direct naar inhoud van 2.4 Westerbroek
Plan: Buitengebied, partiële herziening diverse percelen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BP098Buitengebied-50oh

2.4 Westerbroek

Het dorp Westerbroek behoort tot ongeveer de veertiende eeuw tot het oude Goorecht. Deze landstreek noemt men dan het Trenta- of Drenterwolde. Later verdeelt men het in Goorecht en Woldrecht. Met Goorecht duidt men het lage oostelijke deel van het gebied aan. Het bestaat al zeker sinds de dertiende eeuw - destijds genaamd Broke, wat laag moerassig land betekent. Later evolueert de benaming tot Westerbroek, ter onderscheiding van Zuidbroek, Noordbroek en Oosterbroek.

Westerbroek ligt, in tegenstelling tot een groot deel van de gemeente, in een laagveengebied en kent om die reden ook een iets ander landschap. Ook de wijze waarop de vestiging tot stand is gekomen, wijkt hierdoor af van het overige deel van de gemeente. Petgaten, waterlopen, oude dijktracés en -profielen, de verkavelingsrichtingen en borgterreinen zijn de voornaamste elementen kenmerken van het landschap. De bebouwing voegt zich in dat landschap.

De nederzettingsvorm die voor Westerbroek is ontstaan, kan als streekdorplandschap worden getypeerd. Bebouwing is vooral langs de wegen te vinden, maar minder streng dan in de hoogveengebieden. Bosjes, weg- en singelbeplanting zorgen voor een losse afwisseling van openheid en verdichting.

Westerbroek wordt ten zuiden begrensd door de Hunze (Drents Diep) en ten oosten door de Burgwal (Borgweg). Deze Burgwal, aangelegd omstreeks 1300, is een oude veendijk met als functie het gebied te beschermen tegen het Drentse water van de Hunze. De veendijk heeft niet altijd stand gehouden. Volgens oude geschriften heeft Westerbroek herhaaldelijk, tot in de achttiende eeuw, onder water gestaan. Het stroomdal van de Hunze is daarvoor verantwoordelijk. Bij noordwester storm heeft het zeewater Westerbroek zelfs overspoeld. Hiervan getuigt de afgezette zeeklei aan de noordzijde van het dorp. Na de Kerstvloed van 1717 kan in Westerbroek zelfs aangespoeld drijfhout worden verkocht. De vloed heeft ook als gevolg dat er gedurende twee jaar geen school in Westerbroek bestaat: die spoelt weg met het wassende water. Nadat in de achttiende eeuw goede zeedijken worden aangelegd, blijft het dorp Westerbroek gevrijwaard van verdere overstromingen. De Trekweg langs het Winschoterdiep fungeert dan als waterkering. Tot omstreeks 1925 staat de Westerbroekster Made wel nog veelvuldig onder water, door de grote watertoevoer via de Hunze.

De bebouwing van Westerbroek heeft zich voornamelijk gevormd langs de Oudeweg, rondom de kerk met burgerbehuizing en boerderijtjes, het Vonderpad, de Borgweg parallel aan de Oudeweg en de Nevelslaan. Het dorpsgebied beslaat een aanmerkelijk gebied door de percelen 'open land' die tussen genoemde straten zijn gelegen. Begin twintigste eeuw breidt het dorp enigszins uit langs stroken burgerwoningen langs de Oudeweg, de Nevelslaan en de Meesterslaan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP098Buitengebied-50oh_0021.jpg"

Waterrijk Westerbroek

De bomenrijen langs de wegen bepalen met het achterliggende open land, de karakteristieke sfeer van het dorp. De bebouwing daarlangs is afwisselend in leeftijd en type; enkele achteruitliggende grote boerderijen en buitenplaatsen, kleinere boerderijtjes en arbeiderswoningen, maar ook burgerwoningen uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Langs de Oudeweg bevindt zich de meest geconcentreerde bebouwing, vooral schuin op de weg geplaatst. Langs enkele zijwegen, zoals de Meesterslaan, is moderne uitbreiding gepleegd, in overeenstemming met het geschetste lintkarakter.

Westerbroek heeft een zeer bosrijke omgeving gekend. Het bos is echter steeds meer gerooid, ten bate van de landbouw en vervening. Om een indruk te geven: tussen 1832 en 1925 zijn duizenden zware eiken, beuken en linden gerooid.

2.4.1 Vervening - baggelarijen

Het gebied van Westerbroek werd al in de dertiende eeuw in cultuur gebracht voor de veenafgraving. Dit gebeurde niet systematisch; zo werd geen gebruik gemaakt van kanalen en wijken. Vanaf het laatste kwart van de achttiende eeuw werd er in de gemeente wel op omvangrijke schaal gebaggerd. Deze zogenaamde baggelarijen krijgen een zodanige omvang dat de Provinciale Staten in december 1771 een plakkaat publiceert met een reglement dat voorschrijft hoe het baggeren dient te gebeuren. Om te mogen baggeren, moest een vergunning worden aangevraagd. Hieruit blijkt dat al in de achttiende eeuw commercieel gebaggerd wordt in Westerbroek. Baggelarijen werden doorgaans door vermogende lieden opgezet omdat een dergelijke onderneming veel kapitaal vereiste.

