direct naar inhoud van Regels
Plan: Strandheem
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0015.BPSH12BEHE1-VA02

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Strandheem met identificatienummer NL.IMRO.0015.BPSH12BEHE1-VA02 van de gemeente Grootegast;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerp-technisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied door de gebruik(st)er van de woning en waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch grondgebruik:

het telen, wassen, niet in een volkstuincomplex, en/of weiden van dieren;

1.8 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;

1.9 archeologisch vooronderzoek:

locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan, verricht door een erkende partij of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, welk verblijf en ontbijt moeten plaatsvinden in de woning;

1.13 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

1.14 bedrijfsmatige paardenhouderij

een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het beleren en trainen van paarden door het bedrijf zelf, het bieden van pensionstalling en/of een kunstmatig inseminatie bedrijf voor paarden of pony's (niet zijnde een manege), inclusief bijbehorende paardenbakken;

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.17 bestaand:
  • a. ten aanzien van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak:
    • 1. bestaand ten tijde van de vastgestelde nulmeting door Slagboom en Peters luchtfotografie, plankaartnummers 4771, 4772, 4832, 4837, 4838 en 4863 (1996);
  • b. ten aanzien van overige bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • c. ten aanzien van het overige gebruik:
    • 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bijgebouw:

een gebouw dat zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw;

1.20 bijzondere woonvorm:

een voorziening voor de huisvesting van personen die bij een normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals ouderen en mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 bouw en sloopafval:

steenachtige bedrijfsafvalstoffen afkomstig van het bouwen of slopen van wegen, gebouwen of overige bouwwerken;

1.28 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden met uitzondering van bosgronden en houtteelt;

1.29 dagrecreatie:

verblijf en activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat;

1.30 dagrecreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 dijklichaam:

een dijk van grond;

1.33 erf:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een gebouw;

1.34 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit een 'lichte” constructie met een overwegende transparante uitstraling en van beperkte omvang;

1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.38 hoofdverblijf:

de plek waar een persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft, zijn post ontvangt en staat ingeschreven;

1.39 hoogseizoen:

de periode tussen 2 juli en 31 augustus;

1.40 horecabedrijf en/of instelling:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.41 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.42 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.43 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2 voor kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.44 maaiveld:

4,00 m boven het Nieuw Amsterdams Peil;

1.45 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen voor openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.46 maatwerkmethode:

methode van overleg via keukentafelgesprekken die ten doel heeft om op bedrijfsniveau te komen tot overeenstemming over de omvang, situering en inrichting van het bouwperceel;

1.47 mobiele puinbreker:

mobiele installatie voor het bewerken van bouw- en sloopafval, met inbegrip van alle daarbij gebruikte overige installaties en toestellen;

1.48 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.49 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.50 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.51 parkeersituatie:

de ruimte en mogelijkheden binnen een gebied voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid;

1.52 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    • 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  • d. voor een dijklichaam of op de hoogte van het terrein:
    • 1. het maaiveld.
1.53 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als feitelijk hoofdverblijf waarbij het hoofdverblijf fungeert als het centrum van het sociaal en maatschappelijk functioneren van de bewoner.

1.54 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.55 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.56 recreatiewoning:

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.57 straat- en bebouwingsbeeld:

de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;

1.58 uitbouw:

een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw;

1.59 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.60 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel daarvan die door de ligging, de situatie ter plaatse en de indeling van het gebouw het sterkst op de weg gericht is;

1.61 watergebonden dagrecreatieve voorzieningen:

dagrecreatie die plaatsvindt in en rond het water;

1.62 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.63 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.64 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.65 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen tot een maximum van 1,00 m, niet meegerekend;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

buitenwerks, bovengrondse bouwonderdelen op peilhoogte, uitgezonderd ondergeschikte bouwonderdelen zoals goten, luifels, dakoverstekken en in dakoverstekken geïntegreerde goten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen met een maximale oversteek van 1,50 m;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch - Cultuurgrond

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. voet- en rijwielpaden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. sloten, bermen en beplanting;
  • f. een kwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij', met bijbehorende gebouwen en overkappingen;

met de daarbijbehorende:

  • g. bouwwerken.
3.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij' en binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2,50 m.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2,00 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  • de gronden mogen niet worden gebruikt ten behoeve van de aanleg van bos.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming Agrarisch - Cultuurgrond' wordt gewijzigd in de bestemmingen Recreatie - Dagrecreatie' en na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van toepassing zijn;
  • b. de in lid 3.1 genoemde aanduiding wordt verwijderd, indien de functie ter plaatse is beëindigd.
3.4.2 Criteria

