direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Ebbingekwartier geconsolideerde versie
Status: geconsolideerde versie
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP589EbbingekwGV-gv02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding

De hoofddoelstelling van het voorliggende bestemmingsplan Ebbingekwartier betreft een verdere invulling van het voormalige gasfabriekterrein, die ruimtelijk en functioneel aansluit op de historisch gegroeide stad.

Het terrein met een oppervlakte van 83780 m² (inclusief randen) ligt direct ten noordoosten van de Diepenring rond het stadscentrum en wordt begrensd door Boterdiep, Bloemstraat en Bloemsingel. De Kolendrift die het plangebied tussen Boterdiep en Bloemsingel doorsnijdt, behoort niet tot het plangebied, omdat hier een tramlijn is geprojecteerd; deze wordt geregeld in een afzonderlijk bestemmingsplan.

De randen Boterdiep, Bloemstraat en Bloemsingel zijn reeds grotendeels bebouwd: aan de noordwest, west- en zuidzijde bevindt zich reeds zeer lange tijd bestaande voornamelijk gemengde bebouwing, aan de noordoostzijde is nieuwe woonbebouwing gerealiseerd en in het noordelijke deel van het terrein, ten noorden van de Kolendrift, bevindt zich een nieuwe grote ondergrondse parkeergarage. De bestaande bebouwing is positief bestemd.

De invulling van het gebied op de parkeergarage en het nog niet ingevulde gebied direct ten zuiden daarvan zal resulteren in een binnenstedelijke woonwijk met plm. 450 woningen en een diversiteit aan stedelijke functies zoals een school, een hotel, horeca en enkele winkelvoorzieningen, waarbij de historische stedelijke bouwblokstructuur van de Hortusbuurt wordt voortgezet. Gestreefd wordt naar een nieuw type openbare ruimte; deze wordt mogelijk gemaakt door het maaiveld binnen de randen autovrij te houden.

Het voorliggend bestemmingsplan vervangt het zuidelijk deel van bestemmingsplan CiGa. Vanwege de veranderde ruimtelijk-functionele betekenis van de locatie en de wensen van de consument betekent het bestemmingsplan een juridisch-planologische wijziging voor de nog niet gerealiseerde bouwblokken. De wijziging wordt met name gevormd door het oprekken van de bestemming Centrum, door het toestaan van hoogte-accenten op de beëindigingen van de Kolendrift en door meer nadruk op grondgebonden woningen en een scheiding tussen publiek en privé (in paragraaf 1.2 wordt hierop nader ingegaan) .

De inzet van het voorliggende bestemmingsplan is derhalve:

  • 1. actualisering van het vigerend bestemmingsplan CiGa;
  • 2. het afmaken van een binnenstedelijke woonwijk die met uitzondering van de randen autovrij/autoluw is en die een verbinding legt tussen de binnenstad en de (eerste) uitbreidings- wijken van Groningen door middel van voortzetting van de stedelijke blokstructuur met een duidelijke scheiding tussen publieke en privé-ruimte;
  • 3. het versterken van de functionele structuur, met name door toevoeging van mogelijkheden voor 'eigentijds en stedelijk wonen' en stedelijke functies;
  • 4. behoud van de waardevolle kenmerken van Beschermd stadsgezicht binnenstad (1991).

Achtergrond

Het plangebied ligt binnen de oorspronkelijke vestingwallen van Groningen. De westrand van het plangebied is onderdeel van het Beschermd stadsgezicht Binnenstad (1991). Na slechting van de wallen, ruim 100 jaar geleden, was het overgrote deel van het gebied een onbebouwde zone, waarin alleen de gasfabriek lag. Het terrein, deels verwaarloosd, werd na het verdwijnen van de gasfabriek gebruikt door diverse bedrijven voor opslag en parkeren. Het biedt nu een uitgelezen kans om een aantrekkelijke stadswoonwijk te realiseren door de centrale ligging en de uitstekende bereikbaarheid.

In het plangebied worden woningen gebouwd voor de stedeling, die graag en makkelijk terugvalt op de binnenstedelijke voorzieningen, in de geruststellende gedachte dat de noodzakelijke voorzieningen nabij zijn. Een deel van de beoogde woningtypes leent zich uitermate goed voor woon-werkcombinaties. Ook andere functies dan wonen zijn in meer of mindere mate, afhankelijk van de bestemming, toegestaan.

Door de ligging is een, met uitzondering van de randen, autovrije binnenstedelijke woonwijk mogelijk op een plek, die een verbinding vormt tussen enerzijds de binnenstad en anderzijds de eerste uitbreidingswijken van Groningen (de Hortusbuurt, de Korrewegwijk en de Oosterparkwijk).

Ook voor het terrein zelf biedt de ligging kansen: wonen, werken en ontspannen zijn op een steenworp afstand te vinden. Het gebied ligt op loopafstand van circa 15.000 hoogwaardige arbeidsplaatsen, met name in de dienstverlening, de detailhandel, wetenschap en onderwijs, op fietsafstand van circa 60.000 arbeidsplaatsen en op loop-/fietsafstand van alle stedelijke voorzieningen, zoals het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), de Rijksuniversiteit (RUG), gemeentelijke en provinciale instellingen, het kernwinkelapparaat en diverse horeca-, culturele en recreatieve voorzieningen. Langs het terrein lopen twee hoogwaardige openbaar-vervoersassen, met frequente lijnen naar de binnenstad, het stationsgebied, de zuidelijke stadswijken, het sportcomplex Kardinge en het universiteitscomplex Zernike. Daarnaast is het terrein voor het autoverkeer direct ontsloten op de stedelijke ring door de aanrijroute via de Bedumerweg-Nieuwe Ebbingestraat/Boterdiep naar de binnenstad.

De milieukwaliteit is, los van de te saneren bodemvervuiling, goed. Er is nauwelijks verkeersoverlast of geluidhinder, en het Noorderplantsoen - de 'groene long' van de binnenstad - ligt om de hoek.

Het Ebbingekwartier heeft, behalve als woonwijk, betekenis voor de economie van de stad. Er is in het zuidelijk gedeelte van het plangebied ruimte voor stedelijke voorzieningen. Op dit moment wordt deze locatie gebruikt voor het 'Open Lab', een verzameling van tijdelijke paviljoens, bedoeld om innovatieve bedrijfjes te faciliteren en daarmee zowel samenhang in het gebied als de creatieve economie in de stad te stimuleren. Van de ontwikkeling in het Ebbingekwartier zal de rand rondom het gebied - Nieuwe Ebbingestraat, Boterdiep en Bloemstraat - goed kunnen profiteren: het plan biedt nieuwe kansen in de vorm van extra koopkracht en een versterkt imago.

Het vigerende bestemmingsplan voor vrijwel het gehele plangebied is bestemmingsplan CiGa, opgesteld voor zowel het Circusterrein als het voormalige gasfabriekterrein (c.q. het plangebied Ebbingekwartier). Dit bestemmingsplan werd vastgesteld in 2001. Het was de basis voor onder meer de bouwvergunning voor de parkeerkelder en voor de bouwblokken aan de noordzijde van het plangebied: in de noordelijke rand heeft het oostelijke bouwblok een woonfunctie; het Paleis, het bouwblok ten westen daarvan ter plaatse van Bloemsingel 10 was voorheen het scheikundig laboratorium van de universiteit en is nu een complex met woningen, woon-werkwoningen, ateliers met café en ruimte voor andere culturele functies. De bouwblokken direct ten zuiden daarvan zijn in uitvoering of worden binnenkort in uitvoering genomen.

1.2 Geconsolideerde versie

Het bestemmingsplan Ebbingekwartier is door de raad van Groningen vastgesteld op 25 januari 2012. Sindsdien zijn er 4 facetbestemmingsplannen door de gemeenteraad vastgesteld die wijzigingen in die versie hebben aangebracht. Het zijn de volgende plannen:

  • 1. Facetherziening parkeren, vastgesteld op 8 juni 2016
  • 2. Herziening bestemmingsregels wonen, vastgesteld op 19 april 2017
  • 3. Herziening Bestemmingsregels Wonen 2, vastgesteld op 1 april 2020
  • 4. Veegplan 2019, vastgesteld op 2 juni 2021.

In deze geconsolideerde versie zijn de wijzigingen uit deze vier plannen verwerkt. Het gaat daarbij niet alleen om bestemmingsregels, maar ook om begripsbepalingen en algemene bepalingen.

Ook de wijzigingen op de verbeelding zijn verwerkt in een geconsolideerde verbeelding. Gewijzigde teksten zijn gemarkeerd met kleur.

Ook de eventuele wijzigingen op de verbeelding zijn verwerkt in een geconsolideerde verbeelding.
De teksten in de toelichting zijn – met uitzondering van de juridische toelichting - niet aangepast naar aanleiding van de bovengenoemde plannen. Het is dus mogelijk dat teksten over beleid achterhaald zijn door beleid dat ten grondslag ligt aan de plannen Woningsplitsing en Herziening Bestemmingsregels Wonen 2. Het gaat dan met name over het beleid ten aanzien van wonen en kamerverhuur.

1.3 Voorgeschiedenis

Inleiding

Voor het nog niet gerealiseerde deel van het plangebied CiGa betekent het voorliggende bestemmingsplan een wijziging. De gewijzigde invulling van het plangebied ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan CiGa heeft een aantal redenen:

  • 1. de ruimtelijk-functionele betekenis van de locatie is veranderd;
  • 2. de wensen van de consument, die leiden tot meer nadruk op een scheiding tussen publiek en privé.

Ad 1. De veranderde ruimtelijk-functionele betekenis

Het gasfabriekterrein werd eind jaren '80 gezien als een onderdeel van het Circus-, Gasfabriek- en Bodenterrein (afgekort als CiBoGa). Op CiBoGa zou een wijk verrijzen, die - hoewel doorsneden door de Bloemsingel en het Oosterhamrikkanaal - één ruimtelijk-functioneel samenhangend gebied zou vormen. Echter, sinds de eerste plannen voor de ontwikkeling van het CiBoGaterrein is het gebied opgesplitst in ruimtelijk en functioneel duidelijk te onderscheiden eenheden. Daardoor is de positie van het gebied in het netwerk van de stad gewijzigd.

Ter toelichting het volgende.

In het Structuurplan van 1987 werd het gebied aangemerkt als intensiveringszone voor (boven)regionale functies. Mede vanwege de enorme bodemsaneringskosten kreeg deze ontwikkeling nog geen prioriteit.

In het Structuurplan van 1996 werd de stad voor het eerst sinds jaren weer als een samenhangend geheel getekend. Naast uitbreidingsgebieden werden in de stad enkele ontwikkelingszones aangegeven, waaronder het Oosterhamriktracé. Het Oosterhamriktracé wordt de nieuwe ontwikkelingsradiaal van de stad die de relatie tussen de Binnenstad en de Noordoostflank van de stad zal verbeteren en kansen zal bieden voor ruimtelijke en functionele versterking van de stad. De zone is een continue lange lijn in de stad, die in het CiBoGa-gebied landt en daar de verbinding maakt met de Binnenstad.

De eenheid van het CiBoGa-gebied zou worden benadrukt door een typerende vorm van de bouwblokken ('schotsen'). In het stedenbouwkundig plan CiBoGa staat hierover, dat gekozen is voor een bebouwingsritme en morfologie die voorkomt in de gehele ring op de plaats van de voormalige vestingwerken. Dat leidt tot een concept van 'schotsen', 'drijvend' in een geheel groene, open ruimte. Maaiveldparkeren en doorgaande autoroutes zijn uit die ruimte weggenomen. De doorlopende gesloten stadsstructuur wordt hier doorbroken en krijgt het karakter van een 'filter' tussen de bestaande stad en de eerste uitleg. De open ruimte zelf is openbaar gebied. De 'schotsen' vormen een collectieve tussenruimte en zijn semi-openbaar. De private ruimte wordt binnen de bebouwing op de 'schotsen' geïntegreerd. Door deze werkwijze zou er een buitenwereld in een binnenwereld moeten ontstaan die niet langer restruimte is, maar een eigen verblijfskwaliteit kent: de zogenaamde parochiale ruimte.

Het stedenbouwkundig plan laat een tamelijk autonome ontwikkeling van het plangebied zien rond de beëindiging van het Oosterhamrikkanaal, een gebied verdeeld over verschillende stadsdelen. De functionele ontwikkeling is voornamelijk gericht op wonen.

Het daarop volgende bestemmingsplan CiGa was de neerslag van het stedenbouwkundig plan CiBoGa. Echter, het Bodenterrein en een locatie aan de noordzijde van het Oosterhamrikkanaal, die beiden oorspronkelijk onderdeel uitmaakten van het totaalplan, werden buiten dit bestemmingsplan gelaten. Het Bodenterrein bleek voor een groot deel nodig te zijn voor de uitbreiding van het UMCG ten noorden van de Antonius Deusinglaan. Het gebied ten noorden van het kanaal zou in een later stadium ontwikkeld worden. Beide gebieden zijn uiteindelijk meegenomen in het bestemmingsplan Bodenterrein-UMCG (vastgesteld in april 2010).

Globaal eenderde deel van het plangebied CiGa, c.q. het Circusterrein en het noordelijke deel van het gasfabriekterrein, werd gerealiseerd op basis van, deels anticiperend op, het bestemmingsplan CiGa.

Voor het Oosterhamrikkanaal en de gebieden daar omheen was inmiddels (in 2004) de Ontwikkelingsvisie Oosterhamriktracé vastgesteld. Daarin werd rekening gehouden met:

  • de komst van een tramlijn van de binnenstad naar Kardinge en verder via de Oosterhamrikzone, waarbij gekozen werd voor een tramtracé in de zuidzijde van deze zone;
  • een auto-ontsluiting via de Oosterhamrikkanaalzone op de oostelijke ringweg voor de woonwijken Korrewegwijk en Oosterparkwijk en voor het UMCG;
  • een functionele ontwikkeling van de voormalige industrieterreinen langs het Oosterhamrikkanaal met woningbouw en mogelijk kantoren en bedrijven;
  • het betrekken van de beide aanliggende woonwijken Oosterparkwijk en Korrewegwijk op elkaar;
  • het versterken van het woon- en verblijfsklimaat langs het kanaal.

Recentelijk (oktober 2010) heeft het college op voorspraak van het trambureau op basis van kostenoverwegingen besloten te kiezen voor een tramtracé over de Oosterhamrikkade noordzijde.

Door de veranderde ruimtelijke ingrepen in de directe omgeving is de stedenbouwkundige situering van het plangebied in het stedelijke weefsel gewijzigd en het oorspronkelijk stedenbouwkundig concept achterhaald. Het gasfabriekterrein hoort weer 'gewoon' bij de oorspronkelijke binnenstad binnen de voormalige wallenstructuur. De nieuwe naam Ebbingekwartier maakt dit duidelijk.

Ad 2. De wensen van de consument en de scheiding privé-publiek

Het oorspronkelijke stedenbouwkundige concept, zoals onder meer gerealiseerd in het bouwblok aan de noordoostzijde van het plangebied, blijkt niet aan te sluiten op de wensen van de consument.

De scheiding tussen privé en openbaar ligt op de buitencontour van de schots. Niet passend in het stedenbouwkundig concept zijn: buitenruimtes (terrassen, uitkragende balkons of tuinen) aan de buitenkant van de schots; voordeuren of tuindeuren van de individuele woningen in de buitengevel van de schots. De schots heeft hierdoor een sterk introvert karakter. De individuele woning is niet of nauwelijks afleesbaar vanaf de buitenzijde.

De binnenruimte van de schots, de zogenaamde parochiale ruimte, is semi-openbaar. Aan deze ruimte, die in eigendom is van, en wordt beheerd door de Vereniging van Eigenaren, zijn de voordeuren èn de privé-binnenruimtes gesitueerd. Dit alles heeft geleid tot spanningen tussen openbaar en privé, buiten en binnen, formeel en informeel: voordeuren die samenvallen met privé-buitenruimtes; buitenruimtes bij woningen gelegen aan de zuidzijde van het bouwblok die uitsluitend een noordoriëntatie hebben, omdat buitenruimte alleen binnen het bouwblok is gerealiseerd; buitenruimtes die gesitueerd zijn in een semi-openbare gemeenschappelijke binnentuin, waar een fysieke scheiding tussen privé en semi-openbaar niet past in het stedenbouwkundig concept; een rommelige inrichting van privé-tuinen/ terrassen die een schril contrast vormen met de landschappelijk aangelegde gemeenschappelijke tuin; entrees van woningen die moeilijk te vinden zijn.

Hoofdstuk 2 Ontstaansgeschiedenis

2.1 Archeologie

Het plangebied ligt op de oostflank van het noordelijk deel van de Hondsrug. Deze flank vormt de westelijke oever van het Hunzedal. De maaiveldhoogte verschilt hier van 0.4 tot 1 meter + NAP.

De bodemopbouw varieert in het gebied. Over het algemeen bestaat de bodem uit een deklaag van klei met een zandige (ophoog)laag. Onder het Ebbingekwartier is de kleilaag plaatselijk vergraven.

Onder een naar het westen dunner wordend kleipakket, uit zee aangevoerd via de Hunze, ligt waarschijnlijk een dun veenpakket, daaronder zogenaamd dekzand. De bovenzijde van het dekzand helt naar het oosten relatief sterk af en zal hier en daar kleine plateaus bevatten, evenals insnijdingen door beken en dergelijke. Onder dit zandpakket liggen keileem en potklei. De diepte waarop de potklei voorkomt wordt groter van west naar oost. In het Ebbingekwartier bevindt deze zich op circa 8 meter beneden het maaiveld, ter plaatse van de Bloemsingel op -10 meter.

Uit archeologisch oogpunt mogen belangrijke sporen uit de prehistorie worden verwacht in het dekzand. Tot circa 1000 voor Chr. moet dit dekzand aan het oppervlak hebben gelegen.

2.2 Middeleeuwen

Vanaf de Romeinse tijd worden de zandige flanken van de Hondsrug als gevolg van de stijging van de zeespiegel en als gevolg van een grote zee-inbraak in het Lauwersmeergebied afgedekt door kleiafzettingen. Dat sediment wordt aangevoerd via de Hunze. Overslibbing vindt (onregelmatig) plaats tot zeker halverwege de 13de eeuw, om dan definitief te stoppen. Dijkaanleg en verbeterd watermanagement zullen daaraan debet zijn. Waarschijnlijk al in de 11de /12de eeuw wordt de latere, oostelijke stadshamrik verkaveld door het graven van sloten en aanleggen van wegen tussen bermsloten, ook wel dijk genoemd. De voormalige Jacobijnerweg, de Bloemstraat en ook de Bedumerweg zijn daar voorbeelden van. De landerijen zelf zullen zijn gebruikt als akkerland, waar de ontwatering goed was en als weiland en hooiland op de natste delen. Direct grenzend aan de Jacobijnerweg bleek bij opgravingen, op de kleiafzetting een 12de /13de -eeuws boerenerf aanwezig.

Rond 1400 wordt water uit de bovenloop van de Hunze bij Roodehaan afgeleid naar de stadsgracht, het latere Schuitendiep. Ter hoogte van de huidige kruising Boterdiep-Schuitendiep takte de stadsgracht af naar het noorden (Cleisloot of Selwerderdiep, nu gelegen onder Boterdiep-westzijde) om bij De Hoogte weer verbinding te maken met de benedenloop van de Hunze. Ten westen van de Cleisloot liggen dan enkele sloten en een weg met globaal dezelfde richting. De terreinen tussen Schuitendiep, en die sloten worden aan het einde van de middeleeuwen tot aan de 17de eeuwse 'Nieuwe uitleg' gebruikt om zand te winnen en stadsafval te storten.

