direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Dorpsweg 36 Garmerwolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Dorpsweg 36 te Garmerwolde (hierna te noemen plangebied) is een agrarische bedrijf gevestigd. De bestaande bebouwing heeft zware aardbevingsschade. Initiatiefnemer en NAM zijn overeengekomen dat de bestaande bebouwing voor 1 januari 2024 gesloopt moet zijn. Om het agrarische bedrijf voort te zetten is besloten om het te verplaatsen. Hiervoor is reeds de maatwerkmethode van de provincie Groningen voltooid.

Om planologische medewerking te kunnen verlenen aan het voornemen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Begrenzing plangebied

Met het verplaatsen van het agrarisch bedrijf komt dit te liggen in het buitengebied van de gemeente Groningen. De huidige locatie is gelegen in het dorp Garmerwolde. Op onderstaande afbeelding zijn beide locaties weergegeven, Garmerheerd is de huidige agrarische locatie, ten noordoosten is de nieuwe agrarische locatie geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01_0001.png"

oude en nieuwe locatie

Het plangebied is enkel het bouwvlak van het toekomstige agrarische bedrijf. De toegangsweg kan worden aangelegd binnen de geldende agrarische bestemming. Te zijner tijd wordt er een procedure gevoerd voor de locatie Garmerheerd. De ontwikkelingen op deze locatie zijn ten tijde van het schrijven van dit bestemmingsplan nog niet voldoende uitgekristalliseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01_0002.png"

het plangebied

1.3 Voorgeschiedenis

Het proces is gestart in augustus 2012, na de "Huizinge beving". In 2015 heeft het bedrijf deelgenomen aan de zogenaamde Boer & Bouwen-pilot. Deze pilot had het doel om te laten zien dat de agrarische bedrijven een plek verdienen in het landschap van Groningen, dat een duurzame agrarische bedrijfsvoering toekomstperspectief biedt voor de landbouw en dat actuele ontwikkelingen in de agrarische wereld kansen bieden voor een integrale ontwerpbenadering. Het voordeel van de integrale werkwijze en advisering is, dat de boer advies op maat krijgt dat optimaal aansluit bij zijn bedrijfsvoering en ontwikkelperspectief.

In deze pilot zijn twee mogelijke scenario’s / erfposities onderzocht voor vervangende nieuwbouw en is inzichtelijk gemaakt welke voor- en nadelen deze scenario’s met zich meebrengen (o.a. op het gebied van stedenbouw, landschap, architectuur, bedrijfsvoering en energie).

De volgende scenario’s zijn onderzocht:

  • een traditioneel erf op de plek van de huidige boerderij, waarmee ook de nieuwbouw onderdeel blijft uitmaken van het bestaande dorpslint;
  • een nieuw en eigentijds erf solitair gepositioneerd in het open landschap.

Na afronding van de Boer & Bouwen-pilot is er gestart met de zogenaamde ‘maatwerkbenadering’. Hierbij hebben verschillende partijen samengewerkt om tot een optimaal ontwerp te komen. De samenwerking heeft plaats gevonden met initiatiefnemer, de provincie Groningen, de voormalige gemeente Ten Boer, het Noorder Erf en DAAD Architecten.

Deze ‘maatwerkbenadering’ heeft uiteindelijk geleidt tot een voorlopig ontwerp waarin het nieuwe erf gepositioneerd is in het landschap en vormgegeven als een ‘groen eiland’.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen. Het voorliggend plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in ruimtelijke plannen moeten worden opgenomen. Het voorliggend plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in het Barro.

Duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd en op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Als het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het planvoornemen voorziet in de verplaatsing van een agrarisch bedrijf. Een agrarisch bedrijf betreft geen stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Wel dient te worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Met de provincie Groningen is overleg gevoerd over de situering van het nieuwe agrarisch bedrijf. Deze maatwerkmethode is reeds met een positief resultaat voltooid.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 2016-2020 en Omgevingsverordening
Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale langetermijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. In de geconsolideerde versie (februari 2019) van de Omgevingsverordening zijn enkele wijzigingen verwerkt.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de voorgenomen ontwikkeling is het thema 'ruimte' met de daar bijbehorende belangen 'ruimtelijke kwaliteit' en 'aantrekkelijk vestigingsklimaat' van belang.

Omgevingsvisie
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Dit plangebied ligt in het buitengebied. Binnen het buitengebied is de provincie Groningen voornemens de waarden natuur en recreatie te ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken te behouden en waar mogelijk te versterken. Tevens wil de provincie Groningen het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Vanuit het provinciaal beleid worden hier aanvullende eisen gesteld. Deze eisen zijn opgenomen in de Omgevingsverordening.

Vitale landbouw
De meeste Groningse landbouwbedrijven zijn akkerbouw- en melkveehouderijbedrijven. De provincie Groningen wil waar dat goed is in te passen, schaalvergroting van deze bedrijven mogelijk maken en een ontwikkeling naar een duurzame landbouw stimuleren. Het beleid voor agrarische bouwpercelen geldt voor akkerbouw- en melkveehouderij- en intensieve veehouderijbedrijven. Het agrarisch bedrijf betreft een (melk)veehouderij.

Beschermen landschap en cultureel erfgoed
De provincie Groningen ziet het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in onze provincie als een provinciaal belang en een kerntaak. De provincie stelt kaders op voor de bescherming, het beheer en de ontwikkeling van de samenhangende landschapsstructuur, waarbinnen ruimte is voor gebiedsinitiatieven en maatwerk. Voor de bedrijfsverplaatsing is reeds de 'maatwerkmethode' positief doorlopen.

Omgevingsverordening
Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen
In artikel 2.23.3 van de verordening worden regels gegeven ten behoeve van het groepsrisico van het aspect externe veiligheid. Echter, aangezien het plangebied in zijn geheel op een grotere afstand dan 200 meter van de desbetreffende infrastructuur is gelegen, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico voldoende. In paragraaf 4.5.4 wordt beschreven dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.

Leefgebied akkervogels
In artikel 2.48.2 van de verordening wordt aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht biedt in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen en restschade elders te compenseren als die ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van het leefgebied voor akkervogels door aantasting van de landschappelijke openheid, of door verstoring van vogels en aantasting van het areaal. Het plangebied is gelegen binnen het leefgebied akkervogels. In paragraaf 4.3 wordt beschreven dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.

