het warme water (tussen de 50 en 120 graden Celsius) dat ligt opgeslagen in watervoerende lagen (op een diepte van 1 tot 4 km) in de ondergrond. Deze watervoerende lagen zijn ook in deze gemeente aanwezig.

Voor het aanboren van warmte uit de grond zijn nagenoeg dezelfde installaties nodig als voor aardgaswinning. Die boorinstallaties (ongeveer 70 meter hoog) zijn bouwvergunningplichtig en op sommige locaties aanlegvergunningplichtig.

Geothermie is alleen economisch rendabel als deze op relatief grote schaal wordt uitgevoerd, waarbij veel warmte/energie is benodigd op één specifieke locatie; zo worden ook transportkosten vermeden. Dit betekent dat vooralsnog, met behulp van subsidies, met name glastuinbouwbedrijven, grootschalige stadsverwarmingsprojecten en de industrie gebruik kunnen maken van aardwarmte voor hun energievoorziening.

Door het grote ruimtelijke effect (ongeveer 70 meter hoge boortorens) en de noodzaak van ligging nabij een locatie waar veel warmte en energie nodig is, kan geothermie worden toegestaan in het glastuinbouwgebied. Het is echter nog niet duidelijk of het glastuinbouwgebied afdoende wordt ingevuld zodat geothermie rendabel wordt. Ook is nu nog niet te voorzien welke locatie dan de meest geschikte is. Om deze redenen is ervoor gekozen om geothermie niet toe te staan in dit bestemmingsplan, maar daarover te besluiten bij concrete ontwikkelingen daartoe.

WARMTE- KRACHTKOPPELING (WKK)

Warmtekracht is een toepassing waarbij een gasmotor een generator aandrijft. Hierbij worden elektriciteit en warmte geproduceerd. De warmte die vrijkomt via de koeling van de motor en de rookgassen kan nuttig worden gebruikt voor de verwarming van de ruimten. Er bestaan kleine wkk systemen voor woningen en grotere voor bijvoorbeeld glastuinbouwbedrijven. Voor grotere installaties is een ketelhuis nodig. Milieu-effecten kunnen afdoende worden geregeld via de milieuwetgeving.

CO2-OPSLAG

Bij het gebruik van fossiele brandstoffen komt, meestal via verbranding, CO2 vrij. Dit komt in de atmosfeer terecht en kan het broeikaseffect versterken. Door CO2 af te vangen, te transporteren en op te slaan in de diepe ondergrond kan dit worden voorkomen.

Opslaan gebeurt in lege gasvelden, omdat deze opslagruimten hebben bewezen (door het jarenlange aanwezige gas) niet lek te zijn. In Noord-Nederland is de potentie om CO2 op te slaan enorm. Maar op welke locatie en de wijze waarop dat moet gebeuren is nog onderwerp van grondige studie. Omdat op dit moment nog onvoldoende zicht is op de uitvoerbaarheid van de CO2 opslag in de gemeente, wordt dit niet toegestaan in dit bestemmingsplan.

AARDGASTANKSTATIONS

Aardgas is schoner dan benzine, diesel of LPG. Aardgastankstations leveren geen bodemverontreiniging op, kunnen aanhaken op het aanwezige aardgasnetwerk en zijn veiliger dan LPG tankstations. Dit bestemmingsplan staat dit gebruik toe bij bestaande verkooppunten motorbrandstoffen.

 

Hoofdstuk 4 Gebiedsgericht beleid

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft aan hoe de verschillende beleidskeuzes uitwerken voor een aantal concrete gebieden in de gemeente:

  • 1. Het beschermd dorpsgezicht Kiel-Windeweer;
  • 2. Het dorp Westerbroek en omgeving;
  • 3. De linten van het Achterdiep, de Kalkwijk en de Laveiweg;
  • 4. De westelijke polders;
  • 5. Tijdelijke verkeersaansluiting Meerstad.

In de volgende paragraaf wordt het ruimtelijke beleid voor ontwikkelingen in het beschermde dorpsgezicht van Kiel-Windeweer beschreven. Gelet op de eerder beschreven speciale positie van dit dorp wordt hier in verhouding meer aandacht aan besteed dan aan de andere gebieden.

Rondom Westerbroek dient zich een aantal ruimtelijke opgaven aan: nieuwbouw van woningen en eventueel een multifunctioneel centrum en de ontwikkeling van een robuuste verbindingszone.

De gemeente wil ook bebouwingsclusters langs 'de oude linten' versterken. Slechts weinig plekken komen hiervoor in aanmerking, omdat strikte eisen worden gehanteerd. In paragraaf 4.4 is het hoe en waarom uitgelegd.

In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de gemeentelijke bijdrage aan een oplossing van de waterbergingsproblematiek in Nederland: de Westerbroekstemadepolder en de

Kropswolderbuitenpolder zijn aangewezen als bergingsgebieden.

In de laatste paragraaf wordt de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de tijdelijke verkeersontsluiting van Meerstad op de A7 besproken.

4.2 Beschermd dorpsgezicht Kiel-Windeweer

Vertrekpunt van beleidsvorming voor het gebied Kiel-Windeweer vormt enerzijds het behoud en de bescherming van het beschermd dorpsgezicht. Anderzijds ligt er de uitdrukkelijke wens van de bewoners van het dorp om de levendigheid in het dorp te behouden en waar mogelijk te versterken. Duidelijk mag zijn, dat de karakteristieke waarden bepalend zijn voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Nieuwe ontwikkelingen die een ruimtelijke impact hebben, zullen de huidige beeldkwaliteit moeten ondersteunen of versterken.

4.2.1 Algemene beschrijving

Het beschermd dorpsgezicht Kiel-Windeweer omvat globaal gezien het gehele dorp Kiel-Windeweer. Dat wil zeggen het gedeelte van het Kielsterdiep vanaf de voormalige splitsing met het gedempte Nieuwe Compagniesterdiep in het noorden tot aan het verbindingskanaal naar Annerveenschekanaal in het zuiden en de aan weerszijden van het hoofddiep gelegen bebouwing en landerijen tot op een afstand van 625 meter uit de as van het Kielsterdiep. De kaart op de volgende pagina laat de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht zien.

Hoewel de ruimtelijke structuur van vóór 1850 dateert, is de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht mede gebaseerd op het feit dat Kiel-Windeweer geldt als een zeer gaaf voorbeeld van een agrarische veenkoloniale nederzetting, waar de ruimtelijk-historische en architectuurhistorische ontwikkelingen in de periode 1850-1940 zeer duidelijk zichtbaar zijn. Deze ontwikkelingen stonden in nauw verband met de toenmalige economische, agrarische en landschappelijke ontwikkelingen in de Groningse Veenkoloniën die uniek zijn voor Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0020.jpg"

Begrenzing beschermd dorpsgezicht

4.2.2 Typering van de te beschermen waarden

Kenmerkend voor Kiel-Windeweer is de sterke binding tussen de ruimtelijke structuur, het bebouwingsbeeld en het omliggende landschap. De planmatige aanleg van het hoofddiep, de zijkanalen maar ook de positionering van de oorspronkelijke (agrarische) bebouwing zijn verantwoordelijk voor deze ruimtelijke eenheid. Veel draaibruggen zijn nog aanwezig en zorgen voor een geleding van het hoofdkanaal. De intensiteit van de bebouwing langs beide zijden van het kanaal is aan de noord- en zuidzijde van het dorpsgebied minder dicht. Terwijl in het centrumdeel van het dorp de bebouwing dichter is. Het zijn met name de te onderscheiden structuren die bepalend zijn voor het beeld. Bij het bebouwingsbeeld is vooral de dichtheid van de bebouwing, de situering van de panden ten opzichte van het diep en bij de grotere bebouwingsstructuren de positie op de kavel van belang. De beeldkwaliteit van de individuele bebouwing is minder bepalend. Met uitzondering uiteraard van de waarde die de aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten en beeldbepalende, karakteristieke, panden in het gebied vertegenwoordigen en toevoegen aan het totale beeld.

Hieronder volgt een opsomming van de voor het beschermd dorpsgezicht karakteristieke ruimtelijke kenmerken en het bebouwingsbeeld. Vervolgens worden (per element) de uitgangspunten van beleid geformuleerd die moeten leiden tot bescherming en versterking van die waarden. De juridische vertaling van die uitgangspunten wordt beschreven in van deze toelichting en is terug te vinden in de planregels.

4.2.3 De ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de volgende elementen.

1. HET HOOFDDIEP EN DE WIJKEN

Het hoofddiep is de as van de kenmerkende lineaire structuur die bepalend is voor de ruimtelijke structuur mede in relatie tot het bebouwingsbeeld. Het hoofddiep vormt met de aangelegde wijken en zwetsloten een rationeel patroon. Diep en wijken zijn in het bestemmingsplan specifiek voorzien van de bestemming 'Water'. De resterende smalle zwetsloten die oorspronkelijk het 'eiland' tussen de wijken deelden zijn voorzien van een dergelijke bestemming of worden beschermd met een aanlegvergunningenstelsel.

2. DE OEVERS LANGS HET HOOFDDIEP

Van oudsher werden langs de oevers van het hoofddiep geen bomen of andere opgaande beplanting geplant. Momenteel zijn de oevers van het hoofddiep over grote delen slechts begroeid met gras en niet met opgaande begroeiing. Langs kleinere delen van het diep komt opgaande beplanting voor in de vorm van loofbomen. Deze beplanting kan niet worden gekwalificeerd als onacceptabel beeldverstorend. Niettemin is het ongewenst opgaande beplanting zich verder te laten uitbreiden langs het diep. Het onbegroeid laten van de oevers versterkt het beeld van de lineaire structuur. Om dezelfde reden - het zoveel als redelijk is instandhouden van de lineaire structuur - is in het bestemmingsplan de aanleg van steigers verboden, met uitzondering van bestaande steigers en de steigers/kades die in het kader van de verbetering van de vaarverbinding Oost-Groningen zijn gerealiseerd.

3. DE BRUGGEN

Veel bruggen zijn nog aanwezig in het dorpsgebied. De locatie en de omvang van de bruggen zijn in de verbeelding expliciet aangegeven. Op deze manier is de aanleg van bredere bruggen dan wel nieuwe bruggen op andere locaties uitgesloten. Vervanging van bruggen kan alleen met bouwvergunning en in overeenstemming met de karakteristieken van het dorpsgezicht.

4. HET WEGENPATROON

De wegen aan de oost- en westzijde van het diep worden expliciet op de verbeelding (plankaart) opgenomen en voorzien van een eigen bestemming.

De bepalende infrastructuur behoort tot publiek eigendom. Het Waterschap Hunze en Aa's is sinds 2005 de eigenaar van het Kieldiep. De gemeente is in de meeste gevallen eigenaar van de oevers, de bermen en de wegen naast het diep. Ingeval er geen weg grenst aan het diep is het Waterschap eveneens eigenaar van de berm en de oever. De bruggen zijn in eigendom van de gemeente Hoogezand-Sappemeer. De nieuw gerealiseerde brug over het diep ter plaatse van de Zuidlaarderweg is in eigendom van de provincie. Bij het beheer van en mogelijke veranderingen aan de infrastructuur zal rekening worden gehouden met de karakteristieke waarden daarvan.

De hierboven weergegeven onderdelen van de ruimtelijke structuur is in het bestemmingsplan op twee manieren beschermd. Enerzijds door het specifiek bestemmen van gebruiken die planologisch relevant verschillen (zoals 'water' en 'verkeer'). Anderzijds door het opnemen van een dubbelbestemming 'beschermd dorpsgezicht'. Die dubbelbestemming stelt voorwaarden aan het gebruik en de inrichting van alle bestemmingen die binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomen. Zo is in de dubbelbestemming een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor het reguleren van de aanplant van opgaand groen, het dempen van sloten en de aanleg van steigers.

4.2.4 Bebouwingsbeeld

De bebouwing langs het Kieldiep situeert zich hoofdzakelijk met de nokrichting haaks op het hoofddiep. De bebouwing staat op veel plaatsen dicht op elkaar en dicht op de weg. Typerend is de afwisseling van kleinschalige en grootschalige bebouwingselementen langs het kanaal. De kleinschalige elementen bestaan voornamelijk uit verschillende typen woonhuizen die vanaf ongeveer 1875 zijn gebouwd. Grootschalig zijn de boerderijen, één of twee per 'eiland'. De oudere boerderijen staan dicht op de weg. De boerderijen van meer recente datum verder van de weg. De bebouwing concentreert zich in het 'centrum' van het dorp (Windeweer-Noord) terwijl de noordzijde (De Kiel) en de zuidzijde (Windeweer-Zuid) een grove korrel van bebouwing laat zien. Elk zodanig te typeren dorpsgebied heeft zijn eigen kenmerken. Die worden hieronder beschreven. De verschillende kenmerken zijn vooral ruimtelijk-historisch van belang. In de bestemmingsregeling wordt geen onderscheid tussen de drie gebieden gemaakt.

1. DE KIEL

Langs het kanaal is dunne bebouwing dan wel geen bebouwing aanwezig. Hierdoor is er een duidelijke visuele relatie te onderscheiden met het achterliggende open gebied. De bebouwing groepeert zich in zekere mate in de omgeving van de schutsluis en vooral ter hoogte van de kruising met de Zuidlaarderweg. Hier en daar komt tussen de weg en het kanaal opgaande beplanting voor (loofbomen). Ter plaatse van de kruising met de Zuidlaarderweg is medio vorige eeuw een deel van het Kielsterdiep gedempt en zijn enkele woningen gesloopt. Het betekende een verzwakking van het karakter ter plaatse.

Handhaving van de structuur en situering van de bebouwing wordt bereikt door de wijze waarop in combinatie met de planregels op de verbeelding (plankaart) bebouwingsvlakken worden toegekend. Vergaande verbijzonderingen van de bouwregels is niet nodig. Wel wordt in de regels bepaald, dat de hoofdgebouwen met de nokrichting haaks op het hoofddiep moeten worden gebouwd. Van deze bepaling kan ontheffing worden verleend mits het bebouwingsbeeld hierdoor niet wordt aangetast.

2. WINDEWEER-NOORD

De te onderscheiden kern van het dorp - het gedeelte ten zuiden van de kruising met de Zuidlaarderweg tot ongeveer de splitsing van de Kielsterachterweg met de weg naar Borgercompagnie en Veendam - is het meest dichtbebouwd. Uiteraard met name aan de 'drukke' westzijde (Dorpsstraat) van het kanaal. De bebouwing is vooral kleinschalig. De oudere boerderijen staan pal aan de weg.

Aan de oostzijde van het kanaal (Pieter Venemakade) is de bebouwing minder dicht en daardoor is het bebouwingsbeeld hier meer oorspronkelijk. Op enkele plaatsen groeit opgaande beplanting tussen de weg en het kanaal. De omgeving van de monumentale voormalige NH kerk (thans restaurant) is aan weerszijden van het diep zeer authentiek. Bij het huidige restaurant is een in Engelse stijl aangelegde tuin aanwezig. Het bos aan de zuidzijde van het centrum wordt als beeldverstorend aangemerkt.

3. WINDEWEER-ZUID

In het zuidelijke deel van Kiel-Windeweer neemt de bebouwingsdichtheid weer af. Rechtevenredig neemt de relatie met het achterliggende open landschap wederom toe. De betonnen brug ter plaatse van de nieuwbouwlocatie wordt als detonerend ervaren. In dit deel van het dorp bevindt zich een gaslocatie in het open landschap.

Vooral de structuur van de bebouwing is bepalend voor het beeld. Dit heeft betrekking op de bebouwingsdichtheid en de situering van de bebouwing ten opzichte van het diep. Met name de positionering van de grotere bebouwingselementen ten opzichte van het diep is belangrijk. De architectonische kwaliteit van de individuele bebouwing uit zich met name in de aangewezen monumenten en beeldbepalende panden en in de boerderijen. Karakteristiek is de Veenkoloniale variant op het Oldambtster type, waarvan in Kiel-Windeweer voorbeelden uit de verschillende decennia van de negentiende en twintigste eeuw te vinden zijn.

Handhaving van de structuur en situering van de bebouwing wordt bereikt door de wijze waarop in combinatie met de planregels op de verbeelding (plankaart) bebouwingsvlakken worden toegekend. Vergaande verbijzonderingen van de bouwvoorschriften is niet nodig. Wel wordt in de voorschriften bepaald, dat de hoofdgebouwen met de nokrichting haaks op het hoofddiep moeten worden gebouwd. Van deze bepaling kan ontheffing worden verleend mits het bebouwingsbeeld hierdoor niet wordt aangetast.

4.2.5 Leefbaarheid

De aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht door het Rijk heeft tot doel de aangewezen karakteristieke waarden te beschermen. Bevriezing van de bestaande toestand door de beschermde status is onjuist en onmogelijk, want door de maatschappelijke krachten veroorzaakte veranderingen kunnen niet worden stopgezet en zullen dan een uitweg met ongewenste gevolgen vinden. Een plan dat geen rekening houdt met toekomstige ontwikkelingen is als beleidsinstrument niet goed bruikbaar.

