direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Woortmansdijk 18
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BP117Wdijk-30va

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Achtergrond

Een bestemmingsplan is eigenlijk een soort gemeentelijke wet. Iedereen moet zich daaraan houden. De gemeente moet bestemmingsplannen elke 10 jaar opnieuw vaststellen. Soms kan de provincie of het rijk dat ook doen.


Een bestemmingsplan geeft regels over hoe gronden en de bouwwerken daarop gebruikt mogen worden, en het geeft regels over wat er gebouwd mag worden. Om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening geeft het bestemmingsplan de in dat plan gelegen gronden een bestemming met bijbehorende functies. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden en bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP117Wdijk-30va_0001.png"

Locatie Woortmansdijk 18 in het plangebied

Een bestemmingsplan bestaat uit een planverbeelding en planregels. Bij elk bestemmingsplan hoort een toelichting. De plantoelichting belicht onder meer de achtergronden van het bestemmingsplan, biedt inzicht in het verrichte onderzoek, geeft de diverse beleidskeuzes weer, doet verslag van inspraak en overleg, en verstrekt een juridische toelichting op de planregels en de plankaart.
Bouwaanvragen worden getoetst aan het bestemmingsplan. Passende plannen kunnen bouwvergunning krijgen, andere niet. Zo kan voorkómen worden dat ergens ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden. Bijvoorbeeld dat er een discotheek midden in een woonwijk verschijnt of dat er woningen gebouwd worden op een industrieterrein.

Naast deze functie heeft het bestemmingsplan ook een sterke beleidsfunctie. Het bestemmingsplan geeft een totaalvisie van de gemeente op het gebied. Het spreekt voor zich, dat de genoemde functies het meest tot hun recht komen bij actuele bestemmingsplannen. Een actueel bestemmingsplan is volgens de Wet ruimtelijke ordening een plan dat niet ouder is dan tien jaar. Zo moet voorkomen worden dat plannen geheel of gedeeltelijk ingehaald worden door maatschappelijke ontwikkelingen.

Vaak wordt bij een bestemmingsplan gedacht aan nieuw te ontwikkelen gebieden, zoals een nieuwe woonwijk of een nieuw bedrijventerrein. Maar dat is in de meeste gevallen niet zo. Bij veel bestemmingsplannen gaat het namelijk om reeds ontwikkelde gebieden. Die gebieden zijn vaak al bebouwd en ingericht voor één of meerdere functies. Grote nieuwe ontwikkelingen komen hier vaak niet voor.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingspan betreft een perceel aan de Woortmansdijjk 18 te Westerbroek, waarop dit moment een woning staat. Dit perceel is uitgebreid met een kavel aan de oostzijde waarop op dit moment nog een agrarische bestemming ligt. Aan de Woortmansdijk liggen voornamelijk agrarische gronden, afgewisseld met (woon)boerderijen. Het nieuwe bestemmingsplan volgt de eigendomsgrenzen van de kavel en de nieuwe kavel, dit wordt in het nieuwe bestemmingsplan als één perceel gezien, en regelt dus alleen iets over het perceel Woortmansdijk 18. De landbouwgronden gelegen rondom het nieuwe perceel, zijn buiten dit postzegelbestemmingsplan gehouden omdat dit gedeelte zijn agrarische bestemming blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP117Wdijk-30va_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP117Wdijk-30va_0003.png"

1.3 Karakter plan

1.4 Planopzet

Deze plantoelichting bevat de verwoording van het ruimtelijk relevante beleid voor het plangebied evenals de resultaten van de noodzakelijke onderzoeken voor een bestemmingsplan. De onderzoeken zelf zijn te vinden in de bijlagen bij deze toelichting. Als bijlagen zullen indien relevant worden opgenomen de resultaten van het wettelijke overleg en de inspraak over het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied Beschrijving van het plangebied geeft een beschrijving van het plangebied vanuit diverse invalshoeken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader geeft het kader van beleid voor dit bestemmingsplan. Er is gekeken naar relevant rijksbeleid, beleid van de provincie Groningen (Provinciaal Omgevingsplan), regionaal beleid en het eigen gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling plangebied geeft de aanleiding voor opstellen van het bestemmingsplan en beleidskeuzen voor het plangebied weer.