Einde 16de eeuw blijkt de kop van de Bloemstraat bebouwd te zijn. In de eerste twee decennia van de 17de eeuw verdwijnt het gros van de bebouwing en het grootste deel van de verkaveling, om opgenomen te worden in het plan voor de Nieuwe uitleg, de nieuwe stad binnen de nieuwe vestingwallen. Daarin past ook het opnieuw graven van het Boterdiep, nieuwe straten (behalve Bloemstraat en een stuk Jacobijnerweg) en nieuwe bebouwing. Tot aan de demping van het (binnen) Boterdiep omstreeks 1912 blijft met toevoegingen die situatie ongewijzigd.

2.3 De periode 1600-1850

Gelijktijdig met de aanleg van nieuwe vestingwerken tussen 1617 en 1624 is de stad uitgelegd in noordelijke richting, waarbij het bestaande stadsoppervlak verdubbelde.

De geologische gesteldheid van de bodem en de logische verlenging van de noord-zuid lopende straten in de middeleeuwse stad en de vorm van de vesting bepaalden het stratenpatroon in de noordelijke uitleg. Zo is een regelmatig raster ontstaan met drie noord-zuid gerichte hoofdstraten waarvan de twee belangrijkste circa zestien meter breed zijn en de loodrecht hierop aansluitende dwarsstraten ongeveer twaalf meter. De noord-zuid gerichte assen vormen de voortzetting van de binnen de middeleeuwse stad gelegen (Oude) Ebbinge-, Boteringe- en Kijk in 't Jatstraat. Aan de oostzijde wordt de noordelijke uitleg begrensd door het doorgetrokken Boterdiep.

De zuidelijke helft van het Selwerderdiep werd in deze tijd gedempt. Een gedeelte van de 'Cleisloot' kwam door de aanleg van de vesting binnen de stadsgrenzen te liggen en werd Boterdiep genoemd, nadat het tot een vaart werd vergraven. Vermoedelijk mondde het Boterdiep uit in het Schuitendiep, de inmiddels vergraven middeleeuwse stadsgracht. Om te voorkomen dat overtollig water uit het hoger gelegen Schuitendiep overstroomde in het Boterdiep werd de uitmonding van het Boterdiep afgesloten met een dam. In 1623 werd hierop de 'Steenmerct' aangelegd, een overslagplaats voor goederen. Deze open ruimte aan het begin van het Boterdiep is nog steeds te herkennen in de hedendaagse situatie.

Kadastraal minuutplan, circa 1830

De oost-west lopende dwarsstraten in het nieuwe stadsdeel eindigden min of meer op het Boterdiep. Op een drietal plaatsen liepen de dwarsstraten door aan de overzijde van het Boterdiep in enkele paadjes om te eindigen op de stadswal. In de 17de eeuw verdichtte de bestaande bebouwing zich aan de oostzijde van het Boterdiep, vooral in het zuidelijke gedeelte tussen de Haverkampsdrift en de Bloemstraat en aan de noordzijde van de Bloemstraat.

Opvallend is het onbebouwde karakter van het laag gelegen gebied tussen de oostzijde van het Boterdiep en de vestingwal tot halverwege de 19de eeuw. De onbebouwde percelen waren voornamelijk in gebruik als tuinen, akkers en bleekvelden. De Jacobijnerdwinger was bestemd voor militaire gerechtsplaats en begraafplaats voor ter dood veroordeelde soldaten. De Ebbingedwinger was vanaf 1747 tot circa 1830 in gebruik als Israëlitische begraafplaats

Stadsplattegrond van Groningen, 1857

Nog tot het begin van de 20ste eeuw heeft de Israëlitische begraafplaats als een kleine ommuurde enclave in een soort niemandsland gestaan. In 1954 werd zij ten behoeve van een uitbreiding van de Rijksuniversiteit geruimd. In 2005 bleek dat in de randen nog begravingen aanwezig waren, die netjes zijn opgegraven en herbegraven op de nieuwe Joodse begraafplaats naast de Selwerderhof. De naam Jodenkamp in het noordelijke deel van het gebied herinnert nog aan deze functie.

2.4 Ontwikkelingen na 1850

Het gasfabriekterrein

In 1854 werd op het terrein ten oosten van het Boterdiep en ten noorden van de Bloemstraat de gemeentelijke gasfabriek opgericht. Daarmee was Groningen na Amsterdam de tweede stad in Nederland met een eigen gasfabriek. Dit terrein was de enige plek binnen de vesting die nog ruimte bood voor een dergelijke voorziening. De zuidelijk hiervan gelegen voormalige vestingstrook werd sinds 1898 in gebruik genomen door de diverse gebouwen van het Academisch Ziekenhuis. Aan de oostzijde werd het gasfabriekterrein begrensd door de vestingwal en de destijds nog doodlopende Bloemstraat.

De gebouwen van de gasfabriek kwamen een stuk uit de rooilijn van de Bloemstraat te liggen, zodat voor het fabriekscomplex een voorterrein ontstond. Ten westen van het terrein lag een kleine straat, de Professorensteeg, die ter hoogte van de huidige Langestraat heeft gelegen. Zij kwam uit op een zijstraat van het Boterdiep, de Jacobijnerweg. Van oudsher was dit een oude landweg die vóór de aanleg van de vesting al bestond en vanaf de stad in de richting van de oostelijke landerijen voerde. De weg werd gebruikt als achteringang en vormde de aanvoerplaats voor de kolen die onder andere vanaf de Noorderhaven per schip werden aangevoerd.

Na 1874, met het in werking treden van de Vestingwet, werden de 17de eeuwse vestingwerken opgeruimd: de wallen geslecht en de grachten gedempt. De ontmanteling van de vesting heeft nauwelijks invloed gehad op het terrein van de gasfabriek zelf. De vestingwal aan de oostkant werd afgegraven en de nieuw aangelegde Oostersingel werd pas in 1910 doorgetrokken langs het gasfabriekterrein en kreeg de naam Bloemsingel.

Het terrein van de gasfabriek werd in de loop van de tijd aanzienlijk uitgebreid - in noordelijke richting - en verdicht. De diverse gebouwen stonden - in schrille tegenstelling tot de situatie in de jaren tachtig van de 20ste eeuw - tamelijk symmetrisch gegroepeerd op het terrein: de grotere productiehallen parallel aan de Langestraat en de gashouders op het noordelijke deel van het terrein. Het regulateurhuis vormde het centrale punt op het voorterrein aan de Bloemstraat, dat als een representatieve siertuin was ingericht.

Luchtfoto van het gasfabriekterrein in 1933

Op de voorgrond de elektriciteitscentrale en de Bloemsingel

met rechts het Verbindingskanaal, de voormalige oostelijke vestinggracht

De monumentale oude boom achter Bloemstraat 36 is mogelijk een restant van deze 'voortuin'! Een korte centrale as leidde vanaf de Bloemstraat naar het hoofdgebouw. In 1885 was het complex al fors uitgedijd en telde de fabriek zeven gashouders.

Aan de Professorensteeg en de Jodenkamp werden kleine arbeiderswoningen gebouwd, zodat aan het einde van de 19de eeuw de nog resterende lege ruimte geheel verdicht was met kleinschalige bebouwing.

Bebouwing Boterdiep-oostzijde

De 17de eeuwse bebouwing aan de oostzijde van het Boterdiep werd als gevolg van toenemende bedrijvigheid in dit gebied in het laatste kwart van de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw voor een belangrijk deel gesloopt en vervangen. Door de vestiging van bedrijven op de achterliggende terreinen werd steeds meer woonbebouwing vervangen door bedrijfsgebouwen en pakhuizen van diverse aard, wat een zeer gevarieerd bebouwingsbeeld opleverde. Een groot bedrijf was de Vleesconservenfabriek van Gerson (nu Simplon), die zich hier in 1916 vestigde. Enkele 'luxere' woonhuizen werden gebouwd als directeurswoningen voor de achterliggende bedrijven. Een aantal panden bezit mogelijk nog 17de of 18de eeuwse casco-onderdelen.

Bebouwing Bloemstraat-noordzijde

Een soortgelijke ontwikkeling als aan de oostzijde van het Boterdiep vond plaats aan de noordzijde van de Bloemstraat. De vroegste bebouwing ontstond in de 17de eeuw in het westelijke deel nabij het Boterdiep. In de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw werd deze bebouwing voor een deel vervangen door kleinschalige woonbebouwing, die qua schaal aansloot op de woonbebouwing bij de gasfabriek. De woningen werden afgewisseld met bedrijfspanden met doorgangen naar de achterliggende terreinen. Van de vroegere bebouwing is nog een enkel woonhuis blijven bestaan (Bloemstraat 16, 1747).

2.5 Ontwikkelingen na 1900

In 1895 is in Groningen voor het eerst sprake van elektrisch licht. Enkele jaren later, in 1902,

kreeg de stad haar eigen gemeentelijke elektriciteitscentrale als derde stad van Nederland.

De centrale werd gebouwd naar ontwerp van gemeentearchitect J.A. Mulock Houwer op het voorterrein van de gasfabriek op de hoek van de Bloemstraat en de latere Bloemsingel. De oude ingang aan de Jacobijnerweg werd in 1905 afgesloten en verplaatst naar de oostkant. Na de aanleg van de Bloemsingel (1910) werd het fabrieksterrein in 1913 aan de noord- en oostzijde afgesloten met een lange muur, die het terrein afsloot van de Jodenkamp en de Bloemsingel. De Bloemsingel is vanaf de Bloemstraat in het verlengde van de Oostersingel recht getrokken en buigt in het noorden af in de richting van het Boterdiep.

Ten noorden hiervan verrees, deels op het terrein van de Israëlitische begraafplaats, tussen 1910 en 1912, het Chemisch Laboratorium van de Universiteit.

In 1912 werd het binnen-Boterdiep gedempt, omdat het voor de scheepvaart overbodig was geworden. De voormalige oostelijke vestinggracht fungeerde inmiddels als verbinding tussen het Boterdiep enerzijds en het Damsterdiep, het Eemskanaal en het Winschoterdiep anderzijds. Zij heette voortaan Verbindingskanaal.

2.6 Ontwikkelingen na 1945

Met de invoering van aardgas in het begin van de jaren zestig van de 20ste eeuw kwam een eind aan de productie van gas uit steenkool op deze locatie en veranderde de fabriek in een distributiebedrijf voor aardgas. De grootste gebouwen werden afgebroken, enkele kleinere opslagloodsen en het voormalige regulateurhuis bleven bestaan. Door de bouw van een nieuwe elektriciteitscentrale in Helpman in de jaren dertig kwam een eind aan de elektriciteitsproductie aan de Bloemstraat. Alleen de administratie en de klantenservice van het bedrijf bleven op de bestaande plek. Nog in de jaren tachtig werd daarvoor aan de Bloemstraat een nieuw kantoor gebouwd.

In 1999 zijn de oudste, 19de-eeuwse fabrieksgebouwen geheel verdwenen. Van de resterende bebouwing is slechts weinig bewaard gebleven: een dubbele loods, het regulateurhuis, een rijtje van vier dienstwoningen aan de Bloemsingel en de voormalige elektriciteitscentrale met kantoorvilla op de hoek van de Bloemstraat/ Bloemsingel.

2.7 Beschermd stadsgezicht Binnenstad

De bebouwing langs het Boterdiep, alsmede langs het eerste stuk van de Bloemstraat valt onder de aanwijzing van het Beschermd Stadsgezicht Binnenstad (1991).

Doel van de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is de karakteristieke structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkeling van het gebied. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening moet de aanwijzing worden geëffectueerd in een bestemmingsplan.

Op grond van de aanwijzing en nieuw rijksbeleid met betrekking tot het opnemen van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan, is het streven erop gericht de bestaande cultuurwaarden in het gebied te beschermen. Naast de beschermde monumenten op grond van de Monumentenwet en de Erfgoedverordening betreft dit een aantal beeldbepalende panden en (perceel)structuren. Zij zijn hierna afgebeeld en vermeld in paragraaf 2.8. Waardevol zijn vooral de variatie en individualiteit van de bebouwing, breedte en gevelbeëindigingen en de variatie in gebruiksfunctie.

Het feit dat de noord- en oostrand van het gebied gelegen is op de voormalige 17de eeuwse vestingwerken geeft een gevoelsmatige meerwaarde, die helaas niet meer waarneembaar is. De aanwezigheid van beeldbepalende bebouwing uit het gasfabriektijdperk en de periode van het elektriciteitsbedrijf draagt nog wel sterk bij aan de beleving van de historische gelaagdheid van het gebied.

2.8 Cultuurhistorisch waardevolle structuren, gebieden en gebouwen

Hierna zijn de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden aanwezig.

Cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden

  • de Bloemstraat en de voormalige Jacobijnerweg als restanten van de 11de /12de eeuwse verkaveling;
  • het stratenpatroon met Boterdiep als onderdeel van de 17de eeuwse stadsuitleg, waaronder de open ruimte aan het begin van het Boterdiep/Turfsingel als herinnering aan de vroegere 'Steenmarkt';
  • het Boterdiep, als historische voormalige waterloop die de oostelijke begrenzing vormt van de 17de -eeuwse stadsuitleg en als historische toegang tot de stad met een samenhangend gevarieerd bebouwingsbeeld van overheersend 2 en 3 bouwlagen al dan niet met kap (wonen en werken);
  • de onregelmatigheden in de rooilijnen van het zuidelijke gedeelte van het (gedempte) Boterdiep, die gebaseerd zijn op een oudere structuur;
  • de zichtlijn vanaf het Nieuwe Kerkhof via de Zuiderkerkstraat – Korenstraat - Boterdiep - Haverkampsdrift - tot de voorgevel van de dubbele loods ('Loods') in het plangebied;
  • de monumentale zichtlijn over het Oosterhamrikkanaal naar de Nieuwe Kerk;
  • de openingen in de oostelijke gevelwand van het Boterdiep: de Jodenkamp en de voormalige Haverkampsdrift als restanten van de oude verkaveling;
  • het bebouwingsbeeld dat zich in het algemeen kenmerkt door een met de historische karakteristiek samenhangende schaal en bebouwing (wonen en werken).

Monumenten

In het gebied bevindt zich een aantal monumenten. Deze kennen elk hun eigen beschermingsregime:

de rijksmonumenten volgens de Monumentenwet van 1988, de gemeentelijke monumenten volgens de Erfgoedverordening van 2010. Het betreft:

  • de dubbele bedrijfsloods, de 'Loods', (rijksmonument), (1910/circa 1955) (achter Boterdiep 49). De loods is in verband met de bouw van de nieuwe parkeergarage verplaatst en weer op zijn oude plek teruggereden; vanaf het Boterdiep zichtbaar door een opening in de oostelijke gevelwand: de voormalige Haverkampsdrift;
  • Langestraat 66 (rijksmonument), voormalig regulateurshuis van de gasfabriek (1892) en later portiersloge van het elektriciteitsbedrijf;
  • Bloemstraat 38 (gemeentemonument), voormalige elektriciteitscentrale op de hoek van de Bloemstraat en de Bloemsingel (1902);
  • Bloemsingel 220-230; Langestraat 142 t/m 266 en Boterdiep 111 t/m 117/10 (gemeentemonumenten);
  • (voormalig Chemisch Laboratorium (1910-1912), nu 'Het Paleis';
  • Bloemsingel 2, 2/1, 4, 6, 8, 8a en 8b (gemeentemonumenten), voormalige dienstwoningen gas/elektriciteit (circa 1900-1910);
  • Bloemstraat 36 achter: monumentale boom (plataan) uit 1845;
  • Boterdiep 71d, (gemeentemonument), de hoge schoorsteen van de voormalige vleesconservenfabriek Gerzon (1916).

Beeldbepalende panden

De nog bestaande oostzijde van het Boterdiep en de noordzijde van de Bloemstraat bevatten een aantal beeldbepalende panden die een zeer gevarieerd en samenhangend bebouwingsbeeld opleveren in de oostelijke gevelwand van het Boterdiep.


Aan het Boterdiep:

  • Boterdiep 1: Beeldbepalende 19de eeuwse hoekbebouwing en stedenbouwkundig waardevolle verschijningsvorm. Gave vensterindeling in voor-en zijgevel. Twee bouwlagen met schilddak met zwarte pannen (nok haaks op het Boterdiep) en gootlijst.
  • Boterdiep 3: Beeldbepalend woonhuispand met 19de eeuwse lijstgevel. Twee bouwlagen met kap; schilddak met nok haaks op het Boterdiep en zwarte pannen. Gaaf woonhuisgevelbeeld, inclusief gemetselde kajuit.
  • Boterdiep 49-51: Beeldbepalend bedrijfspand uit de jaren 50 van de 20ste eeuw (voormalige melkfabriek). Bouwmassa van gele baksteen en bijpassende functionele raamindelingen, bestaande uit aparte bouwvolumes van twee en drie bouwlagen hoog met platte daken, waarvan het linker opgehoogde dak voorzien is van drie dwars(licht)kappen en aan elkaar gekoppeld door een transparant glazen trappenhuis.
  • Boterdiep 55 met bijbehorende steeg noordzijde: Representatief voorbeeld van 'luxere' woningbouw van rond 1900 (directeurswoning). Twee bouwlagen met kap met zwarte pannen en vooruitspringend ingangsrisaliet rechts, voorzien van een Chalet-achtig houten kapje. Bijbehorende steeg aan de noordzijde met gemetseld gangpoortje.
  • Boterdiep 59: Woonhuis met 19de eeuwse lijstgevel van twee bouwlagen met een schilddak met zwarte pannen, nok evenwijdig aan het Boterdiep. Gave gevelindeling met mogelijk oudere casco-onderdelen (1850).
  • Boterdiep 63 met bijbehorende steeg noordzijde: 19de eeuwse lijstgevel van twee bouwlagen met kap. Asymmetrisch schilddak en aansluitend zadeldak aan de achterzijde. Zwarte pannen. Oudere kern (1850).
  • Boterdiep 71, 73: Beeldbepalende voorgevel van voormalig fabriekspand uit 1916. Centraal deel met poortdoorgangen, topgevel en flauw hellend zadeldak (nok haaks op het Boterdiep) en aansluitende vleugels met platte daken. Drie bouwlagen. Gave voorgevelindeling.
  • Boterdiep 83 met bijbehorende steeg noordzijde: Beeldbepalend woonhuispand (directeurswoning) uit circa 1915. Deels onderkelderd. Twee bouwlagen met Mansardekap en plat dak boven kajuit. Halfrond balkon en inpandig portiek met ijzeren hekwerk. Gaaf gevelbeeld.
  • Boterdiep 85 met bijbehorende stegen aan weerszijden: Representatief dubbel bedrijfspand met bovenwoningen uit de jaren twintig van de 20ste eeuw. Drie bouwlagen met plat dak. Gave gevelindeling met overhoekse erkers op verdieping en gemetseld balkon.
  • Boterdiep 105: Woonhuis met bijbehorende gevelindeling en opzet uit het Interbellum (jaren dertig). Twee bouwlagen (voor) met steil voordakschild en drie bouwlagen met plat dak (achter).

