direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Spitsbergen 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BP109Spits-30va

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Achtergrond

Een bestemmingsplan is eigenlijk een soort gemeentelijke wet. Iedereen moet zich daaraan houden. De gemeente moet bestemmingsplannen elke 10 jaar opnieuw vaststellen. Soms kan de provincie of het rijk dat ook doen.
Een bestemmingsplan geeft regels over hoe gronden en de bouwwerken daarop gebruikt mogen worden, en het geeft regels over wat er gebouwd mag worden. Om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening geeft het bestemmingsplan de in dat plan gelegen gronden een bestemming met bijbehorende functies. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden en bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP109Spits-30va_0001.jpg"

Ligging in de gemeente van dit bestemmingsplan


Een bestemmingsplan bestaat uit een planverbeelding en planregels. Bij elk bestemmingsplan hoort een toelichting. De plantoelichting belicht onder meer de achtergronden van het bestemmingsplan, biedt inzicht in het verrichte onderzoek, geeft de diverse beleidskeuzes weer, doet verslag van inspraak en overleg, en verstrekt een juridische toelichting op de planregels en de plankaart.
Bouwaanvragen worden getoetst aan het bestemmingsplan. Passende plannen kunnen bouwvergunning krijgen, andere niet. Zo kan voorkómen worden dat ergens ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden. Bijvoorbeeld dat er een discotheek midden in een woonwijk verschijnt of dat er woningen gebouwd worden op een industrieterrein.

Naast deze functie heeft het bestemmingsplan ook een sterke beleidsfunctie. Het bestemmingsplan geeft een totaalvisie van de gemeente op het gebied. Het spreekt voor zich, dat de genoemde functies het meest tot hun recht komen bij actuele bestemmingsplannen. Een actueel bestemmingsplan is volgens de Wet ruimtelijke ordening een plan dat niet ouder is dan tien jaar. Zo moet voorkomen worden dat plannen geheel of gedeeltelijk ingehaald worden door maatschappelijke ontwikkelingen.

Vaak wordt bij een bestemmingsplan gedacht aan nieuw te ontwikkelen gebieden, zoals een nieuwe woonwijk of een nieuw bedrijventerrein. Maar dat is in de meeste gevallen niet zo. Bij veel bestemmingsplannen gaat het namelijk om reeds ontwikkelde gebieden. Die gebieden zijn vaak al bebouwd en ingericht voor één of meerdere functies. Grote nieuwe ontwikkelingen komen hier vaak niet voor.

1.2 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP109Spits-30va_0002.png"

luchtfoto van het planperceel; in het midden van de foto Spitsbergen 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP109Spits-30va_0003.png"

Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 23 augustus 2010. In dit geldende plan hebben de betreffende gronden de bestemming "Agrarisch". In deze bestemming is in het bouwvlak een bedrijfswoning toegestaan. Op bovenstaande afbeelding is het perceel Spitsbergen 1 met groot bouwvlak in het midden te zien.

1.3 Planaanleiding

Het van oorsprong aanwezige agrarische bedrijf is inmiddels beëindigd en de boerderij en bijbehorende landerijen zijn te koop gezet. In het kader van bedrijfsmatige schaalvergroting heeft een belendende agrarier de landerijen aangekocht. De boerenbehuizing heeft daardoor zijn agrarische functie verloren. De bestemming van het perceel is echter nog steeds "Agrarisch"; met een bestemming "bedrijfswoning" op de boerderij, terwijl de bedrijfsfunctie met de verkoop van de gronden verdwenen is.

strijdigheid bestemmingsplan

Initiatiefnemer wil nu de boerderij kopen en deze gaan bewonen. Er is dan geen sprake meer van een agrarische of bedrijfsmatige functie waardoor bewoning in strijd is met het bestemmingsplan. Bewoning 'als burger' is slechts mogelijk als de boerderij de bestemming "Wonen" krijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP109Spits-30va_0004.png"

De provincie Groningen heeft beleid opgesteld omtrent vrijkomend agrarische bebouwing (VAB) en uitgangspunten hieromtrent opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening. Dit beleid is opgenomen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2010. Zie paragraaf 3.2.2.1 VAB beleid.
Doel van dit beleid is verbetering van de leefbaarheid van het platteland, handhaving van cultureel erfgoed en het waardevolle landschapsbeeld te beschermen door leegstand en verpaupering van vrijkomende gebouwen te voorkomen. Het bestemmen van het planperceel en boerderij als "wonen" past binnen deze visie.

Met het vaststellen van dit "postzegel bestemmingsplan" wordt de bestemming van het planperceel "wonen" en wordt er een bouwblok rond de bestaande boerderij gelegd.

1.4 Karakter plan

In het bestemmingsplan wordt vooral gebruik gemaakt van de gedetailleerde planvorm. Het plan volgt de uitgangspunten van het moederplan Buitengebied.

Het bestemmingsplan is opgesteld om digitaal te kunnen raadplegen. In overeenstemming met de daarvoor geldende normen, is een digitale koppeling tussen plankaart en planregels aangebracht. Uitgegaan is van de regels en richtlijnen als aangegeven in de RO Standaarden zoals deze voortvloeien uit de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de bijbehorende Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012).

1.5 Planopzet

Deze plantoelichting bevat de verwoording van het ruimtelijk relevante beleid voor het plangebied evenals de resultaten van de noodzakelijke onderzoeken voor een bestemmingsplan. De onderzoeken zelf zijn te vinden in de bijlagen bij deze toelichting. Als bijlagen zullen indien relevant worden opgenomen de resultaten van het wettelijke overleg en de inspraak over het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied geeft een beschrijving van het plangebied vanuit diverse invalshoeken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader geeft het kader van beleid voor dit bestemmingsplan. Er is gekeken naar relevant rijksbeleid, beleid van de provincie Groningen (Provinciaal Omgevingsplan), regionaal beleid en het eigen gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling geeft de beleidskeuzen voor het plangebied weer. En hoe wordt aangekeken tegen de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het gebied.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten bevat de gebruikelijke ruimtelijke aspecten van het plangebied. Het betreft bijvoorbeeld de aspecten geluid, bodem en water. Aansluitend hierop wordt een analyse gegeven van andere omgevingsfactoren, zoals natuur en cultuurhistorie.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting bevat een toelichting op het juridische deel van het plan: de plankaart en planregels.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid, ten slotte, gaat in op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van het plan. Bij de maatschappelijke uitvoerbaarheid is uitgebreid aandacht voor de planvoorbereiding en de formele wettelijke procedure van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Historische ontwikkeling

Het planperceel ligt in het buitengebied in het uiterste noord-oosten van Sappemeer, vlakbij de grens met de gemeente Menterwolde. De weg Spitsbergen is een landelijke uitvalsweg en verbindt het Achterdiep in Sappemeer met de gehuchten Veenhuizen en Stootshorn, richting Noordbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP109Spits-30va_0005.png"

Het dorp Sappemeer is genoemd naar het Sapmeer of Duivelsmeer. Dit liep (net als het Kleine Sapmeer ten zuidoosten ervan) leeg nadat in 1618 het Winschoterdiep tot aan dat meer was doorgetrokken. Het graven van het kanaal gebeurde om het veengebied ten oosten van de stad Groningen te gaan ontginnen. Het dorp is in 1621 ontstaan, toen zich er enkele verveners vestigden. Sappemeer werd het eerste centrum in de Veenkoloniën. Parallel aan het Winschoterdiep werd het Achterdiep gegraven.

Langs de verschillende diepen wordt een weg aangelegd, waarlangs de nederzettingen ontstaan. De richting die met name aan de zuidzijde wordt aangehouden, schuin op het Winschoterdiep, is bepaald door de bodemgesteldheid. De graafrichting loopt loodrecht op de hoogtelijnen, waardoor een optimale natuurlijke ontwatering verkregen wordt. Elk diep met zijtakken vormt een ontginning. De grens tussen de ontginningen wordt meestal gevormd door een zogenaamde achterweg, een pad in het land parallel tussen de diepen.

