direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noorderstraat Hoogkerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP594Noorderstraat-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan ‘Noorderstraat Hoogkerk’ is opgesteld ten behoeve van het juridisch planologisch mogelijk maken van de uitbreiding van het Suiker Unie terrein. Suiker Unie Vierverlaten (hierna: Suiker Unie) is voornemens om de inrichting uit te breiden met het terrein van tennisclub Hoogkerk, gelegen aan de Noorderstraat 47 te Hoogkerk. Het bestaande parkeerterrein, ten noorden van dit terrein, zal hierdoor worden uitgebreid. Alsmede zullen hier portacabins geplaatst worden en zal een deel van dit terrein gebruikt worden voor de stalling van rollend materieel. In paragraaf 2.3 wordt hetgeen met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt nader omschreven.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidoostzijde van het fabrieksterrein van Suiker Unie ten noorden van de spoorlijn Leeuwarden-Groningen. De oostelijke zijde van het plangebied bevindt zich aan de Noorderstraat, waar zich woningen bevinden. Het plangebied is gelegen in het centrum van Hoogkerk, de omgeving van het plangebied kent in hoofdzaak een woon- en industriefunctie. Ten westen, noorden en zuiden van het plangebied is het bedrijventerrein gesitueerd waar het fabrieksterrein van Suiker Unie is gelegen en aan de oostelijke zijde bevinden zich woningen. In figuur 1.1 en 1.2 is de indicatieve ligging van het plangebied in de omgeving weergegeven op een luchtfoto.

f1.1 Ligging plangebied in de omgeving van Groningen (bron achtergrondfoto: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP594Noorderstraat-vg01_0001.png"

f1.2 Ligging plangebied in Hoogkerk (bron achtergrondfoto: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP594Noorderstraat-vg01_0002.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Hoogkerk-Gravenburg' dat op 23 januari 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Groningen is vastgesteld. Het bestemmingsplan ‘Noorderstraat Hoogkerk’ (2018) zal dit plan vervangen.

1.4 Planologische hoofddoelstelling

Het bestemmingsplan ‘Noorderstraat Hoogkerk’ (2018) is in hoofdzaak gericht op het mogelijk maken van het uitbreiden van het fabrieksterrein van Suiker Unie.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en gaat vergezeld van een toelichting (het voorliggende document). De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk, waarin onder andere wordt ingegaan op de ligging van het plangebied en het vigerende bestemmingsplan, wordt in hoofdstuk 2 “Beschrijving van het plangebied” nader ingegaan op de verschillende functies binnen het plangebied zowel in de huidige als in de toekomstige situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 “Beleidskader” het relevante beleid voor dit bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 4 “Milieuaspecten” wordt ingegaan op de omgevingsaspecten zoals geluid, luchtkwaliteit, geur, externe veiligheid, bodem, ecologie en archeologie en cultuurhistorie. In hoofdstuk 5 ''Juridische plantoelichting'' komt de opzet van de regels en de juridische toelichting van de verschillende bestemmingen aan de orde. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 6 '''Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid''aan bod.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Inleiding

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op het plangebied in de huidige en de toekomstige situatie. Hierbij wordt beschreven welke functies zich binnen en rondom het plangebied bevinden. Tevens wordt ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het centrum van Hoogkerk, ten zuidoosten van het fabrieksterrein van Suiker Unie. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de Noorderstraat. Op dichte nabijheid tot het plangebied bevinden zich woningen. De meest nabijgelegen woning grenst direct aan de perceelsgrenzen van het plangebied. Het plangebied kent een totale oppervlakte van circa 1.585 m2.

Zoals uit het vigerende bestemmingsplan, 'Hoogkerk-Gravenburg' (2013) naar voren komt, is ter hoogte van het plangebied in de huidige situatie sprake van de bestemming ‘Sport’. In de huidige situatie is hier de tennisclub Hoogkerk gevestigd. Conform het vigerende bestemmingsplan zijn de voor sport aangewezen gronden bestemd voor sportbeoefening, sportvoorzieningen, nutsvoorzieningen en additionele voorzieningen.

Tussen de Noorderstraat en de tennisclub bevinden zich een zevental garageboxen welke worden gebruikt door omringende bewoners. Afbeelding 2.1 geeft het zicht op het plangebied vanaf de Noorderstraat weer.

f2.1 Aanzicht plangebied vanaf Noorderstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP594Noorderstraat-vg01_0003.png"

Daarnaast geldt er ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduiding gezoneerd industrieterrein. Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Groningen West-Hoogkerk. In de huidige situatie maakt het terrein van de tennisclub geen deel uit van het gezoneerde industrieterrein.

2.3 Toekomstige situatie

Suiker Unie is voornemens om de inrichting uit te breiden met het huidige terrein van tennisclub Hoogkerk. Dit tennisveld is niet meer nodig, aangezien de tennisclub is ondergebracht bij het grotere tenniscomplex bij de Vensterschool Zuiderweg. Dit terrein zal in de toekomstige situatie ruimte bieden voor extra parkeergelegenheid, stalling van rollend materieel en portacabins. Op het huidige terrein van Suiker Unie is de ruimte hiervoor beperkt, waardoor er extra ruimte gewenst is. Een deel van het plangebied zal worden toegevoegd aan het bestaande parkeerterrein ten noorden van het terrein. Op het zuidelijk gelegen deel van het plangebied zal een overkapping ten behoeve van de stalling van rollend materieel worden gesitueerd. Alsmede zullen er op het voormalige tennisveld portacabins geplaatst worden. Een portacabin is een verplaatsbare unit die onder andere als kantoor- en vergaderruimte gebruikt kan worden. Tevens kan de portacabin voor opslagdoeleinden ingezet worden. Thans zijn reeds een aantal portacabins in gebruik op het terrein van Suiker Unie. De beoogde ontwikkeling zal geen toename in bedrijfsactiviteiten als gevolg hebben. Het terrein van Suiker Unie zal in de toekomstige situatie ruimer ingedeeld zijn.

De uitbreiding van de inrichting van Suiker Unie kan in voorliggende situatie worden opgevat als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Alvorens een dergelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt dient, conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijk ordening (Bro), de behoefte aan de ontwikkeling beschreven te worden. In dat kader kan gesteld worden dat de behoefte aan de beoogde ontwikkeling aanwezig is, aangezien Suiker Unie op korte termijn behoefte heeft aan extra ruimte ten gevolge van de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten. Het huidige bedrijventerrein zal in de toekomst niet voldoende ruimte bieden voor de gewenste bedrijfsactiviteiten.

Het plangebied sluit aan op het huidige fabrieksterrein van Suiker Unie. In de toekomstige situatie zal er een verbinding tussen deze beide terreinen gerealiseerd worden. Als gevolg hiervan zal het plangebied één geheel vormen met het reeds aanwezige bedrijventerrein. De beoogde ontwikkeling kan hiermee derhalve worden gezien als uitbreiding van het reeds bestaande bedrijventerrein. De oostelijke grens van het terrein van Suiker Unie wordt evenwijdig aan het spoor tot de garageboxen gelegen aan de Noorderstraat doorgetrokken.

Aan de zijde van de Noorderstraat zal een groene afscherming van 3 meter breed geplaatst worden om het zicht vanaf de openbare weg op dit terrein te ontnemen. Deze afscherming zal bijdragen aan het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving van het plangebied. Op het plangebied zullen gebouwen gerealiseerd worden, te weten de portacabins. Bovendien zal er een overkapping gerealiseerd worden. Deze bouwwerken zullen qua hoogte ondergeschikt zijn vanuit het zicht vanaf de openbare ruimte. De portacabins en overkapping zullen een maximale hoogte van 3,5 meter kennen. De visuele impact van de uitbreiding van het bedrijventerrein zal derhalve beperkt zijn.