Aan Bloemstraat noordzijde:

  • Bloemstraat 6: Beeldbepalend woon-winkelpand met 19de eeuwse lijstgevel. Twee bouwlagen met schilddak (nok haaks op de Bloemstraat). Gave indeling, inclusief winkelpui.
  • Bloemstraat 10, 10a- 12a, 12b: Beeldbepalend dubbel bedrijfspand met bovenwoningen uit 1926in de trant van de Amsterdamse School en poortdoorgang in het midden. Drie bouwlagen met plat dak. Gaaf gevelbeeld met uitstekende halfronde, gemetselde penanten.
  • Bloemstraat 16: Beeldbepalend tweelaags pand met topgevel en vrij steil zadeldak met zwarte pannen (nok haaks op de Bloemstraat). Vermoedelijk 18de eeuwse (1747?) casco-onderdelen. Gaaf gevelbeeld en oudst bewaard gebleven pand van de Bloemstraat.
  • Bloemstraat 18: Beeldbepalend tweelaags pand met plat dak en voordakschild met zwarte pannen, gemetselde kajuit en geprofileerde lijst. Beeld is dat van een eenlaags pand met afgeknotte kap. Mogelijk ouder casco.
  • Bloemstraat 20, 20a en 20b:Beeldbepalend pand van twee bouwlagen met Mansarde kap en zwarte pannen. Gemetselde kajuit met plat dak. Gaaf gevelbeeld uit circa 1920.
  • Bloemstraat 28, 28a, 28b: Beeldbepalend hoekpand uit circa 1910 van twee bouwlagen met kapverdieping. Plat dak met voor- en zijschilden met zwarte pannen en topgevels op de hoeken. Afgeschuinde hoek begane grond.
  • Bloemsingel 2/5: Beeldbepalende, eind 19de eeuwse kantoorvilla, twee haaks op elkaar aansluitende volumes. Afgeknot schilddak met zijschilden met grijze pannen. Karakteristiek eind 19de eeuws gevelbeeld.

Hoofdstuk 3 De beoogde ontwikkeling

3.1 Inpassing in de ruimtelijk-functionele structuur

Stedenbouw hoogste schaalniveau

Kijkend naar de historische ontwikkeling van de stad zijn tot op de dag van vandaag de volgende gebieden te onderscheiden:

  • de oorspronkelijke binnenstad binnen de bolwerken van de stad met onder andere Binnenstad-Oost en het Ebbingekwartier;
  • de ring rond de stad waar vroeger de bolwerken hebben gelegen;
    Op de plek van de bolwerken, die op de plattegrond van de stad nog afleesbaar zijn, zijn in de stad allemaal bijzondere functies of gebouwen ontstaan. Het Noorderplantsoen is nog het meest herkenbaar, maar ook de bebouwing van de RUG aan de Melkweg, de ontwikkeling aan de Westerhaven, de singels aan de zuidkant van het centrum met de zwaaikom waarin het museum een plek heeft gekregen, het Zuiderpark en nog een aantal kleinere relicten. Ook het huidige UMCG kreeg een plek op de gronden van de voormalige bolwerken en de gracht eromheen.
  • de woonwijken (eerste ring), zoals de Oosterpoort, de Schilderswijk, de Oranjewijk en de Noorderplantsoenbuurt, de Korrewegwijk en de Oosterparkwijk, die buiten de herkenbare ring rond het centrum ontstonden. Ter hoogte van Korreweg- en Oosterparkwijk is deze eerste ring doorsneden door het Oosterhamrikkanaal.

De nieuwe gebiedsgrenzen aan de oostzijde

De nieuwe gebiedsgrens van het voorliggende bestemmingsplan wordt aan de oostzijde, behalve door de Bloemsingel, bepaald door het nieuwe UMCG-terrein. Hier is de begrenzing tevens de Vrydema- laan, waarover het oorspronkelijk geprojecteerde tracé van de tram was voorzien, alsmede de nieuwe auto-ontsluiting. Het tramtracé maakt onderdeel uit van het netwerk van de stad, het onttrekt zich er in geen geval aan, is niet autonoom. De richting van het oorspronkelijk geprojecteerde tramtracé Vinkenstraat/ Thomassen à Thuessinklaan is ter plekke van de zone van de oude bolwerken rond de stad, waar ook het UMCG onderdeel van uitmaakt, bepalend voor het stratenpatroon tot de aansluiting op de Oostersingel geworden. Daarmee is een duidelijke scheiding in ruimtelijk-functionele zin afleesbaar in dit deel van de stad. De ontwikkeling van het Oosterhamriktracé loopt daarmee door tot aan het hart van de stad en valt samen met de lange lijn die het kanaal al maakte. De verschillende te doorkruisen gebieden behouden hun eigen kleur en identiteit en kunnen worden versterkt.

Fysieke gegevenheden

De volgende fysieke gegevenheden vormen de basis voor het bestemmingsplan:

  • de ligging van het terrein in de historische ring rondom de stad, in het bolwerk;
  • de positie van het terrein tussen binnenstad en eerste uitbreiding;
  • de historische gelaagdheid van het terrein;
  • de aanwezige parkeergarage als oplossing voor de voormalige vervuiling en het functiegericht saneren ervan.

Ad 1. De ligging

Het gebied heeft een bijzondere positie. Het ligt tegen de binnenstad aan, op de voormalige vestingwerken. De ligging van het plangebied ten opzichte van de binnenstad biedt grote kansen voor de ontwikkeling van het gebied zelf, maar zeker ook voor de omringende stadswijken. De plek tussen Noorderplantsoen en UMCG vormt een ontbrekende schakel in de ring (van de voormalige vestingwallen) rondom de binnenstad.

De aanwezigheid van de grote werkgevers RUG en UMCG in de directe nabijheid kunnen het woon-werkverkeer per auto grotendeels ondervangen en vergemakkelijken het autovrij-maken van het gebied.

Ad 2. De positie (de verbindingen)

Door z'n positie in de stad en door de omvang van het gebied liggen er belangrijke ontwikkelings- kansen. Ruimtelijk moet deze plek de verbinding gaan vormen tussen de binnenstad en het gebied aan de noordoostzijde van de binnenstad.

Heel lang heeft het gebied, nadat de vestingwallen geslecht waren, een barrière gevormd tussen binnenstad en de eerste uitleggebieden. De kans om twee gescheiden stadsdelen te verbinden en daar de voordelen van te exploiteren zijn steeds uitgangspunt geweest. Een goede aansluiting van het terrein op z'n omgeving en de verbinding van verschillende stadsdelen door middel van het plan als geheel bepalen voor een groot deel de meerwaarde van deze ontwikkeling in stedenbouwkundige zin. Het voortzetten van het (binnen)stedelijke, fijnmazige patroon van straten en openbare ruimte zorgt voor een optimale aansluiting. Het fijnmazige straten- en openbare-ruimtepatroon doet een blokstructuur ontstaan. De eigentijdse invulling van die blokken biedt mogelijkheden voor het ontwikkelen van diverse functies in passende volumes.

Ad 3. De historische gelaagdheid

Een groot deel van het Boterdiep valt binnen het Beschermd stadsgezicht Binnenstad. De waarden, die wat betreft het Boterdiep beschermd worden, betreffen met name de variatie in bebouwing en functies die een plek kunnen krijgen aan het Boterdiep. Er wordt aansluiting gezocht bij de differentiatie die ook in de Binnenstad aanwezig is.

Het feit dat het terrein deels gelegen is op de oude vestingwerken is een gevoelsmatige meerwaarde.

De aanwezigheid van karakteristieke bebouwing uit het gasfabriektijdperk geeft een unieke gelaagdheid aan het gebied.

De Berlage-as, die als zichtlijn vanaf Kapteijnbrug via het Ebbingekwartier naar de Nieuwe Kerk leidt, wordt ondersteund door de bebouwing op de kop van het Oosterhamrikkanaal.

Ad 4. Functiegericht saneren

Om de kosten te drukken is er functiegericht gesaneerd: op de plek van de grootste vervuiling is een parkeergarage gerealiseerd, zodat de ontgraven diepte direct gebruikt kon worden en de damwanden ten behoeve van de sanering bruikbaar werden als wanden van die parkeergarage. Tevens fungeert de parkeergarage als 'deksel' voor eventuele restvervuiling ten opzichte van de woningen erboven. De wijze van saneren wordt op deze manier afgestemd op de functies bovengronds in plaats van het multifunctionele saneren, zoals dat tot voor kort in zwang was. Waar woningen op het maaiveld gepland zijn, is wel multifunctioneel gesaneerd.

3.2 Ruimtelijk-functioneel concept

De ambities

Voor het stedenbouwkundige concept van het Ebbingekwartier hebben vier belangrijke uitgangspunten/ambities de leidraad gevormd:

  • er moet een impuls van de ontwikkeling uitgaan naar de omringende woonwijken en de binnenstad;
  • handhaving en versterking van de goede milieukwaliteit op en rondom het terrein;
  • het reduceren van gemotoriseerd verkeer, onder andere door het werken aan huis te stimuleren;
  • bouwen in een hoge dichtheid, terwijl er nieuwe woonvormen/woonmilieus worden ontwikkeld.

De verschillende ambities vertonen een samenhang die in de uitwerking van het plan duidelijk wordt. De ruime parkeergarage maakt een autovrij maaiveld voor het hele plan mogelijk, wat de milieukwaliteit ten goede komt. Lange tijd heeft het plangebied als barrière tussen de binnenstad en de eerste uitleggebieden gefungeerd. Ruimtelijk kan er nu een verbinding gemaakt worden tussen de binnenstad en de eerste uitbreidingswijken.

En omdat het maaiveld autovrij is, kan er in hoge dichtheden gebouwd worden met behoud van een kwalitatief uitstekende openbare ruimte.

Wonen, werken en ontspanning

Uitgangspunt van het plan is een bij uitstek stedelijke ontwikkeling, waarbij een hoge dichtheid en functiemenging de belangrijkste randvoorwaarden zijn. Het structuurplan geeft als aanwijzing voor het gebied 'intensivering' aan.

Ook duurzaamheid heeft bij het bepalen van de functionele invulling van het plan een belangrijke rol gespeeld. Alle dagelijkse behoeften zijn aanwezig op loopafstand en er is voldoende werkgelegenheid in de nabijheid. De auto is niet dagelijks nodig: het verkeersbeleid met de doelstelling het autoverkeer terug te dringen was aanleiding voor het autovrij maken van het gebied. Natuurlijk biedt de ligging van het terrein naast de werkgelegenheidsconcentraties van binnenstad, UMCG en RUG een uitgelezen kans een dergelijke maatregel tot een succes te maken.

Parkeergarage Boterdiep faciliteert niet alleen bewoners, maar vooral bezoekers aan de binnenstad. Hierdoor krijgen bestaande ondernemingen nabij de route naar de binnenstad een nieuwe kans.

Kansen voor ontwikkeling: 'Stad Maken'

Toevoegen van meer stedelijke functies

Kenmerk van de gebieden binnen de oude stadswallen is dat zij menggebieden zijn, waarin verschillende functies naast elkaar voorkomen. Met het realiseren en toevoegen van meer stedelijke functies in het Ebbingekwartier is er een mooie kans voor het gebied: aansluiting op de structuur van het omringende stedelijke weefsel. Er is plek voor functies die kenmerkend zijn voor, en horen bij een binnenstedelijk gebied. Daarnaast is er de aanwezigheid van het absolute centrum van de stad vlak om de hoek. Het vorenstaande betekent dat op deze plek een gevarieerd stuk stad kan worden gemaakt. Het plangebied kan fungeren als een stedelijk filter tussen de huidige en nieuwe ontwikkelingen op het UMCG-terrein en het gebied ten westen van het Boterdiep. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het 'Open Lab', een verzameling van tijdelijke paviljoens aan de zuidkant van het plangebied, bedoeld om innovatieve bedrijfjes te faciliteren en daarmee samenhang in het gebied en de creatieve economie in de stad te stimuleren. Zo kan de ruimtelijke en functionele relatie tussen UMCG-/RUG- en Bodenterrein enerzijds en het gebied aan de westzijde van het Boterdiep anderzijds worden vormgegeven. Bestaande en nieuwe creatieve functies in een groter gebied kunnen op elkaar betrokken worden en bijdragen aan een onderscheidende identiteit van het gehele gebied in de stad.

De RUG maakt in de 'Tijdelijke Stad' die wordt gerealiseerd op de plek van de bouwblokken/ schotsen in de zuidrand van het plangebied al onderdeel uit van het Open Lab. Een onderwijsinstelling als het Kunstvakonderwijs is op zoek naar een locatie aan de zuidoostzijde van het Boterdiep en een hotelconsortium heeft belangstelling voor een locatie in het gebied.

De tram

De komst van de tram, waarbij recentelijk is gekozen voor een model met een koppelingsvariant van twee tramlijnen ter plaatse van de Bloemsingel, betekent dat er een tramlijn dwars door het gebied, juist ten zuiden van de reeds bestaande parkeergarage, zal gaan lopen van Bloemsingel naar Boterdiep en terug. Dit heeft ruimtelijke consequenties voor het profiel van de openbare ruimte aldaar en biedt tevens kansen voor de functionele ontwikkeling.

Een autovrij gebied

De aanwezigheid van een grote parkeergarage en de afwezigheid van autoverkeer in het plangebied maken straatprofielen mogelijk, die goed aansluiten op die van de Hortusbuurt en die een nieuwe stedelijkheid met een grotere dichtheid mogelijk maken. Er is aanleiding om hier en daar ruimtelijke accenten te plaatsen. Verschillende in het gebied voorkomende stedelijke situaties bieden ruimte voor verschillende woonvormen en doelgroepen.

Ruimtelijke (hoofd)structuur

De ruimtelijke hoofdstructuur van het plan wordt bepaald door:

  • de voortzetting van het binnenstedelijke weefsel in de vorm van een nieuwe blokstructuur met een hoge bebouwingsdichtheid;
  • de fijnmazigheid van de ruimte tussen de bouwblokken, waardoor het gebied goed doordringbaar is en er nieuwe verbindingen met aangrenzende gebieden ontstaan;
  • het 'stedelijk landschap': een nieuw type openbare en semi-openbare ruimte (hofjes), mogelijk gemaakt door het autovrije of -luwe maaiveld en de bouwblokkenstructuur.


Ad 1. De bouwblokstructuur

De bouwblokstructuur koppelt het plangebied aan zijn omgeving. Het autovrij-zijn en de architectonische uitdrukking van de bebouwing onderscheidt het van bestaande gebieden en geeft het een eigen identiteit en eenheid. Het bouwblok is een variatie op een traditioneel bouwblok, waarbinnen in hoge dichtheden bijzondere woonvormen of andere functies gerealiseerd worden, die georiënteerd zijn op de openbare ruimte.

Het gebied bestaat niet uit één type bouwblok. Essentieel is juist het verschil in uiterlijk en karakter en dus atmosfeer per blok.

Zo is er een differentiatie in hoogte. De hoogte in het gebied ligt globaal tussen de 3 en 5 bouwlagen, wat overeenkomt met die van het omringende gebied. Maar in het plangebied is een aantal hoogte-accenten toegestaan: aan de Bloemsingel gaat het daarbij om markering van de beëindiging van het Oosterhamrikkanaal en die van de lange zichtas over de Vrydemalaan. Aan het Boterdiep markeert een hoogte-accent de ontsluiting vanaf het Boterdiep als toegangsroute naar de binnenstad en de hoofdfietsroute.

Ook de mate van openheid dan wel beslotenheid van de bouwblokken langs de Langestraat en de oriëntatielijnen op de historische elementen in het gebied geven afwisseling in het beeld. Bovendien ontstaan doorkijkjes en overzicht ter oriëntatie door sommige bouwblokken meer open van structuur te maken dan andere en door het toevoegen van hofjes. Doordat hofjes ook in de nabije omgeving voorkomen, ondersteunt hun aanwezigheid het idee van de continuïteit. Ook door differentiatie in woonmilieus kan de openbare ruimte aansluiten bij de bestaande stad.

Tenslotte draagt de wijze van inschakeling van architecten bij aan de verscheidenheid. Delen van bouwblokken kunnen door verschillende architecten worden ontworpen, waarbij aansluiting wordt gezocht bij één van de kenmerken van de oude binnenstad: 'verscheidenheid in beeld'.

Ad 2. Doordringbaarheid

Jarenlang vormde het gasfabriekterrein een barrière tussen binnenstad en (oudere) uitleggebieden. Door de fijnmazige structuur van de binnenstad door te zetten in het plangebied ontstaat een gebied dat een schakelfunctie tussen de binnenstad en uitleggebieden vervult. De samenhang in de stad wordt daarmee groter.

De hoofdfietsroute vanuit de binnenstad loopt in een directe lijn over het gebied door verschillende autoluwe, danwel autovrije gebieden, waardoor de kwaliteit van de route hoog wordt. Het openbare gebied is het domein van voetganger en fietser.

Ad 3. Het stedelijk landschap

In aansluiting op de kenmerken van de bestaande stad gaat de stedenbouwkundige verkaveling uit van het principe van het gesloten bouwblok en is er een scheiding tussen openbaar en privé binnen de te onderscheiden bouwblokken. Afhankelijk van de stedenbouwkundige situering kan deze scheiding worden vormgegeven door een overgangszone. Recente binnenstedelijke inpassingen in Utrecht, Delft, Leiden en Apeldoorn zijn daarin beeldreferenties.

De oriëntatie en ontsluiting van het wonen is gericht op de openbare ruimte. Het parkeren vindt plaats onder de bouwblokken in de reeds bestaande parkeergarage.

De openbare ruimte

De openbare ruimte volgt de ruimtelijke structuur en speelt zo in drieërlei opzicht een belangrijke rol: als route, voor de continuïteit en als verblijfsgebied.

Door èn een hoge bebouwingsdichtheid èn een autovrij maaiveld te realiseren, wordt een stedelijk gebied geschapen, waarbij de openbare ruimte in hoge mate als verblijfsgebied ingevuld kan worden. De totale openbare ruimte wordt als één geheel ontworpen, maar met een eigen karakter van de delen.

De oriëntatie van de woningen op de openbare ruimte buiten de bouwblokken is van het grootste belang, niet alleen voor het eigen karakter van de straat, maar ook om de sociale veiligheid in het gebied te waarborgen.

De grootte van de bouwblokken biedt hier en daar de mogelijkheid om een voor de binnenstad kenmerkende stedenbouwkundige binnenruimte te creëren, die weliswaar semi-openbaar aanvoelt en meer het domein van de bewoners is, maar die een publiek karakter heeft (een open hofje). Tevens zijn in de binnenruimte privé-tuinen toegestaan, die strikt kunnen worden gescheiden van de publieke binnenruimte. Zo ontstaat een differentiatie in ruimtes, die verschillend gebruik aanmoedigt en de (sociale) structuur in de wijk kleurrijker maakt. Op deze wijze sluit het gebied aan op de stedenbouwkundige structuur van de Hortusbuurt en biedt het de bewoner tal van mogelijkheden tot gebruik van de ruimte rondom de woning.

Uitgangspunt van stedenbouw is de continuïteit van de bebouwde omgeving, de massa, waarin de openbare ruimte is uitgesneden. De continue openbare ruimte is tevens een structurerend middel. Evenals in de binnenstad wordt dus uitgegaan van een heldere, overzichtelijke en beheerste openbare ruimte.

In het plangebied worden twee soorten openbare ruimte onderscheiden:

  • a. de openbare ruimte, zoals hierboven genoemd, als collectieve voorziening;
    Deze is volledig openbaar en altijd toegankelijk en is in beheer en onderhoud bij de gemeente.
  • b. de parochiale ruimte, zoals de semi-openbare ruimte wordt genoemd in bestemmingsplan CiGa, en zoals die gerealiseerd is in de schots (c.q. het bouwblok) aan de noordoostrand van het plangebied.
    In het nog te ontwikkelen gebied komt deze ruimte niet meer voor.
    Met de opzet van de oorspronkelijke schotsen met een binnenruimte van 40x40 meter is getracht ruimte te creëren, die voor iedereen te gebruiken is. Binnen het bouwblok worden private en collectieve ruimtes compact gebundeld. Dit collectieve deel kan, al naar gelang de situatie of het tijdstip van de dag, wel of niet van het openbare gebied worden afgescheiden. Anders dan een traditioneel binnenterrein voegt deze parochiale ruimte in beleving en/of gebruik iets toe aan de kwaliteit van het openbare gebied.

Inrichting van de openbare ruimte

Voor de inrichting van het openbare gebied is een masterplan opgesteld, dat uitgaat van een onderscheid tussen de verschillende stedenbouwkundige betekenissen van de routes binnen het gebied. Daardoor zijn ze onderling herkenbaar in de vormgeving.