De boeren in de veenkoloniën verbouwen aanvankelijk vooral graan, maar later ook aardappelen. Beide gewassen vormen de basis voor verdere ontwikkelingen. De infrastructuur, ontstaan uit de veenontginning, is ook een perfecte basis gebleken voor zich later ontwikkelende economische processen. In 1868 wordt de spoorlijn naar Nieuweschans aangelegd, een rechtstreekse verbinding naar Duitsland. Dit heeft een positieve invloed gehad op de ontwikkeling van de tuinbouw met name aan het begin van de vorige eeuw, vooral in Sappemeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP109Spits-30va_0006.png"

2.2 Ruimtelijke en functionele ontwikkeling

Het planperceel ligt in een gebied dat valt te typeren als veenkoloniaal landschap.

Kenmerken van dit landschapstype zijn:

  • Grootschalig en open landschap ontstaan door planmatige, koloniale ontginning van het hoogveenmoeras;
  • zuidoost-noordwest gerichtheid van het gebied, zowel wat betreft infrastructuur als de daarmee samenhangende ruimten;
  • concentratie van bebouwing in linten langs bestaande of gedempte kanalen;
  • contrast tussen verdichte linten en de open ruimten daartussen; de open ruimten zijn in gebruik als landbouwgrond;
  • beplanting langs kanalen en wegen;
  • rechtlijnig verkavelingspatroon met evenwijdig lopende kanalen en wegen.

De weg waaraan het planperceel ligt, de Spitsbergen, ligt in het uitgestrekte landbouwgebied ten noorden van de diepen Achterdiep en Winschoterdiep. Het betreft een landelijke uitvalsweg die de gemeente Hoogezand-Sappemeer verbindt met de gemeente Menterwolde. Over de grens met Menterwolde krijgt de weg een andere naam; de Sappemeersterweg. Aan deze doorgaande weg staan een aantal grote boerderijen en her en der een burgerwoning. Direct ten oosten van het plangebied, in de gemeente Menterwolde, ligt een locatie van de NAM.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op voor het plangebied relevant beleid. Naast provinciaal beleid worden ook gemeentelijke beleidsterreinen genoemd die betrekking hebben op het plangebied.

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Provinciaal Omgevingsplan (POP)

Provinciale Staten van de provincie Groningen hebben op 17 juni 2009 het derde Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 vastgesteld. In dit plan voor de fysieke leefomgeving is de ontwikkeling van de provincie geschetst. Samen met deze versie van het POP is een provinciale omgevingsverordening opgesteld. De Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (POV); met uitzondering van een aantal onderdelen met ingang van 22 december 2009 in werking getreden (bij GS besluit van 2 februari 2010). Mede naar aanleiding van de uitkomst van een begin 2011 uitgevoerde evaluatie van de Omgevingsverordening, zal deze de komende periode op onderdelen worden herzien. De verordening is op 2 februari 2011 reeds op technische onderdelen aangepast.

Het POP hecht veel waarde aan de kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van het bebouwde gebied in dorpen en steden. Genoemde kwaliteiten kunnen worden vergroot door versterking van de structuur van de bebouwing en de omgeving waarin deze zich bevindt. Verder kan de kwaliteit worden verbeterd door efficiënt ruimtegebruik en door het gelijkwaardig meewegen van de intrinsieke waarden van het gebied, zoals water, natuur, bodem en cultuurhistorie. Bij nieuwbouw moet ruime aandacht worden besteed aan de inpassing daarvan in het (bebouwde) gebied.

De provincie vraagt aandacht voor gebiedsgebonden ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de omgeving. Kort en krachtig komt het neer op het bieden van een integraal ontwerp waarbij functionele, architectonische,stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische benaderingen samen moeten gaan.

3.1.2 Provinciale Omgevingsverordening (POV)

In de POV heeft de provincie regels opgenomen om de doelstellingen aangegeven in het derde Provinciale Omgevings Plan (POP) te realiseren. Met deze regels wil de provincie vooraf duidelijkehid scheppen over de provinciale belangen waarmee de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening moet houden. In de POV zijn hoofdstukken opgenomen over onderandere milieu, water en ruimtelijke ordening.

Zie voor geldend provinciaal beleid ook paragraaf 3.2.2 Geldend beleid uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Toekomstvisie Boeg Beelden 2015
Boeg Beelden 2015 (vastgesteld december 2002) is een toekomstvisie met daarin de hoofdlijnen van beleid voor de Gemeente Hoogezand-Sappemeer in de periode tot 2015. Het geeft een breder kader voor zowel fysiek, economisch, sociaal als cultureel beleid.

Hoogezand-Sappemeer wil in 2015 een middelgrote levendige woon- en werkgemeente zijn, volop profiterend van haar unieke positie vlakbij Groningen en tegelijk met een eigen identiteit in een prachtig groene omgeving.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP109Spits-30va_0007.jpg"  

De ambities van de gemeente zijn omgezet in vier richtinggevende thema's:

  • Positie in de regio: schragen en schurken.
  • Bestaansbasis: wonen èn werken.
  • Sfeer en uitstraling: veilig, gezellig en actief.
  • Mens: gevarieerd en samen.

De gemeente wil zich in Boeg Beelden verder ontwikkelen tot een prettige woongemeente. In nieuwe en bestaande woongebieden staat een prettig woonklimaat voorop.

3.2.2 Geldend beleid uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied

Onderstaand is het gemeentelijk beleid opgesomd als opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Dit beleid is (nog steeds) van toepassing op dit postzegelbestemmingsplan Spitsbergen 1.

3.2.2.1 VAB beleid

beleid met betrekking tot Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB)

De provincie wil verdere verstening van het landschap tegengaan en stedelijke activiteiten concentreren in bestaande bebouwde gebieden. Dit resulteert erin dat de mogelijkheden voor nieuwbouw in de dorpsgebieden anders zijn dan in het buitengebied.

In de dorpsgebieden is nieuwbouw toegestaan, mits passend in de omgeving. In het buitengebied is nieuwbouw niet toegestaan, behalve:

  • in vrijkomende gebouwen;
  • ter realisering van landgoederen;
  • ter verbetering van ruimtelijke kwaliteit (bij voorbeeld ter opvulling van storende open plekken in de bestaande bebouwingsstructuur).

De provincie wil in ieder geval verhoogde aandacht voor de gebiedsgebonden ruimtelijke kwaliteit van bebouwing in relatie tot de omgeving. Bij nieuwbouw op onbebouwde gronden in dorpsgebieden geldt specifiek dat gelet moet worden op situering van gebouwen op hun locatie, massa- en volumewerking van gebouwen, hoofdlijnen van architectuur en het materiaal- en kleurgebruik.

Ongeacht op welke locatie nieuwbouw wordt gepleegd, geldt dat het aantal te bouwen woningen de nieuwbouwruimte niet mag overschrijden. Die ruimte wordt door de provincie vastgesteld voor een periode van 10 jaar. In de nieuwbouwruimte zijn de afspraken tussen de deelnemende gemeenten in de regio Groningen - Assen opgenomen. Het staat de gemeente echter vrij om dit onderscheid naar eigen inzicht vorm te geven. Het moeten voldoen aan de nieuwbouwruimte is niet van toepassing op:

  • bedrijfswoningen;
  • vrijkomende gebouwen in het buitengebied die (mede) in gebruik worden genomen voor een individuele woning;
  • nieuwbouw ter vervanging van niet-zelfstandige woonruimte voor ouderen en gehandicapten voor dezelfde groep;
  • landgoederen.

Specifiek voor het buitengebied stelt de provincie dat nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid niet is toegestaan. Alleen in het geval van hergebruik of verbouw van bestaande vrijkomende gebouwen mag worden overwogen nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan.

