direct naar inhoud van 3.2 Milieu- en omgevingsaspecten
vastgesteld
NL.IMRO.0017.BVHN13BEHE-VA01

3.2 Milieu- en omgevingsaspecten

Het uitgangspunt is dat - ook in de toekomst - een goede omgevingssituatie voor de aanwezige functies in en rond het verordeningsgebied behouden blijft. In de volgende paragrafen worden de milieu- en omgevingsaspecten behandeld.

3.2.1 Milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Met de beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd. In het verordeningsgebied komen naast woningen kantoren, maatschappelijke voorzieningen en twee tankstations voor. Kantoren en maatschappelijke voorzieningen vallen volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 en 2. Omdat de tankstations ook lpg verkopen vallen deze in een hogere milieucategorie. Gezien de relatie met externe veiligheid wordt hier nader op ingegaan in paragraaf 3.2.3. De kantoren en maatschappelijke voorzieningen mengen prima met woningen. De woningen ondervinden dan ook geen hinder in het kader van milieuzonering.

Ten aanzien van het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.2 Geluid

Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

De Rijksstraatweg, Kerklaan, Dilgtweg en de spoorlijn hebben een geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder. Binnen deze geluidszone komen bestaande woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen voor. De beheersverordening biedt geen ruimte voor de bouw van nieuwe woningen. Ook zijn er geen mogelijkheden om de geluidsgevoelige objecten dichter naar deze (spoor)wegen toe te bouwen. De geluidssituatie voor de bestaande geluidsgevoelige objecten kan dan ook niet verslechteren.

Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.3 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

In het verordeningsgebied liggen twee lpg-tankstations, een gasleiding en komt de opslag van chloorbleekloog voor. Daarnaast vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Groningen - Meppel. Deze risicobronnen worden hieronder beschreven.

Lpg-tankstations

Het lpg-tankstation aan de Rijksstraatweg heeft een vergunde doorzet van 323 m3 per jaar met een ondergronds reservoir. Voor dit tankstation gelden de volgende veiligheidsafstand:

  • vulpunt: 25 meter;
  • ondergronds reservoir: 25 meter;
  • afleverzuil: 15 meter.

Binnen deze zones komen geen kwetsbare objecten voor.

Het lpg-tankstation aan de Kerklaan heeft een vergunde doorzet van 112 m3 per jaar met een bovengronds reservoir. Vanwege het bovengronds reservoir geldt hier een veiligheidsafstand van 120 meter vanaf het reservoir. De risicocontour is op de verbeelding weergegeven. Binnen deze afstand ligt een woning. De beheersverordening is voorgelegd aan het Steunpunt externe veiligheid en de brandweer. Het advies van het Steunpunt is in bijlage 3 opgenomen en het advies van de brandweer in bijlage 4.

Voor beide tankstations geldt een groepsrisico van 150 meter. Gezien het feit dat deze beheersverordening de bestaande situatie vastlegt neemt het aantal woningen binnen deze zone niet toe. Het groepsrisico blijft dan ook gelijk. De beheersverordening is voorgelegd aan het Steunpunt externe veiligheid en de brandweer in het kader van de verantwoording van het groepsrisico. De adviezen zijn opgenomen in bijlage 3 en bijlage 4.

Gasleiding

In het plangebied ligt een gasleiding. De beheersverordening is voorgelegd aan het Steunpunt externe veiligheid en de brandweer in het kader van de verantwoording van het groepsrisico. De adviezen zijn opgenomen in bijlage 3 en bijlage 4.

Opslag chloorbleekloog

Bij Beatrixoord ligt met zwembad waar chloorbleekloog wordt opgeslagen. Deze inrichting valt onder het Activiteitenbesluit en legt geen planologische beperkingen op.

Spoorlijn

Ten oosten van het verordeningsgebied ligt de spoorlijn Groningen - Meppel. Volgens het Basisnet Spoor geldt er voor dit spoortracé een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 1 meter. Ook is er sprake van een plasbrand aandachtsgebied. Het groepsrisico is kleiner dan 0,3 maal de oriëntatiewaarde. De beheersverordening is voorgelegd aan het Steunpunt externe veiligheid en de brandweer in het kader van de verantwoording van het groepsrisico. De adviezen zijn opgenomen in bijlage 3 en bijlage 4.

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.4 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

In het verordeningsgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nader luchtkwaliteitsonderzoek vereisen.