Nieuwe agrarische bouwpercelen
In artikel 2.26.2 van de verordening wordt aangegeven dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in een nieuw agrarisch bouwperceel als:

1) er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf dat verplaatst wordt:

  • uit het Natuurnetwerk Nederland in de provincie; of
  • omdat de bestaande bedrijfsvoering aantoonbaar niet kan voldoen aan actuele wettelijke milieuhygienische normen of omdat de bedrijfsvoering op de oorspronkelijke vestigingslocatie aantoonbaar ernstige overlast veroorzaakt, die niet op een andere manier kan worden tegengegaan; of
  • omdat een actuele stedelijke ontwikkeling, of aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen, dan wel het Besluit externe veiligheid buisleidingen aan continuering van de bedrijfsvoering in de weg staat; of
  • op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven; en

2) in de plantoelichting is gemotiveerd dat geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch perceel gelegen in de nabijheid;

3) de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;

4) een erfinrichtingsplan aan de verplaatsing van het bedrijf ten grondslag ligt.

Aan geen van de voorwaarden genoemd onder 1) wordt in dit plan voldaan. Daarom alleen al kan op basis van dit artikel het nieuwe agrarisch bedrijf niet worden toegestaan. Er is een ontheffing nodig van de Omgevingsverordening op basis van artikel 1.2 van die verordening. Het provinciaal bestuur is bereid om deze ontheffing te verlenen.

Aan de tweede voorwaarde is voldaan. Initiatiefnemer heeft onderzocht of gebruik kon worden gemaakt van een bestaand agrarisch perceel. In de nabijheid is geen agrarisch perceel beschikbaar, met een zelfde hoeveelheid land dat geschikt was.

Aan de derde en vierde voorwaarde is eveneens voldaan. In hoofdstuk 3 is het resultaat van de maatwerkmethode beschreven.

Erfgoed
In artikel 2.9.2 van de verordening is een rechtstreeks werkend sloopverbod opgenomen voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Totdat een bestemmingsplan is vastgesteld dat karakteristieke panden beschermt, geldt voor alle bouwwerken, ook die niet waardevol zijn, een sloopverbod. Per sloopaanvraag moet dan deugdelijk worden onderbouwd dat vergunningverlening in overeenstemming is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.
De gemeente heeft reeds een bestemmingsplan vastgesteld waarin de karakteristieke panden worden beschermd. In het plangebied bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De oude boerderij valt weliswaar binnen het bestemmingsplan Gebouwd erfgoed en parkeren, maar is niet als karakteristiek aangemerkt. Wel is deze voorzien van de aanduiding 'karakteristieke structuur'; hiervoor gelden regels die relevant zijn bij de toekomstige invulling met woningbouw op de huidige agrarische locatie.

Conclusie
Het plan is niet in overeenstemming met de Omgevingsverordening van de provincie Groningen. Het kan echter worden toegestaan op basis van een ontheffingsbesluit van Gedeputeerde Staten.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie

In de Structuurvisie Ten Boer (2001) heeft de gemeente de kernpunten van het beleid ten aanzien van wonen, werken, verkeer en recreëren vastgelegd. Centraal in de structuurvisie staat ‘leefbaarheid’.

De Structuurvisie stelt dat de ontwikkelingen binnen de landbouw en met name de veehouderij, niet ten koste mogen gaan van het waardevolle landschap. Anderzijds mag bescherming van het landschap geen corset worden waarbinnen allerlei ontwikkelingen worden bevroren. Daarom zal met de landbouw worden overlegd welke maatregelen op basis van vrijwilligheid kunnen worden genomen om een langetermijnbedrijfsvoering binnen de waardevolle structuur mogelijk te maken.

Het planvoornemen is in overeenstemming met de Structuurvisie. Om tot een optimaal ontwerp te komen is de maatwerkmethode doorlopen met initiatiefnemer, de provincie Groningen, de voormalige gemeente Ten Boer, het Noorder Erf en DAAD Architecten. Deze ‘Maatwerkbenadering’ heeft uiteindelijk geleidt tot een ontwerp waarin het nieuwe erf gepositioneerd is midden in het landschap en vormgegeven als een ‘groen eiland’.

Hoofdstuk 3 De ruimtelijk - functionele structuur van het planvoornemen

3.1 Ruimtelijke structuur

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is gelegen in het Centrale Woldgebied. Het Centrale Woldgebied wordt vooral gekenmerkt door grootschalig open landschap met reeksen boerderijen op huiswierden of inversieruggen.

Aan het einde van de negende eeuw begon de ontginning van de Centrale Woldstreek. Vanaf de randen trokken de kolonisten het veengebied binnen. Ze groeven sloten om het veen te ontwateren en staken het veenoppervlak in brand, zodat ze daar hun akkers konden aanleggen. Het gebied leende zich – in tegenstelling tot de omliggende kleigebieden – goed voor de graanteelt. De veen ontginning duurde tot het jaar 1200.

In de periode 1200 tot 1500 nam de wateroverlast in het gebied toe. De natuurlijke waterafvoer stagneerde door de aanleg van dijken langs de kust en rond de voornaamste waterlopen. Het gebied veranderde geleidelijk in een diepe schotel, waarin het water uit de wijde omgeving zich dreigde te verzamelen. Daarom werd omstreeks het jaar 1200 een stelsel van binnendijken aangelegd, dat het gebied beschermde. De belangrijkste daarvan was de Wolddijk, die tevens als ontsluitingsweg diende.

De Centrale Woldstreek is een veenontginningsgebied, dat grotendeels bestaat uit (oude) zeekleigronden waarvan het veendek door ontginning is verdwenen. Het maaiveld is daarbij onder de zeespiegel komen te liggen, tot ruim 1 meter–NAP. De afzonderlijke streek- of wegdorpen liggen als de schillen van een ui rondom het laaggelegen kerngebied en markeren de verschillende fasen van het ontginningsproces. Het buitengebied is grotendeels open. Enkele voormalige dorpswierden (voormalige gemeente Ten Boer) zijn uitgegroeid tot omvangrijke komdorpen.

Eeuwenlang bleef de Centrale Woldstreek een laag gelegen regio waar de veeteelt domineerde. Wel werden al sinds het einde van de zestiende eeuw tientallen kleine poldermolens gebouwd, die de landerijen bij zomerdag droog moesten houden. Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw stegen de graanprijzen en werd de akkerbouw uitgebreid.