In de toekomstige situatie (de situatie die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt) zal het terrein in hoofdzaak de bestemming 'Bedrijventerrein' kennen.

In de toekomstige situatie zal het plangebied aldus een industriële invulling kennen. Het bedrijventerrein zal gebruikt worden ten behoeve van parkeergelegenheid, stalling van rollend materieel en de situering van portacabins.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR), die op 13 maart 2012 is vastgesteld door de minister van Infrastructuur & Milieu, geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens heeft het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten vervangen: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Hierbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten en richt de Rijksoverheid zich voornamelijk op nationale belangen. Dit zorgt voor eenvoudigere regelgeving. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het Suiker Unie fabrieksterrein mogelijk. Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het beleid uit de SVIR.

3.1.2 Wet ruimtelijke ordening (2008)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt welke wettelijke instrumenten er zijn, hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en welke bestuurslaag voor welke ruimtelijke plannen verantwoordelijk is en hoe deze verantwoordelijkheden zich verhouden tot andere overheden. Voorliggend bestemmingsplan wordt conform de in de Wro opgenomen vereisten opgesteld.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2008)

Met ingang van 1 juli 2015 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het Bro is de nadere uitwerking van de Wro. Hierin staan bijvoorbeeld bepalingen over de inhoud en vorm van bestemmingsplannen, tegemoetkomingen in schade en grondexploitatie. Onderdeel van het Bro is de ‘Ladder’ (artikel 3.1.6 lid 2). Het doel van de ‘Ladder’ is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De 'Ladder' werkt volgens twee stappen:

  • beschrijving/beoordeling van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt;
  • indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voordat wordt getoetst aan de Ladder dient te worden vastgesteld of het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Aangezien sprake is van de uitbreiding van een bedrijventerrein kan gesteld worden dat dit een nieuwe stedelijke ontwikkeling is. In het kader van de Ladder kan gesteld worden dat er behoefte is aan de uitbreiding van het bedrijfsterrein van Suiker Unie. Deze uitbreiding is benodigd om de ruimtebehoefte ten gevolge van Suiker Unie en haar bedrijfsactiviteiten te faciliteren. Op het bestaand bedrijventerrein is in de toekomst niet genoeg ruimte beschikbaar voor de gewenste bedrijfsactiviteiten. Deze uitbreiding kan middels herstructurering in bestaand stedelijk gebied worden opgevangen, waardoor er sprake is van duurzaam ruimtegebruik. Daarmee past de beoogde ontwikkeling binnen de systematiek van de ‘Ladder’.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 (2016)

De Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020, welke is vastgesteld op 1 juni 2016, vormt de basis voor het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) en heeft betrekking op het grondgebied van de provincie Groningen en geldt voor een periode van vier jaar (2016-2020). Hierin staat het provinciale omgevingsbeleid rondom milieu, verkeer en vervoer, water en ruimtelijke ordening. Het doel van deze visie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving en zodoende het aantrekkelijke woon- en leefklimaat te behouden en te versterken. De Omgevingsvisie onderscheidt zes grote opgaven waar de komende jaren in het bijzonder aan gewerkt wordt: Leefbaarheid, Circulaire Economie, Gaswinning, Waddengebied, Energietransitie en Erfgoed.

In de bijbehorende Omgevingsverordening provincie Groningen 2016, vastgesteld op 1 juni 2016, staan regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze is opgesteld om het omgevingsbeleid uit de Omgevingsvisie goed te kunnen uitvoeren en te handhaven. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de inhoud van ruimtelijke plannen van gemeenten en waterschappen op het gebied van milieu, water en ruimtelijke ordening.

De gronden waarop de uitbreiding van het Suiker Unie terrein wordt gerealiseerd, maken deel uit van het bestaand stedelijk gebied en zullen worden bestemd als bedrijventerrein. Daarmee is afdeling 2.5 (Bedrijventerrein) uit de verordening relevant. Een bestemmingsplan kan conform artikel 2.17.2 van de Omgevingsverordening provincie Groningen voorzien in uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein ten behoeve van uitbreiding van een op dat bedrijventerrein gevestigd bestaand bedrijf, als in de toelichting is aangetoond dat op het bedrijventerrein direct aansluitend aan het bedrijf redelijkerwijs geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na herstructurering, revitalisering of intensivering.

De Omgevingsvisie zet zich in om stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk plaats te laten vinden binnen bestaand stedelijk gebied, om het contrast tussen stedelijk gebied en buitengebied welke bepalend is voor haar identiteit te waarborgen. Dit is in lijn met de ‘Ladder', waarbij gestreefd wordt naar duurzaam ruimtegebruik. De provincie wil een overaanbod aan bedrijventerrein voorkomen, waar bij ontwikkelingen aandacht besteed dient te worden aan; de kwantiteit en kwaliteit van het aanbod aan bedrijventerreinen, het wegnemen van overcapaciteit en de herstructurerings- en/of transformatieopgave. De provincie streeft naar optimale benutting van de bestaande bedrijventerreinen, om daarmee het nieuw ruimtebeslag zo beperkt mogelijk te houden.

Om ter plaatse van het plangebied uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk te maken, zoals de voorgenomen ontwikkeling, dient de noodzaak van de uitbreiding te worden aangetoond. Op het bestaande bedrijventerrein is in de toekomst niet voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren en overige bedrijfsactiviteiten. Het huidige bedrijfsterrein is aan de krappe kant voor de groeiende bedrijfsactiviteiten van Suiker Unie, waarmee dit een efficiënte bedrijfsvoering in de weg staat. Hier is derhalve extra ruimte voor gewenst. Door eerdere uitbreiding van bedrijfsactiviteiten zal het huidige bedrijventerrein op deze locatie in de toekomst niet in voldoende ruimte voorzien voor de beoogde bedrijfsactiviteiten. Aangezien de uitbreiding van het bedrijventerrein noodzakelijk is voor de optimale bedrijfsvoering en hier op het bestaande bedrijventerreinen redelijkerwijs geen ruimte meer voor beschikbaar is, is voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 – 2020.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Convenant Integratie Milieu en Ruimtelijke ordening (2013)

In 2013 is het eerder opgestelde convenant 'Integratie Milieu en Ruimtelijke Ordening (IMR) – Suikerindustrie' voor het laatst geactualiseerd. Doel van het convenant is enerzijds de bedrijfsvoering van de suikerindustrie te faciliteren en anderzijds de kwaliteit van de leefomgeving, op het gebied van geluid en geur, nabij de suikerfabriek in Hoogkerk te waarborgen.

In 1995 is voor het eerste een IMR-contour vastgesteld die de maximaal toelaatbare geurbelasting van de suikerindustrie weergeeft. In 2007 vonden alle betrokken ondertekenaars van de IMR uit 1995 (gemeente, provincie en de suikerindustrie) het noodzakelijk om de gemaakte afspraken te actualiseren. In dat kader zijn in het Convenant IMR 2008 de ervaringen met de eerste IMR afspraken geëvalueerd. Daaruit bleek dat het wenselijk was de IMR-contour te actualiseren en nieuwe afspraken vast te leggen. Vanwege recente ontwikkelingen (waaronder onder andere sluiting van een van de suikerfabrieken in Groningen) is de contour in 2013 wederom geactualiseerd. Deze IMR-contour 2013 vormt thans het juridische beleidskader voor omgevingsvergunningverlening ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De gemaakte afspraken gelden in principe voor een periode van 10 jaar, tenzij partijen redenen hebben voor een eerdere aanpassing. In figuur 3.1 zijn naast de huidige IMR-contour ook de voorgaande IMR-contouren weergegeven.