Burgemeester en Wethouders kunnen toepassing geven aan de hiervoor bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de parkeersituatie en aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bedrijf - Zandwinning

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Zandwinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de winning, bewerking, op- en overslag en afvoer van zand, afkomstig van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandwinning ';
  • b. de winning, bewerking, op- en overslag en afvoer van zand, afkomstig van de gronden die bestemd zijn als 'Water' en binnen die bestemming zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandwinning ';
  • c. de aanvoer, bewerking, verwerking, op- en overslag en afvoer van grond niet afkomstig uit het winningsgebied zoals bedoeld onder a en b;
  • d. de aanvoer, het breken en de afvoer van bouw- en sloopafval;
  • e. dijklichamen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dijklichaam';
  • f. een zanddepot, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zanddepot';
  • g. een mobiele puinbrekerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - puinbrekerij';
  • h. een bedrijfsmatige paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • i. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 2';
  • j. drie keer per jaar een evenement voor maximaal 60 vierwiel aangedreven auto's;

met de daarbijbehorende:

  • k. waterlopen en -partijen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. parkeervoorzieningen;
  • n. mestopslag;
  • o. stapmolen;
  • p. paardenbakken;
  • q. nutsvoorzieningen;
  • r. tuinen, erven en terreinen;
  • s. bouwwerken.
4.2 Bouwregels

Algemeen

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal 5,00 m;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 9,00 m;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 9,00 m;
  • e. leden 4.2 sub c en sub d zijn niet van toepassing op gebouwen en overkappingen binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1', 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 2' en 'specifieke bouwaanduiding - keet';
  • f. de bouwhoogte van een gebouw binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - keet' bedraagt maximaal 3,00 m;
  • g. een mestopslag mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' worden aangelegd.

Bedrijfswoningen

  • h. een bedrijfswoning mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1' of 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 2' worden gebouwd;
  • i. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 2' mag per aanduiding maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • j. de voorgevel van een bedrijfswoning moet ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd;
  • k. een bedrijfswoning:
    • 1. heeft een maximale goothoogte van 3,50 m;
    • 2. heeft een maximale bouwhoogte van 9,00 m;
    • 3. moet met een kap worden afgedekt;
    • 4. heeft een kap met een dakhelling van minimaal 25° en maximaal 60°;
    • 5. heeft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1 ' een grondoppervlakte van maximaal 180 m2;
    • 6. heeft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 2' een grondoppervlakte van maximaal 100 m2;
    • 7. dient minimaal 2,00 m vanaf de perceelgrens te worden gebouwd.

Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

  • l. voor het bouwen van een aanbouw, een uitbouw, een bijgebouwen en een overkapping gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de 'gevellijn' bedraagt minimaal 2,00 m;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 50 m²;
    • 3. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 3,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning; 
    • 4. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 3,00 m;
    • 5. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 5,50 m.

Erkers

  • m. erkers mogen alleen worden gebouwd als uitbouw van een bedrijfswoning;
  • n. een erker mag voor de 'gevellijn' en buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    • 1. maximaal 1,50 m uit de gevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd;
    • 2. over maximaal 60% van de gevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd;
    • 3. een maximale oppervlakte heeft van 20 m2;

Overkappingen

  • o. binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 2 ':
    • 1. wordt een overkapping minimaal 1,00 m achter de 'gevellijn' gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van overkapping bedraagt maximaal 3,00 m;
    • 3. de maximale oppervlakte van een overkapping bedraagt per aanduiding 25 m2;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - keet' mogen geen overkappingen worden gebouwd;

Overige bouwwerken

  • q. een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, erker, overkapping, of erf- en terreinafscheiding heeft:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 2 ' een bouwhoogte van maximaal 1,00 m;
    • 2. in alle overige gevallen een bouwhoogte van maximaal 3,00 m.

Erf- en terreinafscheidingen

  • r. de maximale bouwhoogte bedraagt maximaal 1,00 m;
  • s. in afwijking van het gestelde in lid 4.2 sub q:
    • 1. geldt voor een erf- en terreinafscheiding ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' een maximale bouwhoogte van 2,00 m;
    • 2. geldt voor een erf- en terreinafscheiding binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1 ' en 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 2' een maximale bouwhoogte van 2,00 m voor zover deze erf- en terreinafscheiding achter de naar de weg gekeerde gevel wordt gebouwd;
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de parkeersituatie en
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

kan het bevoegd gezag afwijken van:

  • a. lid 4.2 sub a voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak, mits de vergroting maximaal 20% van de bestaande oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt;
  • b. lid 4.2 sub a voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak waarbij de vergroting meer dan 20% van de bestaande oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt, mits:
    • 1. deze uitbreiding leidt tot een ten opzichte van de bestaande situatie significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en hiervoor de maatwerkmethode is gevolg onder begeleiding van een onafhankelijk, danwel een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    • 2. de vergroting niet leidt tot een gezamenlijk oppervlakte aan bebouwing van meer dan 1 hectare;
    • 3. bij toepassing van deze afwijking een erfinrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschapsstructuur;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • een evenwichtige ordening en ter plaatse passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • c. lid 4.2 sub b, c en d voor het vergroten van de goot- en bouwhoogtes van gebouwen en/of overkappingen met maximaal 1,00 m;
  • d. lid 4.2 sub j voor het bouwen van een bedrijfswoning achter de gevellijn;
  • e. lid 4.2 sub k onder 5 en 6 en sub l onder 2 voor het vergroten van de oppervlakte van gebouwen en overkappingen met maximaal 20% ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 2', mits de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning, erkers en de aan-, uitbouwen en bijgebouwen maximaal 300 m2 bedraagt;
  • f. lid 4.2 sub l onder 1 en sub o onder 1, voor bouwen op minder dan 2,00 m respectievelijk 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevellijn;
  • g. lid 4.2 sub o onder 3 voor het vergroten van de oppervlakte van overkappingen tot maximaal 50 m2;
  • h. lid 4.2 sub q onder 2 voor het vergroten van de bouwhoogte tot maximaal 6,00 m.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik van andere gebouwen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie en de bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijven, anders dan een zandwinningsbedrijf is niet toegestaan;
  • c. de terreinhoogte, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zanddepot' bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte (m)' aangegeven hoogte, met dien verstande dat deze terreinhoogte altijd 1,00 m lager moet zijn dan de werkelijke hoogte van de dijklichamen die het zanddepot begrenzen;
  • d. op gronden waar volgens een bouwaanduiding op de verbeelding een maximale terreinhoogte van 4,00 m is toegestaan geldt, in aanvulling op deze aanduiding, dat de terreinhoogte altijd 1,00 m lager moet zijn dan de werkelijke hoogte van het aangrenzende dijklichaam die volgens de verbeelding maximaal 5,00 m hoog mag zijn;
  • e. de hoogte van een dijklichaam bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte (m)' aangegeven hoogte met een hellingshoek van:
    • 1. 1:2,5 of flauwer bij een grondwaterstand in het zanddepot die hoger is dan NAP +9,0 m;
    • 2. 1:2,25 of flauwer bij een grondwaterstand in het zanddepot die lager of gelijk is aan NAP +9,0 m;
    • 3. leden 4.5 sub d onder 1 en 2 zijn van toepassing op dijklichamen die hoger zijn dan 5,00 m;
  • f. In aanvulling op het bepaalde in lid 4.5 sub e geldt dat de stabiliteit van de dijklichamen die hoger zijn dan 5,00 m, geborgd moet worden door een uitvoering zoals beschreven in bijlage 8 bij de toelichting onder '10. Advies taludhelling bestemmingsplan';
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - doorgang' is het toegestaan om over een lengte van maximaal 60 meter een dijklichaam te onderbreken voor het creëren van een toegang tot het gronddepot;
  • h. het gebruik van gronden voor het storten van zand of grond in het water is niet toegestaan;
  • i. het gebruik van gronden voor het storten van zand of grond in het water is niet toegestaan;
  • j. de mobiele puinbreker mag alleen worden gebruikt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - puinbrekerij';
  • k. de mobiele puinbreker mag niet worden gebruikt in de periode van 15 juni tot en met 14 september;
  • l. het winnen van zand op gronden die niet zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandwinning ' is niet toegestaan;
  • m. het winnen van zand mag niet plaatsvinden tussen 1 april tot 1 oktober, tenzij door het niet kunnen winnen van zand de continuïteit van de bedrijfsvoering in het geding komt;
  • n. Indien de zandwinning is beëindigd omdat er geen winbaar zand meer aanwezig is in het winningsgebied zoals omgeschreven in lid 4.1 onder a. en b. zijn de volgende activiteiten niet toegestaan:
    • 1. de aanvoer, bewerking, verwerking, op- en overslag en afvoer van grond dat niet afkomstig is uit het winningsgebied dat op de verbeelding staat aangegeven en
    • 2. de aanvoer, het breken en de afvoer van bouw- en sloopafval;
    • 3. de aanwezigheid van de bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 2'.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:

  • het dempen dan wel het geheel of gedeeltelijk verondiepen van waterplassen.
4.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 4.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. op grond van een provinciale ontgrondingenvergunning worden uitgevoerd;
  • b. het normale onderhoud, het gebruik en het beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.6.3 Toetsingscriteria

De in lid 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische en hydrologische waarden van de diepe waterplassen.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijziging in die zin dat:

  • a. de bestemming 'Bedrijf - Zandwinning wordt gewijzigd in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie', mits:
    • 1. de zandwinning ter plaatse is beëindigd;
    • 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1' de bestemming 'Wonen' krijgt, indien de zandwinningsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
  • c. de omvang van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - dijklichaam' en/of 'specifieke vorm van bedrijf - zandwinning' en/of 'specifieke vorm van bedrijf - zanddepot' wordt vergroot;
  • d. een of meer van de in lid 4.1 genoemde aanduiding(en) word(t)(en) verwijderd, indien de functie ter plaatse is beëindigd.
4.7.2 Criteria

Burgemeester en Wethouders kunnen toepassing geven aan de hiervoor bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de parkeersituatie en aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. waterlopen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
5.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

  • b. De bouwhoogte is maximaal 2,00 m.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regel:

  • het recreatief gebruik van de gronden en bouwwerken is niet toegestaan.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de bestemming Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' en na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van toepassing zijn.

5.5.2 Criteria

Burgemeester en Wethouders kunnen toepassing geven aan de hiervoor bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de parkeersituatie en aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Recreatie - Dagrecreatie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergebonden dagrecreatieve voorzieningen;
  • b. paintball, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - paintball';
  • c. gebouwen en overkappingen voor:
    • 1. onderhoud en beheer;
    • 2. sanitaire voorzieningen;
    • 3. detailhandel;
    • 4. horeca;

een en ander uitsluitend of in hoofdzaak ten dienste van de watergebonden dagrecreatieve voorzieningen;

    • 1. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
  • e. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met daarbijbehorende:

  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. water;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. bouwwerken, geen gebouw en geen overkappingen zijnde.
6.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt maximaal de bestaande oppervlakte;
  • c. de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal 3,00 m;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 8,00 m;
  • e. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3,00 m.

Bedrijfswoningen

  • f. een bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag per aanduiding maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • h. de voorgevel van een bedrijfswoning moet ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd;
  • i. een bedrijfswoning:
    • 1. heeft een maximale goothoogte van 3,50 m;
    • 2. heeft een maximale bouwhoogte van 9,00 m;
    • 3. moet met een kap worden afgedekt;
    • 4. heeft een kap met een dakhelling van minimaal 25° en maximaal 60°;
    • 5. heeft een grondoppervlakte van maximaal 120 m2;
    • 6. dient minimaal 2,00 m vanaf de perceelgrens te worden gebouwd;

Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

  • j. voor het bouwen van een aanbouw, een uitbouw, een bijgebouwen en een overkapping gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de 'gevellijn' bedraagt minimaal 2,00 m;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 50 m²;
    • 3. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw of overkapping  bedraagt maximaal 3,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning; 
    • 4. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 3,00 m;
    • 5. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 5,50 m.

Erkers

  • k. erkers mogen alleen worden gebouwd als uitbouw van een bedrijfswoning;
  • l. een erker mag voor de gevellijn en buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    • 1. maximaal 1,50 m uit de gevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd;
    • 2. over maximaal 60% van de gevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd;
    • 3. een maximale oppervlakte heeft van 20 m2;

Overkappingen

  • m. binnen de aanduiding 'bedrijfswoning':
    • 1. wordt een overkapping minimaal 1,00 m achter de 'gevellijn' gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van overkapping bedraagt maximaal 3,00 m;
    • 3. de maximale oppervlakte van een overkapping bedraagt per aanduidingsvlak 25 m2;

Erf- en terreinafscheidingen

  • n. de maximale bouwhoogte bedraagt maximaal 1,00 m;
  • o. in afwijking van het gestelde in lid 6.2 sub n geldt voor een erf- en terreinafscheiding binnen de aanduiding 'bedrijfswoning' een maximale bouwhoogte van 2,00 m voor zover deze erf- en terreinafscheiding achter de 'gevellijn' wordt gebouwd;

Overige bouwwerken

  • p. een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, erker, overkapping, of erf- en terreinafscheiding heeft:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bouwhoogte van maximaal 1,00 m;
    • 2. als het een reclamemast betreft een bouwhoogte van maximaal 6,00 m;
    • 3. in alle overige gevallen een bouwhoogte van maximaal 8,00 m.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de parkeersituatie en
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