In de eerste plaats was kapitaal vereist voor het baggeren zelf. Ploegen van arbeiders onder leiding van veenbazen verzorgden dat. In de tweede plaats was kapitaal vereist om een infrastructuur aan te leggen en te onderhoud voor het transport. In Westerbroek is commercieel gebaggerd van 1777 tot 1891. De neergang van de baggelarijen komt als de veenafgravingen ten einde geraken. In een rapport uit 1876 constateert de gemeente dat het niet goed gaat met de bedrijven, en in het gemeenteverslag van 1896 staat dat alleen nog voor eigen gebruik wordt gebaggerd.

De activiteiten van de baggelarijen zijn vandaag de dag nog goed te herkennen in het Westerbroekse landschap. Een eerste tastbare herinnering is het waterrijke landschap dat de activiteiten van de bedrijven hebben achtergelaten. Het baggeren gebeurt namelijk door putten te maken die worden gescheiden door stroken land. In de loop der jaren tastten wind en golfwerking die stroken aan en kunnen, zoals in Westerbroek is gebeurd, vrij uitgebreide waterplassen ontstaan. Eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werd een deel van het uitgeveende gebied door een diepere bemaling weer drooggemaakt, gevlakt en in gebruik genomen als akker- en weiland. Een ander, nog waarneembaar, gevolg van de activiteiten van de baggelarijen is de daling van het maaiveld die hun activiteiten heeft veroorzaakt. Berekend is dat het maaiveldniveau gemiddeld 33 centimeter is verlaagd over een gebied van ruim 7200 hectare. Dat gemiddelde wordt soms flink overschreden. De baggelaar P. Woortman uit Westerbroek, bijvoorbeeld, vermeldt in 1791 dat in zijn baggerput ten zuiden van de Woortmansdijk ongeveer 8 voet water stond. Hier moet dus sprake zijn geweest van een veenlaag van zo'n 10 voet. Plaatselijk kan zo sprake zijn geweest tot een niveauverlaging van 2 tot 3 meter.

Een beroemde vervenersfamilie is de familie Hesselink. Deze familie heeft 'Huize Vaartwijk', welke nog steeds fier overeind staat, aan de Korte Hesselinkslaan bewoond. De doopsgezinde familie is een geslacht van verveners en graanhandelaren dat er generaties lang huist te midden van zo'n 70 hectare land en 8 hectare wandelbos. In het Hesselinksbos stond een zomerverblijf genaamd 'Ochtendtrek' of 'Uk'. Daar woont tot aan haar dood in 1956 mejuffrouw Catharina Helder. Zij is een nicht van de laatste Hesselink. Na haar dood vermaakt zij een groot deel van haar bezittingen aan Natuurmonumenten. Sindsdien speelt de vereniging een voorname rol in de ontwikkeling van het natuurgebied rondom Westerbroek.

2.4.2 Buitens

Zoals Huize Vaartwijk hebben meer 'buitens' bestaan. Deze zijn gesticht en bewoond door de 'veenbaronnen'. Helaas zijn van die buitens maar weinig de sloop bespaard gebleven, zo leert het volgende -onvolledige - overzicht van buitens rondom Westerbroek:

  • Langwijk (nog bewoond)
  • Meerzicht (nog bewoond)
  • De Ellenheerd (afgebroken)
  • Hovenhuizen (afgebroken)
  • Bellingeheerd (afgebroken)
  • Huningaheerd (afgebroken)
  • Tebbenplaats (afgebroken)
  • Laanhoven (afgebroken)
  • Vredelust (afgebroken)
  • Veenlust (afgebroken)
  • De Beckhof (afgebroken)
  • D'Elmina (afgebroken)
  • Tilburg (afgebroken)
  • Rustlust (afgebroken)

2.4.3 Voorzieningen

Zoals vele dorpen is ook Westerbroek tot ongeveer 1950 zelfvoorzienend. Er waren bijvoorbeeld meerdere kruidenierswinkels, bakkers, schilders, café's en een smid, slijter, slager, schoenmaker, aannemer, timmerbedrijf, kapper en een rijwielhersteller. Het dorp is een werkgemeenschap geweest die elkaar en daarmede de voorzieningen in stand houdt. Dat alles is nagenoeg verdwenen, zelfs de boerenbedrijven. Wonen is nu één van de belangrijkste dragers van de leefbaarheid geworden en niet de aanwezigheid van voorzieningen.