direct naar inhoud van 3.1 Rijksbeleid en wetgeving
Plan: Bedrijventerreinen Hoogezand-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BP092HzWest-30va

3.1 Rijksbeleid en wetgeving

3.1.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van de landelijke overheid op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste doelstellingen voor de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling. In het ruimtelijke beleid wordt ingezet op sterke steden en een vitaal platteland. De strategie om dit te bereiken bestaat uit een bundeling van verstedelijking en economische activiteiten. In dit kader valt Hoogezand-Sappemeer binnen het stedelijke netwerk Groningen-Assen. Behalve inzet op een verdere verstedelijking in de stedelijke netwerken is een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied door herstructurering een belangrijke doelstelling. Geconstateerd wordt dat de kwaliteit van de ruimte op spoorwegemplacementen, haven- en industriegebieden en andere verouderde bedrijventerreinen nogal eens tekort schiet. Een andere reden voor de herstructureringsopgave vormt de constatering dat de vraag naar bedrijfslocaties en -gebouwen steeds gevarieerder wordt. De dienstensector groeit en laat zich makkelijker dan voorheen mengen met andere functies en vraagt daar ook naar. Ook is vernieuwing van de Nederlandse economie noodzakelijk. Dit vraagt om kwaliteitsverbetering van bedrijventerreinen en gebouwen.

3.1.2 Waterbeleid

Het beleid dat wordt beschreven in de Vierde Nota Waterhuishouding, over de waterhuishoudkundige inrichting van stedelijk gebied richt zich op een duurzamer en gezonder gebruik van watersystemen. Concreet worden de volgende beleidsvoornemens genoemd:

  • Gebieden zelfvoorzienend maken door waterconservering te stimuleren en waterbuffering te bevorderen. Langs deze weg kan een bijdrage worden geleverd aan het voorkomen van wateroverlast en het vergroten van het oppervlak natte natuur. Op deze manier worden problemen minder afgewenteld op naastgelegen gebieden, maar worden oplossingen binnen de stroomgebieden gezocht. Een bijkomend voordeel is dat bestaande problemen met betrekking tot verdroging en gebiedsvreemd water worden beperkt;
  • combineren van natuurherstelprojecten met mogelijkheden voor een vergrote waterconservering. Hiermee kan de invloed van aanvoer van gebiedsvreemd water worden beperkt;
  • vermindering/vertraging van de bodemdaling door verandering van functies en het treffen van maatregelen, andere keuzes voor de inrichting en het gebruik van het gebied, vastleggen van de bij de functie behorende grondwatersituatie en het waterbergend vermogen;
  • provincies en gemeenten wordt gevraagd met ruimtelijke planning de verdrogingsbestrijding te ondersteunen en te voorkomen dat het areaal verdroogd gebied toeneemt. Waterschappen moeten in het beheersplan aangeven hoe zij de gewenste grondwatersituatie voor de diverse bestemmingen, en voor de verdroogde natuurgebieden in het bijzonder, door hun beheer willen realiseren;
  • versterking van waterconservering en veerkracht van het watersysteem door het toestaan van peilfluctuaties of langdurig hoge peilen.

Naar aanleiding van de wateroverlast eind jaren negentig vorige eeuw heeft de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw opdracht gekregen advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland. Hevige regenval leidde in het najaar van 1998 tot flinke schade in Zuidwest- en Noordoost-Nederland. Polders moesten onder water worden gezet om elders bij steden en dorpen dijkdoorbraken te voorkomen. De oorzaak is het steeds intensiever gebruik van grond voor landbouw, natuur en verstedelijking. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging en bodemdaling zullen deze problemen nog vergroten.

Om veiligheid te creëren en schade door wateroverlast en droogte te voorkomen, kiest de commissie bij de keuze van maatregelen voor een drietrapsstrategie:

  • 1. Overtollig water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden in de bodem en in oppervlaktewater;
  • 2. zonodig water tijdelijk bergen in retentiegebieden langs de waterlopen waarvoor ruimte moet worden gecreëerd;
  • 3. pas als 1 en 2 te weinig opleveren, water afvoeren naar elders of, als dat niet kan, het water bij zeer extreme omstandigheden gecontroleerd opvangen in daarvoor aangewezen gebieden.
3.1.3 Geluid

Sinds het einde van de jaren 1970 vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De wetbevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer.

De Wet geluidhinder kent verschillende vormen van geluidhinderbestrijding. De wet gaat allereerst uit van bronbestrijding. Dit geschiedt door het stellen van regels met betrekking tot toestellen en dergelijke, als ook door het stellen van regels aan bedrijven. De tweede vorm van geluidhinderbestrijding is het treffen van maatregelen in het kader van een zogenaamde overdrachtssfeer, in casu door het vaststellen van zones rond industrieterreinen en langs wegen en spoorlijnen. Het sluitstuk is het bestrijden van geluidhinder door het treffen van maatregelen bij ontvangers van geluid, bijvoorbeeld het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan woningen.