Kan het bevoegd gezag afwijken van:

  • a. het bepaalde in 6.2 onder a voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak, mits:
    • 1. de vergroting maximaal 20% van de bestaande oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt;
    • 2. deze afwijkingsbevoegdheid niet wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - Oude Trambaan';
  • b. lid 6.2 sub a voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak waarbij de vergroting meer dan 20% van de bestaande oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt, mits:
    • 1. deze uitbreiding leidt tot een ten opzichte van de bestaande situatie significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en hiervoor de maatwerkmethode is gevolg onder begeleiding van een onafhankelijk, danwel een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    • 2. de vergroting niet leidt tot een gezamenlijk oppervlakte aan bebouwing van meer dan 1 hectare;
    • 3. bij toepassing van deze afwijking een erfinrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschapsstructuur;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • een evenwichtige ordening en ter plaatse passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • c. lid 6.2 sub i onder 5 en sub j onder 2 voor het vergroten van de oppervlakte van gebouwen en overkappingen met maximaal 20% ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', mits de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning, erkers en de aan-, uitbouwen en bijgebouwen maximaal 300 m2 bedraagt.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden ten behoeve van paintball buiten het daarvoor aangegeven gebied.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - paintball' wordt verwijderd, mits de betreffende functie is beëindigd;
  • b. binnen het bouwvlak een aanduiding wordt toegevoegd en binnen dat gebied de functies hotel en/of bed & breakfast worden toegestaan.
  • c. buiten het bouwvlak een aanduiding wordt toegevoegd en binnen dat gebied de functies hotel / bed & breakfast worden toegestaan, mits:
    • 1. voor de gronden een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4 sub a of b is verleend;
    • 2. deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - Oude Trambaan'.
6.6.2 Criteria

Burgemeester en Wethouders kunnen toepassing geven aan de hiervoor bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de parkeersituatie en aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Recreatie - Kampeerterrein

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Kampeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kampeerterreinen met standplaatsen voor kampeermiddelen;
  • b. gebouwen en overkappingen voor:
    • 1. onderhoud en beheer;
    • 2. sanitaire voorzieningen;
    • 3. dagrecreatieve voorzieningen;
    • 4. detailhandel;
    • 5. horeca en
    • 6. dienstverlenende bedrijven met daarbijbehorende gebouwen en bouwwerken;

een en ander uitsluitend of in hoofdzaak ten dienste van het kampeerterrein;

    • 1. inpandige bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;

met daarbijbehorende:

  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water;
  • g. groenvoorzieningen.
  • h. bouwwerken, geen gebouw en geen overkappingen zijnde.
7.2 Bouwregels

Voorzieningengebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van voorzieningengebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningengebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  • b. een voorzieningengebouw wordt op een afstand van minimaal 20,00 m tot de bestemming 'Wonen' gebouwd;
  • c. de goothoogte van een voorzieningengebouw bedraagt maximaal 3,00 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde lid c bedraagt de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' de aangegeven maximum goothoogte;
  • e. de bouwhoogte van een voorzieningengebouw bedraagt maximaal 8,00 m;
  • f. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3,00 m.

Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • g. per kampeerterrein mogen maximaal 2 bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • h. een bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • i. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 120 m², tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte van een bedrijfswoning maximaal de bestaande oppervlakte bedraagt;
  • j. de goothoogte bedraagt maximaal 3,00 m;
  • k. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8,00 m.

Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor een aanbouw, een uitbouw, een bijgebouw of een overkapping bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • l. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan bedraagt minimaal 2,00 m bedragen;
  • m. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 50 m²;
  • n. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 3,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • o. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 3,00 m;
  • p. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 5,50 m;

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van een reclamemast bedraagt maximaal 6,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 8,00 m.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de parkeersituatie en
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

kan het bevoegd gezag afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2 onder a in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van voorzieningengebouwen en overkappingen wordt vergroot tot maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, indien en voorzover is aangetoond dat de uitbreiding landschappelijk inpasbaar is;
  • b. lid 7.2 sub i en sub m voor het vergroten van de oppervlakte van gebouwen en overkappingen met maximaal 20% ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', mits de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning, erkers en de aan-, uitbouwen en bijgebouwen maximaal 300 m2 bedraagt.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken of laten gebruiken van kampeermiddelen voor permanente bewoning.