Hoofdstuk 5 Omgevingsfactoren bevat de gebruikelijke ruimtelijke aspecten van het plangebied. Het betreft bijvoorbeeld de aspecten geluid, bodem en water. Aansluitend hierop wordt een analyse gegeven van andere omgevingsfactoren, zoals natuur en cultuurhistorie.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting bevat een toelichting op het juridische deel van het plan: de plankaart en planregels.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en economische verantwoording, ten slotte, gaat in op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van het plan. Bij de maatschappelijke uitvoerbaarheid is uitgebreid aandacht voor de planvoorbereiding en de formele wettelijke procedure van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

Het dorp Westerbroek behoort tot ongeveer de veertiende eeuw tot het oude Goorecht. Deze landstreek noemt men dan het Trenta- of Drenterwolde. Later verdeelt men het in Goorecht en Woldrecht. Met Goorecht duidt men het lage oostelijke deel van het gebied aan. Het bestaat al zeker sinds de dertiende eeuw - destijds genaamd Broke, wat laag moerassig land betekent. Later evolueert de benaming tot Westerbroek, ter onderscheiding van Zuidbroek, Noordbroek en Oosterbroek.

Westerbroek ligt, in tegenstelling tot een groot deel van de gemeente, in een laagveengebied en kent om die reden ook een iets ander landschap. Ook de wijze waarop de vestiging tot stand is gekomen, wijkt hierdoor af van het overige deel van de gemeente. Petgaten, waterlopen, oude dijktracés en -profielen, de verkavelingsrichtingen en borgterreinen zijn de voornaamste elementen kenmerken van het landschap. De bebouwing voegt zich in dat landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP117Wdijk-30va_0004.png"

De nederzettingsvorm die voor Westerbroek is ontstaan, kan als streekdorplandschap worden getypeerd. Bebouwing is vooral langs de wegen te vinden, maar minder streng dan in de hoogveengebieden. Bosjes, weg- en singelbeplanting zorgen voor een losse afwisseling van openheid en verdichting.

Westerbroek wordt ten zuiden begrensd door de Hunze (Drents Diep) en ten oosten door de Burgwal (Borgweg). Deze Burgwal, aangelegd omstreeks 1300, is een oude veendijk met als functie het gebied te beschermen tegen het Drentse water van de Hunze. De veendijk heeft niet altijd stand gehouden. Volgens oude geschriften heeft Westerbroek herhaaldelijk, tot in de achttiende eeuw, onder water gestaan. Het stroomdal van de Hunze is daarvoor verantwoordelijk. Bij noordwester storm heeft het zeewater Westerbroek zelfs overspoeld. Hiervan getuigt de afgezette zeeklei aan de noordzijde van het dorp. Na de Kerstvloed van 1717 kan in Westerbroek zelfs aangespoeld drijfhout worden verkocht. De vloed heeft ook als gevolg dat er gedurende twee jaar geen school in Westerbroek bestaat: die spoelt weg met het wassende water. Nadat in de achttiende eeuw goede zeedijken worden aangelegd, blijft het dorp Westerbroek gevrijwaard van verdere overstromingen. De Trekweg langs het Winschoterdiep fungeert dan als waterkering. Tot omstreeks 1925 staat de Westerbroekster Made wel nog veelvuldig onder water, door de grote watertoevoer via de Hunze.

De bebouwing van Westerbroek heeft zich voornamelijk gevormd langs de Oudeweg, rondom de kerk met burgerbehuizing en boerderijtjes, het Vonderpad, de Borgweg parallel aan de Oudeweg en de Nevelslaan. Het dorpsgebied beslaat een aanmerkelijk gebied door de percelen 'open land' die tussen genoemde straten zijn gelegen. Begin twintigste eeuw breidt het dorp enigszins uit langs stroken burgerwoningen langs de Oudeweg, de Nevelslaan en de Meesterslaan.

De bomenrijen langs de wegen bepalen met het achterliggende open land, de karakteristieke sfeer van het dorp. De bebouwing daarlangs is afwisselend in leeftijd en type; enkele achteruitliggende grote boerderijen en buitenplaatsen, kleinere boerderijtjes en arbeiderswoningen, maar ook burgerwoningen uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Langs de Woortmansdijk bevindt zich de meest geconcentreerde bebouwing, vooral schuin op de weg geplaatst. Langs enkele zijwegen, zoals de Meesterslaan, is moderne uitbreiding gepleegd, in overeenstemming met het geschetste lintkarakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP117Wdijk-30va_0005.png"

Westerbroek heeft een zeer bosrijke omgeving gekend. Het bos is echter steeds meer gerooid, ten bate van de landbouw en vervening. Om een indruk te geven: tussen 1832 en 1925 zijn duizenden zware eiken, beuken en linden gerooid.

2.1.1 Vervening - baggelarijen

Het gebied van Westerbroek werd al in de dertiende eeuw in cultuur gebracht voor de veenafgraving. Dit gebeurde niet systematisch; zo werd geen gebruik gemaakt van kanalen en wijken. Vanaf het laatste kwart van de achttiende eeuw werd er in de gemeente wel op omvangrijke schaal gebaggerd. Deze zogenaamde baggelarijen krijgen een zodanige omvang dat de Provinciale Staten in december 1771 een plakkaat publiceert met een reglement dat voorschrijft hoe het baggeren dient te gebeuren. Om te mogen baggeren, moest een vergunning worden aangevraagd. Hieruit blijkt dat al in de achttiende eeuw commercieel gebaggerd wordt in Westerbroek. Baggelarijen werden doorgaans door vermogende lieden opgezet omdat een dergelijke onderneming veel kapitaal vereiste.