Voor de leefbaarheid van dorpen is van belang dat mogelijke en gewenste reële maatschappelijke ontwikkelingen moeten kunnen worden gerealiseerd: aanpassing van woningen aan veranderende behoeften, uitoefening van hobby's, ontwikkeling van kleinschalige bedrijvigheid, op peil houden en faciliteren van het verenigingsleven en van voorzieningen. Specifiek voor Kiel-Windeweer geldt dat nieuwbouw van woningen nodig is en dat (juist mede door de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht) het dorp recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden heeft, die nu en in de toekomst een weg zoeken om gerealiseerd te kunnen worden.

Door in Kiel-Windeweer ruimte te bieden aan maatschappelijke ontwikkelingen, wordt bijgedragen aan de leefbaarheid van het dorp en krijgt een succesvolle bescherming van het dorpsgezicht meer kans van slagen. Ook de provincie heeft in haar provinciaal omgevingsplan verwoord dat het op peil brengen en houden van de leefbaarheid in dorpen een opgave is, waarvoor de ruimtelijke ordening zich geplaatst ziet. Zij stelt middelen ter beschikking zodat bewoners van dorpen hun eigen dorpsvisie op kunnen stellen om daar vervolgens met de gemeente vorm aan te kunnen geven. De provincie en gemeente zijn van mening dat de gemeente het dichtst bij de problematiek in en rondom de dorpen staat en dus de primaire verantwoordelijkheid heeft voor het peil van de leefbaarheid.

De bewoners van Kiel-Windeweer hebben in 2002 hun eigen toekomstvisie vastgesteld. De visie bestrijkt een groot aantal terreinen. Niet alleen het terrein van de ruimtelijke ordening. De visie kent een horizon van 5 tot 10 jaar. Uit de toekomstvisie blijkt, dat de dorpsbewoners hun fysieke woonomgeving waarderen. Men is tevreden over de voorgenomen aanwijzing van het dorp als beschermd gezicht. Maar men wil niet in een 'museumdorp' wonen. In de toekomstvisie pleit men voor behoud en juist ook stimulering van de leefbaarheid in het dorp. De opvatting van de dorpsbewoners over het dorp en de ontwikkeling daarvan kwam nogmaals duidelijk naar voren tijdens het inventariserende gesprek voorafgaand aan ontwikkeling van dit bestemmingsplan met de dorpsvereniging.

De gemeente wil met dit bestemmingsplan de randvoorwaarden formuleren, waarmee de komende tien jaren in Kiel-Windeweer op beperkte schaal woningbouw kan plaatsvinden, op particulier initiatief. Verder kent het bestemmingsplan regelingen waardoor initiatieven op het terrein van de recreatie en het toerisme, de horeca en kleinschalige bedrijvigheid kunnen worden gehonoreerd. Voor zover deze onderwerpen niet al aan de orde komen in de thematische hoofdstukken van deze toelichting, wordt er hieronder op ingegaan.

4.2.6 Woningbouw

In 2002 is in de toekomstvisie van het dorp geconstateerd dat het draagvlak voor voorzieningen de afgelopen tijd is gedaald door sociaal - demografische ontwikkelingen: ontgroening en vergrijzing. De bewoners van het dorp blijven wonen in hun huidige woning, waardoor er weinig doorstroming op de woningmarkt is. Dit heeft geleid tot een tekort aan geschikte woningen voor met name jongeren (waaronder jonge gezinnen) en ouderen. Deze groepen zien zich genoodzaakt buiten Kiel - Windeweer geschikte woonruimte te zoeken. Daardoor is de demografische samenstelling van de dorpsbevolking steeds minder divers geworden met als gevolg dat het draagvlak voor voorzieningen zich steeds meer toespitst op de steeds eenzijdiger worden demografische samenstelling. De diversiteit van het verenigingsleven en het voortbestaan van de school en het dorpshuis staan hierdoor onder druk.

Voor de leefbaarheid en de toekomstwaarde van het dorp is het van belang dat er woningbouw wordt gepleegd om de jongeren en ouderen in het dorp te kunnen behouden. De dorpsbewoners geven in hun toekomstvisie aan dat er behoefte bestaat aan ongeveer 20 nieuw te bouwen woningen.

In de Nota van Uitgangspunten (de beleidsmatige basis voor dit bestemmingsplan) is met deze woningbouw wens rekening gehouden. De gemeenteraad besloot te onderzoeken waar binnen de bestaande kenmerkende structuren van het dorp nieuwbouw van woningen tot de mogelijkheden kan behoren. Aangegeven is, dat gestreefd zal worden naar een aantal van omstreeks 20 woningen. Het aantal woningen is echter niet bepalend. Door onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige en landschappelijke karakteristieken in en om Kiel-Windeweer en eventuele milieuhinderafstanden is het mogelijk dat minder dan 20 locaties in het dorp kunnen worden bebouwd. Waar het om gaat -naast leefbaarheid- is versterking van de kenmerkende beeldkwaliteit van Kiel-Windeweer om zo de belevingswaarde te verhogen.

NIEUWE WOONLOCATIES

Bij de bepaling van geschikte locaties voor de woningbouw in Kiel-Windeweer is primair aangesloten op de beeldbepalende structuren van het dorp. Die beeldbepalende structuren komen voort uit de veenkoloniale geschiedenis van het gebied. Een geschiedenis welke direct en nagenoeg geheel de huidige stedenbouwkundige en landschappelijke karakteristiek van het gebied bepaalt.

Er is uitdrukkelijk niet gekozen voor het opnieuw laten bebouwen van de locaties waar voorheen woningen of gebouwen hebben gestaan. In het verleden zijn veel locaties langs het kanaal bebouwd geweest, zodat herinvulling daarvan willekeurig zal zijn en niet aansluit bij de structuren die in de loop der tijd in het dorp zijn ontstaan.

Op basis van de contracten voor de veenafgraving werden ongeveer elke 130 meter haaks op het hoofdkanaal wijken gegraven. De gebieden binnen de wijken werden in de loop der tijd bebouwd. Oorspronkelijk bestond de bebouwing uit één á twee boerderijen per 'eiland'. Naarmate de tijd vorderde werd de bebouwingsdichtheid van de eilanden hoger. Dit deed zich vooral in de kern van het dorp voor. Met name aan de westzijde van het Kieldiep was er sprake van een vergaande verdichting van de bebouwingsstructuur langs het kanaal. Aan de stille zijde van het diep (ten oosten van het diep) was deze verdichting minder duidelijk waar te nemen. Bij de primaire inventarisering van geschikte bouwlocaties zijn alle onbebouwde percelen met een breedte kleiner dan 70 meter in het meer verdichte dorpsgebied langs het kanaal aangemerkt als potentieel geschikte bouwlocatie. Ten aanzien van de stille zijde van het kanaal is extra zorgvuldigheid betracht; nieuwbouw aan deze zijde moet passen in de ritmiek van bebouwing zoals die daar voorkomt.

Vervolgens is gekeken of de locaties een aantasting van de landschappelijk kernkarakteristieken zoals verwoord in de provinciaal omgevingsverordening met zich meebrengen.

De locaties tasten niet de karakteristieke waterlopen aan. Die karakteristieke waterlopen komen namelijk direct voort uit de veenkoloniale geschiedenis van het gebied. En juist die geschiedenis heeft als basis gediend voor de keuze van de locaties.

Het grootschalig open landschap wordt niet onevenredig visueel aangetast door de woningbouw. Het hanteren van een minimale breedte van onbebouwde percelen van 70 meter garandeert dat karakteristieke open gebieden open blijven. Tevens worden de 'belangrijke zichtlijnen' op de in paragraaf 3.2.34.2.3 opgenomen kaarten behouden. In haar omgevingsplan geeft de provincie aan dat woningbouw in het buitengebied het autoverkeer te veel kan laten toenemen. De extra verkeersbewegingen door de woningbouw zijn verwaarloosbaar ten opzichte van de huidige woningvoorraad; zij gaan op in de bestaande verkeersintensiteiten. Dit geldt des te meer omdat de locaties niet tegelijkertijd zullen worden ontwikkeld. Een onevenredige verkeerskundige aantasting van het landschap en woonomgeving vindt dan ook niet plaats.

Van de potentiële bouwlocaties is een aantal afgevallen door de situering in de nabijheid van in werking zijnde agrarische bedrijven of andere bedrijven. Wat de gemeente pertinent niet wil, is de milieusituatie voor de agrarische ondernemers verscherpen voor de nieuwbouw van woningen. Verder is getoetst of de locaties niet vervuild zijn zodanig dat er geen woningbouw gepleegd kan worden.

De uiteindelijke selectie van geschikte locaties betreft 19 bouwkavels. Deze zijn voor het grootste gedeelte in eigendom van particulieren. Om een beeld te krijgen van de haalbaarheid van realisering van de toe te kennen bouwmogelijkheden, is in 2006 contact gezocht met de eigenaren van de gronden. Van het gros van de eigenaren is een positieve reactie ontvangen. Een aantal had de gronden reeds in eigendom verworven met het doel deze ooit eens te bebouwen.

Gelet op deze reacties en de vraag naar nieuwbouw vanuit het dorp (onder anderen blijkend uit de dorpsvisie Kiel-Windeweer) is het aannemelijk dat de bouwmogelijkheden de komende jaren ook daadwerkelijk worden benut.

In afwijking van het voorontwerp van dit bestemmingsplan worden de locaties niet met direct bouwrecht mogelijk gemaakt, maar met een wijzigingsbevoegdheid. Het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid leidt ertoe dat -bij daadwerkelijke ontwikkeling van de locatie- met de initiatiefnemer afspraken kunnen worden gemaakt over het verhalen van te maken kosten, waaronder planschadeclaims.

Voor de ontwikkeling van de locatie gelegen tussen de percelen Pieter Venemakade 157 en 161 is inmiddels sprake van een concreet bouwverzoek van een initiatiefnemer. Deze locatie is met directe bouwtitel opgenomen onder de voorwaarde dat door de initiatiefnemer een overeenkomst waarin het planschadeverhaal is geregeld is getekend voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

INRICHTING

De gekozen locaties dienen in principe te worden bebouwd met vrijstaande woningen. In het dorp zijn de meeste woningen immers vrijstaand gebouwd. Eventueel zouden op een perceel twee onder één kap woningen kunnen worden geplaatst, mits de uitstraling van het gebouw die van een vrijstaand woonpand heeft. Gebouwd dient te worden overeenkomstig de bouwregels geldend voor dit bestemmingsplan. De regels in het beschermde dorpsgezicht zijn afgestemd op het karakter van het dorpsgezicht.

Verder dienen de woningen te voldoen aan de Welstandsnota en het 'Beeldkwaliteitsplan nieuwbouwlocaties Kiel-Windeweer', dat wordt toegevoegd aan de Welstandsnota. De procedure voor de vaststelling van het beeldkwaliteitsplan loopt parallel met de procedure van het voorliggende bestemmingsplan.

CONCLUSIE

De voorgestelde locaties en inrichtingsvoorwaarden voor de woningbouw, staan borg voor een optimale inpassing van nieuwe woningen in de beeldbepalende structuren van het dorp en tasten de karakteristieken landschapskenmerken niet aan.

Aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is advies gevraagd over het beeldkwaliteitsplan Kiel - Windeweer. De reactie van de Rijksdienst leidt tot de conclusie dat de gekozen locaties passen binnen het beschermd dorpsgezicht. De geadviseerde aanpassingen van de inrichtingsvoorwaarden zijn inmiddels in het beeldkwaliteitsplan verwerkt.

4.2.7 Recreatief - toeristische ontwikkelingen

In het kader van de economische versterking van de Veenkoloniën, wordt onder meer ingezet op herstel van de bestaande kanalen in Oost-Groningen. Verder worden de komende jaren nieuwe verbindingen tussen de bestaande kanalen aangelegd. Door de aanleg van het kanaal vanaf het Kieldiep in het zuiden van Kiel-Windeweer richting Veendam, gaat Kiel-Windeweer een voorname plaats innemen het hoofdtracé van de vaarverbinding tussen het Zuidlaardermeer en Oost- Groningen. De verwachting is dat een flinke impuls wordt gegeven aan het (vaar)toerisme. Ook wordt met het project opnieuw de aandacht gevestigd op de cultuurhistorische kenmerken en de landschapsstructuren in het gebied. Zo worden verschillende bruggen en sluizen in oude staat hersteld. Een uniek veenkoloniaal lint wordt daarmee gerestaureerd: het water komt weer centraal te liggen in de dorpen en er ontstaat, na het beëindigen van de turfvaart, weer nieuw leven op het water: de recreatievaart.

Het project wordt in fasen uitgevoerd. De werkzaamheden, waarvan een groot deel inmiddels is gerealiseerd, bestaan uit:

  • De bouw van een nieuwe sluis in de Leinewijk (nabij 'De Toekomst');
  • Het uitbaggeren van de Leinewijk;
  • De bouw van een nieuwe brug in de Zuidlaarderweg in Kiel-Windeweer;
  • Het beweegbaar maken van de vaste brug in de Woldweg nabij de Wolfsbarge;
  • Het renoveren, vernieuwen en beweegbaar maken van diverse fiets-/voetgangersbruggen langs het gehele traject;
  • Het beweegbaar maken van enkele bruggen over de Leinewijk en het Kielsterdiep.

Voor Kiel-Windeweer kunnen deze ontwikkelingen, in samenhang met de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht, inhouden dat het dorp in een bredere belangstelling van toeristen komt te staan. Dit bestemmingsplan biedt dan ook de mogelijkheden voor activiteiten die hierop inspelen. Gedacht wordt aan de vestiging van horeca, minicampings, tuinrecreatie (theetuinen bijvoorbeeld), galerieën, pensions, kampeerboerderijen, erfgoedlogies. Verder kan het gaan om watergebonden recreatieve activiteiten, zoals verhuur van kano's en waterfietsen. Genoemde mogelijkheden zullen met ontheffing mogelijk worden gemaakt, zodat aan medewerking altijd een volwaardige afweging voorafgaat.

PASSANTENHAVEN

Naar aanleiding van een particulier initiatief is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een kleinschalige passantenhaven in combinatie met recreatief verblijf te kunnen realiseren. Over de locatie, gebruik en inrichting van de passantenhaven is in 2008 en 2009 intensief overleg gepleegd met de initiatiefnemer en de provincie. Dit heeft geresulteerd in een bouwplan en een beeldkwaliteitsplan, waarover in principe overeenstemming is bereikt.

De locatie van de passantenhaven ligt aan de Dorpsstraat (op de grens van Kiel-Windeweer en Annerveenschekanaal) en is gelegen in het beschermd dorpsgezicht van Kiel Windeweer. De passantenhaven kan niet worden gerealiseerd zonder de huidige openheid van het landschap ter plekke aan te tasten; het is nu immers onbebouwde agrarische grond. Deze ingreep is echter niet van dien aard dat de te beschermen waarden van het beschermd dorpsgezicht worden aangetast. Zo worden de belangrijke zichtlijnen niet verbroken. Het Kieldiep heeft in het beschermd dorpsgezicht een hoogwaardige infrastructurele functie. Die functie stamt echter uit de tijd van de veenkoloniën en wordt nu niet meer als zodanig gebruikt. Door het gebruik van de passantenhaven zal, door de vaartuigbewegingen van de recreatievaart, de hoogwaardige infrastructurele functie voor een belangrijk deel in ere hersteld worden. Dit zal een positief gevolg hebben voor de beleving van het gehele beschermd dorpsgezicht langs het Kieldiep. Ook het dienen van het belang van de herkenbaarheid en zichtbaarheid van de cultuurhistorische waardevolle veenkoloniale diepen en kanalen, waarvan de recreatievaart gebruik maakt, mag niet worden onderschat. De passantenhaven is daardoor van groot belang voor het welslagen van de recreatievaart over de voormalige veenkoloniale kanalen en diepen en voor de recreatief-toeristische aantrekkingskracht van deze gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0021.jpg"

Beeldvormende schets passantenhaven

De passantenhaven is gelegen langs de Semslinie. Dit is de kaarsrechte grens van ongeveer 40 kilometer tussen Drenthe en Groningen die in de zeventiende eeuw is bepaald, omdat men in die jaren het veen begon af te graven. De linie is op zich zelf niet zichtbaar in het landschap, maar wordt zichtbaar door de inrichting van het landschap daar op af te stemmen. Bijvoorbeeld door beplanting of bebouwing strak langs de lijn aan te brengen. Op het grondgebied van de gemeente Hoogezand - Sappemeer is de Semslinie over veruit het grootste deel van zijn lengte niet zichtbaar in het landschap. Ter hoogte van Annerveenschekanaal zijn echter de achterste grenzen van de percelen langs het kanaal strak langs de Semslinie gesitueerd. Omdat erfafscheidingen zijn aangebracht is de Semslinie ter plekke zichtbaar in het landschap.

De voorziene aanleg van de passantenhaven heeft tot gevolg dat ter plekke de zichtbaarheid van de ligging van de Semslinie wordt onderbroken over een lengte van 200 meter. Ruimtelijke ordening kenmerkt zich door het afwegen van belangen die een claim leggen op de ruimte. Handhaving van de zichtbaarheid van de linie mag niet in alle gevallen ten koste gaan van andere ruimtelijke behoeften. Door de beperkte verstoring van de zichtbaarheid van de linie door de passantenhaven en het (bovengemeentelijk) recreatief - toeristisch belang hiervan, is het belang van de aantasting van de zichtbaarheid van ondergeschikt belang aan de realisering van de jachthaven. Deze afweging wordt versterkt door dat in de bestaande situatie de zichtbaarheid al onderbroken wordt door een tweetal loodsen met een lengte van 40 en 32 meter.