De vormgeving van de openbare ruimte met een verkeersfunctie is primair gericht op voetganger en fietser. Als gevolg van de autovrije opzet is een scheiding van verkeerssoorten niet of hooguit minimaal aanwezig. Dat geeft de vrijheid deze ruimte volledig vorm te geven als de ondeelbare openbare ruimte. De Bloemsingel wordt een hoofdfietsroute en deels een tramroute. Bij de vormgeving van de ingangen van het plangebied zal de autovrije opzet direct en helder worden vormgegeven.

Een belangrijk historisch element is de dubbele bedrijfsloods, c.q. de monumentale 'Loods', waarin een horecagelegenheid zal zijn toegestaan. In het openbare gebied is na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid een terras toegestaan.

Sociale veiligheid

Er worden eisen gesteld aan de overgang van openbaar naar privé. De inrichting van de openbare ruimte moet vooral helder en overzichtelijk zijn, zonder inspringingen en hoeken. De beleving van het openbare gebied wordt voor een groot deel bepaald door de functies in de gevel. Voorkomen moet worden dat over een grotere lengte blinde gevels, zonwerend glas of hoge borstweringen ontstaan. Juist de mogelijkheid voor visueel contact binnen/buiten is, samen met overzichtelijkheid, voor een goede sociale veiligheid van groot belang. De fijnmazigheid van de ruimte komt tegemoet aan de behoefte aan alternatieve routes. Verder is de zichtbaarheid en herkenbaarheid van de woningen vanaf de straat van groot belang.

Groen- en waterstructuur

De ecologische structuur tussen Noorderplantsoen en Oosterhamriktracé, waarvan met name het Circusterrein deel uitmaakt, heeft mede richting gegeven aan de wijze waarop groen en water in het plan worden gebruikt. Mooi alleen is niet genoeg: zowel het water als het groen worden gebruikt om de kwaliteit van het woonmilieu te verhogen in de zin van schoner water ('de Watermolen') en bruikbaar groen voor onder andere vogels.

De groene gordel langs de Oostersingel ter hoogte van het UMCG krijgt een vervolg langs de Bloemsingel, waar deze zone aansluiting vindt bij het Oosterhamrikkanaal. Het autovrije maaiveld biedt mogelijkheden voor kwaliteit.

De 'kop' van het plangebied is onderdeel van de ecologische hoofdstructuur. Dat betekent dat er water- en groenverbindingen aangelegd worden tussen het Noorderplantsoen en het Oosterhamrikkanaal. De groenverbindingen worden gelegd via de boomkruinen. Deze verbinding ontstaat door het bijplanten van bomen en door een waterverbinding: 'de Watermolen'. De waterverbindingen ontstaan via oppervlaktewater dat in een gesloten circuit wordt rondgepompt, waarbij een subcircuit aanvullend dit systeem met hemelwater voedt. Dit hemelwater zal deels afkomstig zijn van dakoppervlakken en deels van het maaiveld. Deze 'watermolen' is reeds gerealiseerd.

3.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Stedenbouwkundige uitgangspunten

Om het bovenstaande concept van ruimtelijke structuur en openbare ruimte te kunnen realiseren, zijn er voor het plangebied de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten.

  • Het plangebied Ebbingekwartier is in stedenbouwkundige zin onderscheidend van het Bodenterrein en de Korrewegwijk.
  • De stedenbouwkundige hoofdstructuur valt, waar mogelijk, samen met de verkeerskundige hoofdstructuur en/of groenstructuur van de stad. De grenzen van het gebied worden in noordzuidrichting bepaald door het Boterdiep en de Bloemsingel. De samenhangende groenstructuur langs Ooster- en Bloemsingel loopt door tot de locatie van het voormalige waterbedrijf. In oostwestrichting sluit het gebied aan op de bestaande stedenbouwkundige structuur van de Hortusbuurt.
  • Binnen het gebied blijft de Langestraat van betekenis als onderdeel van het netwerk van de stad. De samenhangende groenstructuur langs de Langestraat loopt tot aan de Bloemstraat.
  • De bouwblokken sluiten aan op de bestaande stad, met name langs Bloemstraat en Boterdiep; zij kennen een gemengde functionele ontwikkeling gecombineerd met wonen. Aan de tramroute over het terrein wordt op de begane grond een gemengde functionele ontwikkeling voorgestaan met stedelijke functies en/of woon-werkwoningen.
  • Dwarsstraatjes en steegjes dragen op het laagste schaalniveau bij aan de identiteit van het aangrenzende blok; zij leggen verbindingen met andere blokken of plekken.
  • Uitgegaan wordt van het principe van het gesloten bouwblok. Er is een scheiding tussen openbaar en privé binnen de te onderscheiden bouwblokken.
  • De oriëntatie en ontsluiting van het wonen is gericht op de openbare ruimte met parkeren onder de bouwblokken in de reeds bestaande parkeergarage.
  • De inrichting van de openbare ruimte is afhankelijk van en wordt vormgeven in relatie tot de stedenbouwkundige betekenis van de plek en wordt daarnaast bepaald door de tram of de verkeersontsluiting (meestal voor de fiets), die al dan niet wordt begeleid door groen. In het plangebied blijft de kwaliteit van de openbare ruimte langs het kanaal hoog; deze wordt vormgegeven in relatie tot de stedenbouwkundige betekenis van de plek: een verkeersluwe plek voor fietsers en voetgangers met veel groen, waarbij de aanwezigheid en bereikbaarheid van, en de lange zichtlijn over het water een belangrijke kwaliteit is.
  • De bebouwing kenmerkt zich door een grote en subtiele variatie in bebouwingshoogte, materiaalgebruik en architectonisch beeld en sluit aan op de verschillende doelgroepen en bebouwingsvarianten. De bebouwingsrand langs de Bloemsingel wordt in de hoogte in relatie gebracht met de stedenbouwkundige betekenis van de stadsrand. Het profiel van het weg-/tramtracé in relatie tot de begeleidende wanden aan weerszijden wordt door middel van schaal- en hoogteverschil ten opzichte van andere blokken vormgegeven.
  • Hoogteaccenten ter verduidelijking van de stedenbouwkundige opzet zijn mogelijk.

3.4 Wonen

Volkshuisvestelijk beleidskader

In de Structuurvisie Stad op Scherp (2009) zijn concepten uitgewerkt voor een vitale en levendige stad. De gemeente wil de groei van een compacte stad in het groen blijvend faciliteren. In februari 2010 is in het kielzog van de (algemene) Structuurvisie een nieuwe structuurvisie Wonen vastgesteld.

In de Structuurvisie Wonen zijn drie thema's benoemd:

  • ieder huishouden in de stad woont naar zijn zin;
  • nieuwbouw moet gericht zijn op wat nog ontbreekt;
  • er zijn drie doelgroepen voor nieuwbouw: jongerenhuishoudens, gezinnen en ouderen.

Nieuwbouw voor gezinnen en ouderen maakt ook, dat er beweging plaatsvindt op de woningmarkt, wat de eerste doelstelling ondersteunt. Het aantal nieuwe woningen is minder van belang; het gaat erom specifieke kwaliteiten toe te voegen aan de woningvoorraad in de stad. Daarbij streeft de gemeente naar evenwichtige wijken met een eigen karakter.

De woonvisie geeft aan dat in binnenstedelijke gebieden maximaal 50% van het programma gestapeld moet zijn. Op dit moment, anno 2011 in Groningen, blijkt de koopmarkt voor appartementen echter vrijwel verzadigd. Er zijn veel appartementen in voorbereiding die nog niet zijn verkocht en corporaties hebben een aantal reeds gebouwde projecten in de huursector ondergebracht. De insteek van de gemeente zal zijn om in het vervolg van de ontwikkeling van het gebied daar waar mogelijk grondgebonden woningen te realiseren. Een en ander hangt af van de actuele marktsituatie.

Woonmilieubenadering: gesetteld rood?

Naast de doelgroepen-, woningtypen- en prijsklassenbenadering maken gemeente, corporaties en ontwikkelaars de laatste jaren gebruik van woonmilieu- of leefstijlbenaderingen. Deze geven hen meer mogelijkheden om specifieke woonmilieus te maken waar huishoudens naar hun eigen zin kunnen wonen.

In één van die benaderingen worden woonvoorkeuren verbeeld aan de hand van twee factoren: zijn mensen introvert of extrovert en hechten zij zich aan de mensen in hun omgeving of aan de plek. Hierbij valt op dat Groningen relatief veel bewoners heeft die een open houding hebben naar hun omgeving en zich daarbij meer aan de plek hechten waar zij wonen dan aan de mensen in de directe omgeving. Dit type mensen zoekt niet alleen naar een levendige omgeving, maar heeft vaak ook een zekere maatschappelijke betrokkenheid. Ontwikkelingen als het 'Open Lab Ebbinge' en de ontwikkeling van het 'Paleis' spelen in op de belangstelling van deze groep.

Het Ebbingekwartier, gelegen tussen het dynamische stadscentrum en de studentenbuurten in de Korrewegwijk leent zich qua ligging sterk voor de doelgroep die binnen de genoemde benadering van een rode kleur is voorzien (zie de afbeelding hierna). Een groot deel van deze doelgroep is jong, maar er zijn ook gezinnen bij die een relatief luw, maar wel stedelijk woonmilieu zoeken. Voor die laatsten is er in de stad nog niet zoveel woningaanbod. Ze zoeken levendigheid, maar ook veiligheid. Ook omdat het ondergronds parkeren autoluwe straten oplevert, leent het Ebbingekwartier zich hier uitstekend voor. Stedelijke vormen van collectief particulier opdrachtgeverschap passen goed in het woonmilieu, omdat zij bij de genoemde rode groep passen. Hetzelfde geldt voor combinaties van wonen en werken.

Overzicht kenmerken en indeling Woonbelevingsmodel SmartAgent

In de stad als geheel is vraag naar centrumstedelijke eengezinswoningen. In dit gedeelte van de stad met goede voorzieningen en veel kleine woningen zijn al veel van die potentiële doorstromers voor een (stedelijke) eengezinswoning aanwezig. Tenslotte zullen meer gesettelde huishoudens, zoals gezinnen en jonge tweepersoonshuishoudens, meer stabiliteit geven aan de sociale opbouw in het gebied.

Een vorm van duidelijkheid: buitenom=drukte, binnenin=rust

Het eerder ontwikkelde deel van het CiBoGa-gebied geeft aanleiding om de ambities op de schaal van het woonmilieu en de woning opnieuw te definiëren. Bouwblokken kennen soms een menging van 'voor' en 'achter' die voor bewoners niet prettig is, alsmede semi-openbare gebiedjes die door weinigen worden benut. Privé-buitenruimte is minimaal of ontbreekt.

De markt heeft zichzelf op een aantal plekken gecorrigeerd en na herontwikkeling meer grondgebonden woningen ontwikkeld. Daarbij is meer de gesloten bouwblokvorm toegepast, zoals bijvoorbeeld te zien is bij de vier blokjes aan de Bloemsingel in de noordelijke helft van het plangebied. Deze lijn wordt doorgezet. Bij eengezinswoningen is de behoefte aan privacy en directe uitloopmogelijkheden groter en daarmee ook de behoefte aan een duidelijke voor- en achterkant.

Dit betekent niet dat er in deze stedelijke omgeving persé sprake moet zijn van een sterk afgesloten privé-sfeer in de vorm van privétuinen, het betekent wel dat de bewoners van het gebied meer dan eerder als een belangrijke drager van het gebied moeten worden gezien. Voor de bezoeker moet leesbaar zijn wat privé is en wat openbaar. Daarmee leidt vrijblijvende interactie van bewoners met elkaar en met bezoekers niet tot een inbreuk op het wonen. In de toekomst zal daar op het niveau van het ontwerp subtiel mee moeten worden omgegaan.

Principe: de voorzijde is buitenom en openbaar, druk; de achterzijde is binnenin en privé, relatief rustig.

De overgang van privé naar openbaar kan binnen het plangebied op bepaalde punten meer getrapt plaatsvinden. Dat geeft vooral mogelijkheden voor spelende kinderen of mensen die onderling een sociale band willen opbouwen.

In de uitwerking is aandacht nodig voor:

  • vindbaarheid van voordeuren;
  • individuele uitstraling van de woningen;
  • buitenruimte met goede bezonning;
  • veiligheid van privé-buitenruimtes op de begane grond;
  • voorgeprogrammeerde scheiding privé-openbaar;
  • mogelijkheden voor een groen karakter (in het hele gebied, behalve de zuidelijke, meer stedelijke bouwblokken).

Beleid Groninger Woonkwaliteit en Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het kwaliteitsbeleid met betrekking tot algemene extra kwaliteiten van het wonen in de gemeente Groningen is vastgelegd in de nota Groninger Woonkwaliteit (GWk), zoals vastgesteld in 2003 en 2008.

Het pakket kent vanuit het beleid Zorgen voor Morgen eisen ten aanzien van levensloopbestendigheid en toegankelijkheid. Veiligheidseisen komen voort uit het convenant Politiekeurmerk Veilig Wonen dat de gemeente Groningen heeft afgesloten met de politie en het Openbaar Ministerie. Tenslotte richt Groninger Woonkwaliteit zich ook op duurzaamheid en gezondheid.

Voor het Groninger Woonkwaliteitbeleid is er door de gemeente samen met ontwikkelaars, corpo- raties en belangengroeperingen een pakket aan maatregelen ontwikkeld. Gemeente en ontwikkelaars hebben in 2008 hun afspraken herijkt en opnieuw een Intentieovereenkomst Groninger Woonkwaliteit getekend. De gemeente stelt tijdens het voortraject een advies Groninger Woonkwaliteit op, de ontwikkelaar stelt tekeningen beschikbaar. Bouwaanvragen en bouw worden steekproefsgewijs getoetst.

Duurzaamheid

Naast inspanningen zoals hierboven genoemd vanuit de Groninger Woonkwaliteit heeft het College sterke ambities op het gebied van duurzaamheid (zie paragraaf 4.1).

3.5 Bedrijvigheid en voorzieningen

Economische betekenis van het plangebied

Het plan heeft voor de economie van de stad een betekenis die het plangebied overstijgt. Er is in het zuidelijk gedeelte van het plangebied ruimte voor een zogeheten stadsentree: een combinatie van publieksaantrekkende, grootschalige, stedelijke functies, waarbij in eerste instantie wordt gedacht aan wonen, werken, recreëren en parkeren. Het plangebied Ebbingekwartier zal zowel aanvullend zijn aan de (binnen)stad, als een onderdeel daarvan vormen.

De creatieve stad

De Nieuwe Ebbingestraat en het Boterdiep hebben zich ontwikkeld als het creatief kwartier van Groningen. Nadrukkelijk wordt aansluiting gezocht bij de identiteit van het Ebbingekwartier als creatieve stad.

Er is belangstelling voor de reeds aanwezige opstallen vanuit de culturele en creatieve sector. Het Paleis is hierbij de parel in de kroon. Verdere versterking met culturele functies komt zowel het plangebied als de binnenstad ten goede. Voor het imago van het gebied is het goed om deze functies toe te staan. Voor de economie is dat van direct belang in verband met de werkgelegenheid, maar indirect is het ook goed: een uitgesproken imago draagt bij aan het vestigingsklimaat.

Ook naar de toekomst zal er worden gewerkt aan imagoversterking, het tegengaan van leegstand en verdere invulling van het commerciële vastgoed met passende culturele, creatieve en innovatieve functies. Eén van de middelen die hiertoe is ingezet, is het winkelstraatmanagement.

In de regels worden daar waar stedelijke functies mogelijk zijn ook culturele of daarmee verwante functies toegestaan.

Relatie met de flankerende gebieden

Met de verdere invulling van het plangebied met wonen, werken, recreëren en onderwijs liggen er voor de flankerende gebieden kansen voor nieuwe impulsen. Dit betekent dat er voor de Nieuwe Ebbingestraat, het Boterdiep en de Bloemstraat - door de ligging van het plangebied en het (imagoverbeterend) project zelf - voldoende potenties, zoals extra koopkracht, zijn om deze straten succesvol te stimuleren.

In de regels vertaalt zich deze beleidsinzet onder meer in het maximaal handhaven van een gemengde bedrijvenfunctie en het slechts bij afwijking mogelijk maken van onttrekking van bestaande bedrijfsruimte. Detailhandel, dienstverlening, culturele functies zullen uitwisselbaar zijn.

Omgekeerd biedt het plangebied mogelijkheden om (een gedeelte van) de spin-off van de nabijgelegen instellingen UMCG en RUG te accommoderen (woon-werkcombi's). De vestiging van culturele en onderwijsfuncties en ook een hotel kan bijdragen aan imagoverbetering en aan de economische ontwikkeling van het gebied.

Met de realisatie van het winkelcentrum De Beren op het voormalig Circusterrein en de aanstaande vestiging van Albert Heijn in de Nieuwe Ebbingestraat is het winkelaanbod met betrekking tot dagelijkse boodschappen in het gebied geoptimaliseerd.

Entreepunt Boterdiep

Het Boterdiep zal een functie gaan vervullen die het best te karakteriseren valt als verblijf en bedrijf.

Een hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte gekoppeld aan de komst van de tram zal een metaformose in het gebied teweeg gaan brengen. Met name de achterkanten van de bebouwing aan de westzijde zullen zich als voorkanten gaan manifesteren; hier kunnen diverse functies hun plaats vinden. Parkeren zal in belangrijke mate worden geconcentreerd in de parkeergarage en veel minder het straatbeeld beheersen.

Het entreepunt aan het Boterdiep houdt in: een parkeergarage en publieksaantrekkende functies in de vorm van detailhandel, onderwijs, horeca en een startpunt van een aanlooproute naar de binnenstad. De eerste jaren van openstelling van de nieuwe garage hebben uitgewezen dat de bezettingsgraad veel te laag ligt. Een goede bewegwijzering vanaf de ring naar de ingang Boterdiep lijkt cruciaal voor het welslagen van de garage. Naar verwachting zullen het Boterdiep, de Nieuwe en de Oude Ebbingestraat in de toekomst gaan profiteren van de aanwezigheid van de parkeergarage.

Bloemstraat

De Bloemstraat was in het verleden een typische aanloopstraat: nagenoeg geheel verwinkeld, met wat buurtoverstijgende bedrijven. Hoewel aan de aanwezige bebouwing haar verleden nog goed is af te lezen, is van die invulling niet veel meer terug te vinden. Herkenbaar is dat de Bloemstraat in het verleden glorietijden heeft beleefd.

Met het oog op de potentie van het Ebbingekwartier, versterkt door de aanwezigheid van grote werkgevers nabij het plangebied, is het alleszins de moeite waard voor de Bloemstraat in te zetten op een verdere versterking van bedrijvigheid, c.q. een zakelijk milieu. Daarmee kan tevens worden ingesprongen op de behoefte van veel potentiële starters aan betaalbare huisvesting in de nabijheid van de binnenstad. De bedrijvigheid kan kleinschalig van karakter zijn, aansluitend bij de karakteristieke, kleinschalige bebouwing in de straat. De bedrijvigheid kan detailhandel, dienstverlening en een enkel horecabedrijf in de VNG-categorie 1 of 2 omvatten.

Van belang voor de straat is dat op de begane grond maximaal op bedrijvigheid wordt ingezet, terwijl op de verdiepingen overal gewoond moet kunnen worden.

Horeca

In het plangebied dient het horeca-aanbod afgestemd te zijn op de behoeften van de directe omgeving. Een uitzondering wordt gemaakt voor Simplon, het Jongerenhotel, het Paleis en de Silo; hier zijn horeca-activiteiten met een stedelijk belang en aantrekkingskracht gevestigd.