De beoogde ontwikkeling omvat de uitbreiding van het bedrijventerrein van Suiker Unie ten behoeve van het toevoegen van parkeerplaatsen en portacabins, welke van zeer beperkte invloed zal zijn op de geluid- en geurbelasting. Aangezien de beoogde ontwikkeling niet wezenlijk van invloed is op de IMR-contour wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt die in strijd is met het convenant.

In paragraaf 4.2 wordt verder ingegaan op de impact van de beoogde ontwikkeling op de IMR-contour.

f3.1 IMR-contour 2013 (groen), 2008 (oranje) en 1995 (paars) (bron: Convenant Integratie Milieu en Ruimtelijke ordening (IMR) – Suikerindustrie 2013)

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP594Noorderstraat-vg01_0004.png"

3.3.2 Regiovisie Groningen-Assen 2030 (1999)

De Regiovisie Groningen-Assen 2030 (1999) is de gemeenschappelijke ontwikkelingsvisie van de betrokken provincies en gemeenten, waarin de ambitie is aangewezen dat de regio zich rond 2030 zal hebben ontwikkeld tot een nationaal en internationaal economisch kerngebied. Voor de Regio Groningen-Assen is in 2002 de planning voor de bedrijfslocaties nader ingevuld. Daaruit komt naar voren dat de komende jaren, met de ontwikkeling van Westpoort en Messchenveld er voldoende aanbod is aan bedrijventerreinen.

De visie wordt eens per vier jaar geactualiseerd. De laatste actualisatie is van 2013. In deze geactualiseerde regiovisie “Veranderende context, blijvend perspectief” worden voor de komende periode de volgende speerpunten benoemd: het economisch kerngebied verder ontwikkelen, de interne samenhang versterken en de kwaliteit behouden. De regionale afstemming van bedrijventerreinen is hierbij van belang, om zo een optimale kwantiteit en kwaliteit van bedrijventerreinen te waarborgen. Dit vraagt van de regio om bij ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijk rekening te houden met de wens om de regionale kwaliteiten te behouden.

De beoogde ontwikkeling, die de uitbreiding van een bedrijventerrein omvat, is niet in strijd met de regiovisie. De beoogde ontwikkeling is afgestemd op de regionale vraag naar ruimte, en leidt niet tot de aantasting van regionale kwaliteiten.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Stad op Scherp (2009)

Eén van de kernkwaliteiten van Groningen die in het ruimtelijk beleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Stad op Scherp, wordt benadrukt is de compacte en intense stad. Vanuit het streven naar een sterke en duurzame stad blijft het beleid erop gericht de natuurlijke omgeving te koesteren en respectvol om te gaan met de ommelanden. De stad breidt niet uit ten koste van het landschap, maar intensiveert en investeert juist in het landschap en de stadsranden. Dit resulteert in een actieve betrokkenheid van de stad bij de versterking van de economische, landschappelijke, recreatieve en ecologische kwaliteiten in het stadsrandgebied. In de structuurvisie is aangegeven dat de handhaving van de landbouw vaak een voorwaarde is voor het in stand houden van de specifieke gebiedskwaliteiten en het voorkomen van verrommeling. De visie gaat uitdrukkelijk niet over de gebieden van de stad die binnen de IMR-contour voor de Suiker Unie vallen. Daarvoor blijft het oude structuurplan van de stad voor die gebieden van kracht (als gevolg nieuwe overgangsrecht van de Wro).

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een bedrijventerrein binnen stedelijk gebied mogelijk. Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het beleid uit de structuurvisie.

3.4.2 Omgevingsvisie ‘The Next City’: de Groningse leefkwaliteit voorop (2018)

De stad Groningen groeit flink. Over 10-15 jaar is het aantal inwoners misschien wel toegenomen tot 250.000. Die groei zal opgevangen worden in de bestaande stad. De grote opgave voor een snel groeiende stad is om compact, leefbaar en gezond voor alle inwoners te blijven. Hiertoe heeft de gemeenteraad van Groningen de Omgevingsvisie ‘The Next City’ op 26 september 2018 vastgesteld. Daarin wordt richting gegeven aan de toekomstige ontwikkeling van de stad. In de visie staat de Groningse leefkwaliteit centraal. Het is hierbij van belang om een goed evenwicht te vinden tussen verschillende functies, belangen, wensen en de kwaliteit van de leefomgeving.

In de Omgevingsvisie worden de vijf belangrijkste opgaven voor de gemeente geformuleerd. Dit zijn de volgende vijf opgaven:

  • 1. Faciliteren groei van de stad;
  • 2. De werkgelegenheid groeit mee in stad en regio;
  • 3. De groeiende stad blijft leefbaar en aantrekkelijk voor álle inwoners;
  • 4. De energietransitie wordt versneld;
  • 5. Iedereen doet mee en helpt mee in een groeiende stad.

Met betrekking tot de werkgelegenheid wordt in de Omgevingsvisie opgenomen dat de bevolking van de gemeente de afgelopen twintig jaar sneller is gegroeid dan de werkgelegenheid. Daarom zet de gemeente zich juist in op het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor economische groei. Hierbij dient het bedrijfsleven gefaciliteerd te worden, maar dient er ook voldoende ruimte voor economische groei te zijn. Tevens zet de gemeente zich in op het versterken van werkgelegenheid op bestaande bedrijventerreinen. De beoogde ontwikkeling sluit hier goed op aan, aangezien Suiker Unie middels de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein gefaciliteerd wordt om haar bedrijfsactiviteiten te kunnen uitvoeren en zodoende bijdraagt aan de economische ontwikkeling van de regio. Tevens wordt aangesloten op het streven om vast te houden aan de compacte stad en de groei aldus te faciliteren binnen bestaand stedelijk gebied. Door een voormalig tennisveld in gebruik te nemen voor de uitbreiding van het Suiker Unie terrein wordt hier invulling aan gegeven. Bovendien worden hiermee de bestaande kwaliteiten en cultuurhistorische waarden van de omgeving niet aangetast en is sprake van een aantrekkelijk, leefbaar en gezond gebied.

3.4.3 De Rode Loper: beleidsvisie werklocaties (2014)

De Rode Loper vormt de nieuwe visie en strategie op de werklocaties in de gemeente Groningen. Deze visie is in 2014 door het college van B&W vastgesteld. Hierin worden de ambities van de stad met betrekking tot werklocaties (bedrijventerreinen en kantoorlocaties) aangegeven. De stad en de regio haar ambities zijn groot op het gebied van economische ontwikkeling. De aanwezigheid van voorzieningen, cultuur, kennis en arbeid geven de stad een sterke positie. Deze kwaliteiten wil de gemeente verder uitbouwen en inzetten om bedrijvigheid aan te trekken en de economische positie verder te versterken.

De economie concentreert zich steeds meer in stedelijk gebied, wat kansen biedt voor Groningen en de regio. Centraal in 'De Rode Loper' staat dan ook het faciliteren en tegemoet komen van ondernemers. Hierbij richt het beleid voor werklocaties zich op het beter afstemmen op de vraag van ondernemers. Flexibiliteit en differentiatie voor de bedrijventerreinen en kantorenlocaties zijn ten behoeve van deze afstemming belangrijke speerpunten. Het beleid beoogt om zittende ondernemers zo goed mogelijke te faciliteren en om waar verantwoord procedures te vergemakkelijken om de ondersteuning vanuit de gemeente te verbeteren.