4.3 Westerbroek en omgeving

4.3.1 Structuurvisie Westerbroek

In en rondom Westerbroek doet zich een aantal ruimtelijke opgaven voor. De opgaven hebben zich op verschillende momenten in de tijd aangediend en op die verschillende momenten is ook de planvorming voor realisatie van de opgaven ter hand genomen. Hieronder zijn die plannen genoemd met daarachter tussen haakjes de paragrafen waarop verder in dit bestemmingsplan op de betreffende opgave nader is ingegaan.

  • 1. De oprichting van ongeveer 30 woningen in het plan Jellesbosch (zie 4.3.2);
  • 2. De oprichting van een multifunctioneel centrum (MFC) en ongeveer 20 woningen (zie 4.3.2);
  • 3. De aanleg van een robuuste ecologische verbindingszone (zie 4.3.3).

De locatie en de invulling van deze plannen zijn te weinig op elkaar afgestemd en de bestaande ruimtelijke situatie en belemmeren gedeeltelijk elkaars functioneren. Het gemis doet zich voelen van een samenhangend ruimtelijk kader dat de gewenste ontwikkelingsrichting voor Westerbroek op de lange termijn weergeeft. Op basis van dat kader kunnen vervolgens keuzes worden gemaakt over de betreffende plannen. Om dat kader te bieden is de structuurschets Westerbroek opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0022.jpg"

De structuurschets voorziet in de aanleg van nieuwe natuurgebieden in het gebied dat zich uitstrekt van het zuidwesten tot het noordoosten van Westerbroek. Daar is de robuuste ecologische verbindingszone voorzien. In dat gebied zijn namelijk al verscheidene natuurgebieden van grote omvang aanwezig, waaronder het Hesselinksbos. De aanwezigheid van de natuurgebieden biedt kansen om op die bestaande natuurgebieden aan te haken en daarmee de inspanning voor de aanleg van de zone te beperken. Het gebied staat tevens minder onder invloed van stedelijke activiteiten van het industrieterrein Hoogezand-West dan het gebied ten zuidoosten van Westerbroek. Die stedelijke activiteiten kunnen namelijk een verstorend effect hebben op de flora en fauna dat gebruik zal maken van de verbindingszone. Het gaat dan onder andere om de productie van licht, geluid, geur en verkeersbewegingen.

Uit de landelijke en provinciale planvorming voor de robuuste verbindingszone tot op heden, mag worden geconcludeerd dat het zeer waarschijnlijk is dat de ecologische verbindingszone ook inderdaad in het gebied ten zuidwesten en noordoosten van Westerbroek wordt gerealiseerd.

In de structuurschets is het bestaand bebouwd gebied weergegeven. Stedelijke ontwikkelingen (zoals bouw van woningen en voorzieningen) zullen in principe in dat gebied plaats moeten vinden. Op het moment dat in het bestaand gebied geen mogelijkheden zijn om die ontwikkelingen te realiseren (waarbij ook de mogelijkheden van herstructurering moeten worden overwogen) kan buiten het bestaand bebouwd gebied naar geschikte locaties worden gezocht. In de structuurschets is het gebied aangegeven wat dan voor nieuw te ontwikkelen bebouwing in aanmerking komt.

De oostelijke en westelijke grenzen van het gebied voor nieuw te ontwikkelen bebouwing, zijn bepaald aan de hand van de oostelijke en westelijke randen van de bestaande bebouwing en de natuurlijke grenzen die in het landschap aanwezig zijn. De zuidelijke grens van het te ontwikkelen gebied is op dezelfde wijze bepaald, waarbij ook de bebouwingsdichtheid aan beide zijden van de Oudeweg bepalend is geweest. Voorbij de grens overheerst de beleving van open ruimte met een groen karakter en is verdere bebouwing niet gewenst.

Het nieuw te ontwikkelen gebied sluit aan op de woonbuurt de Boekhors. De locatie en het ontwerp van de verkeersstructuur voor die woonbuurt, is destijds bewust gekozen om verdere uitbreiding van Westerbroek naar het zuiden mogelijk te maken. In de structuurschets wordt die mogelijkheid benut.

Als overgang en buffer tussen de natuurgebieden en de bebouwingsgebieden, voorziet de structuurschets in de oprichting van landgoederen. Hiermee worden landgoederen bedoeld zoals genoemd in de provinciale omgevingsverordening: een woongebouw in het landelijk gebied in combinatie met ten minste vijf hectare aaneengesloten terrein waarvan tenminste 60% voor het publiek toegankelijk is. De landgoederen zullen vergelijkbaar zijn met het bestaande landgoed op het adres Rijksweg West 65.

De landgoederen dragen bij aan het behalen van meerdere doelen. Zo kunnen de landgoedwoningen de realisatie van de robuuste verbindingszone beter haalbaar maken. Bij de verwervingsacties van gronden voor de realisatie van de verbindingszone, is namelijk naar voren gekomen dat eigenaars in ruil voor gronden een omvangrijke woningbouwlocatie willen. Die bouwlocatie kan (slechts) worden gegeven in de vorm van een landgoed of landgoedwoning.

4.3.2 Woningbouw

Het dorp Westerbroek kampt met een soortgelijke leefbaarheidsproblematiek als Kiel-Windeweer; ontgroening, vergrijzing, te weinig doorstroming op de woningmarkt en voorzieningen staan onder druk. Het bieden van extra woningbouwmogelijkheden draagt bij aan de oplossing van deze problemen. In de Dorpsvisie Westerbroek 2012 (die in 2002 door het dorp is opgesteld) is aangegeven dat behoefte is aan ongeveer 20 woningen.

Om aan deze woningbouwvraag tegemoet te kunnen komen is in het voorontwerp van dit bestemmingsplan de bouw van 30 woningen opgenomen op een locatie nabij de Bokkelaan. Dit plan staat bekend onder de naam 'Jellesbosch'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0023.jpg"

Plan Jellesbosch

Sinds 2006 is de planvorming voor de oprichting van een multifunctioneel centrum (MFC) in Westerbroek van start gegaan. Aanleiding voor de planvorming voor het MFC is dat het bestaande dorpshuis niet meer voldoet aan de bouwkwaliteitseisen en aan de gebruikseisen van de huidige gebruikers. Daarnaast heeft met name de basisschool een nieuwe gymzaal nodig. In een op te richten MFC kunnen zowel een modern dorpshuis als een nieuwe gymzaal een plek krijgen. Door clustering van beide functies in één gebouw worden de mogelijkheden tot dubbelgebruik van de ruimten benut. Momenteel wordt onderzocht aan welke maatschappelijke functies nog meer behoefte is (zorgpunt, kinderopvang etc), zodat kan worden bekeken of die functies kunnen worden opgenomen in de planvorming voor het MFC. Ook wordt onderzocht welke locatie het meest geschikt is om een MFC op te richten. Bij het onderzoek naar de mogelijk functies en locaties wordt ook beschouwd in hoeverre het wenselijk en mogelijk is om het bestaande dorpshuis, met daarin de bestaande gymzaal, te renoveren of ter plekke opnieuw op te richten.

Tot op heden voorziet de planvorming voor het MFC in de oprichting van 22 woningen. Met de opbrengst van de woningbouw kan de oprichting van de MFC mede gefinancierd worden. Als mogelijke woningbouwlocaties wordt gedacht aan de locatie gelegen in het verlengde van de Boekhors (14 half- en vrijstaande woningen) en ter plekke van het bestaande dorpshuis (8 appartementen).

KEUZE

Het plan Jellesbosch voorziet in ongeveer 30 woningen en het plan voor de MFC in ongeveer 22 woningen. De realisatie van béide woningbouwplannen zal een te grote belasting zijn voor de bestaande sociale en ruimtelijke structuur van Westerbroek. Eén van de woningbouwplannen moet vervallen. Mede in het kader van het opstellen van de structuurschets Westerbroek is bekeken in hoeverre de plannen 'Jellesbosch' en het plan 'MFC met woningbouw', wenselijk zijn om verder te ontwikkelen.

Besloten is het plan Jellesbosch geen doorgang te laten vinden. Voor dit besluit zijn meerdere redenen aan te voeren. Om de robuuste verbindingszone optimaal te laten functioneren is de realisatie van het woningbouwplan Jellesbosch niet gewenst. Het plan Jellesbosch zal een verstorend effect hebben op de migrerende flora en fauna door de licht-, geluid- en geurproductie en de bewegingen die inherent zijn aan een cluster van 30 woningen. Door Westerbroek niet aan de zijde van de robuuste verbindingszone uit te breiden, maar in het dorp zelf of ten zuiden van het dorp, wordt dat verstorend effect op de robuuste verbindingszone voorkomen.

Een andere reden om Jellesbosch geen doorgang te laten vinden is de haalbaarheid van het plan. Als reactie op het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft de provincie onder andere aangegeven dat het plan niet is gebaseerd op een heldere analyse en een consistent toekomstbeeld voor het dorp. Met de structuurschets Westerbroek wordt dat toekomstbeeld wel gegeven, maar blijkt het plan niet te passen in de nieuwe inzichten omtrent de gewenste ontwikkelingsrichting van het dorp. De woningbouwlocaties die in het plan voor de MFC zijn opgenomen passen daarentegen geheel binnen de structuurschets Westerbroek.

Omdat de planvorming voor de oprichting van het MFC zèlf op dit moment nog niet concreet genoeg is (het onderzoek naar op te nemen functies en geschikte locaties loopt nog), wordt hiervoor geen bouwmogelijkheid in dit bestemmingsplan opgenomen. De bijbehorende mogelijke locaties voor woningbouw zijn wèl opgenomen, met een wijzigingsbevoegdheid. Deze systematiek biedt de mogelijkheden om flexibel op de uitkomst van het functie- en locatieonderzoek voor het MFC in te spelen.

4.3.3 Robuuste ecologische verbindingszone

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is, samen met de provincies, bezig met de realisatie en aanleg van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Nederland. De EHS bestaat uit grotere natuurgebieden. Door bescherming van deze natuurgebieden, krijgen zeldzame planten en diersoorten weer overlevingskansen. De overlevingskansen voor veel plant- en diersoorten wordt sterk vergroot als verbindingen tussen die natuurgebieden mogelijk zijn.

De provincie Groningen en het ministerie van LNV zijn van plan om een robuuste ecologische verbinding aan te leggen tussen de natuurgebieden van het Hunzedal en Midden Groningen waardoor uitwisseling van dieren en planten tussen deze gebieden mogelijk wordt. De aanleg van deze robuuste ecologische verbinding biedt mogelijkheden om ook de landbouw, de recreatie en de leefbaarheid in dit gebied te stimuleren.

Gezocht wordt naar ruimte voor deze verbinding rond Westerbroek, in het gebied tussen de A7, het spoor en het Winschoterdiep en de bebouwing van Foxhol. De volgende kaart geeft de zoekruimte voor de ecologische zone aan zoals deze is opgenomen in de provinciale omgevingsverordening (bruin gearceerd gebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0024.jpg"

Zoekruimte verbindingszone

Een robuuste verbinding is een route waar dieren langs kunnen trekken en een plek waar ze kunnen rusten en eten. Het is ook een leefgebied voor dieren en planten. De verbinding bestaat uit diverse knooppunten (natuurgebieden) verbonden door linten natuur waarin dieren zich gemakkelijk kunnen verplaatsen. Die linten worden zijn ongeveer 100 tot 200 meter breed. Een robuuste verbinding wordt 'ontworpen' voor bepaalde doelsoorten. Voor de verbinding door het plangebied Westerbroek zijn dit onder meer de otter, de Noordse woelmuis en de ringslang. Als het gebied geschikt is voor deze doelsoorten zullen ook vele andere dier- en plantsoorten zich er thuis voelen.

De keuze voor een robuuste verbindingszone nabij Westerbroek is vastgelegd in provinciale beleidsplannen. De provincie is reeds van start gegaan met grondverwerving in het gebied en met de verdere uitwerking van de plannen. Het is echter op dit moment nog niet mogelijk om aan te geven waar de verbindingszone precies gaat lopen. Dat is van veel, op dit moment nog onzekere, factoren afhankelijk. Hoe de route gaat lopen, hangt af van hoe de puzzel van kansen (bijvoorbeeld grondverwerving), wensen (bijvoorbeeld vanuit ecologie, water of recreatie) en knelpunten kan worden opgelost.

In het bestemmingsplan is de robuuste verbindingszone niet mogelijk gemaakt omdat de planvorming daarvoor nog niet voldoende concreet is. Met de aanleg van de zone is wel rekening gehouden door in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk te maken die een significante beperking opleveren om een hoogwaardige verbindingszone aan te kunnen leggen, zoals woningbouw.

4.4 Bouwen aan linten

4.4.1 Laveiweg

De navolgende paragraaf heeft zijn toepassing verloren omdat naar aanleiding van een zienswijze van de provincie Groningen de uit te werken bestemming voor deze locatie is komen te vervallen.

In het gebied dat is gelegen tussen de Laveiweg en de Verlengde Herenstraat voorziet dit bestemmingsplan in woningbouwmogelijkheden. Belangrijkste reden voor de keus tot woningbouw zijn de gemaakte afspraken met de Regio Groningen-Assen voor de realisatie van 3.600 woningen in 10 jaar tijd. Om die opgave te kunnen vervullen is de ontwikkeling van verschillende woningbouwplannen in gang gezet. De praktijk wijst echter uit dat tussen het maken van woningbouwplannen en het daadwerkelijk realiseren ervan een groot verschil zit. Een groot deel van de plannen komt niet of pas na de planperiode tot ontwikkeling. Dit zou ongewenste gevolgen hebben voor de ambities die aan die woningbouwafspraken ten grondslag liggen: het kunnen bieden van passende woonruimte in de regio en het aantrekken van huishoudens uit de midden- en hogere inkomensgroepen om een evenwichtigere bevolkingsopbouw te scheppen.

Aan het niet kunnen verwezenlijken van woningplannen liggen vele factoren ten grondslag. Een van die factoren is het kunnen verwerven van gronden. Voor deze woningbouwlocatie zijn de gronden reeds verworven door de gemeente. Daarmee is de bijdrage van de locatie aan het vervullen van de woningbouwtaakstelling voor een belangrijk deel zeker gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0025.jpg"

Plangebied Laveiweg

In de provinciale omgevingsverordening maakt het gebied deel uit van het glastuinbouwgebied Sappemeer-Noord. Op basis van het bestemmingsplan Plan in hoofdzaken uit 1960 en het daaropvolgende bestemmingsplan Buitengebied uit 1993 is de vestiging van glastuinbouwbedrijven in het gebied al decennialang mogelijk. Tot op heden is het gebied echter nog niet in gebruik genomen door (glas)tuinbouw. Potentieel geïnteresseerde tuinders hebben aangegeven dat de lengte - breedte verhouding van het gebied niet geschikt is voor de moderne tuinbouwbedrijfsvoering. Dit geldt voor het gehele gebied dat is gelegen tussen het Achterdiep en de A7. Deze krachtige en aanhoudende geluiden uit de tuinbouwsector liggen ten grondslag aan deze alternatieve invulling van het gebied ten zuiden van het Achterdiep.

De alternatieve invulling is ook opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie Boegbeelden komen tot leven, het is als 'overgangsgebied' aangeduid.

In het overgangsgebied wordt de ruimte geboden aan woonvormen in combinatie met activiteiten die elders in de gemeente niet passen. Het gaat om activiteiten die ofwel elders als hinderlijk worden ervaren ofwel elders door omvang/vorm niet passen binnen de bestaande en wenselijke stedenbouwkundig en landschappelijk context. Te denken valt aan kleinschalige woon/werk combinaties voor (startende) kleine bedrijven. Hierdoor wordt een woonmilieu in het dorpse en landelijke segment gecreëerd, passend in een gemeentelijke traditie.

Het gebied tussen het Achterdiep en de A7 is bij uitstek geschikt voor deze uitzonderlijke woon/werk/hobby combinaties en ruime kavels. Het gebied maakt deel uit van Sappemeer-Noord waarin reeds sprake is van een menging van functies (glastuinbouw, akkerbouw, niet-agrarische bedrijven, sport en wonen). Het karakter van het bestaande woon- en leefklimaat komt daarmee overeen met het karakter van het 'overgangsgebied'. Daarnaast heeft het gebied voldoende omvang en mogelijkheden om ruime percelen uit te kunnen geven en tegelijkertijd in het gebied zelf en daarbuiten te voldoen aan de kwaliteitseisen die aan goed woon - en leefklimaat worden gesteld.

RUIMTELIJKE AANVAARDBAARHEID

Om te kunnen voldoen aan de woningbouwtaakstelling zal altijd een ruimtelijke verandering plaats moeten vinden. De creatie van een nieuw woonlint tussen de Laveiweg en de Verlengde Winkelhoek is ruimtelijk aanvaardbaar. De ruimtelijke verandering zal namelijk vooral functioneel worden beleefd en niet qua bouwmassa. Immers de voorheen geldende bestemmingsplannen stonden tuinbouwkassen toe van 9 meter hoog en in een hoge dichtheid. Deze bebouwingshoogte komt overeen met die van een woning. Bovendien brengen de kassen een aanzienlijke hogere bebouwingsdichtheid met zich mee dan de voorgestane woningen.