De regeling voor bestaande vrijkomende gebouwen maakte ook al deel uit van het vorige provinciaal beleid. Het huidige beleid is echter ruimer. Extra gebruiksmogelijkheden zijn nu toegestaan in alle bestaande vrijkomende gebouwen in het buitengebied, ongeacht of deze karakteristiek is of van agrarische oorsprong. De gebouwen mogen niet landschapsontsierend zijn. Doel van de regeling is het waardevolle landschapsbeeld zoveel mogelijk te behouden en tegelijkertijd de leefbaarheid van het buitengebied te vergroten.

Uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied staat de provincie toe, mits de totale vloeroppervlakte met niet meer dan 20% toeneemt.

Mogelijke woonfuncties in vrijkomende gebouwen

In het moeder-bestemmingsplan Buitengebied worden woonfuncties mogelijk gemaakt in alle vrijkomende bestaande gebouwen. Een ruime regeling creëren voor hergebruik van vrijkomende bebouwing. Doel hiervan is het waardevolle landschapsbeeld te beschermen door leegstand en verpaupering van vrijkomende gebouwen te voorkomen. Daarnaast zal de mogelijkheid om woonfuncties toe te voegen de leefbaarheid van de dorpen vergroten.

De woonfunctie mag uitsluitend in het hoofdgebouw worden uitgeoefend. Sommige hoofdgebouwen (zoals van agrarische gebouwen) zijn dermate groot van omvang dat daarin meerdere woonfuncties plaats zouden kunnen vinden. Per vrijkomend hoofdgebouw wordt echter in principe maar één woning toegestaan. Reden hiertoe is dat meer dan één woning ten koste zou gaan van de in de omgevingsverordening toegekende nieuwbouwruimte. Dat is niet gewenst omdat het zeer waarschijnlijk is dat alleen een uitermate gering deel van het aantal mogelijk woningen in vrijkomende gebouwen daadwerkelijk gerealiseerd wordt.

3.2.2.2 Bedrijf of beroep aan huis

In het buitengebied is er behoefte aan het toestaan van huis verbonden beroepen en bedrijven. Dergelijke activiteiten zorgen voor een verlevendiging van een dorp. Wel moet er voor gewaakt worden dat geen overlast wordt veroorzaakt. Voorschriften voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven moeten duidelijk en goed handhaafbaar zijn.

Beperkingen

In de provinciale omgevingsverordening zijn geen expliciete voorwaarden gesteld aan aan huis verbonden beroepen en bedrijven. Uitgegaan moet worden van wat in de rechtspraak wordt gezien als activiteiten die eigen zijn aan de woonbestemming.

In het geval de activiteit aan huis niet eigen is aan de woonbestemming, stelt de provincie wel regels aan die activiteit. Immers dan is het geen woonactiviteit meer, maar bijvoorbeeld een niet agrarische activiteit die behoort bij de functie dienstverlening, detailhandel of bedrijvigheid. Dan moet dus voldaan worden aan de regels die behoren bij de betreffende functie.

Regeling in dit bestemmingsplan

Onder bedrijf of beroep aan huis wordt verstaan: een dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf of beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het volgende beleid is van toepassing:

  • De woonfunctie blijft de hoofdfunctie, zowel in omvang als in uitstraling, vooral aan de naar de weg gekeerde zijde(n) van het perceel;
  • De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s);
  • De activiteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de woning en omgeving, en mag geen noemenswaardige hinder veroorzaken of afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden en privacy van omliggende gronden en bouwwerken;
  • De activiteit mag niet meer ruimte gebruiken dan 40% van de totale oppervlakte van de gebouwen, en niet meer dan 50 m2;
  • Alleen productiegebonden detailhandel is toegelaten, met uitzondering van webwinkels;
  • De activiteit is alleen toegelaten als zij milieuhygiënisch passend is;
  • De activiteit is alleen toegelaten als in de parkeerbehoefte voorzien wordt op het eigen erf;
  • Reclame-uitingen en etalages zijn niet toegelaten.

3.2.2.3 Bouwmogelijkheden hoofd- en bijgebouwen

Inventarisatie

In het buitengebied leeft de behoefte aan ruime bouwmogelijkheden voor hoofd- en bijgebouwen. Veel mensen gaan in het landelijk gebied wonen om de ruimte, bijvoorbeeld omdat ze ruimte-intensieve hobby's hebben, zoals het houden van paarden of schapen. Daarbij speelt een rol dat in het landelijk gebied mensen vaak grotere kavels hebben zodat de ruimte fysiek aanwezig is om dergelijk hobby's uit te oefenen. Betrokkenen stellen daarnaast voor om de oppervlakte van de bijgebouwen te koppelen aan het perceelsoppervlakte.

Beperkingen

De provincie heeft geen expliciet bijgebouwenbeleid. In de dorpsgebieden moet voldaan worden aan de beeldkwaliteitseisen in de welstandsnota. In het buitengebied moet daaraan ook worden voldaan, en aan de volgende oppervlakte regels:

  • de gezamenlijke grondoppervlakte van woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 300 m2 bedragen;
  • de gezamenlijke grondoppervlakte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen.

Regeling in dit bestemmingsplan

Net als bij agrarische bedrijven is bouwruimte afhankelijk van de ruimtelijke inpassing, maatwerk. Dit bestemmingsplan gaat uit van een deels directe regeling - waarbij eveneens voldaan moet worden aan de welstandsnota. Als de regeling niet voorziet in de benodigde bouwruimte, komen kwaliteitseisen en landschappelijke inpassing sterker aan de orde.

Uitbreidingsruimte voor hoofdgebouwen en bijgebouwen

Volgens het oude bestemmingsplan uit 1993 is het niet mogelijk om een woning die kleiner is dan 91 m2 uit te breiden. Aansluitend op moderne woonwensen en het provinciale beleid wordt deze ondergrens afgeschaft. In alle gevallen dient te worden voldaan aan de provinciale eis dat de maximale oppervlakte voor de totale bij elkaar behorende woonbebouwing 300 m2 bedraagt.

Dit bestemmingsplan staat bij recht toe dat eenderde van het kaveloppervlak mag worden bebouwd, mits wordt voldaan aan de eisen in de provinciale omgevingsverordening (maximaal bebouwd grondoppervlak 300 m2 en grondoppervlakte bijgebouwen mag maximaal de grondoppervlakte van het hoofdgebouw zijn. Voor die gevallen dat met deze regeling niet kan worden voldaan aan de moderne woonwensen en eisen, is een ontheffing opgenomen om meer te mogen bouwen dan eenderde van het kaveloppervlak. Die ontheffing mag echter niet tot gevolg hebben dat meer dan de helft van het kaveloppervlak wordt bebouwd.

3.2.2.4 Mantelzorg

Mantelzorg kan worden omschreven als het bieden van hulp bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald, buiten organisatorisch verband, wordt verleend aan personen uit het sociale netwerk die - door welke oorzaak dan ook - vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben.

In de Woonvisie 2008-2012 is geschreven dat de bestaande mogelijkheden om mantelzorg (zorg door familie, buren of bekenden) te verlenen, vergroot dienen te worden. Om woonbebouwing geschikt te maken voor tijdelijke woonruimte waarin de mantelzorger kan verblijven, heeft dit bestemmingsplan het volgende beleid opgenomen. Met een ontheffingsmogelijkheid kan worden toegestaan dat woongebouwen mogen worden gebruikt voor in - en bijwoning. Dus in alle bijgebouwen (al dan niet vrijstaand) is zelfstandig woongebruik toegestaan. Expliciet is zelfstandig woongebruik toegestaan om de privacy van de zorgbehoeftige en de zorggevenden te garanderen.