Karakteristieke boerenerven
Het landschap van Groningen wordt voor een groot deel bepaald door karakteristieke boerderijen en erven. In de open gebieden zijn de forse boerderijen en erven de “groene eilanden” in het landschap. De oude boerderij valt niet binnen het bestemmingsplan Gebouwd erfgoed en parkeren. De oude boerderij is niet als karakteristiek aangemerkt. Wel is deze voorzien van de aanduiding 'karakteristieke structuur', hiervoor gelden regels die relevant zijn bij de toekomstige invulling met woningbouw op de huidige agrarische locatie.

In de besloten gebieden zoals het coulisselandschap met de vele houtsingels gaan de boerenerven met hun kleinschalige karakter op in het landschap. In dorpslinten zijn boerderijen gebouwd op oude boerderijplaatsen en maken zij deel uit van het lint. Naast de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn boerenerven belangrijk voor de natuur. Voor de fauna betekenen deze terreinen veelal de enige vlucht- en nestgelegenheid in de open intensief gebruikte omringende agrarisch landschap. Veel vogels en kleine zoogdieren maken er gebruik van.

3.1.2 De (huidige) ruimtelijk - functionele structuur

Het boerenerf aan de Dorpsweg 36 is een oude boerderijplaats en ligt aan het dorpslint van Garmerwolde. De boerderij ligt van de weg af. Door de uitbreiding van het dorp is er momenteel weinig ruimte tussen de boerderij en de nieuwbouwwijk. Het huidige erf bestaat uit de historische boerderij en diverse schuren, stallen voor schapen en koeien en de opslag van mest en voer. Het boerenerf heeft veel beplanting rondom en de natuurwaarden zijn hoog.

3.2 Bedrijvigheid

Zoals in de aanleiding staat beschreven zal het bedrijf worden verplaatst. De (aardbevingsbestendige) nieuwbouw zal bestaan uit een bedrijfswoning en twee verbonden schuren waarin een koeienstal van circa 30 x 60 meter en een schapenstal van circa 30 x 30 meter worden gerealiseerd. Verder worden er voorzieningen voor opslag van voer en mest gerealiseerd.

In het ontwerp liggen woning en schaapsstal in elkaars verlengde met een doorlopende gevel, gelijke goothoogte en zelfde dakhelling. Een eigentijds ontwerp met een ritme van spanten in de zijgevel met daartussen wisselende invullingen voor het staldeel en in het woningdeel in dezelfde materialen en kleuren opgebouwde gevels.

Het voorkeursmodel waarop is uitgekomen vormt een goede combinatie met het groene eiland in het landschap. Het ontwerp heeft een eigentijdse en innovatieve uitstraling met zichtbare spanten en wisselende invullingen die aardbevingsbestendig zijn en waarmee toekomstige uitbreiding eenvoudig gerealiseerd kan worden.

In de uitwerking van de voorkeursvariant is in de architectuur en erfinrichting gepoogd een subtiel onderscheid tussen het woningdeel en de stal te maken. De woning is duidelijk afleesbaar vanaf de straatzijde en de lange zijgevel krijgt daarmee een interessant perspectief vanaf de provinciale weg. De situering van de bebouwing is in de onderstaande afbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01_0003.jpg"

Situering bebouwing (bron: DAAD Architecten)

3.3 Verkeer en parkeren

Ten behoeve van de verplaatsing van het bedrijf zal een aparte ontsluitingsweg overeenkomstig de onderstaande afbeelding worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01_0004.jpg"

Verkeerstructuur (bron: DAAD architecten)

De ontsluiting van het agrarisch bedrijf vindt plaats op de Dorpsweg. De Dorpsweg loopt van de Rijksweg naar Lageweg en is een weg met een doorgaande verkeersfunctie. De verkeersintensiteit van deze weg is niet bekend maar beperkt zich gelet op het bovenstaande waarschijnlijk tot enkele tientallen mvt/etmaal.

Crow-publicatie 318 - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (oktober 2012) kent geen kengetal voor de verkeersgeneratie van een "agrarisch bedrijf". Gebruikt is daarom een vuistregel voor deze bedrijven. Deze vuistregel maakt gebruik van de verkeersgeneratie van bedrijven (geen kantoren) zijnde uit deze CROW-publicatie. Deze bedrijven genereren ongeveer 4,5 ritten/etm per arbeidsplaats. Voor agrarische bedrijven wordt aangenomen dat deze 1 arbeidsplaats per 1.000 m² bvo hebben. Rekening houdend met de uitbreiding van de stallen betekent dit een toename van ongeveer 9 ritten per etmaal.

De aan te leggen ontsluitingsweg naar de locatie betreft een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een breedte van circa 4,50 meter. In het Handboek Wegontwerp (Crow publicatie 164d) wordt gesteld dat bij enkele honderden voertuigen per dag een rijbaanbreedte van 4,50 m geen problemen oplevert. Bij een intensiteit van 1.000 of meer voertuigen is de kans op bermschade erg groot en dient een bredere verharding te worden aangelegd.

Gelet op de geringe verkeersintensiteit op de Dorpsweg vormt de toename van het verkeer op deze weg ten gevolge van het initiatief met ongeveer 26 mvt/etmaal dan ook geen probleem voor de afwikkeling van het verkeer. Hierdoor vormt het aspect verkeer geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Met betrekking tot parkeren wordt volstaan met parkeren op eigen erf.

3.4 Groenstructuur en inrichting plangebied

In het kader van de 'maatwerkmethode' (zoals bedoeld in de Omgevingsverordening van de provincie Groningen) zijn initiatiefnemer, de provincie Groningen, de voormalige gemeente Ten Boer, het Noorder Erf en DAAD Architecten tot een landschapsontwerp gekomen. Dit ontwerp bestaat uit een groen eiland wat goed past binnen het Groningse landschap. De landschappelijk inpassing (erfinrichtingsplan) is op de onderstaande afbeelding weergegeven en is vastgesteld door burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Ten Boer. Het erfinrichtingsplan is als bijlage bij de regels van dit plan opgenomen. In de gebruiksregels zijn waarborgen opgenomen voor de uitvoering en instandhouding van het erfinrichtingsplan.