In de eerste plaats was kapitaal vereist voor het baggeren zelf. Ploegen van arbeiders onder leiding van veenbazen verzorgden dat. In de tweede plaats was kapitaal vereist om een infrastructuur aan te leggen en te onderhoud voor het transport. In Westerbroek is commercieel gebaggerd van 1777 tot 1891. De neergang van de baggelarijen komt als de veenafgravingen ten einde geraken. In een rapport uit 1876 constateert de gemeente dat het niet goed gaat met de bedrijven, en in het gemeenteverslag van 1896 staat dat alleen nog voor eigen gebruik wordt gebaggerd.

De activiteiten van de baggelarijen zijn vandaag de dag nog goed te herkennen in het Westerbroekse landschap. Een eerste tastbare herinnering is het waterrijke landschap dat de activiteiten van de bedrijven hebben achtergelaten. Het baggeren gebeurt namelijk door putten te maken die worden gescheiden door stroken land. In de loop der jaren tastten wind en golfwerking die stroken aan en kunnen, zoals in Westerbroek is gebeurd, vrij uitgebreide waterplassen ontstaan. Eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werd een deel van het uitgeveende gebied door een diepere bemaling weer drooggemaakt, gevlakt en in gebruik genomen als akker- en weiland. Een ander, nog waarneembaar, gevolg van de activiteiten van de baggelarijen is de daling van het maaiveld die hun activiteiten heeft veroorzaakt. Berekend is dat het maaiveldniveau gemiddeld 33 centimeter is verlaagd over een gebied van ruim 7200 hectare. Dat gemiddelde wordt soms flink overschreden. De baggelaar P. Woortman uit Westerbroek, bijvoorbeeld, vermeldt in 1791 dat in zijn baggerput ten zuiden van de Woortmansdijk ongeveer 8 voet water stond. Hier moet dus sprake zijn geweest van een veenlaag van zo'n 10 voet. Plaatselijk kan zo sprake zijn geweest tot een niveauverlaging van 2 tot 3 meter.

Een beroemde vervenersfamilie is de familie Hesselink. Deze familie heeft 'Huize Vaartwijk', welke nog steeds fier overeind staat, aan de Korte Hesselinkslaan bewoond. De doopsgezinde familie is een geslacht van verveners en graanhandelaren dat er generaties lang huist te midden van zo'n 70 hectare land en 8 hectare wandelbos. In het Hesselinksbos stond een zomerverblijf genaamd 'Ochtendtrek' of 'Uk'. Daar woont tot aan haar dood in 1956 mejuffrouw Catharina Helder. Zij is een nicht van de laatste Hesselink. Na haar dood vermaakt zij een groot deel van haar bezittingen aan Natuurmonumenten. Sindsdien speelt de vereniging een voorname rol in de ontwikkeling van het natuurgebied rondom Westerbroek.

2.1.2 Voorzieningen

Zoals vele dorpen is ook Westerbroek tot ongeveer 1950 zelfvoorzienend. Er waren bijvoorbeeld meerdere kruidenierswinkels, bakkers, schilders, café's en een smid, slijter, slager, schoenmaker, aannemer, timmerbedrijf, kapper en een rijwielhersteller. Het dorp is een werkgemeenschap geweest die elkaar en daarmede de voorzieningen in stand houdt. Dat alles is nagenoeg verdwenen, zelfs de boerenbedrijven. Wonen is nu één van de belangrijkste dragers van de leefbaarheid geworden en niet de aanwezigheid van voorzieningen.

2.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Natuur en Landschap:

Met betrekking tot Natuur en Landschap heeft de Provincie Groningen specifiek beleid ontwikkeld met het doel prachtige natuurgebieden, zeldzame planten en dieren en uitgestrekte landerijen te behouden en te beschermen. De provincie stelt zich ten doel samen met anderen, het unieke karakter van de natuur en het landschap te versterken. Dat betekent ook dat ingezet wordt op het behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden.Op 21 januari 2016 is het provinciaal inpassingsplan Ecologische hoofdstructuur (EHS) ten dienste van deze ontwikkeling vastgesteld. Dit is onderdeel van de robuuste ecologische verbindingszone (REVZ-Westerbroek) en maakt onderdeel uit van de 'Natte As'. Deze verbindingszone loopt van de Zeeuwse Delta naar het Lauwersmeergebied, met een aftakking via Groningen naar het Ems-systeem in Noordwest-Duitsland.