Men moet naast de bepalingen van het Bouwbesluit voldoen aan de volgende specifieke voorwaarden:

  • De zorgbehoefte moet overtuigend zijn aangetoond. Dit om te voorkomen dat onterecht van de ontheffingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt.
  • De oppervlakte van voor mantelzorg in gebruik te nemen gebouwen (aan- en uitbouwen daaronder begrepen) mag niet meer dan 60 m² mag bedragen. Dit om het ruimtelijk effect van bewoning in principe aanvaardbaar te houden. Daarnaast beperkt deze geringe oppervlakte de kans dat, na beëindiging van de bijwoning, een volwaardige zelfstandige (eengezins)woning ontstaat.
  • In het geval van een vrijstaand (bij)gebouw vormt het qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw.
  • Een voor mantelzorg in gebruik te nemen gebouw moet zijn gesitueerd op maximaal 10 meter van de dichtstbijzijnde zij- of achtergevel van het hoofdgebouw en mag niet zijn gesitueerd voor de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw.
  • In en bijwoning is na opheffing van de mantelzorg bewoning niet toegestaan. Dit om te voorkomen dat het aantal woningen toeneemt.
  • Er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Mochten de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan reeds zijn benut, dan kan aan een ontheffingsprocedure volgens artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening worden meegewerkt. Hierbij moet aan de bovenstaande voorwaarden worden voldaan. Deze mogelijkheid dient zich des te meer aan als het vergen van gebruik van bestaande bebouwing voor mantelzorg onevenredig zou zijn in verhouding met de belangen die daarmee worden gediend.

In bepaalde gevallen is het mogelijk dat met de ontheffing van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening de maximale oppervlakten voor gebouwen in de provinciale omgevingsverordening, wordt overschreden. In dat geval zal het college van burgemeester en wethouders ontheffing van Gedeputeerde Staten moeten aanvragen.

De mantelzorg regeling is ook mogelijk bij bedrijfswoningen, mits de ontwikkeling van de omliggende bedrijven er niet door wordt beperkt.

3.2.3 Monumentenbeleid

In de nota Monumentenbeleid (maart 1995) en in de Beleidsnotitie Monumenten in Hoogezand-Sappemeer is het monumentenbeleid verwoord. Uitgangspunt van het gemeentelijk monumentenbeleid is dat de cultuurhistorische waarde van Hoogezand-Sappemeer niet alleen ligt in een aantal losse waardevolle panden, maar in de historisch gegroeide vorm van de gemeente als geheel. Die groeiwijze is onlosmakelijk verbonden met de veenkoloniale geschiedenis. Het is de samenhang van bebouwing en omgeving die onze gemeente haar specifieke karakter geeft.

3.2.4 Welstandsnota 2004

De gemeente voert al sinds lange tijd welstandsbeleid. De beoordeling door de welstandscommissie vindt plaats aan redelijke eisen van welstand. Voorheen baseerde de commissie zich hierbij op geformuleerd beleid (bestemmings- en beeldkwaliteitsplannen). Dit is vervangen door toetsing aan criteria, die zijn opgenomen in de welstandsnota Hoogezand-Sappemeer. Het welstandstoezicht maakt deel uit van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de gemeente. In de Welstandnota (vastgesteld april 2004) wordt per deelgebied een nadere analyse gegeven van het karakter en staan de welstandscriteria verwoord. Het welstandstoezicht is vooral gericht op het beheer van de bestaande bebouwing. Hier geldt een beleid van respecteren. Bij vernieuwing of nieuwbouw geldt een beleid van incidenteel wijzigen voor zowel plaatsing, hoofdvorm, aanzicht en opmaak.

Met ingang van 1 juli 2004 is het voor elke gemeente in Nederland verplicht een (vastgestelde) welstandsnota te hebben. Is dit niet het geval, dan is de gemeente niet meer bevoegd een bouwplan op welstand te toetsen. Met de beide gemeentelijke beleidsstukken; het bestemmingsplan en de welstandsnota, worden dus zowel de stedenbouwkundige opzet als de architectonische verschijningsvorm vastgelegd in een beleidskader. Nieuwe (bouwvergunningplichtige) bouwplannen dienen zowel aan het bestemmingsplan als aan de welstandsnota te worden getoetst.

In de welstandsnota van de gemeente Hoogezand-Sappemeer wordt onderscheid gemaakt tussen sneltoetscriteria voor veel voorkomende bouwwerken, de algemene welstandscriteria en de gebiedsgerichte welstandscriteria.

3.2.5 Beleid actualisering bestemmingsplannen

Vier basis bestemmingsplannen voor de hele gemeente. Dat is waar de komende jaren naar toe gewerkt wordt. Vier grote plannen, die om de vijf jaar worden herzien. Plannen die constant onder beheer zijn. Planologische- en feitelijke wijzigingen worden voordurend bijgehouden, zodat de vijfjaarlijkse herziening makkelijker is.

De vier basisplannen zijn:

  • 1. Woongebieden (alle overwegende woongebieden in het stedelijke gebied van Hoogezand-Sappemeer); Dit postzegel-bestemmingsplan Eska Power valt binnen dit bestemmingsplan en zal hierin worden verwerkt;
  • 2. Stadscentrum;
  • 3. Bedrijventerreinen (Hoogezand-West, Sappemeer-Oost en FoxMart);
  • 4. Buitengebied (inclusief de dorpen Westerbroek en Kiel-Windeweer).

Iedere vijf jaar worden alle wijzigingen van de afgelopen periode meegenomen in de herziening. Ook de ontwikkelingsplannen worden op dat moment ingevoegd in het basisplan.

Gelijktijdig met de basisplannen, wordt de welstandsnota voor het betreffende gebied herzien. Het actuele welstandsbeleid kan dan direct in het bestemmingsplan worden verwerkt.

Bestemmingsplan en welstandsbeleid blijven zo altijd actueel.

De planning voor de komende jaren is als volgt:

Basisplan   Voorbereiding   Vaststelling  
Woongebieden   2011   2012  
Stadscentrum   2012   2013  
Bedrijventerreinen   2013   2014  
Buitengebied   2014   2015  
3.2.6 Cultuurhistorisch beleid

De afgelopen periode stelde de gemeente archeologiebeleid vast. Als onderdeel daarvan werd de gemeentelijke monumentenverordening omgezet naar een erfgoedverordening.

Argumenten om te komen tot gemeentelijk archeologiebeleid waren:

  • Het is een wettelijke taak van de gemeente (Monumentenwet, Wet op de Archeologische monumentenzorg);
  • kennis van archeologische waarden in de Gemeente Hoogezand-Sappemeer versterkt de eigen identiteit;
  • kostenbesparing in de toekomst door het vermijden van onnodige onderzoeken;
  • binnen wettelijke randvoorwaarden zelf bepalen hoe om te gaan met aanwezige archeologische waarden.

De Nota Archeologiebeleid beschrijft hoe de gemeente Hoogezand-Sappemeer zal omgaan met (mogelijke) waardevolle archeologische- en cultuurhistorische waarden binnen de gemeentegrenzen. De beleidskaart archeologie is onderdeel van deze nota. Deze kaart geeft een vlakdekkend overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De nota geeft een goed beeld van de bewoningsgeschiedenis van onze gemeente, van de prehistorie tot aan de nieuwe tijd.

Beleidsuitgangspunt is het behoud van waardevolle archeologische waarden en van cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke relicten. Verder wordt voorgesteld dat de gemeente de kosten van vereist bureauonderzoek (naar noodzaak voor verder archeologisch onderzoek) voor haar rekening neemt, een enkele uitzondering daargelaten. De verplichting tot bureauonderzoek kan ontstaan bij ruimtelijke ingrepen in aangewezen gebieden op de beleidskaart.

Waarom een erfgoedverordening voor archeologie? Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden. De bestaande monumentenverordening wordt in de erfgoedverordening 'Wabo-proof' gemaakt. Uitgangspunt is, dat voor zover in een vigerend bestemmingsplan nog geen regels zijn opgenomen ter bescherming van archeologie, de erfgoedverordening van toepassing is. De verordening treedt terug indien een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld dat op dezelfde wijze als beleid en erfgoedverordening voorziet in bescherming.

De Erfgoedverordening Gemeente Hoogezand-Sappemeer is naar het model van de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) opgesteld. De geest van de monumentenverordening is niet gewijzigd.