Aan de voorzijde van het plangebied zijn een boomgaard en tuin gesitueerd. Beide gedeeltes zijn omsloten door een haag en zijn ruim van opzet. Aan de zijden van de watergangen is het voornemen om twee singels te realiseren. Deze singels hebben een los verband en bestaan uit grote bomen, kleine bomen en struiken. Op het achtererf is meer grasland aanwezig met enkele losse of groepjes Heesters, Vlier, Meidoorn en Gelderse roos. Dit alles ligt in het verlengde van de kavelstructuur waardoor de ontwikkeling goed zichtbaar blijft voor het dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01_0005.jpg"

Landschappelijke inpassing (bron: Daad architecten)

3.5 Waterstructuur

Aan de west-, zuid-, en oostzijde van het plangebied zijn watergangen gelegen. De westelijke watergang betreft een hoofdwatergang. Door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied worden geen wijzigingen aangebracht aan deze hoofdwatergang. De initiatiefnemer heeft het voornemen om mogelijke compensatie aan de zuid- en oostzijde van de bestaande watergangen te realiseren. De te realiseren toegangsweg zal de bestaande watergang aan de zuidzijde kruisen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk gaat in op de wijze waarop bij het maken van het bestemmingsplan rekening is gehouden met de omgeving. Aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten is aangegeven hoe de in het plangebied voorkomende functies op elkaar zijn afgestemd om overlast en ongewenste effecten op de omgeving te voorkomen.

4.1 Duurzaamheid, energie en leefomgevingskwaliteit

Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.

Beleidskaders
De raad van de gemeente Groningen heeft in 2007 het 'Beleidskader duurzaamstestad.nl' en de 'Routekaart Groningen Energieneutraal' vastgesteld. Hierin is uitgewerkt hoe in Groningen duurzame ontwikkeling concreet gemaakt wordt. In 2011 is de Routekaart geactualiseerd in het 'Masterplan Groningen Energieneutraal' en in het bijbehorende uitvoeringsprogramma 'Groningen geeft energie'.
In 2015 is deze Routekaart geactualiseerd met 'Groningen geeft energie, programma 2015-2018'. Een uitwerking van dit programma is het in 2017 vastgestelde actieplan 'Groningen aardgasloos in 2035'. Hierin wordt geschetst hoe in de gemeente Groningen in de warmtebehoefte kan worden voorzien zonder het gebruik van aardgas. Landelijk is sinds 1 juli 2018 de plicht om bebouwd gebied aan te sluiten op aardgas vervallen.

Energie
In een bestemmingsplan kunnen alleen ruimtelijk relevante aspecten van energie worden gereguleerd. Een bestemmingsplan regelt namelijk alleen het gebruik van de (boven- en onder)grond, (oppervlakte)water en de opstallen en bepaalt de functies en daarmee de bebouwingsmogelijkheden. Het bestemmingsplan fungeert als toetsingskader voor omgevingsvergunningaanvragen voor bouw, aanleg of sloop. Het gebruik van zonnepanelen en zonneboilers op gebouwen is in een groot aantal situaties mogelijk zonder vergunning. Het is in veel gevallen ook mogelijk dat rekening wordt gehouden met een dakoriëntatie die maximaal geschikt is voor de opwekking van zonne-energie en met groene daken nu of in de nabije toekomst.
Binnen het planvoornemen worden de gebouwen gasloos gerealiseerd en zal er gebruik worden gemaakt van zonnepanelen voor het opwekken van energie. Daarnaast is de wens om in de toekomst een windmolen (max. 15 meter) binnen het plangebied (30 meter ten noord-oosten van de melkveestal) te realiseren.

Leefomgevingskwaliteit
De leefomgevingskwaliteit vormt een belangrijk onderdeel van de totale afweging over ruimtelijke plannen binnen de gemeente. Naast de milieukwaliteiten, zoals onder andere geluidhinder, fijnstof, externe veiligheid en bodemkwaliteit maken water en ecologie deel uit van de leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed.

4.2 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1998 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat de archeologische resten in de bodem ongeroerd blijven. Als dat niet mogelijk is, is onderzoek en het veiligstellen van de resten een vereiste. Bijvoorbeeld in de vorm van een opgraving.
De (dubbel)bestemmingen Waarde - Archeologie 1 en 2 hebben ten doel aanwezige, respectievelijk verwachte archeologische waarden te beschermen.

De gemeente Groningen beschikt over een cultuurhistorische waardenkaart waarop ook archeologische waarden zijn opgenomen. Het plangebied heeft op deze kaart en in het geldende bestemmingsplan geen aanduiding betreffende archeologische waarden.

Het aspect archeologie levert geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Deze ecologische inventarisatie is als bijlage 1 opgenomen. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Naast het raadplegen van bronnen is het gebied ten behoeve van de inventarisatie op 12 maart 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Soortenbescherming
Bij uitvoering van het plan verandert het foerageergebied voor buizerd en kerkuil en wordt mogelijk minder geschikt. Het plangebied vormt hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van deze soorten en bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig voor deze soorten. Negatieve effecten op deze soorten, waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, treden niet op.

Voor grondbroedende vogels geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten in het plangebied kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nesten kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of door voor de aanvang van de werkzaamheden een inventarisatie op het voorkomen van grondbroedende vogels uit te voeren. Zijn deze niet aanwezig, dan kunnen de werkzaamheden aanvangen. Zijn er broedgevallen aanwezig dan moet er rekening gehouden worden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen jaarlijks ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

De graslanden in het plangebied hebben gezien de huidige inrichting en het ontbreken van beschutting zeer beperkte waarde voor vleermuizen en steenmarters. Voor de te verwachten soorten is bovendien in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied aanwezig in de omgeving van het plangebied. Negatieve effecten zijn dan ook niet aan de orde.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele vrijgestelde beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.


Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb, betreft het Natura 2000-gebied 'Zuidlaardermeergebied' op een afstand van circa 7 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is het Drentsche Aa gebied en ligt op een afstand van circa 13 km.

Het meest nabijgelegen NNN-gebied ligt op ruim 3 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het meest nabijgelegen Bos- en natuurgebied buiten NNN ligt op ruim 1 kilometer ten westen van het plangebied. Het plangebied is onderdeel van het 'leefgebied akkervogels'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01_0006.jpg"
Ligging leefgebied akkervogels (donkergroen, doorzichtig) en natuur buiten het NNN (helder groen, ondoorzichtig)

Toetsing
Een veehouderij kan door de emissie van ammoniak zorgen voor verzuring en vermesting in Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie. In de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat de emissie van NH3 niet zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie (het feitelijk, planologische legale gebruik ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan). Daardoor leidt het voornemen niet tot significant negatieve effecten in Nederlandse Natura 2000-gebieden.