Nieuwe horecabedrijven zullen beperkt blijven tot het aantal van vier en gericht zijn op de directe omgeving qua concept en uitstraling. In verband met het effect van de aanwezigheid van horecabedrijven op de woon- en leefomgeving is horeca-1 (snackbars en dergelijke) uitgesloten en wordt een zeer beperkt aantal, met name de bestaande, horecabedrijven in de categorieën 2 en 3 (restaurant/ café, zie de definitie in artikel 1) bij recht toegestaan. Na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid zijn maximaal vier extra kleinschalige vestigingen mogelijk.

Woon- en werkcombinaties

De beoogde woningtypes in het plangebied, in combinatie met de beoogde stedelijkheid, lenen zich uitermate goed om woon-werkcombinaties haalbaar te maken. De aanwezigheid van het UMCG met zijn meer dan 7000 werknemers en de tendens bij deze instelling tot outsourcing trekken extra bedrijvigheid aan.

In de voorschriften wordt dit vertaald door woon-werkcombinaties toe te staan (bij recht of na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid), terwijl voorts aan het Boterdiep de onttrekking van bestaande bedrijfsruimte aan een afwijkingsbevoegdheid onderworpen zal zijn.

3.6 Verkeer

Uitgangspunten

In het plangebied is een optimaal samenspel mogelijk tussen ruimtelijke inrichting en verkeer- en vervoersbeleid. Het verkeersconcept biedt voordelen voor de locatie zelf en levert een bijdrage aan de beheersing van de automobiliteit met voordelen voor de stad:

  • de locatie schept door de binnenstedelijke situering condities voor nieuwe woonvormen, voor werken aan huis en voor een eigentijds gebruik van de stedelijke ruimte;
  • de locatie is gunstig gelegen ten opzichte van grote binnenstedelijke werklocaties en stedelijke voorzieningen, wat gunstig is voor het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer;
  • de locatie is goed ontsloten door het openbaar vervoer via twee hoogwaardige vervoerassen aan weerszijden van het plangebied;
  • het plangebied wordt doorsneden door één hoofdfietsroute, die prima aansluit op het stedelijke fietsroutenetwerk en de binnenstad;
  • de locatie is gunstig gelegen ten opzichte van de auto-invalsroutes vanaf de ringweg;
  • het parkeren vindt vrijwel geheel ondergronds plaats, zodat het mogelijk is het maaiveld autovrij te maken.

Plan in hoofdlijnen

De goede ontsluiting voor alle vervoerswijzen, de nabijheid van het centrum en enkele grote werklocaties en de mogelijkheid om ondergronds te parkeren biedt specifieke voordelen en is een goed motief om te kiezen voor een autovrije locatie. De randen van het gebied hebben wel een specifieke verkeersfunctie.

  • De route Bloemsingel is opengesteld voor fietsverkeer en is grotendeels afgesloten voor autoverkeer; uitgezonderd worden enkele specifieke doelgroepen, zoals aan dit gebied gerelateerde dienstverlening (verhuizing, reiniging, bevoorrading, taxi) en hulpverlenings- diensten. Het openbaar vervoer, c.q. bus/ tram, is hier nadrukkelijk aanwezig, ook met een haltevoorziening. De parkeergarage aan de Bloemsingel zal met een nieuwe entree rechtstreeks ontsloten worden op de Vrydemalaan.
  • De Bloemstraat zal met de komst van de tram en de gewijzigde functie van de Bloemsingel en de W.A. Scholtenstraat minder belangrijk zijn als auto-ontsluiting. Dit biedt de mogelijkheid om de Bloemstraat te transformeren tot een straat met specifieke functies die passen bij de beoogde ontwikkeling van het plangebied.
  • Het Boterdiep heeft een stroomfunctie die gerelateerd is aan de Diepenring en de Bedumerweg. In de verkeerscirculatie is de relatie met de Nieuwe Ebbingestraat aanwezig. Het Boterdiep biedt ruimte voor een tramtracé met bomen. Het parkeren op straat kan vrijwel geheel komen te vervallen. De parkeergarage onder het plangebied biedt voldoende mogelijkheden voor bewoners en bezoekers. Vooralsnog blijft kortparkeren bovengronds mogelijk; over een aantal jaren wordt bekeken of dit nog steeds past in de ontwikkelingen in het Ebbingekwartier.
    Een extra ontsluiting van de parkeergarage is mogelijk.

Het ondergronds oplossen van het parkeervraagstuk heeft direct effect op de inrichtingskwaliteit van het gebied. De inrichting van de openbare ruimte (het maaiveld) zonder autoverkeer biedt immers extra ruimte om te verblijven en te spelen. Voor bewoners van het gebied zijn voorzieningen zijn per fiets of lopend goed te bereiken. Dit leidt tot minder autokilometers en minder afwikkelingsproblemen op een groter schaalniveau. De ruimte die in dit autovrije gebied vrijkomt, wordt gebruikt om de kwaliteit van de openbare ruimte, waaronder de groenstructuur, te versterken. Een autovrije inrichting levert een rustig, schoon en veilig woon- en leefklimaat op in het plangebied en heeft ook effect op de kwaliteit van de omgeving. Het gebied zelf is minder verkeersaantrekkend. Van de bestaande ontsluitingsstructuur wordt optimaal gebruik gemaakt. Fietsverbindingen over de locatie, aangesloten op de doorgaande hoofdfietsroutes, zullen veilig en comfortabel zijn en verbinden dit gebied met de dagelijkse gebruikers van de stad.

Een deel van de ondergrondse parkeerplaatsen is bedoeld als vervanging van het parkeren op straat, waardoor ook daar kansen ontstaan. Het Boterdiep is zo'n voorbeeld. De komst van de tram en de aanwezigheid van de parkeergarage onder het plangebied maken het mogelijk om deze route weer extra glans te geven. Het parkeerregime met betaald parkeren in de omliggende wijken zorgt voor een evenwichtige verdeling van de parkeerdruk en bevordert het gewenste gebruik van de parkeergarage.

Aanvullende maatregelen in het gebied zorgen ervoor dat het aantal verkeersbewegingen nog meer beperkt wordt. Op de locatie zijn bijvoorbeeld woonvormen met 'werken aan huis' mogelijk, waardoor het woon-werkverkeer kan worden ingedamd. Een systeem van 'autodelen' is al in gebruik en levert in combinatie met een verminderd autobezit op deze locatie eveneens een bijdrage aan de beheersing van de automobiliteit.

De auto-infrastructuur

Het gebied wordt ontsloten door de 'noordelijke route' Bedumerweg - Boterdiep. Deze route vormt in dit deel van de stad de verbinding tussen de ringweg en de diepenring rond de binnenstad. Aan deze route zijn parkeergarages gesitueerd. Het autoverkeer richting binnenstad wordt vanuit de Nieuwe Ebbingestraat naar de parkeergarage aan het Boterdiep geleid. Op het Boterdiep kan het parkeren op straat vrijwel geheel komen te vervallen en zo ontstaat er ruimte om een nieuw wegprofiel met bomen aan te leggen. De tram maakt een wezenlijk onderdeel uit van dit profiel.

Er komt géén autoverbinding door het plangebied en ook geen auto-ontsluiting binnen het gebied ten behoeve van de woon- en winkelfuncties. Wel blijft het voor bedienend verkeer en hulpdiensten mogelijk de woningen te bereiken. De Bloemsingel wordt formeel aan het autoverkeer onttrokken, behalve voor de bereikbaarheid van de parkeergarage en de afwikkeling van het openbaar vervoer.

Aan de oostzijde van het plangebied komt de Vrydemalaan. Op stedelijk niveau is deze weg aangesloten op de route Petrus Campersingel – Kapteijnlaan. Als er een aansluiting komt met de oostelijke ringweg via het Oosterhamriktracé neemt de betekenis van de Vrydemalaan toe. Voor de tram is deze route naar Kardinge zeker in beeld, alleen niet meer via de Vrydemalaan, maar via de Oosterhamrikkade.

De Vrydemalaan ontsluit de noordzijde van het UMCG en enkele belangrijke parkeervoorzieningen, waaronder de garage Boterdiep en nog te realiseren garages op het Bodenterrein. De Antonius Deusinglaan komt te vervallen als autoroute en blijft voor langzaam verkeer bruikbaar, vooral in relatie tot de (nieuwe) bestemmingen op het terrein van het UMCG en de RUG.

Om de binnenstad goed bereikbaar te houden voor de fiets, de auto en het openbaar vervoer moeten nog enkele knelpunten in de routes worden opgelost. Dit speelt vooral in relatie met de tram voor fietsers en voetgangers op de kruisingen met de Kolendrift, gelegen tussen Boterdiep en Bloemsingel/ Vrydemalaan. Voor deze knelpunten zijn er in het kader van het project Regiotram uitgewerkte oplossingsrichtingen.

Parkeren

Parkeren dient plaats te vinden in de parkeergarage Boterdiep onder het plangebied. Hier zijn ruim 1100 parkeerplaatsen beschikbaar voor een combinatie van parkeren voor wonen, winkelen en werken.

Op het Boterdiep is een tweede (auto)toegang naar de parkeergarage gedacht in combinatie met de bouwontwikkeling. Een derde in-/uitgang wordt aan de Bloemsingel gerealiseerd. Bij de uitwerking van de parkeergarage is rekening gehouden met het aspect sociale veiligheid.

Openbaar vervoer

Twee belangrijke assen voor het openbaar vervoer lopen direct langs het plangebied:

  • a. de noord-zuidroute Noorderstation(straat)-Nieuwe Ebbingestraat/Boterdiep-Diepenring. De huidige busverbinding wordt omgezet in een tramverbinding (lijn 1) via het plangebied met een halte ter hoogte van de Antonius Deusinglaan (UMCG);
  • b. de hoogwaardige openbaar-vervoeras vanaf het hoofdstation via het centrum en de Oosterhamrikzone naar de park&ride-locatie Kardinge. De huidige busverbinding wordt omgezet in een tramtracé (lijn 2).

Langzaam verkeer

In het plangebied komt een fijnmazig net ten behoeve van fietsers en voetgangers met toegang tot de verschillende stijgpunten ter plaatse van de parkeergarage. De routes zijn optimaal aangesloten op de omliggende straten rondom het plangebied. Vanuit sociale veiligheidsoverwegingen worden deze routes overzichtelijk ingericht en is de woonbebouwing maximaal op deze routes georiënteerd.

Voor het langzame verkeer worden hoofdroutes binnen het plangebied aangelegd, te weten:

  • de noord-zuidrelatie, c.q. de route vanaf de Boteringesingel via de Bloemsingel naar de Oostersingel;
  • de oost-westrelatie, die wordt gerealiseerd door doortrekking van de route vanaf de Oosterhamrikzone op minimaal 3 plekken.

Voor deze routes gelden als kwaliteitseisen: comfortabel en rechtstreeks, dus geen omrij-afstand.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk gaat in op de wijze waarop bij het maken van het bestemmingsplan / het planvormingstraject rekening is gehouden met de omgeving. Aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten is aangegeven hoe de in het plangebied voorkomende functies op elkaar zijn afgestemd om overlast en ongewenste effecten op de omgeving te voorkomen.

4.1 Duurzaamheid, energie en leefomgevingskwaliteit

De duurzaamheidsvisie van de gemeente Groningen is gebaseerd op het beleidskader van de gemeente Groningen dat is uitgewerkt in 'het beleidskader duurzaamstestad.groningen.nl' en de 'Routekaart Groningen Energieneutraal+ 2025'. Vastgelegd is hoe de leefomgevingskwaliteit duurzaam ontwikkeld kan worden en hoe de gemeente zich klaar wil maken voor de effecten van klimaatverandering. Duurzaamheid bestaat uit de onderdelen 'leefomgevingskwaliteit' en 'energie'.

Leefomgevingskwaliteit

De leefomgevingkwaliteit vormt een belangrijk onderdeel van de totale afweging inzake ruimtelijke plannen binnen de gemeente. Naast de milieu-items maken groen, water en ecologie onderdeel uit van de leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt elders in dit bestemmingsplan aandacht besteed. Daar waar nodig worden onderzoeken verricht en is aangegeven wat gedaan kan worden om de directe negatieve gevolgen voor de omgeving te beperken.

Energie

In een bestemmingsplan kunnen alleen ruimtelijk relevante aspecten van het aspect energie worden opgenomen. Een bestemmingsplan regelt namelijk het gebruik van (boven- en onder)grond, (oppervlakte)water en opstallen en bepaalt de bouwmogelijkheden. Het fungeert als toetsingsnorm voor aanvragen om een omgevingsvergunning. Andere aspecten van duurzaamheid, die niet ruimtelijk relevant zijn, kunnen worden geregeld in publiekprivate-samenwerkingsovereenkomsten, convenanten, een programma van eisen, een exploitatieplan of een anterieure (privaatrechtelijke) overeenkomst.

Er zijn kansen om bijvoorbeeld een warmtenet of een groengasleiding aan te leggen. Het UMCG heeft restwarmte over en hiervoor zal een warmtenet worden aangelegd. In dit kader zal ook worden gekeken naar een koppeling met de ontwikkelingen in het plangebied en met de aanleg van het tramtracé daaromheen.

4.2 Archeologie

Inleiding

In 1992 is door Nederland het 'verdrag van Valetta' ondertekend, in de volksmond ook wel 'verdrag van Malta' genoemd. Het verdrag van Malta is wettelijk vertaald met een ingrijpende wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten, zoals de ontgrondingenwet en de woningwet. Hierin wordt de verantwoordelijkheid voor een goede omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden bij de gemeenten gelegd. De bescherming van die waarden dient te worden meegenomen in de ruimtelijke ordening, dat wil zeggen de bestemmingsplannen.

Elk bestemmingsplan dient vanaf 1 september 2007 daarom een paragraaf archeologie te bevatten, waarin wordt aangegeven welke archeologische waarden in het plan aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Daarnaast dient het bestemmingsplan voorschriften te bevatten om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. Die regels kunnen in enkele, op archeologische gronden geselecteerde, gebieden aan een 'omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden' worden verbonden. Daarmee wordt de aanvrager van een dergelijke vergunning verantwoordelijk voor behoud van archeologisch erfgoed. De Monumentenwet 1988, de erfgoedverordening van de gemeente en dit bestemmingsplan beschrijven vervolgens de procedure.

Archeologische verwachting

Het gebied maakt deel uit van een terrein van hoge archeologische waarde (AMK-terrein), zoals vermeld op de Archeologische Monumenten Kaart. Dit terrein omvat de gehele (binnen)stad van Groningen. Archeologisch onderzoek (zie hierna) heeft uitgewezen dat in het plan archeologische resten uit bijna alle perioden (steentijd tot en met de nieuwe tijd) aanwezig zijn (geweest).

De gebieden waarin zich deze resten bevinden, worden in het bestemmingsplan beschermd door een dubbelbestemming archeologie. Hiervoor is een omgevingsgunning opgenomen.

Omdat delen van het terrein al onderzocht en/of vanwege vervuiling in de bodem afgegraven zijn, geldt de dubbelbestemming archeologie alleen voor een beperkt gedeelte van het plan. Op het navolgende kaartje is te zien welke delen al zijn opgegraven.

In groen aangegeven de opgegraven percelen in 2009,
in geel aangegeven de opgegraven percelen in 2011

Archeologisch onderzoek

Een groot gedeelte van het plangebied is de afgelopen jaren onderzocht.

In 2009 werd ter plaatse van de verffabriek Cordes een grote verscheidenheid aan bewoningssporen en archeologica aangetroffen: vuursteen uit het neolithicum, resten van een middeleeuws boerenerf, 'vuilnis' uit de 15de -16de eeuw en resten van leerlooierijen uit de nieuwe tijd, maar liefst drie muntschatten, pelgrimsinsignes en delen van minimaal twee aardewerken schoorsteenbeelden. De ondergrond ter plaatse bestaat uit dekzand, licht aflopend in oostelijke richting. In het noordoostelijke deel van het terrein werden op dit dekzand enkele tientallen bewerkte vuurstenen aangetroffen. Uit de vondst van enkele werktuigen (schrabbers) kan worden afgeleid, dat het materiaal uit het neolithicum dateert. Het dekzand is vermoedelijk vanaf het begin van de ijzertijd, onder invloed van de zee, door een pakket klei afgedekt. In deze klei tekenden zich sloten en greppels af: tekenen dat men pogingen ondernam om het gebied te ontwateren.

Vanaf de late middeleeuwen lagen deze sloten in een verkaveling die ook nu nog in het omliggende stratenpatroon te herkennen is. In deze periode waren enkele percelen in gebruik als boerenerf. Resten van een schuur en twee waterputten konden uit deze periode worden opgetekend. In dezelfde tijd ontstond een brede noord-zuid georiënteerde sloot die het terrein in tweeën deelde: het Selwerderdiep. Het terreindeel ten westen van deze sloot werd in de 14de eeuw compleet vergraven: vermoedelijk heeft men hier zand gewonnen. Het hierdoor ontstane maanlandschap werd daarna in de 15de -16de eeuw gebruikt als vuilnisbelt.


Funderingen en muurwerk aan het Boterdiep bij de opgravingen in 2009

Leerlooierijen

Vanaf de 15de -16de eeuw wordt het oostelijk gedeelte van dit terrein gebruikt door leerlooiers tot halverwege de achttiende eeuw. Verschillende diepe rechthoekige kuilen en zeer veel waterputten samen met de vondst van plakken gemalen eikenschors en vele dierbotten van vooral paarden tonen aan dat hier leerlooierijen gevestigd waren.

4.3 Ecologie

Beleid

In het stedelijk gebied levert de natuur een belangrijke bijdrage aan het leefmilieu en aan de beleving ervan van de mensen die er wonen, werken of studeren. In toenemende mate wordt daarom bij inrichting, renovatie, onderhoud en beheer rekening gehouden met de noodzakelijke voorwaarden voor een goede natuurlijke ontwikkeling in het gebied.

De aanwezigheid van dieren en planten in de stad is niet alleen mogelijk dankzij water- en groenstructuren - in dit geval het nabijgelegen Noorderplantsoen en het Oosterhamrikkanaal - die onderling en met het landschap buiten de stad verbonden zijn. Ook het stedelijke en stenige milieu biedt specifieke kenmerken en kansen voor verschillende planten en dieren. Gevels, daken en een enkele boom kunnen waardevolle natuurfuncties dragen. De vastgestelde doelsoortennota's bieden hiervoor de potentie en ambitie.

Voor het voorliggende plangebied geldt de Doelsoortennota 'Stenige biotopen stedelijk gebied'.

Plangebied

Het plangebied ligt in de binnenstad tussen de huidige Diepenring en de voormalige stadsgrenzen, de singels, zoals die in 1921 nog aanwezig waren. Het vormt onderdeel van de vastgestelde stedelijke ecologische structuur met de kwalificatie 'te versterken groenverbinding'. Het plangebied kenmerkt zich, ook in het nieuwe ontwerp, door een hoge mate van verstening met sterke antropogene invloeden. Natuurwaarden zijn hieraan gekoppeld. Het gaat om onder andere levensplaatsen voor gierzwaluwen, huismussen, roodstaarten, merels, gele helmbloem, klimop en kamperfoelie.

Ontwikkelingsmogelijkheden

Het stedelijk ecologisch beleid richt zich niet alleen op het behouden en versterken van ecologisch waardevolle gebieden en het opheffen van knelpunten, maar ook op het stedelijke milieu in het algemeen. Het uitgangspunt voor deze locatie is conform het doelsoortenbeleid:

1. het zoveel mogelijk handhaven van bomen en groen;

2. het waar mogelijk dak- en gevelvegetaties toepassen met gebruikmaking van inheemse soorten;

3. het indien mogelijk toepassen van faunavoorzieningen voor vogels (met name de gierzwaluw) en enkele vleermuiskasten of het toegankelijk maken van spouwruimten.