Artikel 8 Recreatie - Recreatiewoningen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Recreatiewoningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatiewoningen;
  • b. het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning, ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • c. aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een (recreatie)woning;

met daarbijbehorende:

  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
8.2 Bouwregels

Recreatiewoningen

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal recreatiewoningen bedraagt maximaal 15;
  • b. recreatiewoningen worden uitsluitend vrijstaand gebouwd;
  • c. de onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen bedraagt minimaal 5,00 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning inclusief aanbouwen, uitbouwen en/of aangebouwde bijgebouwen bedraagt maximaal 80 m²;
  • e. de goothoogte bedraagt maximaal 3,00 m;
  • f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8,00 m.

Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij recreatiewoningen

Voor het bouwen van een aanbouw, een uitbouw, een bijgebouw en een overkapping bij een recreatiewoning gelden de volgende regels:

  • g. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan bedraagt minimaal 2,00 m;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen of overkappingen bedraagt maximaal 10 m²;
  • i. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 3,00 m;
  • j. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 5,00 m;
  • k. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 3,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de recreatiewoning.

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een reclamemast bedraagt maximaal 6,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 8,00 m.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de parkeersituatie en
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

kan het bevoegd gezag afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 8.2 onder d in die zin dat de oppervlakte van een recreatiewoning inclusief aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met maximaal 10% wordt vergroot, indien en voorzover is aangetoond dat de uitbreiding landschappelijk inpasbaar is;
  • b. het bepaalde in lid 8.2 onder h in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen met maximaal 10% wordt vergroot, indien en voorzover is aangetoond dat de uitbreiding landschappelijk inpasbaar is.

Artikel 9 Sport

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen voor sportvoorzieningen;
  • b. overloopterrein voor het kampeerterrein in het hoogseizoen, ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';

met daarbij behorende:

  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. water;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
9.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 m.
  • b. de gezamenlijke oppervlakte is maximaal 150 m2.

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 2,50 m.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de parkeersituatie en
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen met maximaal 20% wordt vergroot, indien en voorzover is aangetoond dat uitbreiding landschappelijk inpasbaar is.

9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein': het gebruik van de gronden als zelfstandig kampeerterrein.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de parkeersituatie en
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

kan het bevoegd gezag afwijken van:

  • het bepaalde in lid 9.5 in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' standplaatsen voor campers zijn toegestaan.

Artikel 10 Verkeer - Verblijf

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (woon)straten;
  • b. pleinen;
  • c. voet- en rijwielpaden;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. sloten, bermen en beplanting;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
10.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • b. de bouwhoogte bedraagt, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, maximaal 5,00 m.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. dagrecreatief medegebruik, ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
  • c. een waterskibaan, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - waterskibaan';
  • d. zandwinning als bedoeld in de bestemming 'Bedrijf - Zandwinning', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandwinning ';
  • e. recreatief medegebruik, ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  • f. een dobbe, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' waarbij de instandhouding van de dobbe wordt nagestreefd;
  • g. bermen en beplanting;
  • h. zandopslag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandwinning';

met daaraan ondergeschikt:

  • i. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, waaronder steigers, plankieren, bruggen, duikers en dammen.
11.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • b. voorzieningen voor dagrecreatief medegebruik, waaronder een waterskibaan, mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - waterskibaan' worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van voorzieningen voor de waterskibaan bedraagt maximaal 12,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van gronden voor het storten van zand of grond in het water, tenzij het storten valt onder normaal onderhoud;
  • c. het winnen van zand van 1 april tot 1 oktober, tenzij door het niet kunnen winnen van zand de continuïteit van de bedrijfsvoering in het geding komt.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het gedeeltelijk dempen dan wel het gedeeltelijk verondiepen van waterplassen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.
11.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 11.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. op grond van een provinciale ontgrondingenvergunning worden uitgevoerd;
  • b. het normale onderhoud, het gebruik en het beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
11.5.3 Toetsingscriteria