Akkervogels
In artikel 2.48.2 van de geconsolideerde Omgevingsverordening februari 2019 is opgenomen dat als een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 6 aangegeven ‘leefgebied akkervogels’ en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen en restschade elders te compenseren als die ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van het leefgebied voor akkervogels door aantasting van de landschappelijke openheid, of door verstoring van vogels en aantasting van het areaal.

Voorgenomen ontwikkeling is voorgelegd aan de provincie Groningen. De provincie Groningen heeft aangegeven dat het verplaatsen van het agrarisch bedrijf niet wordt gezien als een grootschalige ontwikkeling en dat compensatie voor voorliggend bestemmingsplan niet aan de orde is.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Om te waarborgen dat er geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten en geen toename van emissie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zal zijn dient er te zijner tijd een beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming plaats te vinden.

4.4 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Het is verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Voor dit project is daarom een digitale watertoets uitgevoerd.

De locatie valt binnen het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest. Uit de digitale watertoets volgt dat een normale procedure dient te worden gevolgd. Het resultaat van de digitale watertoets is als bijlage 2 opgenomen.

Locatie
De locatie van het plangebied is gelegen aan de Dorpsweg in Garmerwolde. Het betreft een terrein van circa 10.500 m2.

Huidige situatie
In het plangebied bevindt zich gras. Aan de westzijde is een hoofdwatergang gelegen. Binnen het plangebied is geen verharding aanwezig.

Toekomstige situatie
Het voornemen betreft de verplaatsing van een agrarisch bedrijf. In het plangebied wordt 3.000 m2 aan bebouwing toegevoegd. Hiernaast wordt een toegangsweg gerealiseerd. In overleg met het waterschap is bepaald dat deze weg niet van belang is voor het aspect water en hiervoor geen compensatie noodzakelijk is. Voorwaarde is wel dat hemelwater zonder goten en kolken wordt afgevoerd naar de aangrenzende bermen.
Door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied worden geen wijzigingen aan de hoofdwatergang aangebracht. Hiernaast is het van belang dat in een straal van 5 meter van deze watergang geen obstakels mogen worden gerealiseerd in verband met een obstakelvrije zone.

Watercompensatie
Over het algemeen neemt bij een ruimtelijke ontwikkelingen het verhard oppervlak toe waardoor regenwater sneller tot afstroming komt. Voor het bestaande watersysteem betekent deze toename een extra belasting en moet meer water worden geborgen. Hiervoor wordt door de waterschappen een compensatie in de vorm van oppervlaktewater vereist. Als vuistregel wordt een compensatie van 10% van de toename van het verhard en/of bebouwd oppervlak in de vorm van oppervlaktewater geëist, mits de toename van het verhard oppervlak meer dan 2.500 m2 bedraagt.

Aangezien het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2 toeneemt moet er worden gecompenseerd. De opgave om versnelde afvoer te compenseren bedraagt 300 m2. Dat is 10% van toename aan verhardingen.

Initiatiefnemer is voornemens te compenseren door de watergangen aan de westkant van het perceel te verbreden. Zie hiervoor onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01_0007.jpg"

Bodem
De drooglegging is de afstand van het oppervlaktewaterpeil tot aan de bovenzijde van het maaiveld. De ontwateringsdiepte is de afstand van de grondwaterstand tot aan het maaiveld. Het verschil tussen de drooglegging en de ontwateringsdiepte wordt veroorzaakt door de opbolling van het grondwater tussen de watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01_0008.jpg"

De ontwateringsdiepte moet bij wegen en bomen minimaal 1,00 m zijn en bij gebouwen moet dit minimaal 0,20 m zijn beneden de afdekking van de bodem van de kruipruimte. Bij kruipruimteloos bouwen moet deze afstand minimaal 0,20 m beneden de fundering zijn.

In onderstaande tabel staat de drooglegging van dit gebied weergegeven:

Gebied   Waterpeil   Laagste maaiveld   Drooglegging  
Garmerwolde   -1.95   ca. -1.00 NAP   0.95  

Vooralsnog blijkt dat een drooglegging van 0.95 meter te weinig is voor een fatsoenlijke drooglegging (>1.30 meter). Advies is om óf kruipruimteloos te bouwen óf de woning te bouwen met een vloerpeil van minimaal -0,60 m NAP.

Riolering
Voor de ontwikkeling wordt een gescheiden stelsel aangelegd. Dit houdt in dat het hemelwater en het afvalwater gescheiden van elkaar worden afgevoerd. Het hemelwater voert rechtstreeks of via de groenvoorziening af op het oppervlaktewater, het afvalwater voert af naar de zuivering.

4.5 Milieu

4.5.1 M.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r.-drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettende op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D 14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen. Ten aanzien van verschillende dieren ligt de drempelwaarde van rundvee melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar op 200 stuks, vrouwelijk jongvee tot 2 jaar op 340 stuks en schapen op 2000 stuks. Dit bestemmingsplan maakt de verplaatsing van een agrarisch bedrijf met 42 melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 70 vrouwelijk jongvee tot 2 jaar en 200 schapen mogelijk. Derhalve is het bestemmingsplan niet rechtstreeks planMER, project-m.e.r., of m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden (artikel 2, lid 5 onder b). Op grond van deze aanpassing is een vormvrije m.e.r.-beoordeling door het bevoegd gezag nodig voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar die beneden de drempelwaarden vallen. Dit betekent dat voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie moet worden opgesteld. Onderstaande afweging kan worden beschouwd als een dergelijke aanmeldnotitie.

Kenmerken van het project
De gronden van het plangebied zijn in de huidige situatie in gebruik als agrarische landbouwgrond in een buitenstedelijk gebied. Het bestemmingsplan maakt de verplaatsing van het bestaande bedrijf mogelijk met de realisatie van twee schuren en een woning. Hierbij wordt het aantal dieren niet uitgebreid. In en nabij het plangebied zijn geen andere activiteiten bekend of te verwachten waardoor er cumulatie van negatieve effecten optreedt.

Aangezien het aantal dieren niet toe zal nemen zal het effect van het project relatief klein zijn; dit noodzaakt niet tot een volledige m.e.r.-procedure.

Plaats van het project
Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een verbindingszone binnen het Natuurnetwerk Nederland. De locatie ligt buiten de stedelijke structuur van Groningen, op een locatie die in het verleden ook voor agrarische activiteiten in gebruik is geweest. Het betreft een geschikte plek voor de nieuwbouw van het agrarisch bedrijf. De plaats van het project noodzaakt niet tot een volledige m.e.r.-procedure.