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.5 Bodem

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Met betrekking tot de bodem kan gemeld worden dat in het verordeningsgebied geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden toegestaan waarvoor op voorhand bodemonderzoek noodzakelijk is.

Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.6 Water

Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het verordeningsgebied valt in het werkgebied van het waterschap Hunze en Aa's.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

In het beheersverordening ligt het waterwingebied van het pompstation Haren, met daaromheen het grondwaterbeschermingsgebied ter bescherming van de drinkwaterwinning. Rondom het grondwaterbeschermingsgebied is een gebied aangewezen waar een verbod geldt op fysische bodemaantasting. Op grond van de Provinciale Milieuverordening (PMV) geldt in deze gebieden - om vervuiling van het bodemwater zoveel mogelijk te voorkomen - een aantal regels ten aanzien van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In de beheersverordening is het waterwingebied voorzien van den besluitvlak. Hieraan is een omgevingsvergunningplicht gekoppeld voor diverse werken en werkzaamheden.

De beheersverordening heeft verder geen gevolgen voor de waterhuishouding. Het gaat om het vastleggen van de bestaande situatie. Verder raakt het plan geen gronden die voor het waterschap van belang zijn.

Ten aanzien van het aspect water zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.7 Archeologie

Normstelling en beleid

Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Voor archeologische terreinen, rijksmonumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die wettelijk zijn beschermd op grond van de Monumentenwet hoeft voor de beheersverordening aanvullende regeling te worden getroffen.

Gemeente Haren heeft haar archeologiebeleid vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid Haren. Voor het grondgebied van Haren wordt de archeologische verwachtingswaarde gegeven. Gekoppeld aan de verwachtingswaarde wordt aangegeven in welke gevallen er archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Volgens het gemeentelijke archeologiebeleid heeft het verordeningsgebied grotendeels een lage verwachtingswaarde. Delen van het verordeningsgebied hebben een hoge verwachtingswaarde. In die gebieden moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd bij ingrepen vanaf 200 m2. Daarnaast komen er boerderijplaatsen voor. Hier moet bij ingrepen vanaf 50 m2 onderzoek worden uitgevoerd. De gebieden met een hoge verwachtingswaarde en de boerderijplaatsen zijn in de beheersverordening voorzien van een besluitvlak. Hierbinnen geldt een omgevingsvergunningplicht voor bouwwerken en diverse werken en werkzaamheden die groter zijn dan de genoemde oppervlaktes.

Ten aanzien van het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.8 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in ruimtelijke plannen aandacht worden besteedt aan cultuurhistorie. Cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten in de beheersverordening worden beschermd.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Een deel van het verordeningsgebied is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Dit gebied is voorzien van een besluitvlak, waarbinnen een omgevingsvergunningplicht geldt voor het slopen van gebouwen, het aanleggen van verhardingen over een oppervlakte van meer dan 100 m2 en het aanplanten en/of verwijderen van beplanting.

Verder komen in het verordeningsgebied diverse rijksmonumenten voor. Deze monumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet. Naast rijksmonumenten liggen in het verordeningsgebied een aantal gemeentelijke monumenten. Bescherming van de gemeentelijke monumenten vindt plaats op grond van de Gemeentelijke Monumentenverordening.

Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.9 Ecologie

Normstelling en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Gebiedsbescherming

Het verordeningsgebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het gebied dat het dichtste bij het verordeningsgebied ligt is het 'Zuidlaardermeergebied'. Dit gebied ligt op een afstand van circa 900 meter vanaf het verordeningsgebied. Verder ligging in de omgeving van het verordeningsgebied geen gebieden die deel uit maken van de EHS. Gezien het overwegend conserverende karakter van de beheersverordening en de afstand ten opzichte van beschermde natuurgebieden worden geen significante effecten verwacht op deze gebieden. De Natuurbeschermingswet legt geen beperkingen op voor deze beheersverordening.

Ten aanzien van het aspect gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

Soortenbescherming

Gelet op het feit dat de beheersverordening de bestaande situatie vast legt, hoeft in het kader van de beheersverordening geen nader onderzoek te worden gedaan. Als er wordt gebouwd of als er een andere activiteit plaats gaat vinden, moet er dan wel rekening worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten. Voor deze beheersverordening heeft de Flora- en faunawet geen gevolgen.

Ten aanzien van het aspect soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.