Monumenten en karakteristieke gebouwen

Bescherming van rijksmonumenten is geregeld in de Monumentenwet. De Erfgoedverordening kent bepalingen over gemeentelijke monumenten. Een regeling karakteristieke gebouwen hoort thuis in de Welstandsnota. Het onderhavige bestemmingsplan besteedt hier daarom geen bijzondere aandacht aan.

3.2.7 Archeologie beleid

Aandacht voor Archeologie is een gevolg van de gewijzigde Monumentenwet. Met ingang van 1 september 2007 geldt de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wijziging houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het behoud en de bescherming van archeologische waarde vanaf het begin van de planvorming meegenomen dient te worden

Archeologie mag zich de laatste jaren over het algemeen in een toenemende belangstelling verheugen. Ook beleidsmatig gaat archeologie een belangrijkere rol vervullen bij de inrichting van de ruimte, op basis van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Door de provincie Groningen en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE; eerder bekend als Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Rijksdienst en daarvoor als Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek) zijn onderzoeken gedaan in de provincie. In de gemeente Hoogezand-Sappemeer komen géén archeologische rijksmonumenten voor.

In de gemeente komen wel locaties voor met respectievelijk zeer hoge-, hoge- en archeologische waarde (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Archeologiebalans 2002, pagina 38-39). De betreffende locaties zijn geregistreerd. Naast deze beschreven gebieden bestaan verwachtingsgebieden. Dit zijn gebieden waar mogelijk archeologische waarden zijn te verwachten. Bij eventuele ontwikkelingen in die gebieden zal nader onderzoek moeten worden verricht, vooral in de gebieden met een middelhoge tot hoge trefkans. De verwachtingsgebieden zijn vastgelegd in het concept van het gemeentelijk beleid voor archeologie met bijbehorende kaart (Nota Archeologiebeleid inclusief kaart archeologische verwachtingen, wordt vastgesteld in 2010).

3.2.8 Waterplan

De gemeente heeft samen met het waterschap Hunze en Aa's haar waterbeleid gevormd en daarvoor het Waterplan opgesteld. Het Waterplan bestaat uit een Visiedeel en een Uitvoeringsplan. Het Visiedeel geeft een doorkijk tot 2015, het Uitvoeringsplan is telkens bedoeld voor een periode van vier jaar (het huidige voor 2007-2010).

Basis van het Waterplan zijn de drietraps-strategieën voor waterkwantiteit: vasthouden - bergen - afvoeren en voor waterkwaliteit: schoonhouden - scheiden - zuiveren. Ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten vormen belangrijke aandachtspunten voor het omgevingsbeleid. Daarbij moet aandacht zijn en blijven voor de historische, recreatieve en belevingsaspecten van water.

Water moet in de toekomst een volwaardig onderdeel van alle ruimtelijke plannen gaan vormen. Hiervoor is een regulier overleg ingesteld tussen de gemeente en het waterschap. Daarnaast wordt bij projecten de watertoets doorlopen waarmee water stevig in de plannen verankerd wordt. In het bij het waterplan behorende uitvoeringsplan is een aantal concrete projectvoorstellen opgenomen. In een gemeentebrede aanpak zullen alle locaties waar dit probleem optreedt geïnventariseerd worden en wordt in samenspraak met de bevolking gezocht naar bevredigende oplossingen.

Een andere relevant project betreft de berekening van de wateropgave voor de gemeente. Hierbij wordt per wijk/dorp beoordeeld in hoeverre in het watersysteem is toegerust op toekomstige ontwikkelingen. Dit gaat in het bijzonder om de klimatologische veranderingen met bijbehorende grotere neerslaghoeveelheden. Ook wordt beoordeeld in hoeverre in de huidige situatie er al een risico op wateroverlast bestaat. Deze berekeningen kunnen leiden tot een opgave voor aanpassingen in het watersysteem.

Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

4.1 Geldend bestemmingsplan

Het perceel ligt in het bestemmingsplan Buitengebied. De bestemming van het perceel is "agrarisch"'. Zie ook paragraaf 1.2 Plangebied. Dit betekent dat volgens het geldend regiem niet gewoond mag worden op de kavel; anders dan ten dienste van een Agrarisch bedrijf. Het bijbehorend agrarisch bedrijf is echter beeindigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP109Spits-30va_0008.png"

de boerderij aan de Spitsbergen 1

4.2 Partiele herziening

Zoals beschreven in paragraaf 1.3, is de reden voor herziening van het bestemmingsplan een verzoek tot het mogen bewonen van de boerderij aan de Spitsbergen 1 te Sappemeer.

Dit bestemmingsplan is gemaakt om deze plannen toe te staan en bewoning legaal te maken. Het bestemmingsplan geeft slechts de kaders voor gebruik en bebouwing van het gebied.

Om bewoning nu toe te staan wordt de bestemming van het perceel gewijzigd in 'wonen'. Op de planverbeelding wordt een bouwvlak aangegeven waarbinnen het bestaande hoofdgebouw wordt gevat. De ook op het perceel voorkomende bijgebouwen komen onder het overgangsrecht te vallen, omdat de boerderij zelf al groter is dan de in de regels toegestane 300 m2.

Ten behoeve van de uniformiteit zijn daarnaast de beleidsuitgangspunten van het vigerende moeder-bestemmingsplan overgenomen in deze partiële herziening, zoals regels omtrent het maximale woonoppervlakte, afwijkingsmogelijkheden voor gebruik voor mantelzorg functies en minicamping.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemeen

In het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met omgevingsaspecten. Dit zijn milieufactoren en intrinsieke waarden van het plangebied, zoals water, natuur en archeologie. Voor zover relevant voor het gebied worden deze hieronder beschreven. In dit hoofdstuk is eveneens ruimte gegeven voor een analyse van de mate van mogelijke externe veiligheidsrisico's.

5.2 Geluid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is de getoetst of de geluidsbelasting vanwege wegverkeer, industrie en railverkeer op de gevel van de woning voldoet aan de gestelde eisen uit de Wet geluidhinder.

Het plangebied ligt buiten de invloed van de spoorlijn door Hoogezand en een zone van een gezoneerd industrieterrein.

De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer over de Spitsbergen is berekend op 48 dB. Dit betekent dat de woning voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.

5.3 Luchtkwaliteit en geur

Met een wijziging in 2007 van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Concluderend wordt aan de eisen met betrekking tot luchtkwaliteit voldaan.

5.4 Bodem

5.4.1 Gemeentelijk bodembeleid

De gemeente heeft in 2008 de gemeentelijke bodemkwaliteit vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten. De gemeente is daarbij ingedeeld in zogenaamde homogene deelgebieden: gebieden waar op basis van historisch gebruik eenzelfde bodemkwaliteit wordt verwacht. Van deze gebieden is de bodemkwaliteit (mate van verontreiniging) bepaald.

De doelstellingen van het gemeentelijk bodembeleid zijn:

  • De bodem duurzaam geschikt te (laten) maken of te houden voor zijn (beoogde) functie;
  • Verslechtering van de bodemkwaliteit binnen redelijke grenzen voorkomen;
  • De prioriteit bij sanering te leggen voor dynamische gevallen van bodemverontreiniging.

5.4.2 Actuele bodemkwaliteit

Het gebied waar het bestemmingsplan betrekking op heeft ligt in het homogene deelgebied 'Buitengebied'; de gemiddelde bodemkwaliteit van dit gebied wordt als schoon gezien.

De gemeente laat voor potentieel ernstige, niet spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging geen bodemonderzoek uitvoeren bij gelijkblijvende bestemming, omdat hier geen actueel risico wordt verwacht. Bij grondverzet kan op deze locatie het voorkomen dat er wel een bodemonderzoek nodig is.

5.4.3 Conclusie

Voor zover de bestemming woondoeleinden betreft wordt de locaties geschikt geacht of is geschikt te maken voor deze huidige functie.

5.5 Archeologie

5.5.1 Archeologie plangebied

Het betreffende perceel is op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente aangemerkt als gebied met een "lage archeologische verwachtingswaarde". Er zijn dan ook geen beperkingen vanuit archeologie.