Kenmerken potentiële effecten
Een agrarisch bedrijf kan een belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving hebben. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking, mogelijk veranderingen in de waterhuishouding, het aantal dieren en het soort dier. Echter, aangezien het hier een verplaatsing van een agrarisch bedrijf betreft kan er vanuit worden gegaan dat de potentiële effecten klein zullen zijn. Significante effecten op het milieu zijn niet te verwachten. In de navolgende paragrafen wordt dieper op de effecten van de ontwikkeling op de omgeving en andersom ingegaan. De kenmerken van de effecten van het project noodzaken niet tot het volgen van een volledige m.e.r.-procedure. Uiteraard zal worden voldaan aan alle eisen op het vlak van ecologie en water, zoals in de voorgaande paragrafen is beschreven.

Conclusie
Door de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande en de volgende paragrafen zijn opgenomen.

4.5.2 Geluid (industrie, spoor en weg)

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk binnen de zone van een weg is gelegen, onderzocht moet worden wat de optredende geluidbelasting is ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen binnen het nieuwe bestemmingsplan.

In het onderzoek naar de geluidbelasting op de gevel is een weg van belang in de zin van de Wet geluidhinder, indien de weg voorzien is van een zone. De bepalingen daarover zijn opgenomen in artikel 74 van de Wgh. Voor 80 km/u-wegen in landelijk gebied geldt een zone van 250 m aan weerszijden van de weg.

Wegen met een maximale snelheid van 30 km/u zijn niet voorzien van een zone. In het kader van goede ruimtelijke ordening moeten deze wegen wel worden beschouwd.

De meest nabijgelegen weg met een zone is de 80 km/u weg de N360 en ligt op een afstand van circa 260 meter van het plangebied. Op circa 200 meter van het plangebied is de W.F. Hildebrandstraat gelegen. Deze straat betreft echter een 30 km/u weg en heeft derhalve geen zone. Tevens kan op basis van deze grote afstand worden gesteld dat, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt.

Uit het bovenstaande blijkt dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet gelegen is binnen de zones van de Wgh. Geconcludeerd mag worden dat de Wet geluidhinder wat betreft wegverkeerslawaai zich niet verzet tegen de komst van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.5.3 Luchtkwaliteit

De Wet Milieubeheer geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet staan luchtkwaliteitsnormen voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Een groot deel van de luchtverontreiniging in Groningen wordt van elders aangevoerd met de wind. Dit geldt vooral voor fijnstof. Met name voor NO2 komen langs drukke wegen verhoogde concentraties voor.

Het 'Verslag luchtkwaliteit 2016 gemeente Groningen' geeft een beeld van de luchtkwaliteit in Groningen. Op de bijbehorende luchtkwaliteitskaart is per locatie/weg aan de hand van kleuren te zien wat de concentratie van luchtverontreiniging is. Het verslag en de kaart zijn gebaseerd op meetgegevens van het RIVM en op gedetailleerde modelberekeningen (conform het Besluit Regeling beoordeling luchtkwaliteit). Het verslag en de luchtkwaliteitskaart staan op het internet. Hierbij kan ook per woning worden ingezoomd om de plaatselijke concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) af te lezen. Zie: gemeente.groningen.nl/luchtkwaliteitskaart-inzien.

Uit het verslag luchtkwaliteit en de luchtkwaliteitskaart 2016 blijkt dat in Garmerwolde overal ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen; 10-15 ug/m3 (GES: vrij matig). Ook komen in Garmerwolde geen situaties voor die uit het oogpunt van gezondheid als 'onvoldoende' moeten worden beoordeeld. Dit betekent dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmering is voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.5.4 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Op basis van de risicokaart (risicokaart.nl) zijn er in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes aanwezig. De meest nabijgelegen risicobron is het vervoer van gevaarlijke stoffen via water. Deze risicobron is gelegen op een afstand van circa 800 meter.

Op grond van het provinciaal basisnet is het plangebied gelegen binnen de veiligheidszone 2. Echter, aangezien het plangebied op een grotere afstand dan 200 meter van de N360 gelegen is en het alleen een verplaatsing van het agrarisch bedrijf betreft, zal het aantal personen binnen deze zone niet toenemen en zal het groepsrisico niet veranderen.

Een nadere verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.5.5 Bodem

Voor dit bestemmingsplan is in februari 2019 een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige gegevens over de bodemkwaliteit. Daarvoor zijn de volgende aspecten beoordeeld:

  • de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging;
  • de aanwezigheid van (ernstige) bodemverontreiniging;
  • de locaties waar na sanering een zorgmaatregel van kracht is en mogelijke gebruiksbeperkingen liggen;
  • de diffuse bodemkwaliteit zoals vastgesteld in de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart.

De inventarisatie is gebaseerd op de op dat moment bij de gemeente beschikbare gegevens. Dagelijks worden gegevens aangeleverd en bijgewerkt. Voor een actuele situatie of voor informatie over individuele locaties wordt daarom verwezen naar https://gemeente.groningen.nl/bodemonderzoek-en-bodemsanering. Verder bestaat de mogelijkheid om op afspraak rapporten in te zien. Voor de inventarisatie van de bodemkwaliteitsgegevens is gebruik gemaakt van de informatie zoals opgeslagen in het bodeminformatiesysteem (BIS) van de voormalige gemeente Ten Boer.

Voor het perceel waarop de nieuwe boerderij zal worden gerealiseerd is geen bodeminformatie bekend. De locatie is op basis van het huidig gebruik onverdacht van het voorkomen van bodemverontreinigingen.

Het verrichten van bodemonderzoeken en het uitvoeren van eventuele saneringswerkzaamheden is een verantwoordelijkheid van de veroorzaker, de eigenaar en/of een belanghebbende.
Voor de locaties die verdacht zijn van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een Wabo-vergunning in ieder geval noodzakelijk. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gemeentelijke bouwverordening regelen in welke gevallen de aanvraag voor een vergunning vergezeld dient te gaan van een bodemonderzoek. Daarnaast geldt voor nieuwe bodemverontreiniging, ontstaan na 1987, een ander regiem. Op deze gevallen is de zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat nieuwe bodemverontreiniging altijd zoveel mogelijk ongedaan gemaakt moet worden, ongeacht hoe ernstig de bodemverontreiniging is. De toetsing van de bodemkwaliteit vindt plaats aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de functie van de bodem. De toekomstige bestemming betreft agrarisch gebruik.

Bodemverontreiniging kan bestaan uit bronverontreiniging of diffuse verontreiniging.