Bij de zonering van een bedrijventerrein (zoals de bedrijventerreinen Hoogezand-West) wordt rond het bedrijventerrein een zone vastgelegd. De zone wordt bepaald door alle geluidbelasting veroorzaakt door de zich op het industrieterrein bevindende bedrijven. De geluidsbelasting op de zonegrens moet dan gelijk of lager dan 50 dB(A) zijn. Geluidsgevoelige objecten kunnen alleen binnen de zonegrens worden gebouwd indien het College van B en W een hogere waarde voor de gevelbelasting vast stelt. De wet voorziet bij bestaande situaties in de mogelijkheid tot saneringsmaatregelen.

Volgens de Wet milieubeheer mogen sommige inrichtingen (bedrijven of installaties) pas gebruikt worden als daarvoor een vergunning is verleend. Aan die vergunning kunnen bepaalde beperkingen worden verbonden in de vorm van (geluids)voorschriften ter bescherming van omwonenden en natuurwaarden. Deze vergunning kan alleen wordt verleend binnen de geluidsruimte die de geluidszone rond een gezoneerd bedrijventerrein heeft. Veel (kleinere) bedrijven, waaronder de horeca, zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, maar moeten voldoen aan algemene regels die in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), het Activiteitenbesluit, zijn vastgesteld. In deze algemene regels, die landelijk gelden, zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen. Het bevoegd gezag mag 'bij nadere eis' van de landelijke richtwaarden afwijken. De belanghebbenden worden dan in staat gesteld hun zienswijze te geven en eventueel de beslissing ter beoordeling voor te leggen aan de rechter.

3.1.4 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het eigen bedrijf. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Daardoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit wil die risico's beperken. Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met externe veiligheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.

Als algemeen uitgangspunt geldt dat het plaatsgebonden risico niet groter mag zijn dan een kans van één op een miljoen (10-6 ). Dit betekent dat de kans dat een persoon die in de omgeving van een risicovol bedrijf verblijft en overlijdt als direct gevolg van een ongewoon ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op een miljoen. Dit plaatsgebonden risico is als een contourlijn aan te geven rond de gevaarlijke activiteit van het bedrijf. Binnen het plaatsgebonden risico mogen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) worden toegelaten.
Naast het plaatsgebonden risico, moet bij het opstellen van een bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met het groepsrisico. Het groepsrisico is het risico dat een groep mensen van een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een bedrijf, waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van het bedrijf (dat wil zeggen binnen het gebied waar nog tot 1% van de daar aanwezige personen kan overlijden). Voor een aanvaardbaar groepsrisico gelden geen wettelijke normen. Er is sprake van een oriëntatiewaarde. Er dient een maatschappelijke afweging plaats te vinden of het groepsrisico in het concrete geval aanvaardbaar is, gelet op alle betrokken belangen.

Ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen regels voor de afstanden en berekening van het plaatsgebonden- en groepsrisico vastgelegd.

Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen staat in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire is dit beleid verder uitgewerkt en verduidelijkt. De circulaire beschrijft het rijksbeleid voor veiligheidsbelangen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De circulaire is opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dit ministerie verzoekt gemeenten, provincies en infrabeheerders bij besluitvorming over veiligheidsbelangen (vervoers- en omgevingsbesluiten) rekening te houden met de circulaire. Inmiddels ligt er ook een concept Besluit transportroutes externe veiligheid (BTEV) , waarin naar analogie van het BEVI de regelgeving is vastgelegd. Bij de vaststelling van ruimtelijke plannen wordt geanticipeerd op het concept BTEV.

De circulaire Zonering langs hogedruk aardgas-transportleidingen is een circulaire uit 1984 waarin VROM veiligheidsafstanden heeft vastgelegd voor transportleidingen waarin aardgas onder hogedruk wordt getransporteerd. Inmiddels is VROM bezig deze regelgeving te vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB), waarvan de definitieve tekst eind 2009 voor behandeling aan de Tweede Kamer is aangeboden. De verwachting is dat het BEVB in 2011 in werking zal treden. Bij de vaststelling van ruimtelijke plannen wordt op deze nieuwe regelgeving te geanticipeerd.

3.1.5 Luchtkwaliteit

Het Besluit luchtkwaliteit bevat luchtkwaliteitsnormen voor een zevental stoffen. Daarbij is bepaald dat gemeenten en provincies de lokale luchtkwaliteit in kaart brengen en daarover rapporteren. Het gaat om luchtverontreiniging door zwaveldioxide, lood, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide en benzeen. Als blijkt dat grenswaarden uit het besluit zijn overschreden of naar verwachting zullen worden overschreden, moeten er maatregelen worden getroffen.