Conclusies in het kader van de Vogelrichtlijn en Flora- en faunawet

Het plangebied ligt op een ruime afstand van het Natura-2000-gebied Leekstermeer en van de ecologische hoofdstructuur (minimaal 4,5 km.). Gezien de afstand en de afscherming door bestaande bebouwing is er geen sprake van invloed ten gevolge van het voorliggend plan op beide gebieden.

De kans op aanwezigheid van beschermde soorten binnen het plangebied is beperkt aanwezig. Het gaat dan om mogelijke groeiplaatsen van muurplanten en verblijfplaatsen en nesten van vleermuizen en vogels. Alleen aantoonbaar gekwalificeerden kunnen volgens de Flora- en Faunawet daadwerkelijke groeiplaatsen en verblijfplaatsen uitsluiten. Onderhoud en beheerwerkzaamheden moeten zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaatsvinden.

4.4 Water

Het beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het 'Waterwerk, verbreed Groninger Rioleringsplan' van de gemeente Groningen (planperiode 2009-2013). Daarnaast wordt gewerkt volgens de stedelijk wateropgave van het waterschap Noorderzijlvest en van het waterschap Hunze en Aa's.

De natuurlijke relatie van water met zijn omgeving ligt in steeds sterkere mate (mede) ten grondslag aan de ruimtelijke ontwikkeling. Het water als mede-ordenend principe. Water legt verbindingen tussen de bodem, de natuurlijke ontwikkeling en de gesteldheid en beleving van de woon- en werkomgeving.

Bij de planvorming wordt in een vroegtijdig stadium overleg met waterbeheerders gezocht (watertoets). In het kader van de watertoets zal nadere uitwerking van de principes van afwatering en ontwatering in relatie tot de waterkwaliteit en de waterkwantiteit plaats moeten vinden in overleg met de waterbeheerder. Het waterschap vervult een adviserende en toetsende rol.

Waterstructuur

Het gebied bevindt zich ten noorden van het centrum en wordt ingesloten door de Bloemsingel, de Bloemstraat en het Boterdiep.

Het gebied valt binnen de boezem van waterschap Noorderzijlvest (streefpeil NAP +0.53 meter). In het gebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Binnenstad-Noord voert overtollig regenwater grotendeels af naar de vijverpartijen in het Noorderplantsoen, van oudsher naast de recreatieve functie in gebruik als overstortvijver. In het aangrenzende Oosterhamrikkanaal is een dam met stuwconstructie aangelegd ter hoogte van de Kapteijnbrug. Hierdoor wordt de boezem fysiek gescheiden van het systeem van 'de Watermolen', een combinatie van een riolering, duiker en vijvers.

De Watermolen is een systeem dat zorgt voor de circulatie van oppervlaktewater tussen de vijvers van het Noorderplantsoen en het afgezette deel van het Oosterhamrikkanaal. Via een gemaal aan de Singelweg en een persleiding via de Bloemsingel en Noorderbinnensingel wordt water vanuit het afgezette deel van het Oosterhamrikkanaal verpompt naar het begin van de vijvers van het Noorderplantsoen. Het water stroomt vervolgens door de vijvers naar het noorden toe af. Ter plaatse van de Nieuwe Ebbingestraat stroomt het water via een duiker met een doorsnede van 800 mm. door de Bloemsingel weer af naar het afgezette deel van het Oosterhamrikkanaal. In dit deel van het Oosterhamrikkanaal wordt een hoger peil gehanteerd (NAP +0.70 meter). De huidige en toekomstige woningbouwprojecten op het CiBoGa-terrein zorgen voor de afvoer van 'schoon' hemelwater van daken en wegen naar deze berging van de Watermolen. In het beschouwde gebied is een gemengd rioolstelsel aanwezig. De bergingsinhoud van het riool is ruim 10 mm, de pompovercapaciteit bedraagt 0,7 mm/uur. Er worden geen problemen geconstateerd. Het water wordt voldoende snel afgevoerd naar de boezem.

De werking van de watermolen

Waterberging

In de boezem is voldoende oppervlaktewater aanwezig om het neerslagoverschot dat tijdens het klimaatscenario optreedt te kunnen bergen en risico's op wateroverlast te beperken. Alleen de randen van het Oosterhamrikkanaal zijn aangemerkt als risicoplaatsen. De kans op overlast in het plangebied is op basis van de stedelijke wateropgave van 2007 aangegeven op de navolgende afbeelding. Hierop is de nieuwe ontwikkeling, waarbij het maaiveld opgehoogd wordt, nog niet meegenomen. Door de ophoging zal het risico op overlast afnemen.

Ter toelichting het volgende.

De afbeelding van de stedelijke wateropgave toont de situatie vóór de realisatie van het CiBoGa- terrein bij extreme neerslag, die theoretisch 1x per 100 jaar (plus extra marge van 10% ten behoeve van klimaatveranderingen) optreedt. De gekleurde gebieden zijn in dat geval gevoelig voor wateroverlast, onder andere het CiBoGa-terrein en het Boterdiep.

Na de bouw is de situatie geheel anders. Het terrein van CiBoGa is opgehoogd. Het afstromende hemelwater binnen het plangebied wordt ingezameld en afgevoerd naar het afgezette stuk Oosterhamrikkanaal, onderdeel van de Watermolen. Daar wordt het water geborgen. Binnen de grenzen van het bestemmingsplangebied komt dus geen open water (zie ook de volgende paragraaf). Dat zat er niet en kan er ook niet komen in verband met de parkeergarage.

Het CiBoGa-terrein was van origine verhard oppervlak en aangesloten op de riolering. Het terrein is gesaneerd en ter plaatse is een parkeergarage aangelegd die bijna het gehele terrein afdekt. Rondom de parkeergarage is een drainageleiding aangelegd (IT-riool), waarop de toekomstige ontwikkelingen afvoeren. Bij het ontwerp van de riolering is rekening gehouden met het aansluiten van circa 1,75 ha schoon verhard oppervlak. Dit water zal afvoeren naar het schoonwatergedeelte van de watermolen. Dit gedeelte is voorzien van een bedienbare stuw (eigendom waterschap), die het peil in het gedeelte tot de Kapteijnbrug op circa 0,20 meter hoger houdt. Hiermee is een kleine peilscheiding gecreëerd om schoon water vast te houden voor de watermolen. De ontwikkeling nieuwe Vrydemalaan/UMCG zal  ook zorgen voor aanvoer van schoon water (dit valt echter buiten dit bestemmingsplan). Het Oosterhamrikkanaal zal in geval van peilstijgingen boven 0,20 meter dus ook gewoon beschikken over de oppervlakte van het water voor berging. Het is en blijft dus een gekoppeld watersysteem. Het afgeschermde schone deel zal dan ook altijd afvoer houden op Boezempeil en onder dit regime vallen.

De enige verandering in de situatie is dat de aanvoer in de geprojecteerde situatie geen schoon water meer via de riolering afvoert, maar rechtstreeks op oppervlaktewater. Hiermee zorgen alle kleine neerslaggebeurtenissen ook voor een verversing van het systeem. Tijdens extreme neerslag zal er niet veel veranderen ten opzichte van de huidige situatie aangezien in het gedeelte achter de stuw op het Oosterhamrikkanaal de uitmonding is van de overstorten van het gemengde stelsel. Het teveel aan neerslag minus de berging in het stelsel (14,3 mm in dit bemalingsgebied) zou daar al op het watersysteem terecht komen. Omdat de stedelijke wateropgave voor het Boterdiep niet of nauwelijks wijzigt ten opzichte van de huidige situatie, worden nu geen extra maatregelen getroffen. In een later stadium staat echter het Boterdiep op het programma voor herinrichting (de tram) en dan zal de situatie daar veranderen.

 

Waterberging

Water en riolering bij in- en uitbreidingen

Bij ontwikkelingen in het gebied moet rekening gehouden worden met de gevolgen van een toename van verhard en bebouwd oppervlak. Door deze verdere verstedelijking komt regenwater sneller tot afstroming. Voor het bestaande watersysteem betekent deze toename een extra belasting, waardoor meer water moet worden geborgen. Hiervoor wordt door de waterschappen een compensatie in de vorm van oppervlaktewater vereist. Als vuistregel wordt een compensatie van 10% van de toename van het verhard en/of bebouwd oppervlak in de vorm van oppervlaktewater geëist. Indien watergangen gedempt worden door nieuwe ontwikkelingen moet dit gecompenseerd worden door de aanleg van nieuwe watergangen/partijen. Het water moet indien mogelijk vertraagd afvoeren op de bestaande hoofdwatergangen door het plangebied.

In het gebied is een groot deel onderkelderd door een parkeerkelder. Op deze parkeerkelder wordt de nieuwe woonwijk gerealiseerd. Op de parkeerkelder komt een daktuin van wegen, groen en woningen. Het gebied wordt hierdoor hoger aangelegd dan het oorspronkelijke maaiveld. Er wordt een laagdikte gecreëerd van circa 0,90 meter tussen bovenkant maaiveld en bovenkant parkeerdek. In deze ruimte vindt de ondergrondse infrastructuur haar plaats. Hiermee wordt voorkomen dat de rond de parkeergarage liggende gebieden worden belast met regenwater van het terrein op de parkeergarage.

De aanleg van een vegetatiedak/groene daken kan een bijdrage leveren aan het vertraagd afvoeren van regenwater. Het vegetatiedak gebruikt water voor de groei van de beplanting, het bergt enig water en voert het vervolgens vertraagd af.

Bodem

Als gevolg van het historisch grondgebruik van het terrein (onder andere het gebruik als gasfabriekterrein met opslag van brandstoffen) komt op een aantal locaties binnen het plangebied bodemverontreining voor. Voor zover het de ontwikkeling van de bouwblokken betreft, wordt of is de bodem gesaneerd. Zie over dit onderwerp verder in paragraaf 4.5.5.

De drooglegging is de afstand van het oppervlaktewaterpeil tot aan de bovenzijde van het maaiveld. De ontwateringsdiepte is de afstand van de grondwaterstand tot aan het maaiveld. Het verschil tussen de drooglegging en de ontwateringsdiepte wordt veroorzaakt door de opbolling van het grondwater tussen de watergangen. De ontwateringsdiepte moet bij wegen en bomen minimaal 1 meter zijn en bij gebouwen moet dit minimaal 1,30 meter zijn ten opzichte van maaiveld. Bij kruipruimteloosbouwen moet deze afstand minimaal 0.20 meter beneden de fundering zijn. Op dit moment zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om een uitspraak te doen over de ontwateringsdiepte.

Door de aanleg van de wijk deels bovenop een parkeerkelder, waardoor slechts een ondergrondse ruimte van 0,90 meter wordt gerealiseerd, moet de drooglegging gerealiseerd worden door de aanleg van extensieve drainage. Het systeem kan gezien worden als een grote daktuin. De drooglegging zal nooit meer dan deze afstand kunnen worden. Aan de randen van de wijk wordt een verzamelriool gelegd, die het drainagewater en het regenwater afvoert naar het Oosterhamrikkanaal.

Het (diepere) grondwater in het gebied blijft kwetsbaar, omdat een deel van de bodemverontreiniging achterblijft. Blijvend zal daarom monitoring en bewaking van de grondwaterkwaliteit in het gebied nodig zijn.

Riolering

In het gebied wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd, dat afwatert op de waterberging van het Oosterhamrikkanaal.

Het regenwater dat op de bebouwing en wegen valt, wordt door middel van een infiltratieriool afgevoerd naar een verzamelriool naast de parkeerkelder. Dit infiltratieriool heeft zowel een drainerende als afvoerende functie. Het water dat op de verharding van asfalt valt, wordt door middel van straatkolken afgevoerd naar deze leiding. De ringleiding rondom de parkeerkelder vangt dit schone regenwater op en voert het af naar het Oosterhamrikkanaal, waarbij het bijdraagt aan de waterkwaliteit van het water in de Watermolen. Drainagestrengen op het betondek in combinatie met daktuinsubstraat zorgen voor de afvoer van overtollig regenwater in de groenvakken.

Er wordt geen water oppervlakkig afgevoerd en geen extra waterberging gecreëerd.

Bouwmaterialen

Bij de bouw van de gebouwen mogen geen materialen gebruikt worden die milieuverontreinigend zijn, zoals lood, zink en koper. Ook bepaalde bitumen en behandeld hout logen milieugevaarlijke stoffen uit welke via het regenwater in het oppervlaktewater terecht kunnen komen.

Het toepassen van vegetatiedaken is een prima middel om regenwater vast te houden en vertraagd af te voeren. Tevens verdampt het water door zon en wind. Bij hevige neerslag zal het water minder snel tot afstroming komen. Ook dit kan een bijdrage leveren in de compensatie voor de toename van het verhard en bebouwd oppervlak. Daarnaast isoleren de groene daken in de zomer. Door het verdampingsproces in de grondlaag wordt voorkomen dat het dak te veel opwarmt. Op deze wijze kan bespaard worden op energieslurpende voorzieningen zoals airco’s e.d.

Ecologisch gezien biedt dit ook de nodige voordelen: meer ruimte en ontwikkeling voor insecten, vogels en andere flora en fauna.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven

De Wet ruimtelijke ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” geeft hiervoor een handreiking. In het plangebied kunnen bedrijven die vallen binnen de categorie 1 en 2 zich vestigen.

De Wet algemene bepalingen (Wabo) omgevingsrecht en de Wet milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 van de Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het Activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A- of B-inrichting. Indien het een type A-inrichting is, dan is vestiging zonder melding mogelijk; als het een B-inrichting is dan is het doen van een melding verplicht.

Uitritten Boterdiepgarage

In het plangebied zijn twee extra uitritten voor de Boterdiepgarage, de parkeergarage onder het plangebied, geprojecteerd. Boven de uitgang aan de Bloemsingel is wonen mogelijk, boven de uitgang ter plaatse van Boterdiep-zuidzijde zijn onderwijs en een hotel mogelijk. De uitgangen dienen zo te worden gerealiseerd, dat de bovenliggende functies hiervan geen hinder ondervinden.

Onderstation voor tram

Onderstations zorgen voor de elektrische voeding van de bovenleiding van de tram. De voedingskabels naar het station hebben een capaciteit van 10 kVA. De spanning op de bovenleiding bedraagt circa 750 Volt. Voor de tramlijn zijn minimaal twee voedingspunten nodig met een opstelvermogen van circa 1 MVA per station. De beoogde locaties liggen op het Zernikecomplex en aan het Boterdiep.

De onderstations zullen worden uitgevoerd als een gesloten gebouw, waarin zich de transformatoren bevinden. De oppervlakte bedraagt circa 5 x 10 meter. Het onderstation valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO), indien deze aanwezig is in een gesloten gebouw en het gebouw voorzien is van een koelinstallatie of anderszins waarvan het electromotorisch vermogen groter is dan 1,5 kW. Indien het gesloten gebouw, waarin zich de transformatoren bevinden, is voorzien van een airco of andere koelinstallatie waarvan het electromotorisch vermogen meer is dan 1,5 kW, dan dient er voor het onderstation een melding te worden gedaan op grond van het activiteitenbesluit.

Transformatoren kunnen geluid produceren vanwege het verschijnsel dat de magneetkern krimpt en uitzet met de grootte van het magnetisch veld (magnetostrictie). De optredende trilling veroorzaakt een bromgeluid (100 Hz) dat vaak rond een transformator hoorbaar is. In dit bestemmingsplan gaat het om een transformator met een elektrisch vermogen van circa 1 MVA, die in een gesloten gebouw zal worden opgesteld. De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft een richtafstand van 10 meter voor transformatorgebouwen t/m 1 MVA van de inrichtinggrens tot een gevoelig object.

Dit neemt niet weg dat door middel van geluidsisolatie, het aanbrengen van dempingsmateriaal aan binnenwanden en geluiddempende ventilatieopeningen de geluidsbelasting op de omgeving dient te worden verminderd. Tevens dient gekeken te worden naar eventueel contactgeluid; dit geldt ook voor trilling. Alles dient zo te worden gerealiseerd dat de nabijgelegen functies geen hinder ondervinden van het onderstation.

4.5.2 Geluid (tram en wegverkeer)

De Wet geluidhinder schrijft voor, dat er onderzoek moet worden gedaan naar de geluidbelasting op de gevels van toekomstige geluidgevoelige bebouwing. Het gaat hierbij om het wegverkeerslawaai vanwege de omliggende wegen, waaronder het Boterdiep, de Bloemsingel en de Bloemstraat. Omdat de toekomstige tram langs en door het plangebied loopt, is in het akoestisch onderzoek ook hiermee rekening gehouden (tramlawaai).

Bij de bouw van nieuwe geluidgevoelige bebouwing moet de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder in acht worden genomen. Als de verwachte geluidbelasting hoger is dan 48 dB, dan is er een geluidontheffing nodig, ofwel een hogere-waardenbesluit op basis van de Wet geluidhinder.

Voor het ontwerp-bestemmingsplan Ebbingekwartier is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Verkennend akoestisch onderzoek bestemmingsplan Ebbingekwartier, adviesbureau WMA 15 juni 2011, zie de afzonderlijke bijlage behorend tot dit plan). Uit het onderzoek blijkt, dat de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op een deel van de toekomstige geluidgevoelige bebouwing hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarom zullen voor deze bebouwing hogere waarden worden vastgesteld voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Zie de afzonderlijk toegevoegde bijlage bij dit bestemmingsplan.

Het hogere-waardenbesluit heeft alleen betrekking op de geluidgevoelige bebouwing die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt (de zogenoemde geprojecteerde bebouwing). In het akoestisch onderzoek is aangegeven wat de toekomstige geluidbelasting zal zijn op de gevels van deze geprojecteerde bebouwing. Om een goed beeld te geven van de toekomstige geluidbelasting op deze bebouwing is hierbij ook rekening gehouden met het verwachte tramlawaai.

Overigens is in het akoestisch onderzoek ook de geluidbelasting voor bestaande en in aanbouw zijnde woningen in het plangebied aangegeven. In het kader van de Wet geluidhinder behoeven deze woningen echter pas aandacht in het ontwerp-bestemmingsplan voor de Regiotram, tracédelen III en IV. De Wet geluidhinder schrijft namelijk voor dat er bij wijzigingen aan een 50 km-weg akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd én (indien de geluidbelasting op woningen mogelijk toeneemt) de reconstructie- en hogere-waardenprocedure van de Wet geluidhinder moet worden doorlopen. Onderdeel van deze procedure is dat er bij voorkeur bronmaatregelen moeten worden getroffen om een toename van de geluidbelasting zo veel mogelijk te voorkomen. Eén en ander betekent, dat er ook voor het bestemmingsplan Regiotram, tracédelen III en IV akoestisch onderzoek zal worden uitgevoerd, waarbij de geluidbelasting op alle (dat wil zeggen op de bestaande én de toekomstige) woningen opnieuw in beeld zal worden gebracht. Voor woningen die door de aanleg van de tramlijn bloot komen te staan aan een hogere geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai (inclusief tramlawaai) zal dan een hogere-waardenbesluit moeten worden genomen.

4.5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan, waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer.

De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor het plangebied Ebbingekwartier is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2010 en 2020. De concentraties zijn berekend voor de twee meest drukke wegen in het plangebied te weten: het Boterdiep en de Bloemstraat. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. De onderzochte situaties voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan. De notitie luchtkwaliteit voor deze ontwikkeling is als bijlage 1 in dit bestemmingsplan opgenomen.

4.5.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld: vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van I&M is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Voor hogedruk-aardgastransportleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB, 2011).

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden.

Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient de gemeente het groepsrisico te verantwoorden.

De gemeente Groningen heeft voor het voorliggend bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de inventarisatie blijkt dat er binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is er in de omgeving van het plangebied een risicobron aanwezig, te weten de spoorlijn Groningen-Sauwerd.