Bronverontreiniging
Eventuele bronverontreiniging wordt veroorzaakt door huidige of voormalige bedrijfsfuncties en/ of dempingen en ophogingen met verontreiniging. Bij een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft ernstig verminderd. Een bodemsanering is dan nodig om de locatie weer geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Uit de BIS-inventarisatie blijkt dat binnen het plangebied geen locaties aanwezig zijn, die verdacht zijn van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging.

Diffuse bodemverontreiniging
In de loop van de tijd zijn op allerlei manieren puinhoudend materiaal, kooldeeltjes en ander afval in de bodem terechtgekomen. Bewoning, bedrijvigheid en ook neerslag van luchtverontreiniging heeft op vele plaatsen de bodem belast. Dit heeft mogelijk geleid tot diffuse, niet tot een bron te herleiden, bodemverontreiniging.

De voormalige gemeente Ten Boer heeft voor haar gehele grondgebied een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze bodemkwaliteitskaart geeft inzicht in de diffuse bodemkwaliteit. De bodemkwaliteitskaart is onderdeel van de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem'. De kaart is volgens de regels uit het Besluit Bodemkwaliteit opgesteld. Op basis van de bodemkwaliteitskaart verwachten we dat de gemiddelde kwaliteit binnen het plangebied voldoet aan de norm: 'Achtergrondwaarde' (bodemnormering Besluit bodemkwaliteit).

Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' in acht genomen te worden.

4.6 Kabels en leidingen

In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, electra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.
In het plangebied bevinden zich geen ruimtelijk relevante leidingen. Het aspect kabels en leidingen levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan Dorpsweg 36 Garmerwolde voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kunnen met direct recht omgevingsvergunningen worden verleend. De gekozen bestemmingen en de daarbij behorende regels geven helder aan welke functies op welke plaats zijn toegestaan.

Om de nodige flexibiliteit te waarborgen zijn tevens afwijkingsbevoegdheden opgenomen.

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) en het standaardbestemmingsplan van de gemeente Groningen. Daarin zijn de regels gestandaardiseerd. De bestemmingsregels zijn opgemaakt in een vaste indeling en bevatten in principe voor elke bestemming achtereenvolgens: een bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, en waar nodig een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is digitaal gemaakt. De digitale verbeelding is variabel in schaal doordat kan worden in- en uitgezoomd, en bezit een meetfunctie. Het digitale plan is raadpleegbaar via het internet (gemeente.groningen.nl/projecten-en-bestemmingsplannen alsook www.ruimtelijkeplannen.nl). Daar zijn de digitale bestanden ook te downloaden.

De papieren (analoge) verbeelding bestaat uit één kaartblad met schaal 1:1000. Deze verbeelding is getekend conform de PRABPK 2012 (Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart). De verbeelding geeft in samenhang met de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied aan.

5.2 Geldende bestemmingsplannen en overige regelingen

In het plangebied geldt momenteel onderstaand bestemmingsplan. Dit wordt gedeeltelijk door het voorliggend bestemmingsplan vervangen.

Nr.   Bestemmingsplan   Vastgesteld door de gemeenteraad  
025   Buitengebied   18 april 2017 (vml. gemeente Ten Boer)  

5.3 Toelichting op de artikelen

5.3.1 Artikelsgewijze toelichting

Inleidende regels
De artikelen 1 tot en met 3 bevatten achtereenvolgens de in het plan gebruikte begrippen en hun definitie, de wijze waarop moet worden gemeten en de manier van omgaan met uitmetingsverschillen.

Bestemmingsregels

Artikel 4 Agrarisch

Het bestaande agrarisch bedrijf wordt verplaatst naar het perceel ten noordoosten van het bestaande agrarische bedrijf. De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Er is een bouwvlak opgenomen dat het agrarisch bouwperceel vormt en waarbinnen de nieuw op te richten bebouwing mag worden gebouwd. Er is bij recht één bedrijfswoning toegestaan. Parkeren moet plaatsvinden op eigen erf.

De bouw- en gebruiksregels zijn - voor zover relevant, zoveel mogelijk overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Daarbij is de actuele provinciale omgevingsverordening in acht genomen.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het inrichten van het erf en het realiseren van erfbeplanting conform het erfinrichtingsplan dat als bijlage bij de regels is gevoegd.

Ook is een gebruiksregel opgenomen over de ammoniakemissie. Deze mag niet hoger zijn dan de het feitelijk, planologische legale gebruik ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Nadere eisen
In de agrarische bestemming komt een nadere-eisen-regeling voor. Daarbij kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a. de verkeersveiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, als deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

Algemene regels
Artikel 5
Dit artikel bevat de anti-dubbeltelregel. De redactie is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling is ervoor om te voorkomen dat dezelfde grond meer dan eens betrokken wordt bij de toets van de aanvraag om een omgevingsvergunning en daarmee meer gebouwd kan worden dan is toegestaan.

Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Ruimte tussen bouwwerken
De bepalingen omtrent dit onderwerp zijn overgenomen uit de inmiddels uit de Woningwet geschrapte stedenbouwkundige bepalingen van de (in dit geval) Groninger Bouwverordening.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de gebruiksregels die op alle bestemmingen van toepassing zijn.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat een afwijkingsbevoegdheid, die op alle bestemmingen in het plangebied van toepassing zijn. Bedoeling van de bepaling is om relatief kleine afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan, zowel qua omvang als qua functie.

Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 9
Dit artikel regelt het overgangsrecht. De redactie is conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 10
Dit artikel bevat de zogenaamde slotregel, die bedoeld is voor een eenduidige vastlegging van de naam van het bestemmingsplan.

Interpretatieve gebruiksbepalingen
Interpretatieve gebruiksbepalingen kunnen per bestemming worden opgenomen wanneer binnen die betreffende bestemming behoefte is aan specifieke gebruiksregels of -verboden.

Hoofdstuk 6 Participatie, inspraak en overleg

6.1 Participatie

De initiatiefnemer heeft de plannen voor de verplaatsing van de boerderij voorgelegd aan de omwonenden. De reacties waren positief.