Een goed evenwicht tussen vraag en aanbod aan werklocaties is van belang voor een gezonde economische ontwikkeling. Voor de komende 2 decennia is er in de gemeente Groningen voldoende aanbod aan werklocaties. Er wordt van een verwacht uitgiftetempo van gemiddeld 5 ha per jaar voor bedrijventerreinen uitgegaan, waar er voor is gekozen om geen nieuwe plannen voor werklocaties te ontwikkelen. Echter blijft het belangrijk om ruimte te bieden voor nieuwe ontwikkelingen en economische dynamiek, derhalve dient het beleid flexibiliteit en ruimte te behouden om goed in te kunnen spelen op vraag vanuit de markt.

De beoogde ontwikkeling betreft een uitbreiding van het in de beleidsvisie opgenomen bedrijventerrein Hoogkerk Vierverlaten ten behoeve van het creëren van ruimte voor parkeervoorzieningen, stalling van rollend materieel en portacabins. Deze ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsvisie werklocaties, aangezien dit de vraag vanuit de markt faciliteert. De beoogde ontwikkeling zorgt er immers voor dat de zittende ondernemer, Suiker Unie, zo goed mogelijk wordt gefaciliteerd om haar bedrijfsactiviteiten te kunnen uitvoeren. Suiker Unie draagt bij aan de werkgelegenheid in de regio, waardoor het van belang is om deze ondernemer te faciliteren. De omvang van het huidige terrein van Suiker Unie is voor haar gewenste bedrijfsactiviteiten beperkend, waardoor de uitbreiding van het terrein wenselijk is.

Bovendien is in opdracht van gemeente Groningen het document ‘Marktanalyse werklocaties Gemeente Groningen’ (2018) opgesteld waarin de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtebehoefte in kaart is gebracht en advies wordt uitgebracht met betrekking tot de strategie voor werklocaties. Voor Groningen wordt tot 2025 een uitbreidingsvraag voorzien van 19-55 ha. Op korte termijn zal sprake zijn van een bescheiden groei, op de lange termijn wordt nog maar een beperkte uitbreidingsbehoefte verwacht. Er is voornamelijk sprake van een behoefte aan werklocaties in gemengd stedelijk gebied. Er zal ruimte gecreëerd moeten worden om de uitbreidingsvraag op te vangen. Het wordt aanbevolen om dit in de bestaande stad op te vangen. Extra capaciteit kan hierbij gecreëerd worden door transformatie van bestaande gebieden. Het voornemen van Suiker Unie om een voormalig tennisveld in gebruik te nemen als bedrijventerrein sluit aan op deze aanbeveling.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het effect van de beoogde ontwikkeling op de van toepassing zijnde milieuaspecten. Eventuele effecten worden getoetst aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. In separate paragrafen wordt ingegaan op de volgende aspecten:

  • geluidhinder, zie paragraaf 4.2;
  • verkeer en parkeren, zie paragraaf 4.3;
  • luchtkwaliteit, zie paragraaf 4.4;
  • geur, zie paragraaf 4.5;
  • externe veiligheid, zie paragraaf 4.6;
  • waterparagraaf, zie paragraaf 4.7;
  • ecologie, zie paragraaf 4.8;
  • cultuurhistorie en archeologie, zie paragraaf 4.9;
  • bodem, zie paragraaf 4.10 ;
  • lichthinder, zie paragraaf 4.11;
  • milieueffectrapportage, zie paragraaf 4.12.

4.2 Geluidhinder

4.2.1 Industrielawaai
4.2.1.1 Wettelijk kader

De basis van de zonering voor industrielawaai is gelegen in het bestemmingsplan. Wanneer in een bestemmingsplan de mogelijkheid wordt geboden om op een bepaald terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid kent van vestiging van "grote lawaaimakers", is dat terrein op basis van artikel 1 van de Wgh een "industrieterrein". In onderdeel D van Bijlage I Bor is vastgelegd welke inrichtingen als grote lawaaimaker moeten worden beschouwd. Op grond van artikel 40 van de Wgh moet tegelijk met het ontstaan van een industrieterrein een zone rond het industrieterrein vastgelegd worden. Daarbij geldt op grond van hetzelfde artikel 40 Wgh (en artikel 53 Wgh voor bestaande zones) dat buiten de zone de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Zoals in paragraaf 3.3.1 is beschreven is voor het industrieterrein Groningen West & Hoogkerk een geluidzone vastgesteld. De geluidbelasting ten gevolg van het totale industrieterrein Groningen West & Hoogkerk dient inpasbaar te zijn binnen de vastgestelde Maximaal Toelaatbare Geluidbelasting (MTG) bij woningen en de maximaal toelaatbare geluidbelasting op de zonegrens.

4.2.1.2 Beoordeling

Zoals reeds is beschreven is voor de suikerindustrie een IMR-contour vastgelegd. De geluid- en geuremissie mag niet hoger zijn dan de in 2013 vastgestelde contour. Aangezien met voorliggend bestemmingsplan de uitbreiding van het fabrieksterrein ten behoeve van het creëren van ruimte voor parkeervoorzieningen, stalling van rollend materieel en portacabins mogelijk wordt gemaakt, zal dit van verwaarloosbare invloed op de geluidemissie zijn en zal de geluidemissie niet hoger zijn dan middels de contour is vastgesteld.

Middels de beoogde ontwikkeling zal de zone rondom het gezoneerde industrieterrein ‘Groningen West & Hoogkerk’ niet worden vergroot. Enkel zal het gezoneerde industrieterrein worden vergroot, aangezien de beoogde ontwikkeling in de toekomstige situatie tot het gezoneerde industrieterrein zal behoren. Hierbij zullen de huidige MTG's op de woningen aan de Noorderstraat gerespecteerd worden. Gezien de naar verwachting geringe mate van activiteiten op dit terrein zal dit niet tot knelpunten leiden. Uit akoestisch onderzoek blijkt dan ook dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een wijziging van de geluidbelasting ten gevolge van Suiker Unie ter plaatse van de vergunningsposities (bijlage 1). De zonegrens (50 dB(A)-contour) behoeft daarom niet aangepast te worden. De beoogde ontwikkeling heeft een verwaarloosbare invloed op het geluidniveau in de omgeving en is daarom inpasbaar binnen de geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein Groningen West & Hoogkerk. Ter plaatse van het plangebied is immers hoofdzakelijk sprake van parkeergelegenheid, stalling van rollend materieel en portacabins, wat geen grote impact heeft op de geluidbelasting in de omgeving.

4.2.1.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is inpasbaar binnen de vastgestelde Maximaal Toelaatbare Geluidbelasting (MTG) bij woningen en de maximaal toelaatbare geluidbelasting op de zonegrens zal middels de beoogde ontwikkeling niet worden overschreden. De beoogde ontwikkeling is van verwaarloosbare invloed op het geluid in de omgeving en derhalve zal het aspect industrielawaai geen belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.2 Wegverkeerslawaai
4.2.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB ter plaatse van geluidgevoelige functies. Dit wil zeggen dat de hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming(bijvoorbeeld een woning), vanwege de weg, ten hoogste 48 dB mag bedragen. Indien de vastgestelde waarden de grenswaarde van 48 dB overschrijdt, dient er een hogere grenswaarde te worden aangevraagd bij het college van Burgemeester en Wethouders.

4.2.2.2 Beoordeling

Aangezien met de beoogde ontwikkeling geen geluidgevoelige functies worden gerealiseerd, levert het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.2.3 Conclusie

Aangezien geen geluidgevoelige functies in het plangebied worden gesitueerd levert dit aspect geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.3 Spoorweglawaai
4.2.3.1 Wettelijk kader

Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wordt in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. De ruimte boven en onder de spoorweg behoort tot de zone. De plafondsystematiek houdt in dat er aan weerszijden van de spoorwegen een keten van referentiepunten ligt waarop geluidproductieplafonds zijn vastgesteld. Op dat punt mag de geluidproductie vanwege een spoorweg niet hoger zijn dan het vastgestelde geluidproductieplafond. Deze geluidzone geldt echter alleen bij het ruimtelijk mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.

