direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Dorpsweg 36 Garmerwolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Dorpsweg 36 Garmerwolde met identificatienummer NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01 van de gemeente Groningen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan Dorpsweg 36 Garmerwolde, met het identificatienummer NL.IMRO.0014.BP604Dorpsweg36Gw-vg01.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 additionele voorzieningen:

voorzieningen die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie.

1.7 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt, of het houden van dieren.

1.8 agrarisch bouwperceel:

een op de verbeelding van het bestemmingsplan als 'bouwvlak' aangeduid aaneengesloten stuk grond waarop volgens de regels van een bestemmingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijfsbebouwing:

één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de uitoefening van een bedrijf.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.17 bedrijfswoning / dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.18 biologische regelgeving:

regelgeving zoals opgenomen in de Landbouwkwaliteitswet, het Landbouwkwaliteitsbesluit2007, de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en in het bijzonder verordening (EG) 834/2007 en de bijbehorende bepalingen in verordening (EG) 889/2008 en verordening (EG) 1235/2008. Specifieke voor dierlijke productie is tevens de Wet dieren, het Besluit Diervoeders, de Regeling Diervoeders 2012, het Besluit Dierlijke producten en de Regeling Dierlijke producten 2012 van toepassing.

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kapverdieping en dakopbouw ten behoeve van technische voorzieningen.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 daknok:

hoogste punt van een schuin dak.

1.25 dakvoet:

laagste punt van een schuin dak.

1.26 detailhandel:

bedrijfsmatig te koop aanbieden en uitstallen van goederen met het oog op de verkoop voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan als een niet zelfstandig onderdeel van ondergeschikte aard van de hoofdfunctie;

1.27 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw voor zover dit bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.28 erfinrichtingsplan:

plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode de omvang, situering en ruimtelijke inrichting van het agrarisch bouwperceel en de landschappelijke inpassing van de bebouwingen opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zijn vastgelegd;

1.29 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt.

1.32 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; daaronder niet begrepen kamerverhuur.

1.33 intensieve veehouderij:

agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren alsmede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving.

1.34 kap:

een door tenminste één hellend dakvlak omsloten dak dat meer dan 50% van de bovenste vloerlaag van de onderliggende verdieping omvat.

1.35 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.

1.36 logies met ontbijt:

het verstrekken van gelegenheid tot overnachting met ontbijt als toeristisch-recreatieve voorziening in een woning en ondergeschikt aan de woonfunctie.

1.37 mestvergistingsinstallatie:

installatie voor het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een volgens datzelfde artikellid omschreven bewerkingsprocedé.

1.38 nevenactiviteiten:

aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.39 peil:

      • a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven
      • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.40 plattelandswoning:

een agrarische bedrijfswoning welke is gelegen binnen een agrarisch bouwperceel, die gebruikt mag worden door derden die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf.

1.41 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.42 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.43 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.44 standplaats voor woonwagen:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.45 volwaardig agrarisch bedrijf:

duurzaam agrarisch bedrijf waarvan het aannemelijk is dat het aan ten minste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid biedt of op termijn zal bieden.

1.46 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de gevel aan de zijde van de weg, waarop de hoofdtoegang van het gebouw is ontsloten.

1.47 windturbine:

door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit.

1.48 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.49 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevelvlakken en/of de buitenkant dakoverstek en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de hoogte van een bouwlaag:

de hoogte tussen de bovenkanten van boven elkaar gelegen vloeren, of tussen bovenkant vloer en vlakke afdekking, welke hoogte niet meer mag bedragen dan in de bouwregels is bepaald.

2.9 de ashoogte van een windturbine:

vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

2.10 de wieklengte van een windtubine:

de afstand tussen de uiterste punt van een wieken de naaf.

Artikel 3 Uitmetingsverschillen

Voor zover op de verbeelding niet anders is aangegeven, wordt de vaststelling van afmetingen bepaald door middel van meting op de verbeelding, met dien verstande dat:

  • a. de maatbepaling tot op 1 meter nauwkeurig geschiedt, en
  • b. de maat van de openbare ruimte wordt berekend naar de ter plaatse geldende werkelijke situatie, behoudens indien de grenslijn van de bebouwing niet in de bestaande voorgevellijn is geprojecteerd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:;
  • b. cultuurgrond;
  • c. een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  • d. logies met ontbijt, met dien verstande dat deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bedrijfswoning en ten dienste van deze functie maximaal twee (slaap)kamers voor toeristisch-recreatief nachtverblijf mogen worden gebruikt;
  • e. nevenactiviteiten in de bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf behouden blijft;
    • 2. de nevenactiviteit ondergeschikt blijft aan het agrarisch bedrijf;
    • 3. de nevenactiviteiten beperkt blijven tot het agrarisch bouwvlak;
    • 4. de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden behouden blijven;
    • 5. de nevenactiviteit geen belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en woningen;
    • 6. de inpandige vloeroppervlakte maximaal 1.500 m² bedraagt;
    • 7. de inpandige vloeroppervlakte voor detailhandel maximaal 120 m2 bedraagt en uitsluitend detailhandel plaatsvindt in hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten;
    • 8. de inpandige vloeroppervlakte voor horeca maximaal 120 m2 bedraagt;
  • f. bij het agrarisch bedrijf behorende erven en tuinen;
  • g. paardenbakken, met dien verstande dat lichtmasten ten behoeve van paardenbakken niet zijn toegestaan;
  • h. windturbines, met dien verstande dat deze uitsluitend binnen het agrarisch bouwperceel zijn toegestaan;
  • i. recreatief medegebruik;
  • j. paden en ontsluitingswegen;
  • k. groen- en speelvoorzieningen
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. additionele voorzieningen;
  • o. parkeren, met dien verstande dat het parkeren op eigen erf moet plaatsvinden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde doeleinden.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het agrarisch bouwperceel.
  • b. Er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van één agrarisch bedrijf.
  • c. Voor ligboxenstallen geldt dat de lichtsterkte daarbinnen niet meer dan 150 lux mag bedragen, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 6.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling tenminste met 90% reduceren.
  • d. Binnen het agrarisch bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
  • e. De maatvoering van de gebouwen dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
  max. oppervlakte/ inhoud per gebouw   gezamenlijk   max. goothoogte   max. bouwhoogte   min/max dakhelling  
bedrijfsbebouwing       6 meter   14 meter   15º/60º  
kassen     200 m²     5 meter    
bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken   300 m2     6 meter   10 meter   25º/60º  
aangebouwde bijbehorende bij bedrijfswoning         4 meter    
vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning               3 meter      

4.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken, gelden de volgende bepalingen:

functie van een bouwwerk   toegestaan buiten agrarisch bouwperceel?   maximale oppervlakte in m²   maximale bouwhoogte resp. ashoogte* in meters binnen/buiten agrarisch bouwperceel  
    per bouwwerk   gezamenlijk    
sleufsilo’s   nee     2/-  
overige silo’s   nee     15/-  
erf- en terreinafscheidingen   ja     2/1,50  
windturbines   nee     15*/-  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   nee     6/-  
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Voor een toelichting zie de juridische toelichting in paragraaf 5.3.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 onder g voor het toestaan van lichtmasten ten behoeve van paardenbakken tot een maximale hoogte van 8 meter.
  • b. lid 4.2.2 onder d voor het toestaan van een tweede bedrijfswoning, mits:
    • 1. deze nodig is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. het gaat om een agrarisch bedrijf;
    • 3. op basis van de dierbezetting voor minimaal 2 personen/gezinnen een volwaardig inkomen wordt gegenereerd;
    • 4. de dierbezetting overeenkomstig een geldige milieuvergunning is;
    • 5. het bedrijf een duurzame bedrijfsvoering kent;
    • 6. de hoofdbewoners van de woningen hun hoofdinkomen uit het op het perceel gevestigde agrarische bedrijf halen;
    • 7. de woning niet afzonderlijk verkocht mag worden zolang er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 8. de tweede bedrijfswoning binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
    • 9. de goot- en/of bouwhoogte van de tweede bedrijfswoning maximaal 6 meter respectievelijk 10 meter bedragen;
    • 10. de oppervlakte van de tweede bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken maximaal 300 m² bedraagt.
  • c. lid 4.2.2 onder e voor het vergroten van de toegestane bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning, echter uitsluitend voor een kap en met dien verstande dat de goothoogte maximaal 4 meter mag bedragen.
  • d. lid 4.2.2 onder e voor het vergroten van de toegestane bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning tot maximaal 4,50 meter, echter uitsluitend voor een kap.
  • e. lid 4.2.2 onder e voor een gedeeltelijk platte afdekking van de bedrijfsgebouwen tot maximaal 50 m².
  • f. lid 4.2.3 voor het oprichten van paardenstapmolens, met dien verstande dat de stapmolen achter de naar de weg gekeerde gevel van het dichtst bij de weg staande gebouw, dan wel het verlengde daarvan, wordt gebouwd, de afstand tussen de paardenstapmolen en een woning van derden ten minste 50 meter bedraagt, de diameter niet meer dan 20 meter bedraagt en de hoogte maximaal 6 meter bedraagt.
  • g. lid 4.2.3 voor het vergroten van de toegestane bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van mestvergisting tot maximaal 8 meter, echter uitsluitend in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid voor gebruik in lid 4.6 onder c.
  • h. lid 4.2.3 voor een grotere bouwhoogte van de overige silo’s tot maximaal 25 meter.
4.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 4.4.1, is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het landschapsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Het gestelde in lid 4.3 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, indien:
    • 1. deze niet zijn gebouwd en aangelegd overeenkomstig het erfinrichtingsplan (bijlage 2 bij deze regels);
    • 2. de erfbeplanting niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het erfinrichtingsplan (bijlage 2 bij deze regels);
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het houden van vee, voor zover de ammoniakemissie hoger is dan die bij het bestaande legale gebruik op het perceel kadastraal bekend onder nummer BOE00-K-793 (bijlage 1 bij deze regels) ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een intensieve veehouderij.
  • c. het gebruik van meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bewoning anders dan bewoning in de vorm van één bedrijfswoning;
  • e. het gebruik van de gronden voor een paardenstapmolen;
  • f. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  • g. het gebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor recreatief nachtverblijf, anders dan logies met ontbijt, zoals omschreven in 4.1 onder d;
  • i. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.5 onder f voor een paardenstapmolen, met dien verstande dat de stapmolen achter de naar de weg gekeerde gevel van het dichtst bij de weg staande gebouw, dan wel het verlengde daarvan, wordt gebouwd, de afstand tussen de paardenstapmolen en een woning van derden ten minste 50 meter bedraagt, de diameter niet meer dan 20 meter bedraagt en de hoogte maximaal 6 meter bedraagt;
  • b. lid 4.1 onder d juncto lid 4.5 onder i voor het gebruik van andere (bestaande) gebouwen dan de bedrijfswoning voor logies met ontbijt, met dien verstande dat ten dienste van deze functie maximaal vier (slaap)kamers voor toeristisch-recreatief nachtverblijf mogen worden gebruikt;
  • c. lid 4.5 onder e voor het gebruik van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, mits:
    • 1. er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 2. het bijbehorende agrarisch bedrijf gehandhaafd blijft;
    • 3. voor het agrarisch bedrijf geen nieuwe bedrijfswoning is toegestaan.
  • d. lid 4.5 onder j voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf dat wordt gecombineerd met het vergisten van mest en verhandelen van de daarbij vrijkomende energie met de daarbij behorende bebouwing indien sprake is van één van de volgende methodes van mestvergisting en wordt voldaan aan de onderstaande criteria:
    • 1. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe;
    • 2. de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en naar derden afgevoerd;
    • 3. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe;
    • 4. de installatie wordt opgericht binnen een bouwvlak;
    • 5. de capaciteit van de vergisting bedraagt ten hoogste 100 ton per dag;
    • 6. de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie bedraagt ten hoogste 8 meter;
    • 7. de infrastructurele ontsluiting van het bouwperceel toereikend is.

