direct naar inhoud van 2.2 Bewoningsgeschiedenis van de gemeente Hoogezand-Sappemeer
Plan: Buitengebied, partiële herziening diverse percelen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BP098Buitengebied-50oh

2.2 Bewoningsgeschiedenis van de gemeente Hoogezand-Sappemeer

Het landschap in en rond Hoogezand-Sappemeer is nog niet zo oud, en heeft zijn huidige inrichting geheel aan menselijk ingrijpen te danken. Nog maar 400 jaar geleden is de regio vrijwel geheel onontgonnen: een moerassig gebied, het veen. De gebruikswaarde van dit veen ligt aan de basis van de menselijke vestiging in dit gebied.

Vóór 1600 zijn delen van het land in bezit van een aantal kloosters, waarvan in Kropswolde en in de buurt van Westerbroek enige dependances waren gevestigd. Zij deden aan veenwinning voor eigen gebruik. Rond 1600 vond de secularisatie van de kloosters plaats, waardoor hun bezittingen overgingen naar de stad Groningen. In die periode bestond in de steden een grote nood aan brandstof. Dit vormt de reden voor Groningen om de veenontginning, voor de winning van turf, vanaf dat moment systematisch aan te pakken.

Het systeem, aangelegd tussen ongeveer 1600 en 1660, bepaalt het uiterlijk en de structuur van alle dorpen in de veengebieden en is zuiver functioneel en kunstmatig van aard. Kanalen waren nodig voor het transport van de afgestoken turf, de vele wijken en zwetsloten dienden tegelijk ook voor de afwatering van de gebieden. Het Winschoterdiep vormde het hoofddiep, waarvan alle ontginningen in deze gemeente afgeleid werden. Vanaf het hoofddiep werden diepen het veen ingegraven. Op vaste afstand worden dwars op een diep wijken gegraven, met daartussen zwetsloten. Zo ontstonden ten noorden van het Winschoterdiep de Winkelhoek, het Achterdiep en het Noordbroeksterdiep. Aan de zuidzijde ontstaan het Kielsterdiep, de Nieuwe Compagnie, de Kalkwijk, het Kleinemeersterdiep, het Borgercompagniesterdiep en het Tripscompagniesterdiep.

Langs de diepen werden wegen aangelegd, waarlangs de nederzettingen ontstonden. De richting die met name aan de zuidzijde is aangehouden, schuin op het Winschoterdiep, is bepaald door de bodemgesteldheid. De graafrichting loopt loodrecht op de hoogtelijnen, waardoor een optimale natuurlijke ontwatering werd verkregen. Elk diep met zijtakken vormt een ontginning. De grens tussen de ontginningen werd meestal gevormd door een zogenaamde achterweg, een pad in het land parallel tussen de diepen.

Nadat is ontgonnen, werd dalgrond aangemaakt. Dit gebeurde door de opzij gezette bovenlaag te vermengen met vrijgekomen zandondergrond. Dalgrond kon worden gebruikt voor landbouw. In de met veenwinners gesloten contracten is zelfs in de voorwaarden opgenomen dat boerderijen gebouwd moesten worden en landbouw opgezet. Hiermee is het ontstaan van de typisch veenkoloniale dorpen verklaard.

Iedereen vestigde zich langs het kanaal: de veenarbeiders in hun veelal aaneengebouwde dwarshuisjes op kleine ondiepe kavels en de boeren in hun boerderijen. De systematiek van diep en wijken drong ook daar in door doordat naast een wijk steeds een boerderij kwam te staan. De veenkoloniale landschapsstructuur wordt zo rigide met een strak vestigingspatroon.

In de veenkoloniën staan ook renteniershuizen, zogenaamde 'Veenborgen'. Veelal betreft het huizen van grondeigenaren uit de stad Groningen. Er is een behoorlijk aantal veenborgen geweest. In de gehele gemeente gaat het om een getal van rond de veertig. Langs het Winschoterdiep worden meer echte buitenhuizen gebouwd, met een achterliggend park of lusttuin.