De functionele verandering van tuinbouw naar wonen zal in de beleving zeker merkbaar zijn, maar die verandering komt overeen met de beleving van de directe en wijde omgeving. Gezien de hoge concentratie van woonfuncties (en andere stedelijke functies) langs de Verlengde Herenstraat en de overige linten, wordt het gebied vanaf het Achterdiep tot aan de A7 reeds als bebouwd gebied beleefd. Weliswaar met een geringere bebouwingsgraad dan Sappemeer, maar met een hogere dan kenmerkend voor het buitengebied.

De relatie tussen het bebouwd gebied van Sappemeer en dat van Sappemeer-Noord wordt ook verkeerskundig en cultuurhistorisch bevestigd. Zo is verkeerskundige uitwisseling tussen de gebieden mogelijk via de Slochterstraat en de Noordbroeksterstraat. Cultuurhistorisch moeten beide gebieden als een gebied worden beschouwd. Alle linten in Sappemeer-Noord maken namelijk oorspronkelijk deel uit van linten in Sappemeer. Met de aanleg van de A7 en van het Winschoterdiep is die eenheid echter teniet gedaan.

DE INRICHTING

De Verlengde Herenstraat is een lint dat van oorsprong deel uitmaakte van het veenkoloniale stelsel van hoofdlinten en aftakkingen. Kenmerkend voor dit lint is dat het niet aan het water lag, maar wel het oude lintpatroon bevestigt. Oorspronkelijk werd het alleen aan de oostzijde bebouwd. Na de doorsnijding door het nieuwe Winschoterdiep is het zuidelijke deel (Herenstraat) ook aan de westzijde bebouwd. De verschijningsvorm van de bebouwing in een landschappelijke setting is voor de veenkoloniën karakteristiek. De kavelgrootte is verschillend, er staan grote en kleine woningen, vrijstaande en twee onder een kap. De bebouwing bestaat meestal uit een bouwlaag met kap met een lage gootlijn. Er is door de jaren heen veel aan- en verbouwd waardoor in veel gevallen het oorspronkelijke niet meer is te herkennen.

Het idee is het ontwikkelen van een nieuw te bebouwen kamer tussen Verlengde Herenstraat en Laveiweg, in het stramien van een typisch veenkoloniale lintontwikkeling. Wat dat is, is onderzocht in een studie die in het kader van de Agenda voor de Veenkoloniën is verricht. De opzet van de woningbouw langs de Laveiweg sluit bij de uitkomsten van onderzoeken naar de kenmerken van veenkoloniale lintbebouwing aan. Een mogelijk ontwikkelingsscenario zou dan realisering van een grote mate van verscheidenheid in breedte en diepte van de kavels kunnen inhouden. De kavels zouden dan wellicht over de gehele breedte van het gebied tussen Verlengde Herenstraat en Laveiweg kunnen liggen of juist een relatief klein perceel kunnen beslaan. De bebouwing bestaat in die situatie uit vrijstaande woningen of twee onder een kap woningen.

Nieuwe bebouwing aan de Verlengde Herenstraat moet verder sowieso aansluiten bij de huidige bebouwing en moet daarom voldoen aan de welstandscriteria die in de Welstandsnota zijn vastgelegd.

In het gebied Laveiweg wordt ruimte geboden aan wonen op ruime kavels. Dit past binnen de zonering die de Structuurvisie voor het overgangsgebied voor ogen heeft. Met die zonering wordt getracht meer structuur aan te brengen in het gebied. De zonering voorziet in een overgang van locaties met een woon/werk karakter aan de zijde van de Verlengde Winkelhoek naar locaties met meer een woon/hobby karakter aan de zijde van de Noordbroekerstraat. Belangrijke structuurbepalende elementen daarbij zijn de woonlinten Slochterstraat en Noordbroeksterstraat. Door toevoeging van bebouwing aan de Laveiweg ontstaat een herhalend patroon van woonlinten.

Het creëren van ruimte kavels gaat op een manier die de cultuurhistorische eigenheid van de gemeente recht doet en tegelijkertijd 'van deze tijd' is. Dat kan door de gronden langs de Laveiweg als nieuwe bebouwde 'kamer', passend in de Veenkoloniale traditie, te ontwikkelen. Kavels van variabele omvang worden uitgegeven aan particulieren en creëren zo een compleet nieuwe bebouwde kamer tussen Verlengde Herenstraat en Laveiweg. Het ontwikkelen van het nieuwe lint is tevens een testcase voor de veronderstelde aantrekkingskracht van het idee 'veenkoloniaal te bouwen op zijn Hoogezands'. In die zin geldt het plan als vingeroefening voor de toekomstige bouwplannen in De Groene Compagnie.

Omdat de precieze uitwerking van de plannen nog niet gereed is, worden de plannen in de regels neergelegd in een uitwerkingsplicht. Basisvoorwaarden waarvan reeds duidelijk is, dat daaraan moet worden voldaan, zijn vastgelegd in de regels. Het betreft onder andere het maximale aantal woningen (60), de eis dat wordt uitgewerkt in lijn met de typisch veenkoloniale lintstructuur en de aanwezigheid bij uitwerking van het plan van een beeldkwaliteitsplan.

4.4.2 Achterdiep en De Kalkwijk

Via dezelfde methodiek als toegepast in Kiel-Windeweer is langs de linten van het Achterdiep en de Kalkwijk een aantal locaties geselecteerd dat in aanmerking komt voor woningbouw. Langs de Kalkwijk gaat het om één locatie, waarvan de eigenaar heeft aangegeven deze te willen benutten voor woningbouw. Langs het lint van het Achterdiep gaat het om vijf locaties. De eigenaren hebben aannemelijk gemaakt, dat de percelen binnen de planperiode bebouwd worden. Omdat het langs genoemde linten gaat om een beperkt aantal locaties, is er voor gekozen bij de beoordeling van de vormgeving en het uiterlijk van de woning alleen de gemeentelijke welstandsnota van toepassing te laten zijn. De Welstandsnota wordt op dit punt niet aangevuld met een beeldkwaliteitsplan.

4.5 Westelijke polders

Als gevolg van de ernstige wateroverlast in het laatste decennium van de vorige eeuw, is landelijk een plan van aanpak vastgesteld om dit soort overlast te voorkomen. Overal in het land wordt gewerkt aan een meer natuurlijk waterbeheer met meer ruimte voor het water. Ook in de provincie Groningen heeft de herbezinning op de aanpak van de waterproblematiek geresulteerd in een pakket maatregelen. Een onderdeel van dit pakket is de aanwijzing en inrichting van een aantal gebieden, waarin tijdelijk overtollig boezemwater kan worden opgeslagen. In de provinciale omgevingsverordening zijn de bergingsgebieden opgenomen.

De blauwe gebieden zijn de bergingsgebieden die worden gebruikt bij een omvang van de wateroverlast die zich vaker dan gemiddeld één keer in de 100 jaar voordoet. Het betreft met name de bergingsgebieden van de natuurgebieden Westerbroekstermadepolder en de Kropswolderbuitenpolder.

De groene gebieden zijn de noodbergingsgebieden die worden gebruikt bij wateroverlast met een omvang die zich gemiddeld één keer in de 100 jaar of minder vaak voordoet. Een klein deel van dit noodbergingsgebied Onner- en Oostpolder ligt in de gemeente Hoogezand-Sappemeer.

De bergingsgebieden zijn reeds aangelegd. In het bestemmingsplan worden regels opgenomen om te voorkomen dat op een andere wijze dan hoogwaterbestendig wordt gebouwd of infrastructuur wordt aangelegd.

4.6 Tijdelijke verkeersontsluiting Meerstad

Op de gronden gelegen tussen de A7 en de noordwestelijke plangrens is de aanleg van een tijdelijke verkeersontsluiting voor Meerstad voorzien.

Meerstad is een project voor wonen en leven. Het plan voor Meerstad voorziet onder andere in de bouw van 10.000 woningen, een groot meer en veel natuur. Afronding van de realisatie van het plan is voorzien in 2030. In een separate bijlage van dit bestemmingsplan is een onderbouwing gegeven van de noodzaak, de locatie, de inrichting en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontsluiting. Een korte samenvatting is weergegeven in deze paragraaf.

Door de extra verkeersgroei die Meerstad met zich meebrengt zijn nieuwe verkeersontsluitingen nodig. Bestaande wegen in het plangebied zouden anders de verkeersgroei onvoldoende kunnen opvangen waardoor er bereikbaarheids- en leefbaarheidproblemen voor een grote groep mensen zouden ontstaan. Voor de ontsluiting van Meerstad-Midden zijn twee hoofdontsluitingswegen gepland:

  • de noordelijke ontsluitingsweg op de Oostelijke ringweg bij Groningen, en
  • de zuidelijke ontsluitingsweg op de Rijksweg A7.

De zuidelijke ontsluitingsweg wordt voorzien ten zuidwesten van Harkstede op de A7 en zal een directe verbinding vormen met de A7 voor de gebieden rondom het lint van de Hoofdweg en Harkstede. Het is gewenst met de aanleg van het knooppunt Harkstede te starten aan het einde van de planperiode van het bestemmingsplan Meerstad- Midden (rond 2018). Om het bestaande wegennet in een vroeg stadium al te kunnen ontlasten van vooral het bouwverkeer, maar ook van het aangroeiende reguliere "bewoners"verkeer, is een vroegtijdige aansluiting van de zuidelijke hoofdontsluitingsweg op de A7 gewenst. Totdat de structurele verbinding met de A7 (via het knooppunt Harkstede) is gerealiseerd, is daarom een tijdelijke ontsluitingsweg nodig. Deze weg is voorzien parallel langs de A7 en sluit aan op de A7 middels het knooppunt Engelbert (zie kaart Tijdelijke ontsluiting). Voor zover de tijdelijke ontsluiting is gelegen binnen de grenzen van de gemeente wordt die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0026.jpg"

Kaart: Tijdelijke ontsluiting

Door de aanleg van de tijdelijke ontsluiting kan het verkeer afkomstig van de A7 via de bestaande aansluiting Engelbert (van het Euvelgunnetracé) naar het Meerstadgebied geleid worden. Dit zal gebeuren via een parallelweg aan de noordkant langs de A7, onder het viaduct van de Engelberterweg door naar de Hoofdweg toe. De weg wordt toegankelijk voor alle verkeer.

Er zijn verschillende verkeerskundige onderzoeken uitgevoerd om de verkeerseffecten van de weg inzichtelijk te maken. De ontwikkeling van het verkeer is afhankelijk van de fasering van de woningbouw en de aanleg van nieuwe infrastructuur. Per tijdsperiode zal daardoor een ander verkeersbeeld ontstaan.

WOORTMANSDIJK

Van groot belang is in hoeverre sluipverkeer over de Engelberterweg of op de wegen ten zuiden van de A7 plaats kan vinden. De weg krijgt geen directe aansluiting op de Engelberterweg. Theoretisch zou men echter vanaf Waterhuizen via de Woortmansdijk en het bestaande viaduct over de A7, de Engelberterweg naar Engelbert kunnen rijden en daarna via de Hoofdweg op de parallelweg en bij het knooppunt Engelbert op de A7 kunnen komen. Dit is een dusdanige omweg dat men sneller van de Rijksweg langs het Winschoterdiep naar de Europaweg kan rijden. De route Waterhuizen naar knooppunt Engelbert A7 via de parallelweg is 9 kilometer, de route Waterhuizen naar het knooppunt Engelbert A7 via de Rijksweg is ruim 4 kilometer. Daar komt bij dat er gewerkt wordt aan een verbetering van de verkeersdoorstroming bij het Julianaplein in Groningen. Hierdoor zal er minder aanleiding zijn om op zoek te gaan naar sluiproutes. Hierdoor wordt er geen sluipverkeer over de Woortmansdijk verwacht. Ook de modelmatige verkeersstudie die is uitgevoerd in het kader van Meerstad geeft op de Woortmansdijk geen significante verandering te zien. De modelberekening laat zien dat de verkeersintensiteit in 2019 (1100 motorvoertuigen per etmaal) op de Woortmansdijk nagenoeg gelijk is aan de verkeersintensiteit van 2004 (1200 motorvoertuigen per etmaal). Ook na de definitieve aansluiting op de A7 geeft de studie geen grote verandering te zien op de Woortmansdijk. Dit is echter pas later aan de orde.

LANDSCHAP EN ECOLOGIE

De tijdelijke ontsluiting past binnen rijks- en provinciaal beleid waarin de gebiedsontwikkeling van Meerstad en de daarbij benodigde infrastructurele ontsluiting is opgenomen. Het huidige gebruik van het gebied bestaat uit landbouw en productiebos. Het gebied kent een open karakter, maar wordt doorsneden door de A7. De nieuw aan te leggen parallelweg wordt direct langs de A7 gelegd, waardoor het landschap zo min mogelijk wordt verstoord. De ontsluiting brengt dus geen onevenredige aantasting van het landschap met zich mee.

Ten oosten van Meerstad wordt, nabij Westerbroek, een robuuste verbindingszone gerealiseerd (zie paragraaf 4.3.3) tussen de Ecologische Hoofdstructuur gebieden Zuidlaardermeergebied en Midden-Groningen. Deze robuuste verbindingszone en de EHS-gebieden die daardoor verbonden worden, liggen op grote afstand van de tijdelijke ontsluitingsweg. De aanleg van de tijdelijke ontsluiting heeft dan ook geen gevolgen voor de EHS en de aan te leggen robuuste verbindingszone.

In Hoofdstuk 5 wordt nader onderbouwd dat de aanleg van de weg voldoet aan de te stellen milieunormen.

 

Hoofdstuk 5 Omgevingsfactoren

Hoe wordt omgegaan met de intrinsieke waarden van het buitengebied? Op welke wijze wordt rekening gehouden met de effecten van bedrijvigheid of verkeer in of buiten het plangebied? Het antwoord op deze vragen wordt beschreven in dit hoofdstuk, waarbij evenwel steeds het karakter van het bestemmingsplan in ogenschouw moet worden gehouden. Het gaat grotendeels om een actualiserend bestemmingsplan; de omgeving en de functies blijven onveranderd aanwezig. De argumentatie en de afwegingen zullen daarbij minder nadrukkelijk zijn dan bij de in het bestemmingsplan opgenomen nieuwe ontwikkelingen.

5.1 Besluit-MER, plan-MER en passende beoordeling

In de Wet milieubeheer zijn activiteiten aangewezen die belangrijke negatieve gevolgen kunnen hebben voor het milieu. In het dit bestemmingsplan worden activiteiten mogelijk gemaakt die binnen die categorieën vallen. De mogelijke milieugevolgen van die activiteiten moeten volwaardig bij de besluitvorming over het bestemmingsplan worden betrokken. Dat volwaardige betrekken moet gebeuren volgens procedures en in vormen die zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer. Er zijn twee van die voorgeschreven procedures en vormen mogelijk: de besluit-MER en de plan-MER. Beide zijn van toepassing op dit bestemmingsplan.

Als een bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk gemaakt die significant negatief effect kunnen hebben op een Natura2000 gebied (zoals het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche Aa), dan is een passende beoordeling nodig. In die passende beoordeling wordt beoordeeld of er inderdaad significant negatieve effecten op een Natura2000 gebied optreden.

5.1.1 Besluit-MER

In de Wet milieubeheer is de aanleg van meer dan 100 hectare glastuinbouw aangewezen als activiteit die een belangrijke negatief gevolg voor het milieu kan hebben. Een bestemmingsplan dat die activiteit mogelijk maakt is besluit-MER plichtig.

In dit bestemmingsplan worden het reeds bestemde tuinbouwgebied Sappemeer - Noord opnieuw bestemd. Daardoor wordt het mogelijk om ongeveer 210 hectare gronden direct in gebruik te nemen voor glastuinbouw. Bij die oppervlakte is niet de 50 hectare ten westen van de Langewijk gerekend, waarop glastuinbouw na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan plaatsvinden.

Van de 210 hectare is momenteel ongeveer 45 hectare daadwerkelijk door tuinbouwbedrijven in gebruik. Resteert dus een oppervlak van ongeveer 165 hectare waarop glastuinbouwbedrijven zich nog kunnen vestigen. Daarmee wordt dus de hierboven genoemde MER - grens van 100 hectare ruim overschreden en geldt een besluit-MER - plicht.

De procedure voor het maken van de besluit-MER is begonnen met de ter inzage legging van de startnotitie in juni 2009. Op basis van die startnotitie (en de ontvangen reacties daarop) zijn richtlijnen vastgelegd waaraan het besluit-MER dient te voldoen. In de startnotitie was een kaart opgenomen met daarop de grens van het glastuinbouwgebied. In de besluit-MER is van die grens afgeweken. De afwijkingen zijn echter ondergeschikt van aard en omvang en hebben niet geleidt tot een andere inhoud van de besluit-MER dan in de richtlijnen is beschreven. Op 26 februari 2010 heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage een toetsingsadvies over de besluit-MER uitgebracht.De commissie is van oordeel dat in het MER de essentiële informatie aanwezig is voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over dit deel van het bestemmingsplan.