De in lid 11.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische en hydrologische waarden van de diepe waterplassen.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep;
    • 2. een atelier/galerie, ter plaatse van de aanduiding 'atelier';
    • 3. fietsenverkoop en -verhuur, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • b. met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven, met dien verstande dat:
    • 1. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
    • 2. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
    • 3. de gronden mede mogen worden gebruikt voor een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
    • 4. de gronden mede mogen worden gebruikt voor hobbymatig agrarisch en voor bestaand agrarisch gebruik door derden;
    • 5. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van maximaal 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25,00 m mag bedragen;
    • 6. de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd voor bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
    • 7. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
      • de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
      • de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van het hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
      • buitenopslag niet is toegestaan.
12.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, tenzij het bestaande aantal meer bedraagt, in welk geval het maximum aantal woonhuizen maximaal het bestaande aantal bedraagt;
  • b. het woonhuis wordt gebouwd binnen een zone van 20,00 m diep, gemeten vanuit de voorgevel zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan of het verlengde daarvan;
  • c. de grondoppervlakte bedraagt maximaal 120 m2;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 m;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 9,00 m;
  • f. de dakhelling bedraagt minimaal 25° en maximaal 60°;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw aanwezig was dat voor een diepte van meer dan 20,00 m als woonhuis werd gebruikt, deze grotere diepte als maximale zone, gemeten vanaf de voorgevel geldt;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder c tot en met f geldt, indien een grotere oppervlakte, een hogere goothoogte, een hogere bouwhoogte of een andere dakhelling aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte of dakhelling voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw als maximale oppervlakte, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale of maximale dakhelling geldt.

Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Voor een aanbouw, een uitbouw en een bijgebouw gelden de volgende regels:

  • i. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in lid 12.4 onder d voor het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  • k. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in lid 12.4 onder d voor het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  • l. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 180 m2, met dien verstande dat indien nevenactiviteiten zijn toegestaan, de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan de in lid 12.1 genoemde oppervlakte;
  • m. voorzieningen voor een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend in de bestaande bebouwing worden gebouwd;
  • n. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw bedraagt maximaal 3,00 m;
  • o. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw bedraagt maximaal 5,50 m;
  • p. in afwijking van het bepaalde in a tot en met o geldt, indien een kleinere afstand, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • q. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht bedraagt de bouwhoogte maximaal 1,00 m;
  • r. in overige gevallen bedraagt de bouwhoogte maximaal 2,50 m.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de parkeersituatie en
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

kan het bevoegd gezag afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 12.2 onder c voor het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2;
  • b. het bepaalde in lid 12.2 onder f voor een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. het bepaalde in lid 12.2 onder j voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere aanbouwen, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 50 m2, door één of meerdere aanbouwen, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    • 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 50 m2 tot een oppervlakte van maximaal 50% van het meerdere tot een oppervlakte van maximaal 100 m2;
  • d. het bepaalde in lid 12.2 onder k voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere vrijstaande bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 130 m2, door één of meerdere vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    • 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 130 m2 tot een oppervlakte van maximaal 50% van het meerdere bovenop de 130 m2;
  • e. het bepaalde in lid 12.2 onder k voor extra vrijstaande bijgebouwen voor landschaps- en/of natuurbeheer, waarvan de continuïteit aannemelijk is gemaakt, en voor het hobbymatig houden van schapen en/of geiten, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen niet meer bedraagt dan 260 m2, mits het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft, dat in het vorige bestemmingsplan een agrarische bedrijfsbestemming had.
12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, met uitzondering:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' in welk geval verkoop van fietsen is toegestaan; en
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'atelier' in welk geval een atelier/galerie is toegestaan;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep, met uitzondering:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' in welk geval de verhuur en verkoop van fietsen is toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'atelier' in welk geval een atelier/galerie is toegestaan;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
    • 2. de vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep meer bedraagt dan 70 m²;
  • e. het gebruik van gronden voor een paardenbak, zodanig dat:
    • 1. het aantal paardenbakken per bouwperceel meer dan 1 bedraagt;
    • 2. het geen hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik betreft;
    • 3. de oppervlakte van een paardenbak meer dan 800 m² bedraagt;
    • 4. de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25,00 m bedraagt.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.5 onder c in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:

  • a. het gebruik van ondergeschikte betekenis is in die zin dat de gebouwen in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden;
  • b. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet wordt aangetast;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. het gebruik geen afbreuk doet aan het karakter van de buurt;
  • e. geen detailhandel van betekenis plaatsvindt;
  • f. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor de werknemers en bezoekers aanwezig is;
  • g. degene die de activiteiten verricht tevens de gebruiker van de woning is;
  • h. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
  • i. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dat 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 70 m² mag bedragen.

Artikel 13 Wonen - Wooncentrum

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Wooncentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen voor bijzondere woonvormen;
  • b. gebouwen, voorzover ten dienste van de bijzondere woonvormen, voor:
    • 1. sociaal-/medische voorzieningen;
    • 2. sociaal-/culturele voorzieningen;
    • 3. dagrecreatieve doeleinden;
    • 4. onderhoud en beheer;
  • c. een bedrijfswoning;

waarbij, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd;

met de daarbijbehorende:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
13.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of overkapping mag ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. een karakteristieke hoofdvorm zal binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte, goothoogte en dakhelling van een karakteristieke hoofdvorm zal ten minste en ten hoogste de bestaande oppervlakte, goothoogte en dakhelling bedragen, zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.

Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • d. er mag maximaal 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • e. een bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • f. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 120 m²;
  • g. de goothoogte bedraagt maximaal 3,00 m;
  • h. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8,00 m.

Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor een aanbouw, een uitbouw, een bijgebouw of een overkapping bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • i. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt minimaal 2,00 m bedragen;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 50 m²;
  • k. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 3,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • l. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 3,00 m;
  • m. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 5,50 m;

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • n. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, maximaal 2,00 m bedraagt;
  • o. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, maximaal 3,00 m bedraagt.
13.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de parkeersituatie en
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

kan het bevoegd gezag afwijken van:

  • a. lid 13.2 in die zin dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke hoofdvorm, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm en gevelindeling van het karakteristieke gebouw;
    • 2. advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijk deskundige op het gebied van stedenbouw en landschap;
  • b. lid 13.2 en toestaan dat de oppervlakte van een bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een bouwvlak wordt gewijzigd, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak bedraagt;
  • c. lid 13.2 en toestaan dat de oppervlakte van een bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een bouwvlak wordt gewijzigd waarbij de vergroting meer dan 20% van de bestaande oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt, mits:
    • 1. deze uitbreiding leidt tot een ten opzichte van de bestaande situatie significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en hiervoor de maatwerkmethode is gevolg onder begeleiding van een onafhankelijk, danwel een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    • 2. de vergroting niet leidt tot een gezamenlijk oppervlakte aan bebouwing van meer dan 1 hectare;
    • 3. bij toepassing van deze afwijking een erfinrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschapstructuur;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • een evenwichtige ordening en ter plaatse passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
  • d. lid 13.2 sub f voor het vergroten van de oppervlakte een bedrijfswoning, mits de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning, erkers en de aan-, uitbouwen en bijgebouwen maximaal 300 m2 bedraagt;
  • e. lid 13.2 sub g en h voor het vergroten van de goot- en bouwhoogtes van een bedrijfswoning met maximaal 1,00 m;
  • f. lid 13.2 sub i voor bouwen op minder dan 2,00 m achter de naar de weg gekeerde gevellijn;
  • g. lid 13.2 sub o voor het vergroten van de bouwhoogte tot maximaal 6,00 m.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatief verblijf, met uitzondering van recreatief verblijf in samenhang met medische en sociaal-medische voorzieningen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer dan één bedrijfswoning.
13.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken
13.5.1 Vergunningplicht

Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is een omgevingsvergunning vereist.

13.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 13.5.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
13.5.3 Toetsingscriteria

De in lid 13.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is; of
  • b. het delen van een pand betreft, die op zichzelf niet als waardevol zijn aan te merken, en door het verwijderen daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke waarden plaatsvindt; of
  • c. advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijk deskundige op het gebied van stedenbouw en landschap.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
13.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • de bestemming 'Wonen - Wooncentrum' wordt gewijzigd naar de bestemming(en) 'Horeca' en/of 'Maatschappelijk', mits:
    • 1. geen opslag van materialen of goederen plaatsvindt op het erf;
    • 2. detailhandel uitsluitend als ondergeschikte functie is toegestaan;
13.6.2 Criteria

Burgemeester en Wethouders kunnen toepassing geven aan de hiervoor bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de parkeersituatie en aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 4

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' prevaleert.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2
  • a. Op of in de in 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken voor een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 14.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 500 m².
14.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2.1 voor een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 14.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
14.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m2 bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
14.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 14.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 14.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 14.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 14.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 14.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen en toestaan dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd:

  • a. indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden;
  • b. voor gronden die ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 6

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' prevaleert.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m2
  • a. Op of in de in 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken voor een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 15.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 5.000 m2.
15.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2.1 voor een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 15.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
15.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 5.000 m2 bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
15.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 15.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 15.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 15.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 15.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 15.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene bouwregels

17.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door:

  • tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
17.2 Reclamemasten

De bouwhoogte van reclamemasten bedraagt, ook na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, maximaal 6,00 m.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van reclamemasten maximaal 6,00 m bedraagt;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van een (bedrijfs)woning, erkers en de aan-, uitbouwen en bijgebouwen maximaal 300 m2 bedraagt;
  • b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 5,00 m;
  • c. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 20 Overige regels

  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplan  Strandheem

van de gemeente Grootegast .

Behorend bij het besluit van 21 juni 2016.