4.2.3.2 Beoordeling

Het plangebied is gelegen nabij de spoorweg Leeuwarden-Groningen, welke is aangegeven op de geluidplafondkaart. De geluidzone rondom dit spoortraject is voor de beoogde ontwikkeling niet relevant, aangezien met de beoogde ontwikkeling geen sprake is van de realisatie van een geluidgevoelige bestemming. Derhalve levert het aspect spoorweglawaai geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.3.3 Conclusie

Gezien dat er geen gevoelige functies in het plangebied worden gerealiseerd levert dit aspect geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Verkeer en parkeren

De beoogde ontwikkeling betreft een uitbreiding van het bestaande terrein van Suiker Unie, wat niet leidt tot extra bedrijvigheid. Het parkeerterrein van Suiker Unie zal worden uitgebreid. Tevens zal er ruimte voor de stalling van rollend materieel gecreëerd worden en zullen er portacabins geplaatst worden ter plaatse van het plangebied. De omvang van het huidige terrein van Suiker Unie is voor haar gewenste bedrijfsactiviteiten beperkend, waardoor de uitbreiding van het terrein wenselijk is. Hierdoor kunnen de activiteiten ruimer worden opgezet en biedt het mogelijkheden voor de eventuele toekomstige uitbreiding van bedrijfsactiviteiten.

Aangezien de beoogde ontwikkeling een uitbreiding omvat zonder dat dit tot aan- en afvoer van materialen of extra bezoekers leidt, zal het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de beoogde ontwikkeling niet toenemen. Het huidige parkeerterrein zal worden uitgebreid, zodat het terrein iets ruimer opgezet is en zal slechts de locatie van de stalling van rollend materieel wijzigen. Bovendien worden portacabins geplaatst op het terrein. Dit zal niet tot meer verkeer leiden, aangezien extra ruimte nodig is voor het faciliteren van de huidige bedrijfsactiviteiten. Met de beoogde ontwikkeling wordt geen nieuwe aanrijroute gerealiseerd, de toekomstige voertuigbewegingen richting het plangebied zullen afkomstig zijn vanaf het huidige fabrieksterrein.

Tevens zal de beoogde ontwikkeling niet leiden tot een verandering met betrekking tot de parkeerbehoefte. Het beoogde plan heeft geen invloed op de verkeersaantrekkende werking en de verkeersafwikkeling in de omgeving, derhalve levert het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De luchtkwaliteit wordt bepaald door de mate waarin schadelijke stoffen aanwezig zijn in de buitenlucht. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit (toetsingskader) is vastgelegd in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer maakt hierbij onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten.

Kleine projecten waarvan vooraf duidelijk is dat ze de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) verslechteren, hoeven niet meer op luchtkwaliteit te worden getoetst. Dit is opgenomen in het Besluit niet in betekenende mate bijdrage luchtkwaliteitseisen. Het gaat daarbij om projecten die leiden tot een maximale bijdrage van 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

4.4.2 Beoordeling

In de toekomstige situatie zullen er geen activiteiten gerealiseerd worden die een sterke verandering van de luchtkwaliteit als gevolg hebben. De beoogde ontwikkeling betreft een uitbreiding van het parkeerterrein van Suiker Unie en de realisatie van stallingsruimte voor rollend materieel, waarbij hooguit de voertuigen op het terrein een iets langere afstand zullen afleggen. Tevens zal de verkeersgeneratie ten gevolge van de activiteiten niet toenemen, wat derhalve geen gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving zal hebben. Het plan kan aldus naar alle verwachting als NIBM worden beschouwd. De beoogde ontwikkeling heeft immers een geringe impact op de luchtkwaliteit, waardoor er gesteld kan worden dat dit een NIBM-ontwikkeling betreft.

4.4.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is van dergelijke geringe invloed waardoor het aspect luchtkwaliteit geen beperkingen oplevert voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Geur

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk om de gevolgen voor het plangebied en zijn omgeving voor het aspect geur te beoordelen en rekening te houden met de milieubelasting die (agrarische) bedrijven veroorzaken. Zoals reeds is beschreven is voor de suikerindustrie een IMR-contour vastgelegd. De geluid- en geuremissie mag niet hoger zijn dan de in 2013 vastgestelde contour.

Voor deze ontwikkeling geldt dat er materieel wordt gestald en wordt geparkeerd op de betreffende locatie. Hiervoor zullen enkele voertuigen af en aanrijden op het plangebied, wat geen relevante impact op de geuremissie zal hebben. Aangezien met voorliggend bestemmingsplan de uitbreiding van het fabrieksterrein ten behoeve van het creëren van ruimte voor parkeervoorzieningen, stallingsruimte voor rollend materieel en portacabins mogelijk wordt gemaakt, zal dit geen invloed op de geuremissie hebben. Gezien voorgaande zal dit niet leiden tot geurhinder.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving ten gevolge van:

  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen;
  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het luchtvaartverkeer.

Er zijn twee situaties waarbij externe veiligheid een rol speelt, namelijk bij het ontplooien van een risicovolle activiteit (zoals hierboven omschreven) en bij het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een dergelijke “activiteit”.

Met betrekking tot de risico's voor de externe veiligheid zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) richtafstanden en grenswaarden opgesteld betreffende de afstand tot kwetsbare objecten.

4.6.2 Beoordeling

Over de aanwezigheid van risico's met betrekking tot externe veiligheid geeft de risicokaart informatie, zie figuur 4.1.

f4.1 Uitsnede risicokaart waarin het plangebied (blauw) staat aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP594Noorderstraat-vg01_0005.png"

Uit de risicokaart volgt dat op circa 35 meter van het plangebied zich een aardgasbuisleiding (rood) van de Gas Unie bevindt. Het betreft een aardgasbuisleiding met een diameter van 4,5 inch met een druk van 40 bar. Conform de Handreiking Buisleidingen in bestemmingsplannen (2010) van het VROM geldt voor voornoemde aardgasbuisleiding een inventarisatieafstand van 45 meter ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Er is in onderhavige situatie echter geen sprake van de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de inventarisatieafstand. Opgemerkt wordt dat de portacabins wel worden aangemerkt als beperkt kwetsbare objecten, echter worden deze niet binnen de inventarisatieafstand gesitueerd.

4.6.3 Conclusie

Aangezien het plan om het fabrieksterrein van Suiker Unie uit te breiden geen realisatie van risicovolle inrichtingen omvat en er geen sprake is van de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de invloedssfeer van risicobronnen levert dit aspect geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Water

4.7.1 Wettelijk kader

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. In het Nationaal Waterplan, opgesteld in december 2015, zijn de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050 opgenomen. Het Nationaal Waterplan streeft naar het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016-2021 in hun beleid te verwerken. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau staan in de Omgevingsvisie provincie Groningen (2016) de volgende (watergerelateerde) doelen centraal:

  • Zorgen voor bescherming tegen wateroverlast en overstromingen.
  • Zorg dragen voor de beschikbaarheid van kwalitatief en voldoende schoon water.

Waterschapsbeleid

De betrokken waterbeheerder bij het plangebied is het Waterschap Noorderzijlvest (NZV). Het waterschap richt zich tegenwoordig niet meer alleen op de traditionele taken waterkwantiteit, waterkering, waterkwaliteit en waterzuivering. Integrale gebiedsontwikkeling zal steeds belangrijker worden. De inzet van het Waterschap Noorderzijlvest is een duurzaam waterbeheer, dat bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving en versterking van de regionale economie.