Het gestelde in lid 4.3 en lid 4.4.2 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • e. lid 4.1 onder e.7 voor het vergroten van de maximale oppervlakte van detailhandel als nevenactiviteit tot maximaal 200m2.
  • f. lid 4.1onder e.8 voor het vergroten van de maximale oppervlakte van horeca als nevenactiviteit tot maximaal 200 m2.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Ruimte tussen bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
    • a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
    • b. niet toegankelijk zijn.
  • 2. In afwijking van het bepaalde onder 1.a mogen de hoogte en breedte kleiner zijn, mits er voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, schroot- en afbraak- en bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met het normale onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een automaten- of amusementshal;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor standplaatsen voor woonwagens;
  • e. het gebruik van een bestaande woning als meer dan één zelfstandige woning, met uitzondering van het gebruik voor een meergeneratiewoning.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid

Voor zover zulks niet op grond van een andere bepaling van de regels kan worden toegestaan, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan:

  • a. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages en/of van de bij recht in de regels en/of op de verbeelding gegeven maten en afmetingen tot maximaal 1 meter;
  • b. voor aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, als de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. voor overschrijding van de bouw- en/of maatvoeringsgrenzen:
    1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
    2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  • d. voor overschrijding van de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en buitentrappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting maximaal 25 m² bedraagt;
    2. deze bouwhoogte met maximaal 25% wordt overschreden;
  • e. voor het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met een maximale inhoud van 50 m3;
  • f. voor het oprichten van bouwwerken van openbaar nut en voor duurzame energieopwekking, zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, pompgebouwen voor warmte-koudeopslag en daarmee gelijk te stellen bouwwerken met een maximale inhoud van 200 m3;
  • g. voor het oprichten van containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid, Wet milieubeheer, met een maximale inhoud van 200 m3, met dien verstande dat voor ondergrondse containers geen maatvoeringsbeperkingen gelden;
  • h. voor het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur;
  • i. voor het bouwen van een collector voor warmte-opwekking of een paneel voor electriciteitsopwekking op een dak van een bouwwerk;
  • j. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen tot een maximale hoogte van 6 meter, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
  • k. voor het innemen van een standplaats voor straathandel;
  • l. voor het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 4 meter;
  • m. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter vanaf peil, met dien verstande dat voor reclame-uitingen een maximale hoogte van 6 meter geldt;
  • n. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter vanaf peil.
8.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van lid 8.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Dorpsweg 36 Garmerwolde.