Bij Westerbroek ligt een deel van de EHS, dit deel vormt een verbinding tussen het Leekstermeer, Zuidlaardermeer en Midden Groningen. Westerbroek is een van de laatste laagveenmoerassen in de provincie Groningen. Het ligt in het stroomdal van de Hunze en herbergt vele bijzondere planten- en diersoorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP117Wdijk-30va_0006.png"

begrenzing herijking EHS

Het dorp Westerbroek:

De bomenrij langs de wegen bepalen met het achterliggende open land, de karakteristieke sfeer van het dorp. De bebouwing daarlangs is afwisselend in leeftijd en type; enkele achteruitliggende grote boerderijen en buitenplaatsen, kleinere boerdertijtjes en arbeiderswoningen, maar ook burgerwoningen uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Langs de Woortmansdijk bevinden zich voornamelijk voormalige arbeiderswoningen, de bebouwing is erg open en versnipperd langs de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP117Wdijk-30va_0007.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid en wetgeving

Provinciale Staten van de provincie Groningen hebben op 17 juni 2009 het derde Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 vastgesteld. In dit plan voor de fysieke leefomgeving is de ontwikkeling van de provincie geschetst. Samen met deze versie van het POP is een provinciale omgevingsverordening opgesteld. De Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (POV); met uitzondering van een aantal onderdelen met ingang van 22 december 2009 in werking getreden (bij GS besluit van 2 februari 2010). Mede naar aanleiding van de uitkomst van een begin 2011 uitgevoerde evaluatie van de Omgevingsverordening, zal deze de komende periode op onderdelen worden herzien. De verordening is op 2 februari 2011 reeds op technische onderdelen aangepast.

Het POP hecht veel waarde aan de kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van het bebouwde gebied in dorpen en steden. Genoemde kwaliteiten kunnen worden vergroot door versterking van de structuur van de bebouwing en de omgeving waarin deze zich bevindt. Verder kan de kwaliteit worden verbeterd door efficiënt ruimtegebruik en door het gelijkwaardig meewegen van de intrinsieke waarden van het gebied, zoals water, natuur, bodem en cultuurhistorie. Bij nieuwbouw moet ruime aandacht worden besteed aan de inpassing daarvan in het (bebouwde) gebied.

De provincie vraagt aandacht voor gebiedsgebonden ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de omgeving. Kort en krachtig komt het neer op het bieden van een integraal ontwerp waarbij functionele, architectonische,stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische benaderingen samen moeten gaan.

3.1.1 Provinciale Omgevingsverordening

In de POV heeft de provincie regels opgenomen om de doelstellingen aangegeven in het derde Provinciale Omgevings Plan (POP) te realiseren. Met deze regels wil de provincie vooraf duidelijkehid scheppen over de provinciale belangen waarmee de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening moet houden. In de POV zijn hoofdstukken opgenomen over onder andere milieu, water en ruimtelijke ordening.

Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan liggen de Ontwerp Omgevingsvisie provincie Groningen 2015-2019 en de bijbehorende Omgevingsverordening ter visie. Deze beleidsstukken zullen de POP en POV 2009-2013 vervangen. Duurzame ontwikkeling blijft het vertrekpunt. Vaststelling van dit nieuw provinciaal beleid staat gepland voor november 2015.

3.1.2 Waterplan

De gemeente heeft samen met het waterschap Hunze en Aa's haar waterbeleid gevormd en daarvoor het Waterplan opgesteld. Het Waterplan bestaat uit een Visiedeel en een Uitvoeringsplan. Het Visiedeel geeft een doorkijk tot 2015, het Uitvoeringsplan is telkens bedoeld voor een periode van vier jaar (het huidige voor 2007-2010).

Basis van het Waterplan zijn de drietraps-strategieën voor waterkwantiteit: vasthouden - bergen - afvoeren en voor waterkwaliteit: schoonhouden - scheiden - zuiveren. Ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten vormen belangrijke aandachtspunten voor het omgevingsbeleid. Daarbij moet aandacht zijn en blijven voor de historische, recreatieve en belevingsaspecten van water.

Water moet in de toekomst een volwaardig onderdeel van alle ruimtelijke plannen gaan vormen. Hiervoor is een regulier overleg ingesteld tussen de gemeente en het waterschap. Daarnaast wordt bij projecten de watertoets doorlopen waarmee water stevig in de plannen verankerd wordt. In het bij het waterplan behorende uitvoeringsplan is een aantal concrete projectvoorstellen opgenomen. In een gemeentebrede aanpak zullen alle locaties waar dit probleem optreedt geïnventariseerd worden en wordt in samenspraak met de bevolking gezocht naar bevredigende oplossingen.