In de besluit-MER zijn twee inrichtingsalternatieven voor het glastuinbouwgebied gemaakt waarvan het effect op het milieu is bepaald: het Basisalternatief en het Milieualternatief. Naar aanleiding van de effecten van die alternatieven is bekeken wat het alternatief is met de minste negatieve en de meeste positieve effecten. Dit zogenoemde Meest Milieuvriendelijke Alternatief bestaat uit het Milieualternatief, zonder de 50 hectare wijzigingsbevoegdheid, met inbegrip van alle mitigerende maatregelen. Mitigerende maatregelen zijn uitvoeringsmaatregelen die kunnen worden genomen om het effect op het milieu verder te verzachten. Vervolgens heeft de gemeente het voorkeursalternatief (VKA) gekozen. Dit is het alternatief waaraan de gemeente zich moet houden. Het voorkeursalternatief bestaat uit het Milieualternatief, inclusief de 50 hectare wijzigingsbevoegdheid, met uitzondering van de daarin opgenomen energiemaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0027.jpg"

Om het effect op het milieu verder te verzachten zijn een aantal mitigerende maatregelen mogelijk. Hieronder is weergegeven welke maatregelen zijn gekozen en welke niet en waarom. Ook aan de gekozen mitigerende maatregelen moet de gemeente zich houden.

Thema   Mitigerende maatregel   Opnemen in
voorkeursalternatief?  
Waterkwaliteit   Beperken verontreinigde lozingen op oppervlaktewater.   Ja.
Lozing wordt geregeld via Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo). Waterschap geeft echter aan dat de normen van de Kaderrichtlijn Water wellicht niet tijdig kunnen worden vereist voor het verlenen van een Wvo - vergunning.  
Grondwater   Ter voorkoming van zettingschade aan gebouwen en andere objecten: kleinschalige infiltratie, kunstmatig hoog houden van waterpeil rondom kwetsbare bebouwing.   Ja.
Zou een onevenredig gevolg van de glastuinbouwontwikkeling met zich meebrengen.
 
Natuurverstoring   Beperking van natuurverstoring geluid en licht door de glastuinbouw door:
- beperking openbare verlichting;
- extra afscherming van glastuinbouw vergen;
- zonering van glastuinbouw: aan de buitenrand de donkere of geluidsarme (delen) van bedrijven.  
Ja.
Bepaalde flora- en faunasoorten (m.n. vleermuizen) zijn uiterst gevoelig voor geluid- en lichthinder. Als niet wordt voldaan aan natuurwetgeving is glastuinbouw niet mogelijk. Bij concrete uitwerking (vestiging nieuwe bedrijven) zal aan de mitigerende maatregelen moeten worden voldaan.  
Natuurversnippering   Effect kan worden verbeterd door natuurlijkvriendelijk bermbeheer toe te passen.   Ja.
Natuurvriendelijk aangelegde en aan te leggen oevers en bermen worden natuurvriendelijk beheerd. Voor zover het oevers van primaire watergangen betreft zal het waterschap hiervoor verantwoordelijk zijn.  
Landschap   Behoud oostelijke zandkop.   Ja.
Zandkop geeft zichtbaar en herkenbaar de aardkundige geschiedenis van het gebied weer. Bovendien is de kans op verstoring van archeologische waarden groot als de zandkop niet wordt beschermd.  
Archeologie   Bij de inpassing van glastuinbouwbedrijven rekening
houden met de dan beschikbare archeologische informatie.  
Ja.
Op basis van de vast te stellen archeologieverordening is onderzoek verplicht alvorens ter plekke de grond dieper dan 40 centimeter - maaiveld over een oppervlakte van meer dan 200 m2 te roeren.  
Verkeer   Doortrekken bestaande weg Buitenhuizen (op grondgebied Slochteren).   Nee.
Jaarlijks vindt verkeersmonitoring plaats. Als die monitoring als resultaat heeft dat maatregelen (om gewenst verkeersklimaat te realiseren) nodig zijn, dan zal (in nauw overleg met de gemeente Slochteren) worden bekeken in hoeverre het doortrekken van de weg Buitenhuizen mogelijk en wenselijk is.  
Woon- en leefmilieu   Beperken van verstoring woon- en leefklimaat door geluid- en lichthinder door:
- beperking openbare verlichting.
- extra afscherming van glastuinbouw vergen.
- zonering van glastuinbouw: aan de buitenrand de donkere of geluidsarme (delen) van bedrijven.  
Nee.
Een goed woon- en leefklimaat is van groot belang voor het welzijn van de mens. Dat klimaat kan afdoende worden geregeld binnen de gebruikelijke mogelijkheden van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening.  
Afval   Stimulering collectief afvalsysteem voor hergebruik (vergisting / compostering) van vrijkomend groenafval in of direct grenzend aan het plangebied.   Nee.
Effect van het collectief systeem is beperkt (leidt niet tot een betere beoordeling op de 7 puntsschaal). Op dit moment niet duidelijk hoe de maatregel vorm te geven wel zal er naar worden gestreefd om het collectief afvalsysteem te stimuleren.  

5.1.2 Plan-MER

In de Wet milieubeheer is weergegeven dat voor bestemmingsplannen een plan-MER moet worden gemaakt als daarin activiteiten mogelijk worden gemaakt die belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een plan-MER is ook nodig als het bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die significant negatief effect op een Natura2000 gebied kunnen hebben. In onze gemeente is het Zuidlaardermeer een Natura2000 gebied.

In dit bestemmingsplan brengen de volgende ontwikkelingen een plan-MER - plicht met zich mee:

  • exploitatie van aardgas, zowel proefboringen als winning;
  • uitbreiding van intensieve veehouderijen;
  • ontwikkelingsmogelijkheden in het Zuidlaardermeergebied;
  • ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatieve doeleinden.
  • Uitbreiding Camping Groningen Internationaal

De procedure voor de plan-MER is begonnen met de ter inzage legging van de notitie Reikwijdte en Detailniveau. Op basis van die notitie (en de ontvangen reacties daarop) zijn richtlijnen vastgelegd waaraan de plan-MER moet voldoen.

In de plan-MER is afgeweken van de richtlijnen voor wat betreft het meenemen van de uitbreiding van de intensieve veehouderij op het adres Vossenburg 1. Deze uitbreiding wordt niet meer mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan, maar via een andere planologische procedure. Voor die procedure wordt een besluit-MER gemaakt. Ook is de mogelijke uitbreiding van de Camping Groningen Internationaal toegevoegd als ontwikkeling die een mogelijk significant negatief gevolg kan hebben op het milieu. De afwijkingen van de richtlijnen leiden er niet toe dat de mogelijke nadelige gevolgen op het milieu door dit bestemmingsplan niet volwaardig worden betrokken bij de totstandkoming van dit plan.

Naar aanleiding van overleg met de Commissie voor de milieueffectrapportage is een aanvulling geschreven op de plan-MER en passende beoordeling. Deze aanvulling is een 'samenhangnotitie' en vat samen wat de relatie is tussen de plan-MER voor dit bestemmingsplan en de plan-MER voor de structuurvisie Boegbeelden komen tot leven. De aanvulling is op 9 april 2010 opgesteld en aan de commissie toegezonden. Op 1 juni 2010 heeft de commissie een toetsingsadvies over de besluit-MER (en de aanvulling en passende beoordeling) uitgebracht.De commissie is van oordeel dat in het MER de essentiële informatie aanwezig is voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over dit bestemmingsplan.

5.1.3 Passende beoordeling

In de Natuurbeschermingswet 1998 is weergegeven dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan voorziet in ontwikkelingen die een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura2000 gebied. Het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche Aa zijn dergelijke gebieden.

Zowel voor de activiteiten die zijn opgenomen in de besluit-MER als die in de plan-MER is een passende beoordeling gemaakt. Beide passende beoordelingen zijn als bijlage bij de betreffende milieueffectrapportages gevoegd.

In paragraaf 5.3 is verder ingegaan op de bescherming van natuurwaarden.

5.2 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder stelt normen aan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen (gebouwen en terreinen). Voor zover het bestemmingsplan voorziet in nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen geluidzones langs wegen, spoor of industrie, moet worden voldaan aan die normen. Ook bij de aanleg van wegen moet rekening worden gehouden met de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op geluidgevoelig bestemmingen.

De ligging van de geluidzones vanwege industrie zijn opgenomen in de verbeelding. De geluidszone langs het spoor is weergeven in van de plantoelichting. Ook is langs elke weg een geluidszone gelegen, tenzij de maximaal toegestane snelheid op die weg 30 km/u is.

Te allen tijde is binnen de zones de zogenaamde voorkeursgrenswaarde toegestaan. Als de geluidsbelasting meer bedraagt kan een hogere waarde worden verleend, zodat (beperkt) van de voorkeursgrenswaarde mag worden afgeweken. Die hogere waarde dient verkregen te zijn op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan.

Bestemmingsplan Buitengebied

In dit bestemmingsplan is de oprichting van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidzones mogelijk, als wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel aan een verkregen hogere waarde. Die hogere waarde dient verkregen te zijn op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan.

Geen van de voorgestane woningbouwlocaties ligt binnen een geluidszone van een spoorweg of een industrieterrein waardoor wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Verlening van een hogere waarde is niet nodig.

Woningbouw

Geen van de voorgestane woningbouwlocaties ligt binnen een geluidszone van een spoorweg of een industrieterrein. Onderzoek of wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde door deze geluidsbronnen is dus niet nodig.

De woningbouwlocaties in Kiel - Windeweer en Westerbroek zijn niet gelegen binnen een geluidszone van een weg. Voor deze locaties is dus geen nader onderzoek nodig.

In het kader van de besluit-MER is onderzocht de woningbouw aan het Achterdiep en de Laveiweg voldoet aan de geluidsnormen. Het onderzoek is opgenomen in de besluit-MER.

ACHTERDIEP

Aan het Achterdiep zijn vijf woningbouwlocaties opgenomen, (gedeeltelijk) gelegen in de geluidzones van de A7 en het Achterdiep. Op twee locaties wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden door het verkeer op het Achterdiep en zal een hogere waarde van maximaal 53 dB worden vastgesteld.

De navolgende paragraaf heeft zijn toepassing verloren omdat naar aanleiding van een zienswijze van de provincie Groningen de uit te werken bestemming voor deze locatie is komen te vervallen.

LAVEIWEG

Aan de Laveiweg is een nader uit te werken woningbouwlocatie opgenomen. Berekend is wat de te verwachten gevelbelastingen vanwege de omliggende wegen op het plangebied zal zijn. Omdat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal worden overschreden zal een hogere waarde van maximaal 53 dB op de te bouwen woningen worden vastgesteld.

KALKWIJK

De woningbouwlocatie aan de Kalkwijk is gelegen binnen de geluidszone van die weg. Uit onderzoek ( van de plantoelichting) is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden als de woning binnen 20 meter uit de as van de weg wordt gebouwd. Afhankelijk van de precieze situering van de woning moet een hogere waarde voor de gevelbelasting worden vastgesteld. Uitgaande van de rooilijn van de buurwoning zal een hogere waarde van maximaal 52 dB worden vastgesteld.

Tijdelijke ontsluiting Meerstad

Uit onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting van het verkeer op de tijdelijke ontsluitingsweg aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldoet. Ook als rekening wordt gehouden met het bouwverkeer tijdens de aanleg van Meerstad (zie de bijlagen bij dit bestemmingsplan over de tijdelijke ontsluiting Meerstad)

Overige

Met toepassing van het bepaalde in de algemene wijzigingsregels is het mogelijk bestaande gebouwen in gebruik te nemen voor geluidsgevoelige bestemmingen (o.a. woonfuncties, medische dagverblijven). Er is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op die gebouwen, omdat op dit moment niet bekend is om welke gebouwen het gaat. De geluidsbelasting op de gevels ter plaatse van die geluidsgevoelige bestemmingen, zal dus moeten voldoen aan de voorkeursgrenswaarde of aan een hogere waarde als die in het verleden is verleend.

5.3 Ecologie

5.3.1 Gebiedsbescherming
5.3.1.1 Ecologische hoofdstructuur (EHS)

In ons land wordt vanaf 1990 gewerkt aan de ecologische hoofdstructuur (EHS): een samenhangend netwerk van ecologisch waardevolle gebieden. De planning is dat het netwerk in 2018 is gerealiseerd. Het ruimtelijke beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. De provincie beschermt de EHS volgens de regels welke zijn opgenomen in het document 'spelregels voor de EHS'. Natura2000 gebieden maken ook deel uit van de EHS, maar voor deze gebieden gelden strengere regels (zie verderop).

De spelregels EHS gaan uit van het 'nee- tenzij' regiem: ruimtelijke ingrepen in (dus niet er buiten) de EHS, met significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, zijn in beginsel niet toegestaan. Zo'n project kan alleen doorgaan, als er geen reële alternatieven mogelijk zijn èn er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Een initiatiefnemer is in dit geval verplicht om de negatieve effecten te mitigeren. Dit houdt in dat het optreden van negatieve effecten wordt voorkomen of beperkt door aanvullende maatregelen te treffen. Bij overblijvende negatieve effecten is compensatie de laatste stap om de optredende schade te herstellen.

Afwijken van het 'nee - tenzij' regiem is mogelijk onder voorwaarden. Die afwijking geldt voor een combinatie van plannen, projecten of handelingen die tot doel heeft de kwaliteit en/of kwantiteit van de EHS op gebiedsniveau per saldo te verbeteren. Ook kan de EHS begrenzing worden aangepast om de EHS duurzaam ecologisch in te passen. Aanpassing van de begrenzing is ook om andere initiatieven dan ecologische mogelijk, mits het initiatief leidt tot versterking van de EHS.

In EHS gebieden waar landbouw de hoofdfunctie is, geldt het beschermingsregime niet voor activiteiten die onderdeel vormen van een normale agrarische bedrijfsvoering. Vergroting van het agrarisch bouwperceel kan wel op beperkingen vanuit het EHS-beleid stuiten. Binnen de EHS is er ook ruimte voor (extensief) medegebruik, zoals wandelen, fietsen en kanoën. Bij dit medegebruik moet eventuele schade aan zowel actuele als potentiële natuurwaarden tot een minimum worden beperkt.

Bestemmingsplan buitengebied

In dit bestemmingsplan is de EHS (incl. Natura2000 gebied) opgenomen in de bestemming 'Natuur', voor zover de betreffende gronden reeds voor dit doel zijn verworven. Dit plan voorziet niet in ontwikkelingen in de EHS die significante negatieve effecten op de EHS met zich mee kunnen brengen.

5.3.1.2 Natura2000 gebied

De Europese commissie streeft er naar een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden te realiseren, het zogenaamde Natura2000 netwerk. De Natura2000 gebieden in ons land maken deel uit van de EHS (zie boven). Op dit moment wijst Nederland gebieden aan die deel uit gaan maken van dat Europese netwerk. Het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche Aa zijn Natura2000 gebieden. In de Natuurbeschermingswet 1998 is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning handelingen te verrichten die de gunstige staat van instandhouding van de aangewezen flora- en faunasoorten en habitattypen in gevaar kunnen brengen. Om te bepalen wat de 'gunstige staat van instandhouding' is, zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de aangewezen soorten en habitats geformuleerd.

In principe zijn alle handelingen die effect kunnen hebben op het kunnen behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied vergunningplichtig. Ook handelingen buiten het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche Aa kunnen effect op het gebied hebben, dus vergunningplichtig zijn. Enige uitzonderingen worden gevormd door:

  • bestaand gebruik: gebruik dat voor 1 oktober 2005 werd verricht en dat sindsdien niet in betekenende mate is gewijzigd, behalve als dat gebruik niet nodig is voor het natuurbeheer van het gebied en significante gevolgen kan hebben op het gebied;
  • handelingen die in een beheerplan zijn opgenomen.

De provincie is het bevoegd gezag om de vergunning te mogen verlenen. Het is dus ook logisch dat de provincie het beheerplan opstelt. In dat beheerplan worden maatregelen beschreven die getroffen dienen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen realiseren. Op dit moment is er nog geen beheerplan voor het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche Aa omdat deze gebieden nog niet definitief tot Natura2000 gebied zijn aangewezen. Omdat ze nog niet definitief zijn aangewezen zijn dus ook de grenzen en de instandhoudingsdoelstellingen nog niet vastgelegd. Dat heeft tot gevolg dat het moeilijk voor natuurlijke personen is om te beoordelen of bestaand gebruik significante gevolgen kan hebben op een Natura2000 gebied. Daarom is bepaald dat de bewijslast dat bestaand gebruik significante gevolgen op het gebied kan hebben, bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit ligt.

Bestemmingsplan buitengebied

Het bestemmingsplan mag geen gebruiken toestaan die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben op het kunnen realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche AA. Om te bepalen dat het bestemmingsplan inderdaad dergelijke ontwikkelingen niet mogelijk maakt, is getoetst welke ontwikkelingen sowieso geen significant effect kunnen hebben. Voor de ontwikkelingen waarbij significante negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten is een 'passende beoordeling' gemaakt (de Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat verplicht).