Uit het onderzoek blijkt dat in de bestaande situatie sprake is van een hoog groepsrisico voor de hele spoorbaan. De oriëntatiewaarde wordt ruimschoots overschreden. Vanwege de overschrijding van de oriëntatiewaarde bestaat een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is verankerd in het BEVI. In de 'Circulaire RNVGS' is een vergelijkbare verplichting opgenomen.

De verantwoording groepsrisico is uiteengezet in de veiligheidsstudie die als 2 is toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

Ook de regionale brandweer heeft geconstateerd dat er in het plangebied sprake is van externe veiligheidsrisico's door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoortracé Groningen-Sauwerd en dat er in de bestaande situatie sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde. Hierdoor is verantwoording van de groepsrisico's noodzakelijk.

De regionale brandweer heeft daarnaast de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor het plangebied onderzocht en het volgende geconstateerd. Uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt, dat de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen aandachtspunten zijn. Daarom adviseert de regionale brandweer om bij de realisatie/uitwerking van het plan de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen nader uit te werken. De handleiding 'Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening regio Groningen' (2010) geldt daarbij als uitgangspunt.

Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt, dat de alarmerings- en ontvluchtings- mogelijkheden voldoende zijn. In het invloedsgebied is mogelijk in beperkte mate sprake van langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen. Het aspect zelfredzaamheid geeft echter geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

Gezien de veiligheidsstudie en het advies van de regionale brandweer vormt de externe veiligheids- situatie geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.5.5 Bodem

Voor het plangebied Ebbingekwartier is een inventarisatie uitgevoerd inzake de bodemkwaliteit. De inventarisatie is in bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie. Op gevallen van nieuwe bodemverontreiniging, ontstaan na 1987, is de zorgplicht van toepassing: nieuwe bodemverontreiniging moet altijd zoveel mogelijk ongedaan gemaakt worden, ongeacht hoe ernstig de bodemverontreiniging is.

Bodemverontreiniging kan bestaan uit bronverontreiniging of diffuse verontreiniging.

Bronverontreiniging

Eventuele bronverontreiniging wordt veroorzaakt door huidige of voormalige bedrijfsfuncties en/ of dempingen en ophogingen met verontreiniging. Binnen het plangebied bevinden zich enkele locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten in het verleden of kan worden geconstateerd op grond van een eerder bodemonderzoek. Binnen het plangebied bevinden zich voornamelijk dempingen, ophogingen en bedrijventerreinen (zowel huidig als voormalig).

Bij een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft ernstig verminderd. Een bodemsanering is dan nodig om de locatie weer geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Binnen het plangebied is voor een aantal locaties een geval van ernstige bodemverontreiniging vastgesteld. Tevens is één zorgplichtlocatie gesaneerd.

De locaties met ernstige bodemverontreiniging, gesaneerde locaties en lopende saneringen en de gebruiksbeperkingen zijn opgenomen in de hierna opgenomen tabel.

Locatiecode   Locatienaam   Beoordeling verontreiniging   Sanering uitgevoerd*   Zorg na sanering  
AA001400160   Boterdiep 39-45   Pot. ernstig niet spoedeisend   Loopt   n.v.t.  
AA001401545
 
Bloemstraat 4 - 6
 
Pot. ernstig, niet spoedeisend   Nee   n.v.t.  
AA001402462
 
Jodenkamp, trafo Ciboga
 
Zorgplicht   Ja   n.v.t.  
AA001402845
 
Bloemstraat, achter 10 - 18b   Ernstig, geen spoed
 
Nee   n.v.t.  
AA001403072
 
Bloemsingel, CiBoGa
 
Ernstig, spoed, risico's weg, sanering voor 2015   Loopt   n.v.t.  
AA001403216   Boterdiep 71-73   Potentieel ernstig, geen spoed   Loopt   n.v.t.  
AA001403217   Boterdiep, vml. nr. 19 - 33   Ernstig, spoed, risico's weg, sanering voor 2015   Loopt   n.v.t.  
AA001403387   Bloemsingel, vml. nr. 10   Ernstig, geen spoed   Loopt   n.v.t.  
* Bij functiewijzigingen zal nagegaan moeten worden of de sanering voldoende uitgevoerd is voor het beoogde gebruik.  

Locaties met een ernstige bodemverontreiniging en saneringen

Bij de aanpak van de bodemverontreiniging moet aangesloten worden bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en voor een sanering ligt bij de veroorzaker, de eigenaar en/of de belanghebbende. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.

Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en van grondverzet in het algemeen.

Voor de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een Wabo-vergunning in ieder geval noodzakelijk.

De informatie over de bodemsanering inclusief de genomen beschikkingen bevindt zich in het archief van de Milieudienst. Dossiers zijn op afspraak in te zien (zie voor verdere informatie www.eloket.groningen.nl).

Diffuse verontreinigingen

In de loop van de tijd zijn op allerlei manieren puinhoudend materiaal, kooldeeltjes en ander afval in de bodem terechtgekomen. Bewoning, bedrijvigheid en ook neerslag van luchtverontreiniging heeft op vele plaatsen de bodem belast. Dit heeft geleid tot diffuse, niet tot een bron ter herleiden bodem- verontreiniging.

De gemeente Groningen heeft voor haar gehele grondgebied een bodemkwaliteitskaart en de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' opgesteld.

De bodemkwaliteitskaart geeft inzicht in de diffuse bodemkwaliteit. De kaart en het plan zijn op 10 juli 2007 geactualiseerd. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied licht verontreinigd is met PAK's (10 VROM), kwik, koper, zink, lood en minerale olie.

De 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' stelt regels voor het grondgebied van de gemeente Groningen, indien binnen het plangebied grond wordt afgevoerd of wordt toegepast. Eventueel toepassen of afvoer van grond dient gemeld te worden aan SenterNovem (www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl). Deze zendt de melding door naar de afdeling Bodem van de Milieudienst van de gemeente Groningen.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de bodemkwaliteitskaart en de bovenvermelde 'Nota Bodembeheer'. Deze documenten zijn in te zien via de site milieu.groningen.nl.

Ontwikkelgebieden 

Voor CiBoGa is in 1998 een convenant betreffende de bodemsanering gesloten tussen rijk, provincie Groningen en gemeente Groningen over de aanpak van bekende bodemverontreiniging in het plangebied. Voor CiBoGa zijn twee saneringsplannen opgesteld. Dit zijn raamsaneringsplannen, waarbinnen saneringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

Het plangebied maakt voor een groot deel onderdeel uit van het saneringsterrein CiBoGa.

Met dit bestemmingplan wordt van een aantal locaties binnen de plangrenzen van het CiBoGa- convenant het gebruik gewijzigd. Bij de ontwikkeling van het plangebied moet rekening worden gehouden met de uitvoeringsaspecten van het convenant.

In het convenant is vastgelegd dat de bekende gevallen van bodemverontreiniging multifunctioneel worden gesaneerd. Verontreiniging die na de convenantdatum worden aangetoond, kan functiegericht worden gesaneerd. Een aantal locaties is al gesaneerd. Bij deze locaties zal bij functiewijzigingen nagegaan moeten worden of de sanering voldoende uitgevoerd is voor het beoogde gebruik. Voor de nog onbekende verontreinigingen zijn de gewenste bodemkwaliteit en terugsaneerwaarde afhankelijk van de toekomstige functie.

Voorafgaand aan iedere ontwikkeling zal onderzoek moeten worden uitgevoerd om de actuele bodemsituatie in beeld te krijgen. Van een aantal locaties zijn onderzoeksgegevens bekend. Bij ontwikkelingen zal nagegaan moeten worden in hoeverre deze gegevens nog actueel zijn.

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) aanwezig die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's.

Het gaat in een bestemmingsplan altijd om de hoofdtransportstructuur. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan Ebbingekwartier voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kunnen met direct recht omgevingsvergunningen worden verleend. De gekozen bestemmingen en de daarbij behorende regels geven helder aan welke functies op welke plaats zijn toegestaan.


Om de nodige flexibiliteit te waarborgen zijn tevens afwijkingsbevoegdheden opgenomen, alsmede drie wijzigingsbevoegdheden (in lid 6.7, lid 7.7 en lid 8.5). De wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor het kunnen wijzigen van de situering en de vorm van de op de kaart aangegeven bouwvlakken respectievelijk voor het verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologie - 1 van de kaart, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform SVBP 2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008) en het standaard-bestemmingsplan van de gemeente Groningen. Daarin zijn de regels gestandaardiseerd. De bestemmingsregels zijn opgemaakt in een vaste indeling en bevatten in principe voor elke bestemming achtereenvolgens: een bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, en waar nodig een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is digitaal gemaakt. De digitale kaart (verbeelding) is variabel in schaal, doordat kan worden in- en uitgezoomd, en bezit een meetfunctie. Het digitale plan is raadpleegbaar via het internet (bestemmingsplannen.groningen.nl alsook www.ruimtelijke plannen.nl). Daar zijn de digitale bestanden ook te downloaden.

De papieren plankaart bestaat uit één kaartblad met schaal 1:1000. De kaart is getekend conform de SVBP 2008. De plankaart geeft in samenhang met de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied aan.

5.2 Geldende bestemmingsplannen en overige regelingen

In het plangebied vigeren momenteel de onderstaande bestemmingsplannen, die geheel of gedeeltelijk door het voorliggend bestemmingsplan worden vervangen:

  • nr. 421, bestemmingsplan CiGa, vastgesteld d.d. 27 juni 2001, goedgekeurd d.d. 22 januari 2002, onherroepelijk d.d. 12 februari 2003;
  • nr. 459, bestemmingsplan Bodenterrein-UMCG, vastgesteld d.d. 26 mei 2010, onherroepelijk d.d. 3 september 2010.

5.3 Geconsolideerde versie

Zoals in paragraaf 1.2 al is aangegeven is dit de geconsolideerde versie van het bestemmingsplan Ebbingekwartier. In deze geconsolideerde versie zijn de wijzigingen uit vier facetbestemmingsplannen verwerkt in één doorlopende tekst:

- Facetherziening parkeren, vastgesteld op 8 juni 2016

- Herziening bestemmingsregels wonen, vastgesteld op 19 april 2017

- Herziening Bestemmingsregels Wonen 2, vastgesteld op 1 april 2020

- Veegplan 2019, vastgesteld op 2 juni 2021.

Hoewel deze geconsolideerde versie bedoeld is om geraadpleegd te kunnen worden als integrale regeling, is zij als zodanig niet door de raad vastgesteld en heeft dan ook geen zelfstandige rechtskracht. De in de consolidatie samengebrachte bepalingen ontlenen hun rechtskracht enkel en alleen aan hun oorspronkelijke vaststelling. Waar bepalingen in de geconsolideerde versie onverhoopt mochten afwijken van de formeel vastgestelde versie, gelden de formeel vastgestelde bepalingen.

Deze consolidatie brengt geen verandering in per plan geldende peilmomenten voor bestaande situaties en overgangssituaties. Daarom moet, waar in regels verwezen wordt naar peilmomenten en bestaande situaties, steeds gekeken worden naar de peildata van het plan waarin de in het geding zijnde regel zijn oorsprong vindt (Ebbingekwartier, Facetherziening parkeren, Herziening bestemmingsregels wonen, Herziening Bestemmingsregels Wonen 2 of Veegplan 2019).

5.4 Toelichting op de artikelen

5.4.1 Artikelsgewijze toelichting

Inleidende regels

De artikelen 1 tot en met 3 bevatten achtereenvolgens de in het plan gebruikte begrippen en hun definitie, de wijze waarop moet worden gemeten en de manier van omgaan met uitmetingsverschillen.

Op de plankaart staan de bebouwingsmogelijkheden in het plangebied aangegeven: de bouwhoogte, het bebouwingspercentage en waar nodig, de vloerindex en de korrelgrootte.

De bouwhoogte wordt zoals gebruikelijk berekend vanaf peil. Om misverstanden ter plaatse van de parkeergarage te voorkomen, is de definitie van 'peil' in artikel 1 aangevuld. Ter plaatse van de parkeergarage geldt in afwijking van de gebruikelijke definitie: (het verlengde van) de hoogte op 1 meter boven de bovenkant van de parkeergarage.

Bij de berekening van het bebouwingspercentage wordt de bebouwing ten behoeve van de parkeergarage buiten beschouwing gelaten. Om deze reden is de definitie van 'bebouwingspercentage' in artikel 1 aangevuld.

De ervaring leert dat de begrippen vloerindex en korrelgrootte zeer bruikbare sturingsinstrumenten zijn. Onderstaand wordt dit aan de hand van een voorbeeld nader toegelicht.

Vloerindex

Gesteld dat het te bebouwen oppervlak van een perceel 1000 m² bedraagt, waarvan krachtens het ter plaatse geldende bebouwingspercentage 60 % mag worden bebouwd, terwijl voorts het aantal bouwlagen is bepaald op 1-3 en de vloerindex 1,2 bedraagt, dan is het volgende op te merken:

Het maximaal te realiseren vloeroppervlak bedraagt in dit voorbeeld 1,2 x 1000 = 1200 m². Aangezien een bebouwingspercentage van 60 geldt, mag dit vloeroppervlak niet meer dan 600 m² (60% van 1000 m²) op de begane grond worden verwezenlijkt. Er doen zich nu een aantal keuzemogelijkheden voor, waarvan de twee uitersten zijn:

1. maximalisatie van bebouwingspercentages en vloeroppervlak en

2. maximalisatie van het aantal bouwlagen en vloeroppervlak.

Bij de eerste mogelijkheid kan 600 m² van het beschikbare terreinoppervlak voor bebouwing worden benut, waarbij de resterende toegestane vloeroppervlakte (eveneens 600 m²) in de vorm van een tweede bouwlaag verwezenlijkt kan worden.

Bij mogelijkheid 2 betekent dit, dat het toegestane vloeroppervlak van 1200 m² ondergebracht kan worden in drie bouwlagen van elk 400 m² vloeroppervlak.

Het spreekt voor zich, dat naast de hiervoor genoemde keuzemogelijkheden nog tal van tussenoplossingen mogelijk zijn, mits de vloerindex maar niet wordt overschreden. Nog los van het feit, dat niet per se het toegestane vloeroppervlak ook inderdaad behoeft te worden benut, is het zeer wel denkbaar op de verdiepingen een kleiner vloeroppervlak te realiseren dan op de begane grond.

Korrelgrootte

De korrelgrootte is afgeleid van de in een gebied aanwezige pandbreedten. Daarbij zijn de extreme waarden (verstoringen) buiten beschouwing gelaten. Ter voorkoming van misverstanden: korrelgrootte en pandbreedte zijn niet synoniem. Een pand kan uit meer dan éénmaal de korrelgrootte zijn opgebouwd. Het is een hulpmiddel om de gevelwand te structureren.

Achtererfgebied

Het achtererfgebied is gedefinieerd conform de standaard van de gemeente Groningen: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw. Echter, soms is door bijvoorbeeld een tweezijdige oriëntatie van bebouwing, deze definitie niet voldoende duidelijk. Om deze reden is de definitie voor dit bestemmingsplan aangevuld: daar waar bij een woonblok met bebouwing rond een openbaar binnenterrein sprake is van twee op het openbaar gebied gerichte voorkanten geldt dit binnenterrein als achtererfgebied.

Waar nodig zijn in deze geconsolideerde versie begrippen uit de facetherzieningen ingevoegd, waarbij vanwege technische beperkingen de oorspronkelijke nummering soms niet kon worden aangehouden.

Bestemmingsregels

Onderstaande tekst is in deze geconsolideerde versie aangepast ten opzichte van het oorspronkelijk vastgestelde plan.


In de bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingen Centrum, Wonen en Woongebied is de functie 'wonen' vervangen door 'woningen', waarbij een woning wordt gedefinieerd als 'een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden'. Daarmee wordt bereikt dat alleen duurzame vormen van huishoudens zijn toegestaan. Kamerverhuur valt daar niet onder. Een huishouden wordt namelijk gedefinieerd als 'persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; daaronder niet begrepen kamerverhuur'. De oppervlakte van nieuwe woningen moet tenminste 50 m² zijn. Situaties waar onlangs nog een vergunning voor kleinere woningen is verleend of waarvoor projecten in de pijplijn zitten, zijn geregeld met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2'. Aan sommige locaties is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' toegevoegd. Hiermee is het aantal woningen dat kleiner is dan 50 m² vastgelegd, conform de afspraken die met ontwikkelende partijen zijn gemaakt.
Bestaande kamerverhuur en bestaand beschermd wonen blijven uiteraard wel toegestaan. Als peildatum voor 'bestaand' geldt het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Herziening bestemmingsregels wonen 2. In de bestemmingsomschrijving van de bestemmingsplannen is opgenomen dat onzelfstandige kamerverhuurpanden mogen worden omgezet in zelfstandige woningen, mits de oppervlakte daarvan minimaal 24 m² bedraagt en het aantal huishoudens in het pand afneemt.

Een woning mag niet worden gesplitst (veranderd en/of worden vergroot tot twee of meer zelfstandige woningen). Uitzonderingen kunnen hierop worden gemaakt:

  • als de splitsing is bedoeld om een meergeneratiewoning te realiseren;
  • als de gebruiksoppervlakte van de te splitsen woning minimaal 140 m² is en de resulterende woningen minimaal 50 m² aan gebruiksoppervlakte hebben.

De splitsingsaanvraag wordt getoetst aan de beleidsregels terzake (zie toelichting hieronder bij artikel 12).

De gebruiksregels zijn overeenkomstig bovenstaande aangepast: gebruik voor nieuwe kamerverhuur of bewoning anders dan door een huishouden is niet meer toegestaan.

Ook op binnenterreinen is het realiseren van zelfstandige woningen of kamerverhuur aan banden gelegd, door middel van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding -1'.

De algemene ontheffings- , vrijstellings- of afwijkingsbevoegdheden zijn aangevuld. Aan de algemene regel dat het college de bevoegdheid heeft om met 10% van de voorgeschreven maten af te wijken is toegevoegd dat de afwijking maximaal 1 meter mag zijn en niet mag worden toegepast ten behoeve van een extra bouwlaag.

Artikel 4 Centrum

De bestemming Centrum betreft het overgrote deel van het plangebied. Het gaat hier om het westelijke en het zuidelijke deel van het plangebied.

Aan het Boterdiep is ter waarborging van het stedelijk karakter op veel plaatsen wonen op de begane grond niet toegestaan, behalve daar waar het wonen reeds aanwezig is.

Op de begane grond, en in een aantal gevallen op de verdieping, zijn in de bestemming Centrum diverse andere functies dan wonen toegestaan (lid 4.1). Wel is, ook op de verdieping, een aan huis verbonden beroep toegestaan, behorend bij en ondergeschikt aan de woonfunctie, alsmede - maar uitsluitend na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid - een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit (lid 4.6).

In het plangebied is uitsluitend (kleinschalige) detailhandel tot maximaal 200 m² verkoopvloeroppervlak toegestaan en na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid tot maximaal 400 m². Dit geldt niet voor de twee bestaande grotere vestigingen aan het Boterdiep; zij zijn positief bestemd.

Op grond van lid 4.6 kan hiervan worden afgeweken.

Maatschappelijke en zakelijke dienstverlening zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond, alsmede in een hogere dan de eerste bouwlaag, echter uitsluitend indien het betreft dezelfde functie als in de eerste bouwlaag. Tevens zijn de functies maatschappelijke en zakelijke dienstverlening toegestaan, daar waar het gaat om reeds bestaande functies op de verdieping. In verband met de normen van de Wet geluidhinder is in lid 4.1 onder f voorts bepaald dat geluidsgevoelige objecten ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening, met uitzondering van onderwijsgebouwen, niet mogen worden gevestigd voor zover zij direct grenzen aan het Boterdiep, de Kolendrift, de Bloemsingel of de Bloemstraat.