Een andere relevant project betreft de berekening van de wateropgave voor de gemeente. Hierbij wordt per wijk/dorp beoordeeld in hoeverre in het watersysteem is toegerust op toekomstige ontwikkelingen. Dit gaat in het bijzonder om de klimatologische veranderingen met bijbehorende grotere neerslaghoeveelheden. Ook wordt beoordeeld in hoeverre in de huidige situatie er al een risico op wateroverlast bestaat. Deze berekeningen kunnen leiden tot een opgave voor aanpassingen in het watersysteem.

3.1.3 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vorige eeuw vormt de Wet Geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer.

De Wet geluidhinder kent verschillende vormen van geluidhinderbestrijding. De wet gaat allereerst uit van bronbestrijding. Dit geschiedt door het stellen van regels met betrekking tot toestellen en dergelijke, als ook door het stellen van regels aan bedrijven. De tweede vorm van geluidhinderbestrijding is het treffen van maatregelen in het kader van een zogenaamde overdrachtssfeer, in casu door het vaststellen van zones rond industrieterreinen en langs wegen en spoorlijnen. Het sluitstuk is het bestrijden van geluidhinder door het treffen van maatregelen bij ontvangers van geluid, bijvoorbeeld het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan woningen.

Op grond van de Wet milieubeheer kan een vergunning worden verleend voor een inrichting. Aan de vergunning kunnen bepaalde beperkingen worden verbonden in de vorm van (geluids)voorschriften ter bescherming van omwonenden en natuurwaarden. De vergunning wordt verleend binnen de geluidsruimte die de geluidszone rond een gezoneerd bedrijventerrein heeft. Veel (kleinere) bedrijven, waaronder de horeca, zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, maar moeten voldoen aan algemene regels die in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) per branche zijn vastgesteld. In deze algemene regels, die landelijk gelden, zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen. Bij de AMvB's kan het bevoegd gezag 'bij nadere eis' van de landelijke richtwaarden afwijken. De belanghebbenden worden in staat gesteld hun zienswijze te geven en eventueel de beslissing ter beoordeling voor te leggen aan de rechter.

3.1.4 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het eigen bedrijf. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Daardoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit wil die risico's beperken. Het verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf 1 april 2004 bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met externe veiligheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.

Als algemeen uitgangspunt geldt dat het plaatsgebonden risico niet groter mag zijn dan een kans van 1 op een miljoen (10-6 ), dat wil zeggen de kans dat een persoon die in de omgeving van een risicovol bedrijf verblijft en overlijdt als gevolg van een ongewoon ongeval met een gevaarlijke stof. Dit plaatsgebonden risico is als een contourlijn aan te geven rond de gevaarlijke activiteit van het bedrijf. Binnen het plaatsgebonden risico dienen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) te zijn gelegen. Naast het plaatsgebonden risico, dient bij het opstellen van een bestemmingsplan ook rekening te worden gehouden met het groepsrisico. Het groepsrisico is het risico dat een groep mensen van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een ongeval in een bedrijf, waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van het bedrijf (dat wil zeggen binnen het gebied waar nog tot 1% van de daar aanwezige personen kan overlijden). Voor een aanvaardbaar groepsrisico gelden geen wettelijke normen. Er is sprake van een oriëntatiewaarde. Er dient een maatschappelijke afweging plaats te vinden of het groepsrisico in het concrete geval aanvaardbaar is, gelet op alle betrokken belangen.

In de Regeling externe veiligheid inrichtingen van 8 september 2004 zijn regels voor de afstanden en berekening van het plaatsgebonden- en groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vastgelegd.

Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen staat in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire is dit beleid verder uitgewerkt en verduidelijkt. De circulaire beschrijft het rijksbeleid voor veiligheidsbelangen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De circulaire is opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. VenW verzoekt gemeenten, provincies en infrabeheerders bij besluitvorming over veiligheidsbelangen (vervoers- en omgevingsbesluiten) rekening te houden met de circulaire. De circulaire Zonering langs hogedruk aardgas-transportleidingen is een circulaire uit 1984 waarin VROM veiligheidsafstanden heeft vastgelegd voor transportleidingen waarin aardgas onder hogedruk wordt getransporteerd.

3.1.5 Luchtkwaliteit

Het Besluit luchtkwaliteit is van kracht sinds 19 juli 2001. Het besluit bevat luchtkwaliteitsnormen voor een zevental stoffen. Tevens is bepaald dat gemeenten en provincies de lokale luchtkwaliteit in kaart brengen en daarover rapporteren. Het gaat om luchtverontreiniging door zwaveldioxide, lood, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide en benzeen. Als blijkt dat grenswaarden uit het besluit zijn overschreden of naar verwachting zullen worden overschreden, moeten er maatregelen worden getroffen.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Archeologie

Aandacht voor Archeologie is een gevolg van de gewijzigde Monumentenwet. Met ingang van 1 september 2007 geldt de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wijziging houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het behoud en de bescherming van archeologische waarde vanaf het begin van de planvorming meegenomen dient te worden

Archeologie mag zich de laatste jaren over het algemeen in een toenemende belangstelling verheugen. Ook beleidsmatig gaat archeologie een belangrijkere rol vervullen bij de inrichting van de ruimte, op basis van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Door de provincie Groningen en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE; eerder bekend als Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Rijksdienst en daarvoor als Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek) zijn onderzoeken gedaan in de provincie. In de gemeente Hoogezand-Sappemeer komen géén archeologische rijksmonumenten voor.