Elk Waterschap hanteert naast de Waterwet zijn eigen regionale regels. Deze regels zijn opgenomen in de Keur. Voor het beheergebied van het Waterschap geldt met ingang van 22 december 2009 de Keur waterschap Noorderzijlvest 2009. In de Keur staat aanvullend wat wel en niet is toegestaan in het water en er omheen. Zoals zaken als het graven en dempen van sloten of het lozen van afvalwater. Daarnaast geeft de Keur aan wat grondeigenaren aan onderhoud van watergangen en dijken moeten doen.

4.7.2 Beoordeling

Uit de legger volgt dat nabij het plangebied een aantal secundaire watergangen zijn gelegen, zie figuur 4.2. Deze worden echter niet gedempt ten behoeve van de beoogde ontwikkeling en zullen derhalve intact blijven. Tevens is het oppervlakte van het plangebied reeds verhard, waardoor er geen rekening gehouden hoeft te worden met eventuele compensatiemaatregelen. De waterkwaliteit en kwantiteit zal gezien de geringe impact op het watersysteem eveneens niet worden beïnvloed door de ontwikkeling. De waterkwaliteit en waterkwantiteit zal derhalve in stand worden gehouden. Voor de beoogde ontwikkeling gelden geen nadere regels vanuit de Keur.

f4.2 Uitsnede Legger Watersysteem 2012 Waterschap Noorderzijlvest, waar plangebied(blauw) tevens in wordt weergeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP594Noorderstraat-vg01_0006.png"

De realisatie van de beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot een verandering van de aan- en afvoercapaciteit en de kans op overstroming van de watergangen. De realisatie van de uitbreiding van het fabrieksterrein heeft daardoor geen invloed op het aspect waterveiligheid.

4.7.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling zal geen gevolgen hebben voor de waterkwaliteit, waterkwantiteit en waterveiligheid in het plangebied en de omgeving. Het aspect water zal dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling vormen.

4.8 Ecologie

4.8.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming ingegaan. Deze wet heeft 3 wetten samengevoegd: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Door hier één wet van te maken wordt deze makkelijker en duidelijker om toe te passen. Voor eenvoudige activiteiten (bijvoorbeeld reguliere onderhoudswerkzaamheden) is er voortaan een meldplicht. Voor activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning nodig blijft, moet binnen 13 weken worden verleend. Bovendien bepalen vanaf 1 januari 2017 de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen.

Veel verschillende planten en dierensoorten zorgen ervoor dat de natuur tegen een stootje kan. Sommige soorten, zoals vleermuizen, gierzwaluwen en steenuilen zijn kwetsbaar. Goede natuurbescherming is daarom belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. In de Wet natuurbescherming is er sprake van een brede soortenbescherming van dieren en planten, ook buiten de aangemelde beschermingszones. Er geldt een algemene zorgplicht voor alle planten en dierensoorten.

Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan of bij een plan tot afwijking van het bestemmingsplan dient alvorens onderzoek verricht te worden naar het effect hiervan op beschermde flora en fauna. Hierbij wordt onderzocht welke soorten, dieren en planten, aanwezig zijn in het plangebied. Wanneer planten en dierensoorten, dan wel hun nesten of rustplaatsen worden aangetast, kan ontheffing aangevraagd worden conform artikel 3 van de Wet natuurbescherming. In bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden kan er ook vrijstelling verleend worden.

Natura 2000-gebieden

Specifieke gebieden, genaamd Natura 2000-gebieden worden beschermd op basis van Europese richtlijnen. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur is een vergunning nodig. De beoogde ontwikkeling ligt echter niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de natuurbeschermingswet.

Nationaal Natuurnetwerk

Gebieden behorend tot het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) worden beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van het NNN is vastgelegd in de Nota Ruimte. De beoogde ontwikkeling ligt niet in een gebied dat is aangewezen als beschermd gebied.

4.8.2 Beoordeling

In het kader van de Wet natuurbescherming dient te worden nagegaan of de uitbreiding van het industrieterrein negatieve effecten kan hebben op het huidige voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd natuurgebied.

De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van het fabrieksterrein van Suiker Unie ten behoeve van het creëren van ruimte voor parkeervoorzieningen, stallingsruimte voor rollend materieel en portacabins. In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied reeds een tennisveld aanwezig. Bij de realisatie van het plan zullen geen bomen of houtopstanden worden gekapt. Eveneens is het oppervlak van het plangebied reeds verhard en zullen er beperkte werkzaamheden uitgevoerd worden ten behoeve van de realisatie van de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van het plangebied zullen enkel portacabins en een overkapping geplaatst worden en zal er een natuurlijke groene afscherming geplaatst worden om het zicht vanaf de openbare ruimte te ontnemen. Gezien voorgaande en de beperkte omvang van het plan is het te verwachten dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten zal hebben op het voorkomen van beschermde dieren en planten in het plangebied en de omgeving.

Het plangebied ligt niet in of op dichte nabijheid van een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming. Ten opzichte van het plangebied is het meest dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied het Leekstermeergebied, wat zich op circa 1,5 km van het plangebied bevindt. De beoogde ontwikkeling, welke van beperkte omvang is, zal geen impact hebben op dit voornoemde gebied.

4.8.3 Conclusie

Vanwege de omvang en aard van de beoogde ontwikkeling worden er geen negatieve effecten verwacht op de flora en fauna in het plangebied en diens omgeving. Het veranderen van de sport bestemming naar industrieterrein zal eveneens geen (negatieve) impact hebben op het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied. Gezien voorgaande en aangezien het gebied niet is gelegen in binnen een beschermd natuurgebied levert het aspect ecologie geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Wettelijk kader

Door de ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992) heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bestond al een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. Vanuit de Monumentenwet zijn gemeenten namelijk verplicht bij het opstellen of wijzigen van bestemmingsplannen rekening te houden met archeologie. De bescherming van cultuurhistorische elementen werd voorheen bepaald in de Monumentenwet 1988, welke in juli 2016 is komen te vervallen. Een belangrijk deel van de onderwerpen zijn overgegaan naar de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden en beschermen van historische elementen voor latere generaties.

De gemeente Groningen heeft de binnen de gemeente aanwezige monumenten en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht op een Cultuurhistorische Waardenkaart, zie figuur 4.3.

f4.3 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart, waarin het plangebied (groen) is aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP594Noorderstraat-vg01_0007.png"

4.9.2 Beoordeling

Monumenten

Binnen het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van gemeentelijke en rijksmonumenten alsmede beschermde dorpsgezichten. Tevens zijn geen aardkundige of provinciaal archeologische monumenten aanwezig.

Cultuurhistorische en archeologische verwachting

Het plangebied kent conform de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Groningen geen archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

4.9.3 Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling zijn geen ingrepen in de bodem nodig. Tevens kent het plangebied geen hoge archeologische verwachtingswaarde en bevinden zich hier geen cultuurhistorische/archeologische monumenten. Derhalve levert het aspect cultuurhistorie en archeologie geen belemmering op voor de ontwikkeling.

4.10 Bodem

4.10.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een bestemmingsplan of bij het plan tot afwijken van het bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht. De nieuwe bestemming moet immers passend zijn in relatie tot de bodemkwaliteit. Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming. De eisen die worden gesteld aan de bodemkwaliteit voor de bestemming agrarisch zijn anders dan die voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijventerrein. Er moet duidelijk rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit in relatie tot toegelaten functies.

Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

In figuur 4.4 wordt een uitsnede ter plaatse van het plangebied weergegeven van de bodeminformatie kaart van de gemeente Groningen.

f4.4 Uitsnede bodeminformatie gemeente Groningen ter plaatse van het plangebied. Hierop zijn de volgende elementen aangegeven: aandachtszone bodemkwaliteitskaart (oranje), dempingen / ophogingen (paars) en gebieden waarvan bodemonderzoek bekend is (groen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP594Noorderstraat-vg01_0008.png"

4.10.2 Beoordeling

De bodeminformatie-kaart van de gemeente Groningen geeft aan waar in Groningen bodemonderzoek is gedaan en op welke plaatsen de grond verontreinigd is. Uit de uitsnede van de bodeminformatie kaart van de gemeente Groningen, zie figuur 4.4, volgt dat het plangebied voornamelijk gevestigd is een gebied wat als aandachtszone staat aangegeven. In deze gebieden zijn verhoogde gehalten van verschillende stoffen aangetroffen, wat het gevolg is van menselijke ingrepen. Tevens grenst het plangebied aan een locatie die als gevolg van dempingen of ophogingen in het verleden, verdacht is van bodemverontreiniging. Voor het overige Suiker Unie terrein blijkt uit deze bodeminformatiekaart dat bodemonderzoek reeds bekend is.

Wijziging van het gebruik van de bodem moet bij B&W worden gemeld wanneer het een functiewijziging naar een gevoeliger gebruik betreft. Echter betreft het beoogde gebruik geen gevoeliger gebruik, gezien het bodemgebruik van sportterrein naar industrieterrein verandert. Derhalve kan gesteld worden dat de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming.

4.10.3 Conclusie

Er is geen sprake van de realisatie van een gevoelige bestemming, derhalve levert het aspect bodem geen knelpunten op voor de beoogde ontwikkeling. Tevens vinden er ten behoeve van de uitbreiding van het industrieterrein geen ingrijpende bodemingrepen plaats. Ook zal de beoogde ontwikkeling niet leiden tot vervuiling van de bodem. Gezien voorgaande levert het aspect bodem vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. De nieuwe bestemming is passend in relatie tot de bodemkwaliteit.

4.11 Lichthinder

4.11.1 Wettelijk kader

Lichthinder door kunstmatige verlichting kan in een verscheidenheid aan situaties voorkomen, zoals bij wegverlichting, industrieterreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zal hierbij aandacht geschonken moeten worden aan de bescherming tegen verstoring van de natuur en lichthinder voor mensen. Om verstoring te voorkomen kan gedacht worden aan het afschermen van lichtbronnen of door de verlichting niet meer dan nodig te gebruiken.

Ten aanzien van lichthinder is echter nog geen specifiek beleid op rijksniveau. Wel zijn er in het Activiteitenbesluit voor twee activiteiten (assimilatieverlichting bij kassen én verlichting bij sportvelden) maatregelen voorgeschreven ter voorkoming van lichthinder. Een wettelijk kader welke bijvoorbeeld lichtgevoelige functies definieert ontbreekt vooralsnog. Er bestaan dan ook geen duidelijke afstandsnormen voor het voorkomen van effecten door kunstmatige verlichting in de huidige regelgeving. De bescherming tegen lichthinder gaat via de invulling van een goede ruimtelijke ordening (Wro/Wabo). In de toelichting van het bestemmingsplan dient, in het kader van goede ruimtelijke ordening, gemotiveerd te worden dat de functie met de daarbij horende lichtbron passend wordt geacht in relatie tot lichtgevoelige objecten. De toelichting van het bestemmingsplan kan een paragraaf bevatten over de wijze waarop in de juridische regeling is omgegaan met het aspect licht.

4.11.2 Beoordeling

In het kader van lichthinder is het van belang om op te merken dat er zich op zeer dichte nabijheid van het plangebied kwetsbare objecten, welteverstaan woningen, bevinden. De bewoners van deze woningen kunnen wellicht lichthinder ervaren door activiteiten op het plangebied.

In de toekomstige situatie zal het plangebied gebruikt worden voor parkeren, stalling van rollend materieel en de situering van portacabins. Er zullen hiertoe voertuigen af en aanrijden. Deze voertuigen zullen voornamelijk in de dagperiode zich van en naar het terrein verplaatsen, waardoor dit in het kader van lichthinder niet tot nadelige gevolgen voor omwonenden zal leiden. Alsmede vinden ter plaatse van de portacabins enkel activiteiten gedurende de werkdag plaats.

Om lichthinder te voorkomen zullen lichtbronnen alleen gebruikt worden indien nodig. Dit zorgt voor zo min mogelijk lichthinder voor omwonenden. Tevens kan deze lichtbron als extra maatregel afgeschermd worden ten opzichte van de kwetsbare bestemmingen.

4.11.3 Conclusie

In de toekomstige situatie zullen de activiteiten ter plaatse van het plangebied voornamelijk gedurende de dag plaatsvinden, waardoor de lichthinder ten gevolge van deze activiteiten beperkt zal blijven. Indien er rekening wordt gehouden met het beperken van mogelijke nadelige effecten ten gevolge van een te realiseren lichtbron levert dit aspect geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Milieueffectrapportage

4.12.1 Wettelijk kader

Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu (indien significant wordt een MER opgesteld).

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Hierbij zijn drempelwaarden opgenomen vanaf wanneer er voor plannen en besluiten een milieueffectrapportage opgesteld moet worden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat ook de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet m.e.r-plichtig zijn). Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld. Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. moet voor activiteiten onder de drempelwaarde nader gemotiveerd worden dat geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij de m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.

4.12.2 Beoordeling

De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand industrieterrein. Om te kunnen beoordelen of vanuit het Besluit m.e.r. de verplichting bestaat om een m.e.r.(beoordelings)procedure te doorlopen dient de ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt door het bestemmingsplan te worden getoetst aan de C-en D-lijst uit dit Besluit.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en indicatieve drempelwaarden opgenomen. Bij de activiteiten is opgenomen "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein". Dit is opgenomen op de D-lijst onder D.11. Op basis hiervan is een m.e.r.-beoordeling nodig, indien de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. De voorgenomen ontwikkeling valt ruim onder deze drempelwaarden. Dit betekent dat er dus geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Op basis van artikel 2 lid 5 gelezen in samenhang met categorie D. 11.2, Kolom 3 van het Besluit milieueffectrapportage dient voor het te nemen besluit wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

Echter, de ondergrens zoals deze in het Besluit m.e.r. wordt genoemd, is niet leidend daar de potentiële effecten in relatie tot de kenmerken en de locatie van een project moeten worden beoordeeld. Volgens een uitspraak van het Europese Hof kunnen ook beneden de grens relevante milieueffecten optreden. In gevallen, waar een initiatief mogelijkerwijs valt onder de activiteiten zoals genoemd in de ‘C-lijst’ of ‘D-lijst’ in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, maar waar de omvang kleiner is dan de drempelwaarden zoals vermeld in het besluit, moet daarom een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld.

4.12.3 Conclusie

Voorafgaand aan de beoogde ontwikkeling dient een aanmeldingsnotitie in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden. Hierbij dient nader gemotiveerd te worden dat geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk is. Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zal naar alle verwachting geen sprake zijn van nadelige gevolgen voor het milieu en zal het opstellen van een milieueffectrapportage niet nodig zijn voor de beoogde ontwikkeling. Aangezien alle mogelijke milieueffecten reeds in het voorliggend document aan bod zijn gekomen, en hieruit volgt dat geen sprake is van nadelige gevolgen voor het milieu wordt het opstellen van een separate aanmeldingsnotitie in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling niet nodig geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Leeswijzer juridische regeling

In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan. De juridische regeling bestaat uit een verbeelding (de “plankaart”) en een set regels. Deze zijn onder andere gebaseerd op het bestemmingsplan “Hoogkerk-Gravenburg”. De verbeelding en regels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd in samenhang geraadpleegd en gelezen te worden. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. Deze heeft in beginsel geen rechtskracht. De toelichting beschrijft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is geconformeerd aan de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke van kracht zijn per 1 juli 2008. Voor de bestemmingen en regels is gebruik gemaakt van de RO Standaarden 2012. De RO Standaarden 2012 zijn onder andere verankerd in de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De SVBP2012 regelt de standaardisering en uniformering van bestemmingen en regels.