Voor de activiteiten in dit bestemmingsplan die significante negatieve effecten kunnen hebben op de Natura2000 gebieden zijn twee passende beoordelingen gemaakt. Die passende beoordelingen zijn opgenomen als bijlage bij de plan-MER en bij de besluit-MER.

De passende beoordelingen zijn gemaakt op basis van de mate van concreetheid van dit bestemmingsplan. De passende beoordelingen kunnen voor bepaalde gebruiken als resultaat hebben dat:

  • die gebruiken wel effecten zullen hebben op een Natura2000 gebied, maar dat die effecten zeker niet significant zijn. In dat geval zal dat gebruik in dit bestemmingsplan worden toegestaan, mits maatregelen worden genomen om dat effect te beperken;
  • gegevens niet concreet genoeg zijn om te kunnen bepalen of het gebruik significante effecten heeft op een Natura2000 gebied. Om negatieve effecten op de natuur te voorkomen zal in het bestemmingsplan dat gebruik dus pas toegestaan zijn na ontheffing van de gebruiksregels in dit bestemmingsplan en, mits geen aantasting van een Natura2000 gebied optreedt.

De resultaten van de passende beoordelingen zullen in het definitieve bestemmingsplan worden verwerkt en zijn dus nog niet in dit bestemmingsplan verwerkt. In dit bestemmingsplan zijn ook nog niet de resultaten van het concept beheerplan van de provincie verwerkt. Omdat in de passende beoordelingen ook het concept beheerplan voor het Zuidlaardermeergebied is meegenomen en het bestemmingsplan wordt aangepast aan de resultaten van die beoordeling, worden de resultaten van het concept beheerplan ook pas in het definitieve bestemmingsplan opgenomen.

5.3.1.3 Verzuringsgevoelige gebieden
De Wet ammoniak en veehouderij kent regels ter bescherming van zeer kwetsbare gebieden. Gebieden zijn zeer kwetsbaar als ze voor verzuring gevoelig zijn én binnen de door de provincie begrensde Ecologische Hoofdstructuur liggen. Binnen een zone van 250 meter rondom kwetsbare gebieden is het niet toegestaan nieuwe veehouderijen te starten en zijn de uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande veehouderijen beperkt.   afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0028.jpg"  

Bestemmingsplan buitengebied

In dit bestemmingsplan zijn geen bestaande veehouderijen in de zone aanwezig en is in zijn algemeenheid vestiging van intensieve veehouderijen niet toegestaan. Het dus niet noodzakelijk de voor verzuring gevoelige gebieden en de bufferzones daaromheen in dit bestemmingsplan op te nemen.

5.3.2 Soortbescherming
5.3.2.1 Flora- en faunawet

De bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in Flora- en Faunawet. In deze wet heeft de overheid planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. Handelingen die een verstoring van de beschermde soorten met zich mee kunnen brengen zijn verboden.

Iedereen heeft de algemene zorgplicht om de beschermde soorten niet te verstoren. Die zorgplicht geldt altijd en overal.

Niet in alle gevallen kan worden voorkomen dat negatieve effecten op beschermde dier- en plantensoorten optreden. In die gevallen bestaat de mogelijk dat ontheffing wordt verleend van het verbod op verstoring van beschermde dier- en plantensoorten. Die ontheffing wordt verleend door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV).

Naar gelang de gunstige instandhouding van de soort is het beschermingsregime voor bepaalde planten- en diersoorten zwaar of minder zwaar. Het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten bevat mogelijkheden waardoor het verkrijgen van ontheffing van de Flora- en faunawet niet meer nodig is. Vrijstelling van het verbod op het verstoren van beschermde soorten, geldt bij:

  • de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en in het kader van natuurbeheer;
  • de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw en de bosbouw;
  • bestendig gebruik;
  • de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Aan de vrijstelling voor bovengenoemde activiteiten zijn voorwaarden verbonden die verschillen afhankelijk van de gunstige instandhouding van de soort. Er zijn drie categorieën te onderscheiden:

tabel 1- algemene soorten

Deze soorten zijn genoemd in de 'regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten'. Er geldt een vrijstelling zonder voorwaarden. Wel geldt de algemene zorgplicht.

tabel 2 - overige soorten

Dit zijn de soorten die niet zijn genoemd in tabel 1 of tabel 3. Als volgens een gedragscode wordt gewerkt die is goedgekeurd door de minister van LNV is geen ontheffing nodig. Als niet volgens een dergelijk gedragscode wordt gewerkt kan ontheffing van de Flora- en faunawet nodig zijn. Het verlenen van ontheffing is dan afhankelijk van de vragen:

  • in welke mate wordt de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats aangetast door de werkzaamheden?
  • komt het voorbestaan van de soort in gevaar?

Vogels maken deel uit van dit beschermingsregime. Voor vogels geldt dat alleen ontheffing kan worden verkregen op grond van een genoemd wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn:

  • bescherming van flora en fauna;
  • veiligheid van het luchtverkeer;
  • volksgezondheid of openbare veiligheid.

Ontheffing voor effecten van ruimtelijk ingrepen op vogels wordt dus niet afgegeven. Dit heeft tot gevolg dat een ruimtelijk ingreep zodanig moet plaatsvinden dat vogels niet worden verstoord. Dit kan door de ruimtelijke ingreep te plegen conform een goedgekeurde gedragscode. In het geval dat niet mogelijk is, dienen maatregelen te worden genomen zodat met de ruimtelijk ingreep de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de soort blijft behouden. Het betreft hier de functies van het leefgebied die ervoor zorgen dat de soort succesvol kan rusten of voortplanten, bijvoorbeeld migratieroutes en foerageergebied. Het ministerie van LNV toetst of de te nemen maatregelen afdoende zijn.

tabel 3 - zwaar beschermde soorten

Dit zijn de soorten genoemd in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn. Voor de verstoring van deze soorten is altijd ontheffing van de Flora- en faunawet nodig.

Voor bijlage 1-soorten kan ontheffing worden aangevraagd op grond van alle genoemde wettelijke belangen. Daartoe behoort ook de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.

Voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt dat voor de uitvoering van een ruimtelijke ingreep geen ontheffing kan worden verleend, tenzij die ingreep een van de hieronder weergegeven wettelijke belangen dient:

  • bescherming van flora en fauna;
  • volksgezondheid of openbare veiligheid;
  • dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.

Bij de beoordeling van ontheffing voor tabel- 3 soorten stelt het Ministerie van LNV de volgende vragen in onderstaande volgorde:

  • In welke mate wordt de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats aangetast door de werkzaamheden?
  • Is er een wettelijk belang?
  • Is er een andere bevredigende oplossing?
  • Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar?

Bestemmingsplan Buitengebied

Het bestemmingsplan mag alleen die ontwikkelingen mogelijk maken waarvoor redelijkerwijs inzicht bestaat op het verkrijgen van ontheffing van de Flora- en faunawet, danwel dat maatregelen mogelijk zijn om verstoring te voorkomen en te beperken van soorten waarvoor geen ontheffing mogelijk is.

5.3.2.2 Woningbouw

Op één locatie in Kiel - Windeweer uitgezonderd (Pieter Venemakade tussen nrs. 157 en 161) worden alle woningbouwmogelijkheden met wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

De woningbouwlocatie op het adres Pieter Venemakade tussen 157 en 161 maakt in de huidige situatie deel uit van een groot areaal akkerbouwgrond. Die grond wordt gangbaar bemest en ontwaterd en dus relatief soortenarm. De locatie is gelegen in het bebouwingslint van Kiel - Windeweer, grenst aan de weg Pieter Venemakade en staat dus al geruime tijd onder invloed van menselijk activiteiten. Aan de noordzijde wordt de locatie begrensd door een wijk en aan de zuidzijde door een erf van een woning. Op de locatie zelf zijn geen opstaande groenelementen of bouwwerken aanwezig. Op basis van de ecologische basiskaart blijkt niet de aanwezigheid van beschermde dier- of plantensoorten op of nabij de locatie. Deze constatering in relatie met het geringe te bewonen oppervlak en de aard van de werkzaamheden, leidt tot de conclusie dat de woningbouw niet tot gevolg heeft dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van vogels of tabel 3 soorten wordt aangetast. De uitvoerbaarheid van de woningbouw ter plekke is daarmee aangetoond. Wel geldt de algemene zorgplicht.

Woningbouw op de overige locaties is mogelijk gemaakt met wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht. Uit raadpleging van de ecologische basiskaart blijkt dat de voorkomende soorten de uitvoerbaarheid van de woningbouw niet in de weg staat. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden en de uitwerkingsplicht zal nader onderzoek plaatsvinden om het effect van de woningbouw op beschermde soorten te concretiseren. Door inrichtings- en uitvoeringsmaatregelen te treffen kan verstoring van de dan voorkomende soorten worden voorkomen of afdoende beperkt.

5.3.2.3 Glastuinbouw

Het gebied in Sappemeer - Noord waarop glastuinbouw is toegestaan, is momenteel in gebruik voor akkerbouw, grasland en glastuinbouw. De gangbaar gebruikte agrarische gras- en akkerlanden worden bemest en ontwaterd en zijn relatief soorten arm. In de besluit-MER zijn de effecten van de glastuinbouw op de natuurwaarden bij invulling volgens het voorkeursalternatief onderzocht.

Door het landbouwkundige karakter zal er door de tuinbouw geen biotoopverlies optreden wat betreft beschermde plantensoorten en/of bedreigde plantensoorten. Planten die in sloten, slootkanten of wegbermen voorkomen krijgen in de toekomstige situatie meer vestigingsmogelijkheden door dat de lengte aan sloten oevers en wegbermen toeneemt. Biotopen in en rond de bestaande bebouwing- en groenstructuren, zullen niet worden aangetast. Mogelijk treedt er wel verlies van leefgebied en/of foerageergebied op van aanwezige vogelsoorten. Door het beperkte areaal aan grasland is het belang van het plangebied voor doortrekkende en overwinterende vogels echter gering.

Verstoring door geluid (kassen en vrachtwagens) wordt als minimaal beschouwd en zal voornamelijk een rol spelen bij de mogelijk aanwezige vogels in het plangebied. Nachtdieren als vleermuizen en uilen zullen hier geen storing van ondervinden, er zijn geen verblijfplaatsen in het gebied bekend en geluidsoverlast bij het foerageren of vliegen speelt geen rol. De toename van het geluid is daarvoor te beperkt.

Verstoring door licht (kunstmatige verlichting) kan optreden voor de lichtgevoelige en verstoringsgevoelige vleermuissoorten. De andere vleermuissoorten zullen minder worden verstoord en wellicht juist worden aangetrokken door het licht vanwege de toename van insecten. Van vleermuizen is bekend dat zij moeilijk een andere vliegroute nemen en structuren in het landschap als oriëntatiegebruiken. Door het zo veel mogelijk beschermen van bestaande vliegroutes en van gebruikte landschapstructuren alsmede door de aanleg van landschapsstructuren die geschikt zijn voor oriëntatie, kan de verstoring worden beperkt.

De aanleg van landschapsstructuren (zoals waterpartijen) en het beheer van oevers op natuurvriendelijke wijze, zal tot gevolg dat het voedselaanbod toeneemt voor de aanwezige vleermuizen. Voor de lichtgevoelige vleermuissoorten zal dit effect minder gunstig zijn dan voor de minder lichtgevoelige vleermuissoorten. De aanleg van waterpartijen en natuurvriendelijk oeverbeheer zal een verbetering zijn ten opzichte van de huidige situatie voor de plantensoorten en faunasoorten die van die biotoop gebruik maken (zoals algemeen voorkomende amfibiesoorten).

De verstoring van de aanwezige beschermde soorten zal hoofdzakelijk voortkomen uit de tuinbouwontwikkeling in de vorm van kassen. Die glastuinbouw zal deze dienen te voldoen aan het Besluit glastuinbouw. In dat Besluit worden eisen gesteld aan de maximale lichtsterkte en aan het beperken van lichtuitstraling. Tevens kunnen maatwerkvoorschriften worden gegeven ten aanzien van de assimilatieverlichting. In het tuinbouwgebied worden ruimtelijke inrichtingsmaatregelen getroffen om verstoring van beschermde soorten te voorkomen en te beperken. Bestaande wijken en overige landschapsstructuren worden zo veel mogelijk behouden en nieuw waterpartijen en landschapsstructuren worden aangelegd.

Voor zover de verstoring niet kan worden voorkomen of beperkt voor vogels en tabel 3 soorten, komt die verstoring voort uit dwingende redenen van openbaar belang. De glastuinbouw is van oudsher een economische pijler van belang voor Nederland. Om dat economisch belang te beschermen en te versterken is begin 2000 door het Rijk beleid opgesteld om glastuinbouwgebieden te ontwikkelen buiten het Westland. De tuinbouwlocatie Sappemeer - Noord is vervolgens door de provincie aangewezen als concentratiegebied voor glastuinbouw. De voorgestane concentratie van glastuinbouwbedrijven biedt schaal- en locatievoordelen (zowel ruimtelijk, milieuhygiënisch als economisch) ten opzichte van verspreidt glas. Glastuinbouwbedrijven mogen zich uitsluitend vestigen op de aangewezen locaties. Alternatieven voor de aangewezen locaties zijn er niet. Ook zijn er geen reële inrichtingsalternatieven anders dan het gekozen voorkeursalternatief zoals weergegeven in de besluit-MER.

5.3.2.4 Tijdelijke ontsluiting Meerstad

Voor het bestemmingsplan Meerstad-Midden (waarin ook de zuidelijke ontsluitingsroute is opgenomen) zijn de effecten op Natura 2000-gebieden, waaronder het Zuidlaardermeer, onderzocht. Conclusie van deze toetsing was dat het bestemmingsplan niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebied Zuidlaardermeer en op grond van de Natuurbeschermingswet beschermde natuurgebieden. Er is geen sprake van verstoring van de soorten waarvoor deze gebieden zijn aangewezen of een verslechtering van de kwaliteit van hun habitats.

5.4 Water

Bij de voorbereiding van de Nota van Uitgangspunten (de beleidsmatige basis voor dit bestemmingsplan) als ook bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zelf, is intensief overleg gevoerd met het waterschap Hunze en Aa's. Bij de voorbereidende besprekingen over de waterparagraaf van dit bestemmingsplan is verder een provinciale vertegenwoordiger aangeschoven. In overleg met deze gesprekspartners is de volgende opzet van de waterparagraaf voor het bestemmingsplan voor het buitengebied afgesproken:

  • 1. Beschrijving van het waterrelevant beleid (rijksbeleid, POP en Nationaal- en Regionaal Bestuursakkoord water, gemeentelijke visie);
  • 2. Beschrijven van het waterhuishoudkundig systeem, grond en oppervlaktewaterkwantiteit, wateroverlast, verdroging en grond- en oppervlaktewaterkwaliteit;
  • 3. Beschrijving van de beïnvloeding van het systeem, zoals riolering buitengebied en overstorten en bijvoorbeeld grondwaterwinning alsmede nieuwe ontwikkelingen;
  • 4. Inpassen ruimte voor water, zoals bergingsgebieden;
  • 5. Veiligheid; liggen er boezemwateren binnen het gebied en hoe wordt er omgegaan met kaden;
  • 6. Afspraken over het dempen van sloten en het compenseren hiervan;
  • 7. Aangeven of er nu knelpunten in het watersysteem zijn en deze benoemen;
  • 8. Aangeven dat bij toekomstige ontwikkelingen gekeken zal worden naar de mogelijkheden om kleinschalige bergingsmogelijkheden voor water te realiseren.

Hieronder wordt puntsgewijs op het bovenstaande ingegaan. Daarna wordt kort ingegaan op de belangrijkste waterhuishoudkundige gevolgen van het glastuinbouw gebied.

5.4.1 Waterrelevant beleid

Het beleid beschreven in de Vierde Nota Waterhuishouding, aangaande de waterhuishoudkundige inrichting van stedelijk gebied richt zich op een duurzamer en gezonder gebruik van watersystemen. Concreet worden de volgende beleidsvoornemens genoemd:

  • Gebieden zelfvoorzienend maken door waterconservering te stimuleren en waterbuffering te bevorderen. Langs deze weg kan een bijdrage worden geleverd aan het voorkomen van wateroverlast en het vergroten van het oppervlak natte natuur. Op deze manier worden problemen minder afgewenteld op naastgelegen gebieden, maar worden oplossingen binnen de stroomgebieden gezocht. Een bijkomend voordeel is dat bestaande problemen met betrekking tot verdroging en gebiedsvreemd water worden beperkt.
  • Combineren van natuurherstelprojecten met mogelijkheden voor een vergrote waterconservering. hiermee kan de invloed van aanvoer van gebiedsvreemd water worden beperkt.
  • Vermindering/vertraging van de bodemdaling door verandering van functies en het treffen van maatregelen, andere keuzes voor de inrichting en het gebruik van het gebied, vastleggen van de bij de functie behorende grondwatersituatie en het waterbergend vermogen.
  • Provincies en gemeenten wordt gevraagd met ruimtelijke planning de verdrogingsbestrijding te ondersteunen en te voorkomen dat het areaal verdroogd gebied toeneemt. Waterschappen moeten in het beheersplan aangeven hoe zij de gewenste grondwatersituatie voor de diverse bestemmingen, en voor de verdroogde natuurgebieden in het bijzonder, door hun beheer willen realiseren.
  • Versterking van waterconservering en veerkracht van het watersysteem door het toestaan van peilfluctuaties of langdurig hoge peilen.