In de gemeente komen wel locaties voor met respectievelijk zeer hoge-, hoge- en archeologische waarde (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Archeologiebalans 2002, pagina 38-39). De betreffende locaties zijn geregistreerd. Naast deze beschreven gebieden bestaan verwachtingsgebieden. Dit zijn gebieden waar mogelijk archeologische waarden zijn te verwachten. Bij eventuele ontwikkelingen in die gebieden zal nader onderzoek moeten worden verricht, vooral in de gebieden met een middelhoge tot hoge trefkans. De verwachtingsgebieden zijn vastgelegd in het concept van het gemeentelijk beleid voor archeologie met bijbehorende kaart (Nota Archeologiebeleid inclusief kaart archeologische verwachtingen, wordt vastgesteld in 2010).

3.2.2 Welstandsnota 2004

De gemeente voert al sinds lange tijd welstandsbeleid. De beoordeling door de welstandscommissie vindt plaats aan redelijke eisen van welstand. Tot nu toe baseerde de commissie zich hierbij op geformuleerd beleid (bestemmings- en beeldkwaliteitsplannen). Dit is vervangen door toetsing aan criteria, die zijn opgenomen in de welstandsnota Hoogezand-Sappemeer. Het welstandstoezicht maakt deel uit van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de gemeente. In de Welstandnota (vastgesteld april 2004) wordt per deelgebied een nadere analyse gegeven van het karakter en staan de welstandscriteria verwoord.

Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling plangebied

4.1 Planomschrijving

De familie Veldman heeft het perceel naast de Woortmansdijk 18 aangekocht om hun huidige perceel uit te breiden met een hobbyschuur. Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan Buitengebied de bestemming Agrarisch maar is al jaren niet in gebruik door een agrarisch bedrijf, maar werd door de familie gebruikt als oprit en tuin. De heer Veldman heeft via een principeverzoek om medewerking verzocht voor het wijzigen van de bestemming van agrarisch naar wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP117Wdijk-30va_0008.png"

Vanuit ruimtelijk oogpunt bestaan er geen bezwaren tegen deze bestemmingswijziging. Het terugbrengen van de bestemming 'agrarisch' naar 'wonen' voldoet aan de uitgangspunten die in het bestemmingsplan Buitengebied zijn gesteld. De met dit postzegelplan voorgestane bestemming 'Wonen' geeft de mogelijkheid om de verworven gronden in te richten als tuin met bebouwingsmogelijkheden ten dienste van de bestaande woning. Het bestemmingsplan leidt niet tot aantasting van de gebruik- en ontwikkelingsmogelijkheden van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies.

Hoofdstuk 5 Omgevingsfactoren

5.1 Algemeen

In het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met omgevingsaspecten. Dit zijn milieufactoren en intrinsieke waarden van het plangebied, zoals water, natuur en archeologie. Voor zover relevant voor het gebied worden deze hieronder beschreven. In dit hoofdstuk is eveneens ruimte gegeven voor een analyse van de mate van mogelijke externe veiligheidsrisico's.

5.2 Geluid

Op de gewijzigde bestemming 'wonen' wordt geen geluidsgevoelig object gebouwd. De bestaande woning voldoet aan de Wet geluidhinder.

5.3 luchtkwaliteit en geur

Met een wijziging in 2007 van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Concluderend wordt aan de eisen met betrekking tot luchtkwaliteit voldaan.

5.4 Bodem

5.4.1 Gemeentelijk bodembeleid

De gemeente heeft in 2013 de gemeentelijke bodemkwaliteit vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten. De gemeente is daarbij ingedeeld in zogenaamde homogene deelgebieden: gebieden waar op basis van historisch gebruik eenzelfde bodemkwaliteit wordt verwacht. Van deze gebieden is de bodemkwaliteit (mate van verontreiniging) bepaald.

De doelstellingen van het gemeentelijk bodembeleid zijn:

  • De bodem duurzaam geschikt te (laten) maken of te houden voor zijn (beoogde) functie;
  • Verslechtering van de bodemkwaliteit binnen redelijke grenzen voorkomen;
  • De prioriteit bij sanering te leggen voor dynamische gevallen van bodemverontreiniging;
5.4.2 Actuele bodemkwaliteit

Het gebied waar het bestemmingsplan betrekking op heeft ligt in het homogene deelgebied 'Buitengebied'; de gemiddelde bodemkwaliteit van dit gebied wordt als schoon gezien.