 

5.6 Water

Bij de opbouw van deze paragraaf is aansluiting gezocht bij de Handreiking water in bestemmingsplannen (de Waterparagraaf) van het ministerie van VROM (2000). Bij bestemmingsplannen voor bestaande gebieden kan de waterparagraaf volstaan met minder informatie dan bij gebieden die ontwikkeld moeten worden.

In 2007 is het gemeentelijke Waterplan door de raad vastgesteld. Dit beleidsplan dat in overleg met het waterschap is opgesteld geeft uitgangspunten aan voor het omgaan met water bij het bouwen in onze gemeente.

Voor het plangebied geldt dat een gescheiden rioleringssysteem moet worden gehanteerd om zo het hemelwater in het gebied te houden.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Algemeen

In het kader van de bestemmingsplan procedure is aandacht besteed aan externe veiligheid. Daarvoor is o.a. gebruik gemaakt van de gegevens die beschikbaar zijn op de provinciale risicokaart, het (concept) Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het rapport van de RIVM -Effect en risicoafstanden bij de opslag van biogas-. Er is hier sprake van een kwetsbaar object (er zijn geen minder zelfredzame personen aanwezig).

Ook zijn het Steunpunt Externe Veiligheid en de Nederlandse Gasunie NV om advies gevraagd.

Plaatsgebonden risico aardgastransportleiding

Aan de oostkant van de planlocatie bevinden zich op ruim 100 meter twee hoge druk aardgastransportleidingen van de Gasunie. De locatie ligt binnen de 100 % letaliteitsgrens van de leidingen. Omdat er geen toename van het aantal woningen zal plaats vinden en dus ook geen toename van het aantal personen is er is geen sprake van een overschrijding van het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Aangezien er sprake is van herbestemmen van een woning, is een berekening van het groepsrisico niet voor de hand liggend. Een groepsrisico berekening zal gezien de omgeving geen groepsrisco opleveren aangezien er geen tot zeer weinig bebouwing in de omgeving aanwezig is.

5.8 Natuur

5.8.1 Algemeen

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet. Deze wet is op 1 oktober 2005 in werking getreden. Op Europees niveau regelt de Natuurbeschermingswet het een en ander over Natura 2000 gebieden. Dit is een omvangrijk Europees netwerk van natuurgebieden. Op nationaal niveau biedt de Natuurbeschermingswet de juridische basis voor het Natuurbeleidsplan en de aanwijzing van te beschermen gebieden in Nederland.

De soortbescherming is in de Flora- en faunawet geregeld. Deze wet is op 1 april 2002 in werking getreden. In de Flora- en faunawet heeft de overheid van nature in Nederland voorkomende planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. Ook beschermde soorten die onder de Europese richtlijnen vallen zijn hierin opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Een initiatiefnemer moet vooraf inventariseren welke beschermde soorten aanwezig zijn in een gebied waar een ingreep is gepland. Ook moet hij in redelijkheid alles doen of laten om te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, dat de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet worden overtreden (verbodsbepalingen nadelige handelingen beschermde plant- en diersoorten). Voor vogels betekent dit onder meer dat in het broedseizoen geen werkzaamheden mogen plaatsvinden die broedende vogels of hun nesten kunnen schaden (weidevogels 1 april t/m 15 juni, overige soorten 15 maart t/m 15 juli).

5.8.2 Ecologische Basiskaart

De gemeente Hoogezand-Sappemeer wil bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen een volwaardige plaats toekennen aan de natuurwaarden in het betreffende gebied. Om dit streven waar te kunnen maken zijn voor de hele gemeente de natuurwaarden in kaart gebracht in de vorm van een Ecologische Basiskaart ("Ecologische Basiskaart Gemeente Hoogezand-Sappemeer", Altenburg & Wymenga, januari 2007). Hierop staan alle beschermde natuurgebieden aangegeven en is een inventarisatie van beschermde soorten weergegeven. De kaart vormt dan ook de basis om in een vroegtijdig stadium ecologische waarden in een plangebied te onderkennen om deze vervolgens te beoordelen in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP109Spits-30va_0009.png"

Voor de kaart is geput uit gegevens van diverse landelijke natuur- en landschapsorganisaties. Daarnaast is veel waardevolle informatie op lokaal niveau verkregen door gesprekken met in de gemeente werkzame organisaties en actieve natuurgroeperingen. Voor de basiskaart is geen veldonderzoek verricht. De Ecologische Basiskaart dient, zoals de benaming al aangeeft, als een basisdocument. Wanneer uit de basiskaart blijkt dat in het betreffende gebied zwaar- of middelzwaar beschermde soorten voorkomen (in het kader van de Flora- en faunawet), zal een afwegingsmodel behorende bij de basiskaart duidelijk moeten maken of een nader veldonderzoek noodzakelijk is. Het vaste voornemen is de basiskaart constant actueel te houden en aan te vullen met nieuwe gegevens. Ook hierbij wordt veel waarde gehecht aan de inbreng van lokale groeperingen en belangstellenden.

Bij de ecologische beoordeling van het plangebied is gebruik gemaakt van de Ecologische Basiskaart. Gekeken is welke status het plangebied heeft en wat zijn ligging ten opzichte van natuurgebieden is. Hierna wordt verslag gedaan van alle voorkomende beschermde soorten zoals geïnventariseerd op de Ecologische Basiskaart.

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich niet in een gebied met een beschermde status. De twee dichtstbij gelegen gebieden met een beschermde status zijn het Zuidlaardermeer en het Drevenbos. Het Zuidlaardermeer ligt in westelijke richting van het plangebied, op ca. 5 km afstand. Het Drevenbos ligt noordelijk op een ongeveer even grote afstand. Het is niet aannemelijk dat de werkzaamheden die in het plangebied plaats zullen vinden invloed zullen hebben op dit natuurgebied.

Soortbescherming

Er is een inventarisatie gemaakt van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten. Alhoewel uit de kaart blijkt dat de kwaliteit van het onderzoek in het betrokken gebied niet bekend is, is aangegeven dat geen beschermde libellen, vogels en overige insecten zijn te verwachten. Aangegeven wordt dat het gebied geschikt kan zijn voor de steenmarter. Ook blijkt dat het plangebied een geschikte habitat kan zijn voor vijf verschillende vleermuissoorten. Dit betekent dat in het plangebied mogelijk vleermuizen of steenmarters aanwezig kunnen zijn. Van deze dieren kan vermeld worden dat de hele gemeente een geschikte habitat voor hen vormt.

Samengevat kan gesteld worden dat de leefruimte voor genoemde soorten ruim tot zeer ruim in onze gemeente voorhanden is. Temeer daar er niet gesloopt of gekapt wordt, is het niet aannemelijk dat de werkzaamheden in het plangebied van significante invloed op genoemde soorten zal zijn.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, evenals door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening. Het juridische systeem is opgezet in lijn met eerdere bestemmingsplannen van de gemeente. Mede daardoor en gelet op de landelijke standaarden heeft de planregeling in de loop der tijd een gestandaardiseerd karakter gekregen.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Het bestemmingsplan is digitaal opgezet, zowel qua teksten als verbeelding. Dit betekent dat de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, specifiek de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2012, is toegepast. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 schrijft een eenduidige vormgeving en structurering van bestemmingsplannen voor. De standaarden zijn in beheer bij Geonovum.nl. Het bestemmingsplan wordt digitaal beschikbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

In het hiernavolgende worden de belangrijkste aspecten van de juridische regeling van dit plan toegelicht, waarbij altijd moet worden bedacht dat de planregels en de verbeelding in samenhang dienen te worden gelezen. Op de verbeelding zijn de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen aangegeven.

6.2 Toelichting op de planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels en in deze plantoelichting worden gebruikt. De lijst bevat meer begrippen dan mogelijk in dit bestemmingsplan gebruikt worden.