Naar aanleiding van de wateroverlast eind jaren negentig van de vorige eeuw heeft de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw opdracht gekregen advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland. Hevige regenval leidde in het najaar van 1998 tot flinke schade in Zuidwest- en Noordoost-Nederland. Polders moesten onder water worden gezet om elders bij steden en dorpen dijkdoorbraken te voorkomen. De oorzaak is het steeds intensiever gebruik van grond voor landbouw, natuur en verstedelijking. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging en bodemdaling zullen deze problemen nog vergroten. Om veiligheid te creëren en schade door wateroverlast en droogte te voorkomen, kiest de commissie bij de keuze van maatregelen voor een drietrapsstrategie:

  • 1. Overtollig water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden in de bodem en in oppervlaktewater.
  • 2. Zonodig water tijdelijk bergen in retentiegebieden langs de waterlopen waarvoor ruimte moet worden gecreëerd.
  • 3. Pas als 1 en 2 te weinig opleveren, water afvoeren naar elders of, als dat niet kan, het water bij zeer extreme omstandigheden gecontroleerd opvangen in daarvoor aangewezen gebieden.

De commissie constateerde verder dat een gezamenlijke aanpak van de verschillende overheden dringend noodzakelijk is.

Het Regionaal Bestuursakkoord Water is in 2005 door de diverse gemeenten en andere overheden vastgesteld. Het akkoord heeft tot doel bestuurlijke overeenstemming te bereiken over de regionale wateraanpak. In dit akkoord wordt extra ruimte gevraagd voor de opvang en de berging van water.

In het Provinciaal Omgevingsplan heeft de provincie gebieden aangewezen binnen het territorium van het waterschap Hunze en Aa's, die bij extreme natte perioden dienen als waterberging. De bergingsgebieden in de gemeente Hoogezand-Sappemeer zijn inmiddels gerealiseerd (zie Hoofdstuk 3).

In 2006 is de brede beleidsvisie Gemeentelijk Waterplan door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het waterplan is het water op een goede manier in te passen in de ruimtelijke ordening waardoor een duurzaam watersysteem ontstaat. Water wordt dan ook vanaf het begin van het planproces als mede-ordenend principe meegenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding worden alleen opgenomen in dit bestemmingsplan als daarover overeenstemming is bereikt met waterschap.

5.4.2 Waterhuishoudkundig systeem

Afwatering

Binnen het plangebied liggen twee boezemsystemen, de Duurswoldboezem die op de Eems bij Delfzijl afwatert en het Eemskanaal Dollardboezem die op de Eems bij Delfzijl en Nieuwe Statenzijl afwatert. De Duurswoldboezem bestaat in hoofdlijnen uit het Slochterdiep en het Afwateringskanaal Duurswold met het Schildmeer hier middenin. De gebieden van de gemeente Hoogezand-Sappemeer die ten noorden van het Winschoterdiep liggen wateren hierop af. Deze gebieden liggen binnen verschillende polders en wateren via gemalen af op dit boezemsysteem. De oppervlaktewaterpeilen liggen relatief laag en liggen tussen - 3,55 meter en -0,20 meter ten opzichte van NAP. In alle polders worden verschillende zomer en winterpeilen voor de oppervlaktewaterstanden aangehouden, daarbij liggen de winterpeilen in principe lager dan zomerpeilen voor het oppervlaktewater, afhankelijk van de hoogteligging van het maaiveld, de grondslag en de functie van het gebied.

De Eemskanaal Dollardboezem wordt gevormd door het zuidelijk deel van de Hunze, het Zuidlaarder- en Foxholstermeer, de Leinewijk, het Drentsche Diep, het (Oude) Winschoterdiep, het Kieldiep en het Borger- en Tripscompagniesterdiep. Het gebied ten zuiden van het Winschoterdiep watert af op deze boezem. Deels direct via het Kiel- en Borgercompagniesterdiep op het Winschoterdiep en deels via het Zuidlaardermeer en/ of het Drentsche diep. Het hele gebied bestaat uit polders die worden bemalen door verschillende gemalen. Ook hier gelden verschillende zomer- en winterpeilen voor de oppervlaktewaterstanden. Afhankelijk van de hoogteligging, grondslag en functie in het gebied varieren de peilen tussen +1,35 meter en -1,20 meter NAP (boezemsysteem noord en zuid).

Zuivering afvalwater

Voor het afvalwater van de gerioleerde gebieden vindt de zuivering plaats in de rioolwaterzuiveringsinstallatie Hoogezand, net ten noorden van het Winschoterdiep. Vanaf 2008 vindt de zuivering van het afvalwater van het westelijk deel van de gemeente plaats in de nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallatie in Foxhol. In het buitengebied van de gemeente liggen echter nog percelen die niet aangesloten zijn op de riolering. Een groot deel van deze percelen zijn reeds aangesloten op het riool of voorzien van een IBA (Individuele Behandeling van Afvalwater). De komende jaren zal dit ook voor het resterende kleine aantal percelen gebeuren. Hierdoor zal er geen ongezuiverd afvalwater meer worden geloosd op het oppervlaktewater.

5.4.3 Beïnvloeding systeem

De zoutwinning van Nedmag heeft voornamelijk betrekking op het grondgebied van de gemeenten Veendam en Menterwolde. Volgens de huidige prognoses is er slechts sprake van een lichte bodemdaling aan de oostkant van de zoutwinning. Het gaat daarbij om enkele centimeters.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BV1repbuit-30va_0029.jpg"

Bodemdaling door zoutwinning

De effecten van de zoutwinning zijn in het gebied van dit bestemmingsplan gering. Met het waterschap is overleg gepleegd over de locaties in het buitengebied waar de gemeente op beperkte schaal een invulling met woningbouw wil toestaan. Toetsing aan de waterkansenkaart levert voor de uitwerkingslocatie Laveiweg goede resultaten op en een basis om verdere plannen te ontwikkelen. Bij uitvoering van de genoemde woningbouwplannen wordt aandacht besteed aan het watersysteem ter plaatse en wordt zoveel mogelijk gehandeld overeenkomstig de gemeentelijke watervisie.

5.4.4 Ruimte voor water

De van provinciewege aangewezen grootschalige bergingsgebieden worden met dit bestemmingsplan vastgelegd. Hierboven en in het beleidsdeel werd hier al aandacht aan besteed. Bij de nieuwe ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt zal aandacht worden besteed aan het opnemen in de concrete planvorming van kleinschalige bergingsgebieden. Gedacht wordt aan de uitwerking van het woongebied langs de Laveiweg.

5.4.5 Boezemkering

De boezemkaden verkrijgen in dit bestemmingsplan bescherming door het toekennen van een dubbelbestemming.

5.4.6 Dempen sloten en compensatie

Het beleid van het waterschap ter zake houdt in, dat slootdemping in landbouwgebied en bebouwd gebied wordt toegestaan mits compenserende bergingsmaatregelen worden getroffen. Uitzondering vormen droge gebieden (grondwatertrap VI, VII en VIII) waar geen problemen ontstaan met de hogere grondwaterstanden die worden veroorzaakt door het dempen van sloten. Het beleid van het waterschap ziet slechts toe op het waterhuishoudkundig systeem; dempingen en compensatie dienen ook conform bepalingen uit dit bestemmingsplan te zijn.

In natuurgebied mogen van het waterschap sloten worden gedempt. Voorwaarde is dat na het dempen van sloten de maatgevende afvoer in de nieuwe situatie niet groter is dan de huidige maatgevende afvoer. Daarnaast mogen omliggende functies niet nadelig worden beïnvloed door de verhoging van grondwaterstanden ten gevolge van het dempen van sloten.

5.4.7 Knelpunten in het watersysteem

In het zuidelijke deel van het buitengebied zijn geen noemenswaardige knelpunten bekend. In de omgeving rond Westerbroek is er sprake van een knelpunt in het watersysteem. Het waterschap zoekt in samenwerking met de eigenaar van de betreffende gronden (Natuurmonumenten), naar mogelijkheden ter verlichting van deze problematiek.

5.4.8 Kleinschalige bergingsmogelijkheden

Bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied zal per afzonderlijke ontwikkeling worden bekeken of er mogelijkheden zijn binnen de plannen kleinschalige bergingsmogelijkheden voor water te realiseren zijn.

5.4.9 Glastuinbouw

Waterhuishouding

Omzetting van de bestaande akkerbouwpercelen naar glastuinbouwpercelen zal betekenen dat de mogelijkheden om neerslag in de bodem vast te houden binnen het plangebied geringer worden. Dit kan onder meer resulteren in een grotere piekafvoer van oppervlaktewater uit het gebied. In het voorkeursalternatief is rekening gehouden met de realisatie van 15% waterberging oftewel 35 hectare. Uit een indicatieve berekening is naar voren gekomen dat ongeveer 29 hectare waterberging nodig is.

Waterkwaliteit

De effecten die optreden op de waterkwaliteit worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de lozing van voedingsstoffen en gewasbeschermingsmiddelen op het oppervlaktewater. Deze lozingen worden gereguleerd via de Wet verontreiniging oppervlaktewater. Het voorkeursalternatief voorziet in extra oppervlaktewater met natuurvriendelijke oevers, waardoor enige zuivering op natuurlijke wijze zal plaatsvinden.

Grondwater

Door de plaatsing van kassen zal de aanvoer van hemelwater naar het grondwater sterk worden beperkt, waardoor uiteindelijk sprake zal zijn van een lagere grondwaterstand. Een permanent lagere grondwaterstand in zettingsgevoelige gebieden kan gevolgen hebben voor zettingsgevoelige bouwwerken en verhardingen. Door kleinschalige infiltratie toe te passen en het kunstmatig hoog houden van het waterpeil kan dit effect worden beperkt. Om de effecten van de grondwaterdaling afdoende te kunnen bepalen zal een grondwateronderzoek worden uitgevoerd.

5.5 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de beheersing van risico's die worden veroorzaakt door de op- of overslag, het bewerken of verwerken of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De wet- en regelgeving voor externe veiligheid is sterk in beweging en zal ook de komende jaren nog wijzigingen ondergaan. De veranderingen in de wet- en regelgeving leiden er onder andere toe dat in de omgeving van risicobronnen (inrichtingen, gasleidingen etc.) de externe veiligheidssituatie wordt bepaald door het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Dit betreft de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onafgeschermd op een plaats zou verblijven, komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval door de risicobron. De normering van het Plaatsgebonden risico stelt dat de kans dat iemand komt te overlijden niet meer mag bedragen dan 1 op de 1.000.000 per jaar. Om die norm te bereiken wordt het Plaatsgebonden risico uitgedrukt in een contour (10-6 contour) rondom de risicobron waarbinnen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Welke objecten als (beperkt) kwetsbaar worden aangemerkt is weergegeven in de verschillende wetten en regels die gelden voor de verschillende risicobronnen. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat objecten waarin personen verblijven of waarin zich mensen bevinden die moeilijk uit een gevaarlijke situatie kunnen vluchten (kinderen, bejaarden, gehandicapten etc.) tot (beperkt) kwetsbare objecten worden gerekend. Het gaat om woningen, scholen, kinderdagverblijven, kantoren, horeca, campings etc.

Groepsrisico (GR)

Betreft de kans per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron. Het Groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek (Fn-curve). Er bestaat geen harde norm voor het Groepsrisico die niet mag worden overschreden. Wel is er een toetsingswaarde vastgesteld die stelt dat een ongeval met 10 doden slechts met een kans van 1 op de 100.000 per jaar mag voorkomen, een ongeval met 100 doden slechts met een kans van 1 op de 1.000.000 per jaar etc. De toetsingswaarde heeft het karakter van een oriënterende waarde: er mag verantwoord van worden afgeweken. Die verantwoording moet voldoen aan een aantal eisen, waaronder ook het betrekken van de mogelijkheden voor rampbestrijding en zelfredzaamheid van de bevolking. Ook als het Groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, moet die worden verantwoord. De provincie geeft echter aan dat een uitgebreide Groepsrisico verantwoording achterwege kan blijven als het Groepsrisico met minder dan 10% toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. De regionale brandweer moet altijd in de gelegenheid worden gesteld om advies te geven over de Groepsrisico situatie.

Risicobronnen 

Het steunpunt externe veiligheid Groningen heeft een inventarisatie verricht van de situatie rondom risicobronnen die van invloed kunnen zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden in het plangebied. Hieronder is die inventarisatie verkort weergegeven. Het complete rapport van het steunpunt en de daarbij behorende kaarten is weergegeven in Inventarisatie externe veiligheid van deze plantoelichting.

Hogedruk gasbuisleidingen

Formeel moeten hogedruk gasbuisleidingen voor externe veiligheid nog worden getoetst aan de circulaire "Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen" uit 1984. De nieuwe AMvB, het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is in concept gepubliceerd en zal naar verwachting medio 2010 in werking treden. De minister van VROM adviseert om bij bestemmingsplannen te anticiperen op de nieuwe regelgeving.

Op verschillende locaties in of vlakbij dit plangebied liggen hogedruk aardgasbuisleidingen. Deze leidingen hebben op enkele plaatsen een 10-6 - contour die buiten de leiding valt. Meestal ligt de 10-6 contour echter op de leiding. In één geval (NAM 218) is sprake van een condensaatleiding. Dit type leiding heeft over de gehele lengte een PR10-6 contour van 8 meter. Binnen een afstand van 8 meter van elke leiding mag niet worden gebouwd (belemmerde strook).

De nieuwe regelgeving gaat uit van de risicobenadering. Daarbij zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van belang. Wanneer de personendichtheid binnen de 100% letaliteitzone significant toeneemt, heeft dat dusdanige gevolgen voor het groepsrisico dat hiervoor een groepsrisico-berekening (QRA) moet worden gemaakt. Tevens moet dan een uitgebreide groepsrisicoverantwoording plaatsvinden. Er zijn geen locaties in het buitengebied met een dusdanig hoge personendichtheid nabij de leidingen, dat daarvoor een uitgebreide groepsrisicoverantwoording noodzakelijk is.

NAM-locaties

De NAM-locatie Kielwindeweer-1 (Kielsterachterweg) ligt in het plangebied. De NAM-locaties Annerveen, Annerveen OV, Wildervank en Sappemeer OV (Vosholen) liggen dicht bij het plangebied.

Voor alle genoemde locaties geldt een PR10-6 contour waarbinnen geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten zijn toegestaan.

De exacte grootte van het invloedsgebied is van deze locaties nog niet bekend. Deze gegevens staan niet op de risicokaart vermeld. De NAM is bezig om vooruitlopend op een mogelijke wijziging in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) deze contouren met het rekenprogramma Safeti-NL te berekenen. De locatie Wolfsbarge betreft een tijdelijke installatie. Deze locatie wordt niet op de risicokaart vermeld. Hierover zijn geen nadere gegevens bekend.

Gasunie meet- en regelstations A133 en A447

De Gasunie meet- en regelstations A133 (nabij Vosholen) en A447 Windeweer (Zwarteweg) liggen in het plangebied. Het station A447 valt onder de werking van het BEVI, maar station A133 niet omdat de diameter van de aanvoerleiding hier kleiner is dan 20 inch. Beide stations staan nog niet op de risicokaart vermeld. Voor deze inrichtingen geldt geen plaatsgebonden risicocontour PR10-6.

De effectafstand 1% letaliteit voor het station A133 is 215 meter. Hierbinnen staan geen woningen. Van het station A447 is de grootte van de effectafstand 1% letaliteit niet bekend. De dichtstbijzijnde woonbebouwing aan de Pieter Venemakade ligt op ongeveer 750 meter afstand van het station A447.

Rijksweg A7 Groningen - Nieuweschans

Voor de A7 geldt geen plaatsgebonden risicocontour PR10-6. Het invloedsgebied is volgens het concept provinciale basisnet gesteld op 200 meter vanaf de rand van de weg. Ten aanzien van bebouwing geldt een plasbrand aandachtgebied van 30 meter, eveneens vanaf de rand van de weg. Deze 30 meter zone valt over een deel van het buitengebied. Binnen de 30 meter zone zijn geen bijzonder kwetsbare objecten aanwezig. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze weg, maar de bebouwingsdichtheid is daar zo gering dat een groepsrisicoberekening niet zinvol is.

Provincialeweg N860 / N385 / N386

Voor de provinciale wegen N860, N385 en N386 geldt geen plaatsgebonden risicocontour PR10-6. Het invloedsgebied is volgens het concept provinciale basisnet gesteld op 200 meter. Deze wegen liggen in het plangebied. Ten aanzien van bebouwing geldt een plasbrand aandachtgebied van 30 meter vanaf de rand van de weg. Daarbinnen mogen geen bijzonder kwetsbare objecten worden geprojecteerd.

Spoorlijn Groningen - Veendam / Nieuweschans

Met behulp van het rekenprogramma RBM-II is voor het plan Vosholen-2 een risicoberekening gemaakt voor de spoorlijn Groningen - Veendam / Nieuweschans. Deze berekening leverde geen waarde op voor de plaatsgebonden risicocontour PR10-6. De PR10-8 contour ligt volgens die berekening op 69 meter vanaf de rand van het spoor. Het invloedsgebied is volgens het concept provinciale basisnet gesteld op 200 meter. In het buitengebied is geen woonbebouwing van enige betekenis aanwezig binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn. Een groepsrisicoberekening is derhalve niet zinvol.