De boeren in de veenkoloniën verbouwden aanvankelijk vooral graan, maar later ook aardappelen. Beide gewassen vormen de basis voor verdere ontwikkelingen. De infrastructuur, ontstaan uit de veenontginning, is ook een perfecte basis gebleken voor zich later ontwikkelende economische processen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP098Buitengebied-50oh_0017.jpg"

Een turfschip op weg naar Groningen (1912)

De kanalen met wegen vormden een prima vervoerssysteem. Allereerst voor het vervoer van landbouwproducten vanuit het eigen gebied direct na de veenontginningen. Vervolgens blijkt het systeem een prima verbindingsweg te vormen met het oosten, tot in Duitsland, met een groot achterland. De scheepvaart komt tot grote bloei en de sluizen, met name die van Martenshoek, vormen internationale knooppunten in het waterwegennet. Daar concentreren zich de bijbehorende kroegen en andere commerciële activiteiten. Ook vestigen zich veel schippers in Hoogezand en Sappemeer. Zij nemen op hun tochten huiswaarts hout mee, en dragen zo niet alleen bij aan de ontwikkeling van de scheepvaart maar ook aan die van de scheepsbouw. Zo completeren scheepshellingen en insteekhaventjes het dorpsbeeld in het negentiende eeuwse Hoogezand.

De industriële verwerking van de landbouwproducten zorgt voor doorgaande economische ontwikkeling van de regio. Het graan wordt tot drank verwerkt in distilleerderijen en tot strokarton. De aardappels worden verwerkt tot onder andere aardappelmeel. Vanuit Hoogezand-Sappemeer bouwt W.A. Scholten zijn industriële imperium op. Ook worden hier sterke aardappelrassen gecreëerd, met name door Geert Veenhuizen, de 'vader' van onder andere de Eigenheimer en de Borger.


In 1868 is de spoorlijn naar Nieuweschans aangelegd, een rechtstreekse verbinding naar Duitsland. Dit heeft een positieve invloed gehad op de ontwikkeling van de tuinbouw met name aan het begin van de vorige eeuw, vooral in Sappemeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP098Buitengebied-50oh_0018.jpg"

Hoogezand-Sappemeer in 1867

Na opvulling van de bebouwing langs de hoofdkanalen, ontstond met name in de kernen Hoogezand en Sappemeer grote behoefte aan uitbreiding. De beide gemeenten zijn langs het water dan aan elkaar gegroeid en vormden samen de snelst groeiende hoofdkern in de omgeving. Aanvankelijk volgt de uitbreiding in feite het lintpatroon van de veenkoloniën. Midden in een stuk weiland werd een weg aangelegd en kavels uitgegeven aan particulieren voor woningbouw.

Er zijn echter ontwikkelingen die bij hebben gedragen aan een andere invulling van uitbreidingen. Al vanaf ongeveer 1850 kwam de scheepsbouw die binnen de dorpskommen lag in de problemen. De schepen werden groter, de stoomvaart kwam op, met ijzeren schepen, hoog in het water liggend. De vele bruggetjes, sluizen en hoogholtjes werden steeds grotere belemmeringen voor de doorvaart van nieuw gebouwde schepen. Vanaf eind negentiende eeuw verdwijnen de meeste werven dan ook. Zij vestigden zich vooral westwaarts, bij Waterhuizen, waar meer ruimte was. Daarnaast ontstaat in deze periode overal in Europa een fors groeiende middenklasse, die om een eigen woningtype en woonomgeving vraagt. Vanuit deze behoefte werden onder meer de zogenaamde parkwijken ontwikkeld. De nieuwe wijken vonden hun plaats tussen de oude dwarskanalen op het Hoofddiep en vulden de gebieden daartussen op. Deze uitbreidingen zijn het begin van het doorbreken van de lintstructuur. Na de jaren 1930 slaat de waardering van het bestaande patroon snel en volledig om en wordt het lintpatroon van de hoofdkern Hoogezand-Sappemeer doorbroken.

De dorpen in het buitengebied bleven daarvan grotendeels gevrijwaard. Zij zijn landelijk gebleven en nooit erg gegroeid. Ze zijn ook niet zo sterk veranderd. Dat is in cultuurhistorisch opzicht van grote waarde. Wel zijn er meerdere diepen gedempt en hebben er veranderingen in het landschap plaatsgevonden, onder andere door ontwikkelingen in het landbouwbedrijf. Het landelijke karakter is echter behouden.

De laatste jaren vindt een herwaardering plaats van de veenkoloniale structuur. Ook in de planvorming wordt de lintstructuur gezien als basis voor nieuwe ontwikkelingen, zoals ook in dit bestemmingsplan zal blijken. Vaarverbindingen krijgen eveneens een nieuwe impuls.