Deze lijst met begrippen en verklaringen is een nadere verduidelijking van wat er in dit bestemmingsplan met belangrijke termen/woorden bedoeld wordt. Deze lijst is niet uitputtend, voor niet verklaarde begrippen moet aansluiting gezocht worden bij de uitleg die er in recente andere bestemmingsplannen van de gemeente, of het dagelijks spraakgebruik of de jurisprudentie aan gegeven wordt.

6.2.2 Artikel 3 Wonen

Artikel 3 Wonen

Volgens de standaard indeling van functies wordt een opsomming gegeven van de toegelaten functies. De opsomming is alfabetisch. De functies bedrijf of beroep aan huis, erf en tuin zijn ondersteunend aan de hoofdfunctie woning.

artikel 3. vab (vrijkomende agrarische bebouwing) bescherming

Naast het toekennen van de woonbestemming, zorgt dit bestemmingsplan voor de blijvende bescherming van de betreffende cultuurhistorisch waardevolle boerderij. Voor zover mogelijk is aangesloten bij de systematiek van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied (2010). Ook werd aangesloten bij de POV (Provinciale Omgevingsverordening).

In de regels van artikel 3, wordt de bescherming van de bestaande maatvoering en de uiterlijke verschijningsvorm op hoofdlijn, die gehandhaafd moeten worden, van de boerderij geregeld. Deze bescherming is van belang in het kader van de toegekende aanduiding 'vrijkomende agrarische bebouwing', (vab). Dit is provinciaal beleid, zie 3.2.2.1 VAB beleid. De bescherming bestaat concreet uit:

  • Het vastleggen van de bestaande maatvoering van de boerderij in de regels, in combinatie met de verbeelding, waarbij de situatie per datum van vaststelling van dit bestemmingsplan als peildatum wordt genomen: voor de boerderij gelden als maximale goothoogte 6 meter, maximale bouwhoogte 10 meter en maximale dakhelling 60 graden. Ook de oppervlakte is vastgelegd door middel van een bouwvlak op de verbeelding en door middel van eisen omtrent oppervlakte in de regels;
  • te bepalen in de regels, dat de nokrichting van de boerderij haaks ten opzichte van de weg dient te staan;
  • in de regels een sloopvergunningstelsel op te nemen. Op basis hiervan kan sloop, mocht dit aan de orde komen, alleen plaatsvinden na het aanvragen, een beoordeling op diverse cultuurhistorische aspecten en het vergunnen van een sloopvergunning. Het sloopstelsel is opgesteld op basis van hetgeen hierover in artikel 4.27a van de Provinciale Omgevingsverordening is opgenomen.

In de bouwregels is verder een maximale oppervlakte aangegeven voor de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Het gezamenlijke grondoppervlakte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan 300 m2 waarbij de aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen niet meer mogen bedragen dan het hoofdgebouw. Deze regels worden opgelegd door de omgevingsverordening van de provincie Groningen.

 Bedrijf of beroep aan huis

De woonfunctie mag worden gecombineerd met een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Het geeft mensen de kans thuis of bij huis te werken. Bijvoorbeeld om een startend bedrijf de kans te geven tot volwaardige onderneming te groeien, waarna vestiging in een daarvoor bestemde bedrijfsruimte (financieel) mogelijk wordt.

Het wonen moet de hoofdfunctie blijven, terwijl de bedrijfsactiviteiten moeten passen binnen de grenzen van jurisprudentie (de toepassing van recht of (het geheel van) uitspraken door rechters).

Het is niet altijd helder wat door jurisprudentie is toegestaan, er zijn nog onvoldoende eenduidige criteria voor toelaatbare beroepen. Het gaat vrijwel altijd om dienstverlenende beroepen. Ook de meer traditionele vrije beroepen zijn vaak passend. Die beroepen hebben amper of geen ruimtelijke uitwerking of uitstraling. Als aan huis verbonden beroepen worden in ieder geval aangemerkt het beroep van:

accountant
administratieconsultant
advocaat
architect
assurantiebemiddelaar
belastingconsultant
dierenarts  
fysiotherapeut
gerechtsdeurwaarder
huisarts
logopedist
makelaar onroerend goed
medisch specialist
notaris  
oefentherapeut
organisatie-adviseur
adviseur ruimtelijke plannen
raadgevend ingenieur
tandarts
verloskundige  

Ter verbreding zijn ook ambachtelijke activiteiten toegelaten. Hierbij staat het met de hand vervaardigen of herstellen van producten centraal. Van een aantal van deze bedrijfjes vinden de bedrijfsactiviteiten grotendeels of geheel op locatie en niet bij de woning plaats. Als ambachtelijk bedrijf worden in ieder geval aangemerkt:

Productieambacht: Fijnkeramischbedrijf, Maatoverhemdenbedrijf, Maatschoenmakerbedrijf, Modisterijbedrijf, Muziekinstrumentmakerbedrijf Natuursteenbedrijf.

Voedingsambacht: Banketbakkersbedrijf, Consumptie-ijsbereidingbedrijfSlagersbedrijf.

Gebouwverzorgend ambacht: Glazenwasserbedrijf, Schoorsteenvegerbedrijf.  
Reparatieambacht consumptiegoederen: Fietsherstellerbedrijf,
Goud- en zilversmidbedrijf, Kledingreparatiebedrijf, Lederwarenambacht, Naaimachinebedrijf, Schoenherstellerbedrijf, Textielreinigingbedrijf, Uurwerkmakerbedrijf, Zadelmakerbedrijf.

Uiterlijke verzorgingsambacht: Grimeurs- en toneelkappersbedrijf, Schoonheidsverzorgingbedrijf, Voetverzorgingbedrijf,
Kappersbedrijf.  
Bouwambacht: Bestratingbedrijf, Dakdekkerbedrijf, Glasbewerkingbedrijf, Glazenierbedrijf, Natuursteenbedrijf, Parketvloerenleggerbedrijf, Rietdekkerbedrijf, Schilderbedrijf,
Voegbedrijf, Zonweringbedrijf.

Medische hulpmiddelentechniek: Optiekbedrijf,
Orthopedisch schoentechnisch bedrijf, Tandtechnisch laboratoriumbedrijf.  

Omdat niet elk beroep of bedrijf aan huis zich goed mengt met de woonfunctie is een aantal regels opgenomen:

  • a. De woonfunctie blijft de hoofdfunctie, zowel in omvang als in uitstraling, vooral aan de naar de weg gekeerde zijde(n) van het perceel;
  • b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s);
  • c. de activiteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de woning en omgeving, en mag geen noemenswaardige hinder veroorzaken of afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden en privacy van omliggende gronden en bouwwerken;
  • d. de activiteit mag niet meer ruimte gebruiken dan 40% van het vloeroppervlak van de gebouwen, en niet meer dan 50 m2;
  • e. alleen productiegebonden detailhandel is toegelaten, met uitzondering van webwinkels mits er geen sprake is van uitstalling van de goederen;
  • f. de activiteit is alleen toegelaten als zij milieuhygiënisch passend is;
  • g. de activiteit is alleen toegelaten als in de parkeerbehoefte voorzien wordt op het eigen erf;
  • h. reclame-uitingen en etalages zijn niet toegelaten.

Het standpunt is helder: zodra aan deze regels wordt voldaan is het bedrijf of beroep aan huis voor de gemeente toelaatbaar.

6.2.3 Anti dubbeltelregels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (in artikel 3.2.4 Bro). Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, nogmaals zou kunnen worden gebruik gemaakt.

Een bekend voorbeeld van een dergelijke regeling is de zogenaamde 'rustende-boerregeling'. Veel bestemmingsplannen voor agrarische gebieden plegen een voorziening te bevatten dat op een agrarisch bouwperceel, waarop de bouw van burgerwoningen op zichzelf genomen niet is toegestaan, een woonhuis mag worden bijgebouwd voor de voormalige bedrijfsleider, die van zijn oude dag zal gaan genieten. Het is voorgekomen dat, nadat de rustende boer het woonhuis had verlaten, en deze woning door een ander in gebruik was genomen, er opnieuw behoefte ontstond aan een vergelijkbare voorziening. Een vergelijkbaar geval is de gebouwde tweede bedrijfswoning die vervolgens niet meer als bedrijfswoning wordt gebruikt. De anti-dubbeltelbepaling maakt de bouw van een nieuwe 'rustende boer'-woning c.q. tweede (derde) bedrijfswoning onmogelijk.