5.5 Archeologie

Archeologie plangebied

De herziene Monumentenwet 1988 schrijft voor dat gemeenten eigen beleid voor de archeologische monumentenzorg voeren en bescherming bieden aan archeologische waarden in de bodem. De gemeente Hoogezand-Sappemeer heeft dit beleid vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid met bijbehorende archeologische beleidskaart en Erfgoedverordening. Uitgangspunt van het beleid is het behoud van waardevolle archeologische waarden en van cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke relicten.

De Erfgoedverordening en de Nota Archeologiebeleid zijn op 13 december 2010 door de gemeenteraad vastgesteld, en zijn sinds 23 december 2010 in werking. Daarnaast hanteert de gemeente de Actuele Archeologische Verwachtingskaart, die is gebaseerd op de Beleidskaart Archeologie. Op deze kaart staan de archeologisch te beschermen gebieden aangegeven. Op de Actuele Archeologische Verwachtingskaart wordt ook alle nieuwe informatie verwerkt, bijvoorbeeld uit archeologische onderzoeken. De kaart is in te zien op de gemeentelijke website (onder ruimtelijke plannen).

Het nieuwe perceel ligt in een gebied met hoge archeologische verwachtingen. In het huidige bestemmingsplan Buitengebied worden aan dit gegeven geen voorwaarden gekoppeld. Dat zullen wij ten aanzien van dit plan nu ook niet doen. In de herziening van het bestemmingsplan die uiterlijk in 2018 gereed zal zijn, zal wel een regeling komen voor bebouwing en gebruik van gronden met een hoge archeologische verwachting.

5.6 Water

Bij de opbouw van deze paragraaf is aansluiting gezocht bij de Handreiking water in bestemmingsplannen (de Waterparagraaf) van het ministerie van VROM (2000). Bij bestemmingsplannen voor bestaande gebieden kan de waterparagraaf volstaan met minder informatie dan bij gebieden die ontwikkeld moeten worden.

In 2007 is het gemeentelijke Waterplan door de raad vastgesteld. Dit beleidsplan dat in overleg met het waterschap is opgesteld geeft uitgangspunten aan voor het omgaan met water bij het bouwen in onze gemeente.

Voor het plangebied geldt dat een gescheiden rioleringssysteem moet worden gehanteerd om zo het hemelwater in het gebied te houden.

5.7 Externe veiligheid

In het kader van de bestemmingsplan procedure is aandacht besteed aan externe veiligheid. Daarvoor is o.a. gebruik gemaakt van de gegevens die beschikbaar zijn op de provinciale risicokaart, het (concept) Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het rapport van de RIVM -Effect en risicoafstanden bij de opslag van biogas-. Er is hier geen sprake van een kwetsbaar object (er zijn geen minder zelfredzame personen aanwezig).

Het perceel bevindt zich niet binnen invloedsfeer van mogelijke bedreigingen. Er zijn dan ook geen beperkingen vanuit het thema Externe veiligheid.

5.8 Natuur

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet. Deze wet is op 1 oktober 2005 in werking getreden. Op Europees niveau regelt de Natuurbeschermingswet het een en ander over Natura 2000 gebieden. Dit is een omvangrijk Europees netwerk van natuurgebieden. Op nationaal niveau biedt de Natuurbeschermingswet de juridische basis voor het Natuurbeleidsplan en de aanwijzing van te beschermen gebieden in Nederland.

De soortbescherming is in de Flora- en faunawet geregeld. Deze wet is op 1 april 2002 in werking getreden. In de Flora- en faunawet heeft de overheid van nature in Nederland voorkomende planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. Ook beschermde soorten die onder de Europese richtlijnen vallen zijn hierin opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Een initiatiefnemer moet vooraf inventariseren welke beschermde soorten aanwezig zijn in een gebied waar een ingreep is gepland. Ook moet hij in redelijkheid alles doen of laten om te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, dat de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet worden overtreden (verbodsbepalingen nadelige handelingen beschermde plant- en diersoorten). Voor vogels betekent dit onder meer dat in het broedseizoen geen werkzaamheden mogen plaatsvinden die broedende vogels of hun nesten kunnen schaden (weidevogels 1 april t/m 15 juni, overige soorten 15 maart t/m 15 juli).