Op dinsdag 20 februari 2018 heeft de initiatiefnemer circa 30 omwonende/gezinnen uitgenodigd in Het Geweide Hof in Garmerwolde om hen bij te praten over de ontwikkelingen rondom het bedrijf. Ruim 25 van deze gezinnen waren vertegenwoordigd. De bijeenkomst bestond uit een presentatie van de huidige situatie en de plannen voor de toekomst. Op deze plannen werd constructief gereageerd en er werd meegedacht in oplossingsrichtingen. Duidelijk werd dat de verplaatsing van het bedrijf naar achteren geen problemen oplevert voor de omwonenden. De toegangsweg en de verkeersdruk daarop vanuit de bebouwing van het oude erf riep bij directe omwonenden vragen op. Ook de wijze van bebouwing van het oude erf riep de reactie op dat die wel moet passen binnen de dorpse schaal.

De deelnemers gaven unaniem aan deze bijeenkomst zeer te waarderen. In de maanden na de bijeenkomst hebben nog veelvuldig gesprekken plaatsgevonden met de niet aanwezige buren en er werd met een kleine groep nog een aantal malen bijeengekomen om de situatie rondom de toegangsweg te bespreken.

Afgesproken is met individuele belanghebbenden verder te praten. Ook zal er opnieuw een bijeenkomst worden belegd wanneer er volgende stappen in de plannen zijn te vertellen.

Daarnaast is aangegeven dat ieder met vragen altijd contact kan opnemen of langs kan komen. Dat is aansluitend ook gebeurd; er hebben veel informele gesprekken en adhesiebetuigingen plaatsgevonden. Steeds was de sfeer daarin goed.

6.2 Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is voor overleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) toegestuurd aan de provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest. Daarop zijn de volgende reacties ontvangen.

Provincie Groningen:

1. Paragraaf 2.2 van de toelichting is onvolledig. Daarin wordt het plan voor het nieuwe agrarische bedrijf getoetst aan de Omgevingsverordening. De toets is niet correct uitgevoerd en leidt tot een foute conclusie, nl. dat het plan past binnen de regels van de verordening. Dat is echter niet het geval en er moet een ontheffing worden aangevraagd van de regels in artikel 2.26.2 van de verordening.

Reactie gemeente: de opmerking is correct. De tekst van paragraaf 2.2 is aangepast. De ontheffing is op 18 november 2019 door de gemeente aangevraagd.

2. paragraaf 4.3, onderwerp stikstofdepositie. Geadviseerd wordt om geen cijfer in de tekst op te nemen over de ammoniakemissie in de huidige situatie. Zo'n getal kan nl. veranderen als op grond van actuele regelgeving met andere uitgangswaarden gerekend moet gaan worden.

Reactie gemeente: de opmerking wordt ondersteund, het betreffende getal is geschrapt uit de tekst.

3. paragraaf 4.3, vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. De plantekst vermeldt dat er geen vergunning op grond van deze wet nodig is. Dit is echter een voorbarige conclusie. Weliswaar sluiten de regels van het plan uit dat de stikstofdepositie door het nieuwe bedrijf niet mag toenemen, maar dit is alleen bedoeld om in dit stadium geen passende beoordeling te hoeven verrichten. Dat laat echter onverlet dat voor het gebruik maken van de ruimtelijke ontwikkeling waarin het plan voorziet een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig kan zijn. Een dergelijke vergunning kan verleend worden indien er geen sprake is van toename van ammoniakemissie ten opzichte van de referentiesituatie als bedoeld in de provinciale beleidsregels voor intern en extern salderen. Geadviseerd wordt om de volgende zinsnede op te nemen: "Om te waarborgen dat er geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten en geen toename van emissie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zal zijn dient er te zijner tijd een beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming plaats te vinden."

Reactie gemeente: de opmerking wordt ondersteund. De voorgestelde tekst is in paragraaf 4.3 opgenomen.

4. de verwijzing in artikel 4.5 onder b inzake bestaand legaal gebruik is niet duidelijk. het betreft hier het bestaande gebruik in de oude, te verplaatsen boerderij. Geadviseerd wordt dit objectief te benoemen.

Reactie gemeente: De opmerking is terecht. In dit artikel is nu de volgende zinsnede opgenomen:

'... het feitelijke legale gebruik op het perceel kadastraal bekend onder nummer BOE00-K-793 (bijlage 1 bij deze regels) ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan;

Waterschap Noorderzijlvest:

Het waterschap doet 5 voorstellen voor tekstaanpassing paragraaf 4.4.

1. De laatste zin van de eerste alinea van paragraf 4.4 Water dient vervangen te worden door de volgende zin: 'Voor dit project is daarom een Digitale Watertoets uitgevoerd.'

Reactie gemeente: zin is dienovereenkomstig aangepast

2. De laatste zin van de tweede alinea van paragraaf 4.4 kan worden vervangen door: 'Uit de Digitale Watertoets volgt dat een normale procedure dient te worden gevolgd. Het resultaat van de Digitale watertoets is als bijlage 2 opgenomen.'

Reactie gemeente: zin is dienovereenkomstig aangepast

3. De toegangsweg kan inderdaad buiten beschouwing gelaten worden voor wat betreft versnelde afvoer. Voorwaarde is dat hemelwater zonder goten en kolken wordt afgevoerd naar de aangrenzende bermen.

Reactie gemeente: deze voorwaarde is in de tekst op[genomen

4. De opgave om versnelde afvoer te compenseren bedraagt 300 m2. Dat is 10% van toename aan verhardingen. Het waterschap ziet graag dat in het ontwerpbestemmingsplan is vastgelegd waar het extra oppervlaktewater wordt gerealiseerd. Alle sloten binnen het peilgebied waarbinnen het plangebied ligt, behalve de naast gelegen hoofdwatergang, komen in aanmerking om te worden verbreed als compensatie.

Reactie gemeente: in paragraaf 4.4 is een afbeelding opgenomen waarop is aangegeven waar en tot welke oppervlakte de compensatie zal worden gerealiseerd.

Gezien de beperkte drooglegging wordt geadviseerd om óf kruipruimteloos te bouwen óf de woning te bouwen met een vloerpeil van minimaal -0.60 m NAP.

Reactie gemeente: het advies is in de tekst opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid / exploitatie

De geprojecteerde ontwikkeling betreft een particulier initiatief en zal op eigen grondgebied plaatsvinden. Uit het project vloeien geen financiële consequenties voor de gemeente voort. De te maken kosten worden gedekt door de leges en door kostenverhaal op grond van de met initiatiefnemer af te sluiten exploitatie-overeenkomst. Er zijn geen inrichtings- of faseringseisen e.d. zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro nodig. Dit betekent dat van een exploitatieplan wordt afgezien: de kosten worden op andere wijze verzekerd en het stellen van verdere eisen via een dergelijk plan is niet nodig.