5.2 Leeswijzer regels

Bij het opstellen van de planregels is, waar mogelijk, ten behoeve van het borgen van de consistentie in wijze van bestemmen binnen de gemeente Groningen aansluiting gezocht bij het onder paragraaf 5.1 genoemde bestemmingsplan. De regels van dit bestemmingsplan zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk I: Inleidende regels

Hoofdstuk I bevat inleidende regels zoals begripsbepalingen (artikel 1) en regels voor de wijze van meten (artikel 2). Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels.

Hoofdstuk II: Bestemmingsregels

In hoofdstuk II zijn de afzonderlijke bestemmingen opgenomen die voor het plangebied van toepassing zijn. Dit is in feite de kern van de juridische regeling.

Welke bestemming aan een bepaald stuk grond is toegekend blijkt uit de verbeelding. De bestemming wordt in de bestemmingsregels nader toegelicht. Het overgrote gedeelte van het plangebied zal de bestemming ‘Bedrijventerrein’ kennen. Alsmede zal een gedeelte de bestemming ‘Groen’ kennen.

Bedrijventerrein

Binnen deze bestemming worden bedrijven als bedoeld in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij dit plan behorende Lijst van Bedrijfstypen toegestaan. Alsmede zijn hier parkeervoorzieningen en kantoorfuncties ten behoeve van de gevestigde bedrijven op het bedrijventerrein toegestaan. Ter plaatse van het bouwvlak mogen gebouwen worden gesitueerd met een maximale hoogte van 3,5 meter. In voorliggende situatie zullen op de twee bouwvlakken portacabins worden gesitueerd. Bovendien is het enkel ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bouwvlak bouwwerken, geen gebouw zijnde’ toegestaan om bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale hoogte van 3,5 meter te realiseren. Op deze locatie zal een overkapping gesitueerd worden.

Groen

Deze gronden zijn bestemd hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen. Alsmede zijn hier bermen en beplantingen, waterlopen, nutsvoorzieningen en additionele voorzieningen toegestaan. In de voorliggende situatie zal ter plaatse van de gronden die de bestemming ‘Groen’ kennen een groenstrook gesitueerd worden. Deze groenstrook is 3 meter breed en bevindt zich aan de zijde van de Noorderstraat. Er zal een groene afscherming geplaatst worden om het zicht vanaf de openbare weg op het bedrijventerrein te ontnemen.

Hoofdstuk III: Algemene regels

Hoofdstuk III bevat algemene bepalingen die op het gehele plangebied van toepassing zijn:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening;
  • Bijzondere aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels.

Deze algemene bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsbepalingen. Daarnaast is in dit hoofdstuk een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen die ruimte biedt om van de bepalingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn opgenomen, af te wijken.

Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk IV zijn de overgangs- en slotbepalingen ondergebracht. In de overgangsbepalingen wordt onder andere vastgelegd hoe om te gaan met het gebruik en bouwen voor zover dit in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan.

In de slotbepaling is de benaming van het bestemmingsplan vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ten einde het creëren van maatschappelijk draagvlak zijn de omwonenden door Suiker Unie op de hoogte gesteld van de beoogde ontwikkeling. Op 16 juni 2017 is hiertoe met de bewoners van de aan de ontwikkeling grenzende woningen gesproken en zijn de plannen toegelicht. Door de bewoners is aangegeven positief tegenover de gewenste invulling te staan.

Het ontwerpbestemmingsplan zal de wettelijk van toepassing zijnde procedure doorlopen waarbij belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienen. Het ontwerpbestemmingsplan wordt hiertoe gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.

6.2 Planologisch vooroverleg

In het kader van planologisch overleg over het bestemmingsplan zijn drie reacties binnengekomen:

  • 1. Waterschap Noorderzijlvest (1 maart 2019)
  • 2. Prorail (5 maart 2019)
  • 3. Provincie Groningen (8 maart 2019)

Ad 1. Waterschap Noorderzijlvest

Het waterschap adviseert het afstromende hemelwater zoveel mogelijk af te voeren naar de spoorsloot. Via een berm met een breedte van 3 meter kan het afstromende hemelwater infiltreren/afvoeren naar de spoorsloot.

Reactie

Schoon hemelwater afkomstig van daken en het terrein van Suiker Unie zal worden afgevoerd naar de sloot welke ten zuiden van het plangebied naast het spoor is gelegen. Hierdoor wordt het rioolstelsel ontlast. Alsmede heeft dit een gunstig effect op de waterkwaliteit van de sloot doordat hiermee sprake is van doorspoeling. Om de versnelde afvoer van hemelwater te beperken wordt het afstromende water zo veel mogelijk afgevoerd naar deze sloot. Ten opzichte van de huidige situatie zal hiermee geen sprake zijn van wijzigingen.

Ad 2. ProRail

Prorail geeft aan dat het plan geen aanleiding geeft voor het maken van opmerkingen.

Ad 3. Provincie Groningen

De provincie wijst er op dat de gronden van het plangebied deel gaan uitmaken van het gezoneerde industrieterrein en dat daarom aan deze gronden tevens de aanduiding ‘gezoneerd bedrijventerrein’ moet worden toegekend. De gebiedsaanduiding ‘geluidzone – industrie’ die in het voorontwerp plan is opgenomen kan dan vervallen.

Volgens de plantoelichting zal de beoogde ontwikkeling een verwaarloosbare invloed hebben op het geluidniveau in de omgeving. De provincie wijst er op dat dit op grond van artikel 42 van de Wet geluidhinder met een akoestisch onderzoek moet worden aangetoond.

Reactie

Naar aanleiding van het advies van de provincie is op de Verbeelding de aanduiding ‘geluidzone -industrie’ veranderd in ‘gezoneerd industrieterrein’ en is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd, blijkt dat de Maximaal Toelaatbare Geluidbelasting (MTG-waarde) van 65 dB(A) ter hoogte van de nabijgelegen woningen niet wordt overschreden. De wijziging van het voormalige tennisveld in industrieterrein voor Suiker Unie leidt niet tot strijdigheden met de Wet geluidhinder.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader

In artikel 3.1.6, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om gronden te bestemmen voor “bedrijventerrein” als vanwege de kosten utiliteits- of bedrijfsbouw op die locatie onmogelijk is. Op het moment dat de gronden dan bestemd worden voor “bedrijventerrein”, is er sprake van een oneigenlijke bestemming. De gronden kunnen namelijk onmogelijk worden gebruikt voor hetgeen waarvoor ze bestemd zijn. Dit is wettelijk niet toegestaan, vandaar de noodzaak tot onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid.

Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan voorziet niet in werken of werkzaamheden uit te voeren door of in opdracht van het gemeentebestuur. Er is sprake van een plan waarbinnen hooguit door initiatieven vanuit de suikerindustrie (beperkte) wijzigingen in de bebouwing kunnen ontstaan. Alle kosten behorende bij de ontwikkeling (leges, kosten ten behoeve van het opstellen ruimtelijke onderbouwing, alsmede investerings- en uitvoeringskosten et cetera) komen voor rekening van Suiker Unie.

Exploitatieplan

Er behoeft geen exploitatieplan (als bedoeld in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening) te worden vastgesteld, omdat geen sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.