Winschoterdiep

Het Winschoterdiep maakt deel uit van het landelijke (concept) basisnet water. Volgens dat basisnet geldt voor deze vaarroute geen plaatsgebonden risicocontour en geen plasbrand aandachtgebied. Het vaarwater ligt ter hoogte van de N860 bij Waterhuizen en bij het tuinbouwgebied Sappemeer-noord tegen het plangebied aan.

Inrichtingen buiten het plangebied

Van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die buiten het plangebied zijn gelegen zijn de risico- en effectafstanden getoetst op relevantie voor vermelding in deze externe veiligheidsinventarisatie. De bedrijven met gevaarlijke stoffen (Bevi-inrichtingen zoals Bay systems, PPG, AVEBE en Holthausen) liggen op een zodanig ruime afstand van het plangebied, dat daarmee voor al deze inrichtingen wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Bovendien is er geen sprake is van een significant groepsrisico.

5.5.1 Bestemmingsplan buitengebied

Het bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen mogelijk maken die niet voldoen aan de normen voor het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico. Ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk worden gemaakt dienen geheel te voldoen aan die normen. Omdat geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 Plaatsgebonden risico contouren van risicobronnen worden voorgestaan en door de toegestane ontwikkelingen het Groepsrisico niet of uiterst weinig toeneemt, wordt voldaan aan die eis.

Ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan met een flexibiliteitbepaling (ontheffingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht) mogelijk worden gemaakt, dienen uitvoerbaar te zijn. In dit bestemmingsplan zijn de flexibiliteitbepalingen alle uitvoerbaar omdat die mogelijk zijn om toe te passen buiten de 10-6 PR- contour en zonder dat de ontwikkelingen een significante toename van het Groepsrisico met zich meebrengen. Bij de toepassing van de flexibiliteitbepalingen zal echter de externe veiligheidssituatie nader dienen te worden beschouwd op de dan geldende externe veiligheidssituatie in relatie met de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan zal worden toegezonden aan de regionale brandweer opdat deze advies kan uitbrengen over de externe veiligheidssituatie vanwege dit bestemmingsplan. De regionale brandweer heeft reeds een positief advies uitgebracht over het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied.

5.6 Bodem

Voor die gronden waar de bestemming wijzigt of nog niet gerealiseerd is, dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Tevens is bodemonderzoek nodig als er sprake is van een ernstige en spoedeisende bodemverontreiniging. Door de gemeente is een bodemkwaliteitsverklaring afgegeven die is opgenomen in van deze plantoelichting. Die verklaring is afgegeven op basis van de informatie in het gemeentelijk bodeminformatiesysteem NAZCA, meerdere bodembeheerplannen en het historisch bodembestand.

Woningbouw

In de bodemkwaliteitsverklaring is weergegeven dat, op basis van de geraadpleegde bronnen, wordt aangenomen dat de bodem in het plangebied, voor zover het bodemgebruik wordt gewijzigd van de agrarische functie naar een woonfunctie, geschikt is of is te maken voor die functie. Een bouwvergunning kan pas worden afgegeven als uit bodemonderzoek blijkt dat het terrein geschikt is voor de functie wonen.

Het bestemmingsplan voorziet op het adres Dorpsstraat 318 in de wijziging van de bestemming 'Bedrijven opslag' (uit het bestemmingsplan Buitengebied 1993) naar de bestemming Wonen. Deze bestemming kan pas gerealiseerd worden nadat met bodemonderzoek is aangetoond dat het terrein geschikt is voor de functie wonen.

Glastuinbouw

De provincie Groningen draagt zorg voor en/of ziet toe op de milieuhygiënische geschiktheid van de bodem op de in gebruik zijnde bedrijfsterreinen, waaronder het glastuinbouwgebied. Uit de gegevens in de besluit-MER blijkt niet dat de bodemkwaliteit ter plekke niet geschikt is voor het beoogde glastuinbouwgebruik.

Tijdelijke ontsluiting Meerstad

Uit onderzoek (zie de bijlagen bij dit bestemmingsplan over de tijdelijke ontsluiting) is gebleken dat binnen het gebied waar de weg wordt aangelegd geen verdachte deellocaties aanwezig zijn. Nader onderzoek kan achterwege blijven. De bodemkwaliteit ter plekke voldoet aan het beoogde gebruik.

Overig

In de bodemkwaliteitsverklaring is aangegeven dat aan agrarische gronden en aan gronden met een natuurbestemming beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de aanwezigheid van bodemverontreiniging als gevolg van dempingen en/of asbest. Voor een tweetal gebieden zijn beheerplannen opgesteld, de daarvoor in het leven geroepen Stichting Landinrichting en bodemsanering draagt zorg voor uitvoering van deze plannen.

Voor zover het de bestemming wonen betreft en overige bestemmingen als detailhandel, horeca, bedrijven etc, worden deze gebieden- voor zover onderzocht - geschikt geacht voor de beoogde functies.

Op basis van het historische bodembestand is sinds 2006 op 20 plaatsen in het plangebied een aanvullende verificatie uitgevoerd. Dat heeft 2 (vermoedelijk) spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging opgeleverd (ecologisch risico) op een bestaande woonbestemming. Het bevoegd gezag (provincie Groningen) is hiervan op de hoogte gesteld.

Verder wordt opgemerkt dat de gemeente voor potentieel ernstige, niet spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging, geen bodemonderzoek laat uitvoeren bij gelijkblijvende bestemming, omdat hier geen actueel risico wordt verwacht. Bij grondverzet zal op deze locaties wel bodemonderzoek nodig zijn.

5.7 Archeologie

In Monumentenwet 1988 is aangegeven dat bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Bij het roeren van de bodem kunnen archeologische waarden verloren gaan. Of archeologische waarden verloren gaan is afhankelijk van de diepte en het oppervlak van de bodemroering en of er ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn. Momenteel is de gemeente bezig beleid te ontwikkelen zodat ruimtelijke ontwikkelingen doorgang kunnen vinden zonder dat daarbij te beschermen archeologische waarden verloren gaan. De planvorming van het beleid heeft geleid tot de Nota Archeologiebeleid (hierna: Nota).

In de Nota zijn de bekende aanwezige archeologische waarden geïnventariseerd en is bekeken in welke gebieden archeologische waarden te verwachten zijn. Op basis daarvan zijn voorwaarden geformuleerd waaronder ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Uitgangspunt daarbij is dat waardevolle archeologische, cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke relicten worden behouden.

Afhankelijk van het risico op het verstoren van archeologische waarden, zijn in de Nota een drietal gebiedscategorieën onderscheiden waarvoor archeologisch beschermingsregimes gelden.

In alle gebiedscategorieën geldt dat bouwwerken en werkzaamheden (geen bouwwerken zijnde) zijn toegestaan, mits daardoor de grond niet dieper dan 40 onder maaiveld wordt geroerd. Overigens zijn vervanging van bestaande bouwwerken en uitvoering van werkzaamheden die behoren tot het normaal onderhoud, wel toegestaan.

Als de grond dieper wordt geroerd dan 40 centimeter is eerst een archeologisch onderzoek nodig om te bepalen of door de bodemroering ter plaatse te beschermen archeologische waarden worden aangetast. Uit het onderzoek kan naar voren komen dat de bodemroering zonder of onder voorwaarden is toegestaan. Die voorwaarden kunnen inhouden dat technische maatregelen worden getroffen, opgravingen worden verricht of dat de bodemroering onder begeleiding van een deskundige plaats moet vinden.

Afhankelijk van de kans op het verstoren van archeologische waarden, is per gebiedscategorie een oppervlakte aangegeven waarbinnen bodemroering plaats mag vinden zonder onderzoek:

AMK - terreinen en cultuurhistorisch waardevolle terreinen   15 m2  
Historische kernen en bebouwing en cultuurlandschappelijke waardevolle relicten   100 m2   
Gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en rivier- en beekdalen   200 m2   

Het archeologisch beleid zoals hierboven beschreven is gedeeltelijk in dit bestemmingsplan verwerkt. Uitsluitend de archeologische gebieden die ook al in het bestemmingsplan Buitengebied 1993 waren opgenomen, zijn beschermd in dit bestemmingsplan.

De overige gebieden worden opgenomen in een (erfgoed)verordening gebaseerd op de Nota archeologiebeleid. Het beleid met de verordening zal worden vastgesteld in samenhang met de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.7.1 Bestemmingsplan buitengebied

Woningbouw

De woningbouw die mogelijk is op de locatie Pieter Venemakade tussen 157 en 161 is gelegen in een gebeid met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Onderzocht zal worden of door de woningbouw archeologische waarden verstoord kunnen worden.

De woningbouw die met wijzigingsbevoegdheid zijn toegestaan, bevinden zich nagenoeg allemaal binnen gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bij de toepassing van de bevoegdheid of plicht zal dus in die gevallen nader onderzoek nodig zijn naar de te beschermen archeologische waarde. Een klein aantal is gelegen binnen gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor deze locaties is geen nader onderzoek nodig.

Glastuinbouw

De gronden in Sappemeer - Noord waarop glastuinbouwontwikkelingen zijn voorgestaan, zijn nagenoeg geheel gelegen binnen gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter bepaling of te beschermen archeologische verloren gaan is voor de besluit-MER een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dat onderzoek is gebleken er archeologische resten verwacht kunnen worden. Bij het roeren van de gronden dieper dan 40 centimeter - maaiveld over een oppervlakte van meer dan 200 m2 kunnen archeologische waarden verloren gaan. Via de archeologische verordening zal dit worden geregeld.

Tijdelijke ontsluiting Meerstad

Uit archeologisch onderzoek (zie de bijlagen bij dit bestemmingsplan over de tijdelijke ontsluiting) is gebleken dat de bodem waarop de aanleg van de ontsluiting is voorzien al vrijwel volledig verstoord. De aanleg gaat dus niet gepaard gaat met verstoring van archeologische waarden. Wanneer bij de uitvoering onverhoopt grondsporen of vondsten worden aangetroffen, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij de gemeente.

5.8 Lucht

Ter waarborging van de luchtkwaliteit dient te worden aan de 'Wet Luchtkwaliteit' (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer)

In de 'Wet luchtkwaliteit' zijn per luchtverontreinigende stof grenswaarden vastgesteld. Die grenswaarden gelden overal, behalve op de werkplek. Het bestemmingsplan mag uitsluitend worden vastgesteld als door de toepassing of uitvoering ervan:

  • a. geen grenswaarde worden overschreden, of
  • b. de concentratie van de desbetreffende stof per saldo verbetert of gelijk blijft of (bij een beperkte toename van die stof) de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een maatregel die of effect dat samenhangt met de vaststelling van het bestemmingsplan, of
  • c. niet in betekende mate wordt bijgedragen aan de concentratie van de stoffen waarvoor een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. betrekking heeft op een ontwikkeling die is genoemd danwel niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Om te bepalen of wordt voldaan aan de gestelde normen voor luchtkwaliteit zijn de volgende onderzoeken verricht.

Verkeer en industrie (behalve tuinbouw)

Onderzoek is uitgevoerd naar het voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen vanwege de toename van het verkeer in het plangebied bij autonome ontwikkeling. In het gebruikte berekeningsmodel is ook de luchtverontreiniging door het railverkeer en de industrie (behalve de tuinbouw) meegenomen, omdat die bronnen al door de RIVM in de gevalideerde achtergrondconcentraties zijn verwerkt. Uit het onderzoek blijkt dat in de gemeente wordt voldaan aan de grenswaarden voor het jaar 2008 en 2010 en aan het peiljaar 2020.

Glastuinbouw

Voor de besluit-MER is onderzoek verricht naar de gevolgen van de luchtkwaliteit door de ontwikkeling van de glastuinbouw. Het betreft onderzoek naar de luchtkwaliteit ten gevolge van het verkeer van en naar het glastuinbouwgebied en ten gevolge van de uitstoot van de glastuinbouwbedrijven zelf.

Verkeer

Uit onderzoek is gebleken dat de extra verkeersbewegingen door de realisatie van (extra) glastuinbouw (en woningbouw aan de Laveiweg), een zeer geringe toename laten zien van de concentraties aan schadelijke stoffen. De invloed van de verkeersbewegingen op de luchtkwaliteit in het plangebied is zeer beperkt. De genoemde ontwikkelingen dragen niet in betekende mate bij aan de concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) op de luchtkwaliteit.

Bedrijven

De (te verwachten) jaargemiddelde immissieconcentraties van PM10 en NO2 zijn ter plaatse van de woningen in de omgeving van het glastuinbouwgebied Sappemeer-Noord ruimschoots lager dan de op grond van de 'Wet luchtkwaliteit' toelaatbare waarden, zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie, als het tuinbouwgebied volledig wordt ingevuld.

Met name stikstofdioxide (NO2) is voor de glastuinbouw van belang. De bijdrage van de overige relevante stoffen, zoals zwaveldioxide (SO2), koolstofmonoxide (CO), lood (Pb) en benzeen (C6H6) is minder relevant en voldoet naar verwachting aan de geldende eisen. Door de toename van het aantal en/of de capaciteit van de stookinstallaties en extra verkeersbewegingen neemt de emissie van met name NOx wel toe, maar de toename is zodanig dat ter plaatse van de woningen in en buiten het plangebied nog ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg/m3.

Tijdelijke ontsluiting Meerstad

Uit onderzoek (zie de bijlagen bij dit bestemmingsplan over de tijdelijke ontsluiting) is gebleken dat er langs de parallelweg geen feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde kan optreden. Langs de huidige Rijksweg A7 zijn er geen overschrijdingen van de luchtkwaliteit. Bij een toename van het verkeer in de toekomst over de A7 zullen er, inclusief de parallelweg, nog steeds geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen optreden.

5.9 Bedrijven en Milieuzonering

De VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" geeft afstanden weer waarbinnen bepaalde activiteiten hinder kunnen opleveren voor het woongenot. Van de weergegeven afstanden in de uitgave mag gemotiveerd worden afgeweken.

De woningbouwontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn getoetst aan de hinderafstanden uit de VNG-brochure met het doel om een goede woon- en leefsituatie te kunnen scheppen en om te voorkomen dat bestaande bedrijvigheid niet onevenredig in haar bedrijfsvoering wordt beperkt. Bij de toetsing is mede beschouwd dat het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat milieucategorie 1 en 2 bedrijven zich zonder nadere toetsing mogen vestigen binnen de bestemming Bedrijf.

De woningbouwlocatie aan de Pieter Venemakade tussen 157 en 161 is niet gelegen binnen hinderafstanden van activiteiten in de omgeving. Activiteiten in de omgeving verhinderen dus niet dat ter plekke een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

Enkele van de wijzigingsbevoegdheden voor woningbouw in Kiel Windeweer, Kalkwijk en Westerbroek, zijn gelegen binnen de hinderafstand van activiteiten in de omgeving van de betreffende locaties. In veruit de meeste gevallen zijn echter al één of meerdere bestaande woningen op kortere afstand van de betreffende activiteit gesitueerd. Omdat de activiteit niet mag leiden tot aantasting van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen(en), kan dus ook een dergelijk klimaat ter plaatse van de voorgestane woningen worden gerealiseerd.

In een tweetal gevallen gaat dit niet op. Het betreft de woningbouwlocaties Kalkwijk tussen 183 en 185 en Pieter Venemakade tussen 61 en 67. In beide gevallen kan mogelijk geluidhinder ontstaan door de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid op deze locaties zal nader moeten worden onderzocht in hoeverre werkelijk sprake is van hinder. De betreffende wijzigingsbevoegdheden zijn echter wel uitvoerbaar, omdat eventueel (geluids)maatregelen kunnen worden getroffen om ter plekke een goed woon - en leefklimaat te kunnen realiseren.

De woningbouwlocaties aan het Achterdiep (wijzigingsbevoegdheid) zijn veelal gelegen binnen de afstand waar hinder door toekomstige tuinbouwbedrijven kan ontstaan. De VNG-brochure geeft aan dat het kan gaan om geluidhinder en geurhinder. Gezien de grootschaligheid van de tuinbouwontwikkeling is het gewenst om ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen te beschermen. Daarom is in het bestemmingsplan langs de woonlinten in Sappemeer - Noord een zone aangeduid waarbinnen zich geen tuinbouwbedrijven mogen vestigen (zone van 50 meter vanwege geluid en geur) of waarbinnen geen mestopslag mag plaatsvinden (zone van 100 meter vanwege geur).

In de besluit-MER is ook het aspect lichthinder nader onderzocht. Sterk afhankelijk van het gebruik van assimilatieverlichting en de afscherming door de nieuwe bedrijven, kan lichthinder optreden in de vorm van oplichten van de woning en tuinen, gloed boven de kassen of direct zicht op het kaslicht. In het voorkeursalternatief is voorzien in de aanleg van robuuste afschermende groenstructuren die de effecten beperken. Als in de toekomst daadwerkelijk hinder op treedt kan die hinder afdoende worden beperkt door maatwerkvoorschriften te stellen aan de betreffende tuinders.