6.2.4 Overgangsregels

Overgangsregels

Deze regels zijn geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Bro). Omdat een bestemmingsplan elke tien jaar moet worden herzien, betreffen de meeste bestemmingsplannen gebieden die reeds in gebruik en ingericht zijn. Een bestemmingsplan kan ruimte bieden voor ontwikkelingen en daarom soms ander gebruik en/of bebouwing toelaten dan er in werkelijkheid in het gebied aanwezig is. Bestaande rechten worden beschermd met overgangsrecht. Er is overgangsrecht voor bouwwerken en overgangsrecht voor gebruik van de gronden en bouwwerken.

6.2.5 Slotregel

Slotregel

Deze regel is geheel voorgeschreven door de Ministeriële regeling Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (in de SVBP2012).

Deze regel geeft aan hoe de planregels van dit plan kunnen worden aangehaald. Hiermee wordt de naam van het bestemmingsplan vastgelegd. Voor de digitale uitwisseling van plannen krijgt elk plan ook een unieke code van letters en cijfers.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan is te beschouwen als een herziening die voortvloeit uit een particulier verzoek.

De eigenaar van de betrokken gronden heeft de gemeente verzocht om medewerking aan zijn plannen. Deze particuliere ontwikkeling is aanleiding om het bestemmingsplan te herzien, zodat daarmee een gewenste planologische oplossing voor het gebied toegelaten wordt.

Standaard is er een verplichting (zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening) om een exploitatieplan voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen vast te stellen. Het tweede lid van dit artikel geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het kostenverhaal van de grondexploitatie anderszins geregeld is. Dit is voor dit bestemmingsplan het geval.

De financiering van de bouwplannen is geheel in particuliere handen. De gemeente is geen partij in de geplande ontwikkeling, en draagt daarom slechts één financiële verantwoordelijkheid of risico; planschade.De kans op planschade is gering, maar om het risico geheel af te dekken is met de verzoeker een planschade-overeenkomst afgesloten. Hiermee wordt de gemeente gevrijwaard voor eventuele vergoeding van schade aan derden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak en overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geeft de gemeente op basis van de gemeentelijke inspraakverordening in sommige gevallen gelegenheid voor inspraak. Inspraak is niet altijd (meer) verplicht door wetgeving, de inspraakverordening beperkt inspraak tot gelegenheden waar inspraak nodig is. Geen inspraak wordt verleend bij ondergeschikte herzieningen van eerder vastgesteld beleid, dat is bij dit plan aan de orde.

Bij de voorbereidingen van dit bestemmingsplan is wel overleg geweest met de dichtstbijzijnde buren, loonbedrijf Bouwman. Dhr. Bouwman vraagt zich af of het veranderen van de bestemming van het voormalige agrarische pand in een woonbestemming gevolgen heeft voor zijn bedrijfsvoering. Dhr. Bouwman runt een rundveehouderij op 200 meter afstand tot het perceel Spitsbergen 1.

Concluderend blijkt, dat het wijzigen van de bestemming van Spitsbergen 1 van 'agrarische bedrijfswoning' naar 'woning' geen consequenties heeft voor de bedrijfsvoering van dhr. Bouwman, zowel nu als in de toekomst bezien. Van het overleg is een verslag gemaakt, deze is te vinden in Bijlage 1 Verslag inspraak loonbedrijf Bouwman.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt de gemeente overleg met diverse instanties. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1 dat overlegd moet worden met de betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. In geval van dit bestemmingsplan wordt overlegd met de provincie Groningen, het Steunpunt Externe Veiligheid, het Waterschap en de Gasunie NV over de te volgen procedure. Ook hierbij geldt dat bij ondergeschikte herzieningen waarbij geen belangen van derden instaties in het geding komen, geen overleg behoeft te worden gepleegd.

7.2.2 Zienswijzen op het ontwerpplan

Het ontwerp bestemmingsplan is de start van de officiële procedure zoals opgenomen in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het plan wordt bekendgemaakt en gedurende een termijn van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd.

Iedereen kan gedurende deze periode opmerkingen maken op het plan, deze zienswijzen zal de gemeenteraad betrekken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.

Het ontwerp van het plan lag tot en met 1 januari 2014 ter inzage. Er kwamen geen zienswijzen binnen. Zie verder onder 'vaststelling, paragraaf 7.2.3.'.

7.2.3 Vaststelling

Er kwamen geen zienswijzen binnen op het plan. Wel heeft de provincie Groningen verzocht de bestaande maatvoering meer expliciet in het bestemmingsplan op te nemen en een sloopvergunningstelsel in het bestemmingsplan te verwerken. Hiermee wordt akkoord gegaan, wij verwijzen hiervoor naar het raadsvoorstel voor de vaststelling van het bestemmingsplan en het bepaalde in 6.2.2.De gemeenteraad stelde het bestemmingsplan op 3 maart 2014 vast.

7.3 Handhaving van het bestemmingsplan

Als uitgangspunt geldt dat er niet meer geregeld wordt dan strikt noodzakelijk is en dat de planregels leesbaar, eenduidig en handhaafbaar zijn.
Hoofdstuk zeven van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt de handhaving en het toezicht op de uitvoering van het bestemmingsplan.

Overtredingen

In artikel 7.10 van de Wro is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens de Wro verleende vergunning of ontheffing is ook verboden. Overtreding van deze verboden is een strafbaar feit.

In artikel 1a van de Wet op de economische delicten (Wed) is geregeld dat overtreding van regels, gesteld bij of krachtens een bestemmingsplan een economisch delict is.

Toelatingsplanologie

Een bestemmingsplan en de werkelijkheid verschillen meestal nogal. Dit heeft meerdere oorzaken. Allereerst doordat een bestemmingsplan een instrument is van 'toelatingsplanologie'. Een bestemmingsplan laat gebruik van gronden en bouwwerken toe. De eigenaar kan er ook voor kiezen om zijn gronden niet te (laten) gebruiken. Het bestemmingsplan verplicht niet om de bestemming daadwerkelijk uit te voeren of toegelaten bebouwing daadwerkelijk te bouwen.

Overgangsrecht

Een bestemmingsplan vervangt veelal een ouder bestemmingsplan. Daardoor gebeurt het dat gebruik of bebouwing dat door het eerdere plan wel werd toegelaten niet langer is toegelaten. Omdat 'oude rechten' ook waarde hebben is in bestemmingsplannen overgangsrecht opgenomen. In dit plan in artikel 5.1 Overgangsrecht bouwwerken. Dit kan in veel gevallen pas nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Dit is geregeld in de Woningwet. Een bouwaanvraag wordt ook getoetst aan het bestemmingsplan. In een aantal gevallen mag ook zonder vergunning gebouwd worden. In dat geval hoeft er niet getoetst te worden aan het bestemmingsplan. Het bouwvergunningsvrij bouwen is geregeld in bijlage II van het bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) behorende Besluit omgevevingsrecht (Bor)

De gebruiksregels van een bestemmingsplan blijven wel van toepassing. Het kan daarom voorkomen dat een bouwwerk zonder vergunning gebouwd mag worden, maar door de gebruiksregels van het bestemmingsplan niet voor het beoogde gebruikt mag worden.

Optreden en gedogen

Veel bebouwing en gebruik van gronden is aan het oog onttrokken. Soms doordat bebouwing en gronden groot en slecht zichtbaar of bereikbaar zijn. De gemeente heeft daardoor soms pas na lange tijd weet van afwijkingen van het bestemmingsplan. Door het gemeentebestuur aan te wijzen ambtenaren mogen volgens artikel 7.2 van de Wro woningen betreden zonder dat zij daarvoor toestemming van de eigenaar nodig hebben.