Ecologische Basiskaart

De gemeente Hoogezand-Sappemeer wil bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen een volwaardige plaats toekennen aan de natuurwaarden in het betreffende gebied. Om dit streven waar te kunnen maken zijn voor de hele gemeente de natuurwaarden in kaart gebracht in de vorm van een Ecologische Basiskaart ("Ecologische Basiskaart Gemeente Hoogezand-Sappemeer", Altenburg & Wymenga, januari 2007). Hierop staan alle beschermde natuurgebieden aangegeven en is een inventarisatie van beschermde soorten weergegeven. De kaart vormt dan ook de basis om in een vroegtijdig stadium ecologische waarden in een plangebied te onderkennen om deze vervolgens te beoordelen in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP117Wdijk-30va_0009.png"

Voor de kaart is geput uit gegevens van diverse landelijke natuur- en landschapsorganisaties. Daarnaast is veel waardevolle informatie op lokaal niveau verkregen door gesprekken met in de gemeente werkzame organisaties en actieve natuurgroeperingen. Voor de basiskaart is geen veldonderzoek verricht. De Ecologische Basiskaart dient, zoals de benaming al aangeeft, als een basisdocument. Wanneer uit de basiskaart blijkt dat in het betreffende gebied zwaar- of middelzwaar beschermde soorten voorkomen (in het kader van de Flora- en faunawet), zal een afwegingsmodel behorende bij de basiskaart duidelijk moeten maken of een nader veldonderzoek noodzakelijk is. Het vaste voornemen is de basiskaart constant actueel te houden en aan te vullen met nieuwe gegevens. Ook hierbij wordt veel waarde gehecht aan de inbreng van lokale groeperingen en belangstellenden.

Bij de ecologische beoordeling van het plangebied is gebruik gemaakt van de Ecologische Basiskaart. Gekeken is welke status het plangebied heeft en wat zijn ligging ten opzichte van natuurgebieden is. Hierna wordt verslag gedaan van alle voorkomende beschermde soorten zoals geïnventariseerd op de Ecologische Basiskaart.

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een gebied met een beschermde status, te weten het Hesselinksbos en dichtbij de Westerbroekstermadepolder en het Zuidlaardermeer.

Soortbescherming

Er is een inventarisatie gemaakt van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten. In het gebied zijn zes zwaar beschermde soorten vleermuizen gesignaleerd, evenals beschermde libellesoorten. Dit betekent dat in het plangebied mogelijk vleermuizen aanwezig kunnen zijn. Van deze dieren kan vermeld worden dat de hele gemeente een geschikte habitat voor hen vormt.

Samengevat kan gesteld worden dat de leefruimte voor genoemde soorten ruim tot zeer ruim in onze gemeente voorhanden is. Het is niet aannemelijk dat de werkzaamheden in het plangebied van significante invloed op genoemde soorten zal zijn.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, evenals door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening. Het juridische systeem is opgezet in lijn met eerdere bestemmingsplannen van de gemeente. Mede daardoor en gelet op de landelijke standaarden heeft de planregeling in de loop der tijd een gestandaardiseerd karakter gekregen.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Het bestemmingsplan is digitaal opgezet, zowel qua teksten als verbeelding. Dit betekent dat de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, specifiek de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2012, is toegepast. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 schrijft een eenduidige vormgeving en structurering van bestemmingsplannen voor. De standaarden zijn in beheer bij Geonovum.nl. Het bestemmingsplan wordt digitaal beschikbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

In het hiernavolgende worden de belangrijkste aspecten van de juridische regeling van dit plan toegelicht, waarbij altijd moet worden bedacht dat de planregels en de verbeelding in samenhang dienen te worden gelezen. Op de verbeelding zijn de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen aangegeven.

6.2 Toelichting op de planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven

6.2.1 Wonen

Voldoen aan de provinciale eisen van maximaal 300m2.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en economische verantwoording

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan is te beschouwen als een herziening die voortvloeit uit een particulier verzoek.

De eigenaar van de betrokken gronden heeft de gemeente verzocht om medewerking aan zijn plannen. Deze particuliere ontwikkeling is aanleiding om het bestemmingsplan te herzien, zodat daarmee een gewenste planologische oplossing voor het gebied toegelaten wordt.

Standaard is er een verplichting (zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening) om een exploitatieplan voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen vast te stellen. Het tweede lid van dit artikel geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het kostenverhaal van de grondexploitatie anderszins geregeld is. Dit is voor dit bestemmingsplan het geval.

De financiering van de bouwplannen is geheel in particuliere handen. De gemeente is geen partij in de geplande ontwikkeling, en draagt daarom slechts één financiële verantwoordelijkheid of risico; planschade.De kans op planschade is gering, maar om het risico geheel af te dekken is met de verzoeker een planschade-overeenkomst afgesloten. Hiermee wordt de gemeente gevrijwaard voor eventuele vergoeding van schade aan derden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader is de gelegenheid tot inspraak geboden. Ook heeft vooroverleg plaatsgevonden met de daartoe aangewezen instanties.

Hoofdstuk 8 Bijlagen