In het plangebied zijn uitsluitend bedrijven als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) toegestaan. Er zijn enkele bedrijven ter plaatse van Boterdiep 69-1 en 73 gevestigd van een hogere bedrijfscategorie, c.q. van categorie 3. Zij kunnen hun activiteiten voortzetten, omdat zij naar hun aard en invloed op de omgeving kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven van categorie 1 en 2.

Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' ('het Paleis') op de hoek Boterdiep/Bloemsingel zijn, ook op de verdieping, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en lichte bedrijvigheid gevestigd. Daarnaast is hier een hotel aanwezig en op de begane grond een brasserie.

'Dode functies', zoals garageboxen, een groothandel en opslag zijn uitsluitend toegestaan, daar waar dit expliciet op de kaart is aangegeven; hierdoor worden dergelijke functies in de straatwand geweerd ten behoeve van het straatbeeld en de sociale veiligheid.

Onder de bestemmingsomschrijving staan als onderdeel van de openbaar vervoersvoorzieningen onderstations vermeld. Een onderstation is een transformatorgebouw voor de elektrische voeding van de bovenleiding van een tram. De tram zelf is niet geregeld in dit bestemmingsplan. Hiervoor is een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld.

Voorts zijn onder de bestemmingsomschrijving ondergrondse parkeervoorzieningen vermeld. Hoewel het maaiveld binnen de bestemming (vrijwel) geheel autovrij is, is deze vermelding nodig vanwege de ter plaatse aanwezige ondergrondse parkeergarage.

In het voorliggend bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen toegestaan. Reden is, dat de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders, de raad gehoord, hebben besloten seksinrichtingen te concentreren in één concentratiegebied binnen de Diepenring en in de tippelzone. Daarbuiten wordt vestiging van prostitutie-inrichtingen tegengegaan. Het gemeentelijk beleid heeft onder meer ten doel om het woon- en leefklimaat te beschermen. De strijdigheid met de woonfunctie ontstaat door de ruimtelijke uitstraling door bijvoorbeeld aanstootgevende of storende uiterlijke kentekenen, en/of door de mogelijke verkeers- en parkeeroverlast.

Voor de berekening van de bouwhoogte ter plaatse van de parkeergarage: zie de toelichting op de inleidende regels die hiervoor is opgenomen.

Artikel 5 Verkeer

De bestemming Verkeer omvat de hoofdverkeersstructuur in het plangebied. Het gaat hier om de Bloemstraat, het grootste deel van de Bloemsingel en een klein deel van het Boterdiep. Het beoogde tramtracé is buiten het plangebied gelaten, omdat voor de tram een afzonderlijk bestemmingsplan is opgesteld.

Artikel 6 Wonen

Het gebied met de bestemming Wonen betreft het deel van de woonbuurt in het plangebied dat reeds is ontwikkeld. Hier is een regeling mogelijk die vergelijkbaar is met andere ontwikkelde delen van de stad.

Voor wat betreft de vermelding 'ondergrondse parkeervoorzieningen' in de bestemmingsomschrijving: zie hiervoor onder artikel 4.

De regels van de bestemming Wonen zijn gericht op behoud en versterking van de ruimtelijke karakteristiek, maar het is niet de intentie het gebied geheel op 'slot' te zetten. Zo worden bij de bestaande woningen in het overgrote deel van de gevallen aan de achterzijde royale uitbreidingsmogelijkheden geboden. Dit in aanvulling op de mogelijkheden van het vergunningsvrije bouwen die de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) sinds 1 oktober 2010 biedt.


Regeling voor bijbehorende bouwwerken

Voor de mogelijkheid bijbehorende bouwwerken te mogen realiseren, geldt het volgende.

Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-2 zijn op grond van dit bestemmingsplan, behalve binnen het bouwvlak, geen bijbehorende bouwwerken toegestaan, zodat hier een hofje mogelijk blijft, overeenkomstig de bestaande oudere hofjes in de stad.

Voor de overige bouwwerken geldt het onderstaande.

Voor de bouwmogelijkheden is het van belang op welk gedeelte van het erf gebouwd wordt. Bijbehorende bouwwerken zijn (bij recht) uitsluitend toegestaan op het achtererfgebied.


Voorerfgebied en achtererfgebied


Aangebouwde bijbehorende bouwwerken zijn (bij recht) toegestaan, mits zij:

  • maximaal 4 meter hoog zijn, en;
  • maximaal 4 meter diep zijn, gemeten vanuit (het verlengde van) de achtergevel.


Aangebouwde bijbehorende bouwwerken


Vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot een maximale hoogte van 3 meter. Indien de zij- of achtererfgrens grenst aan het openbaar toegankelijk gebied moeten bijbehorende bouwwerken minimaal 1 meter uit deze zij- en/of achtererfgrens worden geplaatst.


Ligging aan het openbaar toegankelijk gebied


Voor alle bijbehorende bouwwerken op het achtererfgebied tezamen, dus inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat het achtererfgebied voor maximaal 50% mag worden bebouwd tot een maximale oppervlakte van 50 m2.

Voor de berekening van de bouwhoogte ter plaatse van de parkeergarage: zie de toelichting op de inleidende regels die hiervoor is opgenomen.

Artikel 7 Woongebied

Het gebied met de bestemming Woongebied betreft het deel van de woonbuurt in het plangebied dat nog niet is ontwikkeld. Om die reden, dus vanwege de gewenste flexibiliteit, is de regeling globaler dan die in de bestemming Wonen.

Voor de berekening van de bouwhoogte ter plaatse van de parkeergarage: zie de toelichting op de inleidende regels die hiervoor is opgenomen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

Artikel 8 is bedoeld voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden.

Artikel 9 Waarde - Beschermd stadsgezicht

Binnen het plangebied is het terrein grenzend aan het Boterdiep onderdeel van het beschermd stadsgezicht Binnenstad. Het overgrote deel van dit beschermd stadsgezicht bevindt zich buiten het plangebied.

Specifiek voor het beschermd stadsgezicht is artikel 9 opgenomen. Het artikel biedt extra bescherming door middel van een nadere-eisenregeling ten behoeve van het behoud (en herstel) van de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het gebied.

Daarnaast geven vooral de bebouwingseisen bescherming aan het beschermd stadsgezicht, met name door middel van de op de kaart aangegeven gevellijn, de maximale hoogte en de toegestane korrelgrootte (zie hiervoor onder Inleidende regels) en van de op beheersing (en economische ontwikkeling) gerichte regeling.

De zichtlijn op de Nieuwe Kerk wordt door middel van de maximaal toegestane hoogte al beschermd.

Voor het beschermd stadsgezicht gelden voorts eisen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Zo is op grond van artikel 2.1 onder h een omgevingsvergunning vereist voor het slopen van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht. Daarnaast zijn de Monumentenwet 1988 en de Welstandsnota van belang.

Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling

Dit artikel bevat de anti-dubbeltelbepaling. De redactie is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling is ervoor om te voorkomen dat dezelfde grond meer dan eens betrokken wordt bij de toets van de aanvraag om een omgevingsvergunning en daarmee meer gebouwd kan worden dan is toegestaan.


Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat de gebruiksregels die op alle bestemmingsplannen van toepassing zijn.

Artikel 12 Parkeren

In dit artikel is geregeld dat in een omgevingsvergunning voor bouwen of verbouwen in het plangebied moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de beoogde functie. Het toetsingskader dat hierbij wordt gehanteerd zijn de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Groningen die op het moment van aanvragen van de vergunning gelden. De verwijzing naar deze beleidsregels is toegestaan op grond van artikel 3.1.2 tweede lid onder a. van het Besluit ruimtelijke ordening. In principe dient op eigen terrein in de parkeerbehoefte te worden voorzien. Voor gevallen waarin dit door bijzondere omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd, of wanneer elders aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan, kunnen burgemeester en wethouders gebruik maken van de opgenomen afwijkingsmogelijkheid.

Artikel 13 Verwijzing naar beleidsregels

Op grond van artikel 3.1.2 tweede lid onder a van het Besluit ruimtelijke ordening is het mogelijk om in een bestemmingsplan te verwijzen naar beleidsregels. Daarmee kan een zekere mate van flexibiliteit worden ingebouwd in een bestemmingsplan: beleidswijzigingen die worden aangebracht in beleidsregels werken dan door in het bestemmingsplan, zonder dat het bestemmingsplan moet worden gewijzigd.

Met dit artikel wordt de koppeling gelegd met beleidsregels inzake splitsing en bewoning alsmede beschermd wonen. Bij eventuele aanpassing van de beleidsregels verwijst dit artikel naar die aangepaste beleidsregels.

Artikel 14 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Dit artikel bevat een afwijkingsbevoegdheid, die op alle bestemmingen in het plangebied van toepassing zijn. Bedoeling van de bepaling is om relatief kleine afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan, zowel qua omvang als qua functie.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 15 Overgangsrecht

Dit artikel regelt het overgangsrecht. De redactie is conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 16 Slotregel

Dit artikel bevat de zogenaamde slotregel, die bedoeld is voor een eenduidige vastlegging van de naam van het bestemmingsplan.

Interpretatieve gebruiksbepalingen

Interpretatieve gebruiksbepalingen kunnen per bestemming worden opgenomen wanneer binnen die betreffende bestemming behoefte is aan specifieke gebruiksregels of -verboden.

 Wijzigingsbevoegdheid

Dit bestemmingsplan bevat geen algemene procedureregels voor wijzigingsplannen. De procedure hiervoor is nu voorgeschreven in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en heeft rechtstreekse werking. Dit artikel regelt dat deze procedure de weg moet volgen die is voorgeschreven in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent een terinzagelegging van 6 weken, gedurende welke zienswijzen kunnen worden ingediend. Burgemeester en wethouders besluiten vervolgens binnen 8 weken over de vaststelling van het wijzigingsplan.

5.4.2 Toelichting regeling van vrije beroepsactiviteiten en bedrijfsmatige activiteiten in en bij woningen

De begrippen aan huis verbonden beroep en vrij beroep worden vaak, en ook hier, synoniem gebruikt. Het voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid aan huis verbonden beroepen -met behoud van de woonfunctie- uit te oefenen in een woning en de daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken.

In het algemeen is het verboden om, indien aan gronden en bouwwerken een woonbestemming of -functie is gegeven, deze te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de woonbestemming. Een ander gebruik dan wonen is niet toegestaan. In de jurisprudentie is echter bepaald dat het vestigen van een vrij beroep niet in strijd is met de woonbestemming, tenzij het bestemmingsplan het tegendeel bepaalt en het beroep door de bewoner van het pand wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de uitoefening van het beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het gaat veelal om een eenpersoonsberoep.

Op grond van de definitie van aan huis verbonden beroepen in dit bestemmingsplan zijn de betreffende activiteiten (onder voorwaarden, zie hierna) in overeenstemming met de functie wonen. Voor dergelijke activiteiten in een woning en/of de daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken) is geen afwijking bij een omgevingsvergunning nodig.

Of een bepaald gebruik in overeenstemming is met de functie woondoeleinden wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

a. de aard van het gebruik

b. de omvang van het gebruik

c. de intensiteit van het gebruik

Ad a. Bij de 'aard' van het gebruik kan men denken aan een beroep welke naar zijn aard (ernstige) hinder voor zijn omgeving oplevert, of welke naar zijn aard grote verkeersproblemen zal opleveren. Het gebruik mag immers geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Het mag evenmin een onevenredige parkeerdruk veroorzaken.

Ad b. Bij de 'omvang' van het gebruik is relevant of het gebruik meerdere ruimten of gebouwen in beslag neemt, welk gedeelte van het gebouw door het gebruik in beslag wordt genomen, hoeveel vierkante meter het gebruik in beslag neemt.

Ad c. Bij de 'intensiteit' van het gebruik kan worden gedacht aan frequent of incidenteel gebruik.

Als nu blijkt dat het gebruik aldus een uitstraling heeft welke niet te rijmen valt met de gelegde woonbestemming, dan is het gebruik strijdig met de woonbestemming (zie ARRvS, AB 1993/163).

Onder een 'vrije beroepsbeoefenaar' wordt verstaan: 'iemand die wordt gevraagd om zijn individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het algemeen op artistiek of academisch/HBO-niveau liggen'. In de praktijk is het onderscheid moeilijk aan te geven. Bij vrije beroepen valt te denken aan: advocaat, accountant-administratieconsulent, alternatieve genezer, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huidtherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, logopedist, makelaar, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, Cesar/Mensendieck, organisatieadviseur, orthopedagoog, psycholoog, raadgevend adviseur, redacteur, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tandarts-specialist, (al dan niet beëdigd) tolkvertaler, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige.

Aan huis verbonden beroepen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk

Voor het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep is het nodig om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. Hiertoe is een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen in lid 6.6.

Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Overige activiteiten, die niet vallen onder de aan huis verbonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen zijn, worden aangemerkt als beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten, die niet rechtstreeks passen binnen de woonbestemming. Zij zijn daarom niet bij recht toegestaan in dit plan. Wel is het mogelijk voor deze activiteiten bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan (zie lid 6.6 en lid 7.6), voor zover voorkomend op de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten wonen-werken (bijlage 2).

Hoofdstuk 6 Participatie

6.1 Participatie

Er is voldaan aan het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening door middel van een kennisgeving van het voornemen tot het maken van het voorliggend bestemmingsplan op 10 februari 2011. Gezien het stadium waarin het plan op dat moment verkeerde, zijn toen geen stukken ter inzage gelegd, is toen evenmin gelegenheid geboden zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen en zijn onafhankelijke instanties niet in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over het voornemen.

Op 7 april 2011 vond een participatie-overleg plaats met buurtorganisaties en winkeliersverenigingen.

Er waren 12 belangstellenden aanwezig. Tijdens de bijeenkomst zijn het plan en de planprocedure toegelicht en is verheugd geconstateerd dat er dwarsverbindingen zijn met de Hortusbuurt. Als belangrijkste punten van aandacht werd genoemd: het (brom)fietsverkeer over het plangebied en de oversteken van/naar de Korrewegwijk en van/naar de Hortusbuurt.

6.2 Inspraak

De inspraakperiode van vier weken is van start gegaan na een advertentie in de Gezinsbode op 12 mei 2011. Mondelinge inspraak was mogelijk op 24 mei 2011 tijdens een inspraakbijeenkomst in het Paleis, Bloemsingel 111. Op deze bijeenkomst waren 7 belangstellenden aanwezig. Als belangrijkste punten van aandacht werd genoemd: het (brom)fietsverkeer over het plangebied en de oversteken van/naar de Korrewegwijk en van/naar de Hortusbuurt. De inspraakbijeenkomst heeft niet geleid tot wijzigingen in het plan, omdat het bij de gemaakte opmerkingen met name om inrichtingsmaatregelen ging, die niet worden geregeld in een bestemmingsplan. Het verslag van de inspraakbijeenkomst is afzonderlijk bij dit bestemmingsplan gevoegd. Gedurende de inspraakperiode zijn geen schriftelijke inspraakreacties ingediend.

6.3 Overleg

In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan de bij het plan betrokken instanties. De brandweer, de VROM-inspectie en waterschap Noorderzijlvest hebben inhoudelijke opmerkingen gemaakt, die hebben geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de brandweer en de VROM-Inspectie is de paragraaf externe veiligheid (paragraaf 4.5.4) met bijbehorende bijlage (de veiligheidsstudie) aangevuld met de onderwerpen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid en is het groepsrisico berekend en

verantwoord in het bestemmingsplan. Het onderzoeksrapport 'Externe veiligheid uitbreiding 't Blauwbörgje, projectnr. 164110.20', waarin de externe veiligheidsaspecten van de spoorlijn Groningen/Delfzijl/Roodeschool vanaf het Reitdiep tot het Van Starkenborghkanaal zijn belicht en waarop mede de groepsrisicoverantwoording wordt gebaseerd, is als afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Naar aanleiding van de opmerking van de VROM-Inspectie:

* is de milieuparagraaf voor wat betreft het aspect geluid aangepast en aangevuld met onderzoeksresultaten,

* is in lid 4.1 onder f bepaald dat geluidsgevoelige objecten ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening, met uitzondering van onderwijsgebouwen, niet mogen worden gevestigd voor zover zij direct grenzen aan het Boterdiep, de Kolendrift, de Bloemsingel of de Bloemstraat,

* en is het akoestisch onderzoek (als afzonderlijke, maar bij het bestemmingsplan behorende bijlage) bij het bestemmingsplan gevoegd. Voor het bestemmingsplan wordt een geluidprocedure gevoerd. De hogere waarde zal voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan moeten worden verleend. Hiermee wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is in de inleiding van het bestemmingsplan het onderscheid tussen oude en nieuwe ontwikkelingen verduidelijkt en is de waterparagraaf (paragraaf 4.4) aangevuld en voor wat betreft de afbeelding Waterberging geactualiseerd.

De overige reacties in het kader van het vooroverleg hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het plan. De schriftelijke vooroverlegreacties zijn integraal opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting.

6.4 Overige wijzigingen

Het voorliggend bestemmingsplan is ten opzichte van het voorontwerp op de onderstaande punten, die in veel gevallen te maken hebben met de bestaande situatie en/ of aanstaande bouwplannen en/of voortschrijdend inzicht, gewijzigd. De hoofdopzet van het plan blijft echter onverkort gehandhaafd.

  • In het bouwblok aan de zuidoostkant van de bestemming Wonen is een maatschappelijke functie op de begane grond toegestaan, zodat hier een zorgpost voor onder meer huishoudelijke en verpleegkundige zorg kan worden gevestigd (plankaart en artikel 6.1).
  • De maximale bouwhoogte voor de bebouwing op de hoek Boterdiep-Bloemsingel is toegevoegd (plankaart) en de maatvoeringsgrens achter Boterdiep 69 nauwkeuriger, c.q. conform de eigendomsgrens, enigszins verlegd.
  • Om bouwplannen in de nabije toekomst mogelijk te maken:
    - is voor de van het Boterdiep afgekeerde zijde in het bouwblok hoek Boterdiep- Kolendrift de korrel verruimd;
    - is de functie-aanduiding 'wonen-uitgesloten' betreffende de begane-grondverdieping aan Boterdiep-zuidzijde op een enigszins beperkter gebied gelegd en het onderliggende maatvoerings- vlak overeenkomstig verschoven;
    - is het bebouwingspercentage van het centrale bouwblok Kolendrift noordzijde verruimd naar 100, en
    - is het bouwblok ter plaatse van het Regulateurshuis ten behoeve van de bouw van toiletten enigszins verruimd (plankaart).
  • In de bestemming Centrum is op grond van een afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid toegevoegd om kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te staan in een woning (lid 4.6). Tevens is binnen deze bestemming een onderstation, c.q. voedingsstation voor de tram, toegestaan (paragraaf 4.5 en artikel 4); de besluitvorming over de tram zelf vindt niet plaats in het kader van dit bestemmingsplan.
  • Om recht te doen aan Beschermd stadsgezicht Binnenstad is de korrel aan het Boterdiep op twee locaties conform de bestaande situatie teruggebracht naar 6 (plankaart). In de toelichting zijn afbeeldingen opgenomen met daarop aangegeven de culturele waarden in het plangebied en de tekst is geactualiseerd (paragraaf 2.7).
  • De eis te bouwen binnen de maatvoeringsgrens is in de regels vastgelegd en ter vergroting van de flexibiliteit van een afwijkingsmogelijkheid voorzien in de bestemming Centrum (4.2.2 onder a en 4.4.1 onder b).
  • Om uitwerking te geven aan een hofjes-concept is op de plankaart voor de bestemming Wonen opgenomen dat bebouwing op het binnenterrein ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-2 uitsluitend is toegestaan binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak (lid 6.2.3); uiteraard is de vrije bouwwerkenregeling wel van toepassing. In de bestemmingsregeling voor de bestemming Wonen is een overbodige afwijkingsbevoegdheid voor bebouwing op het voorterrrein geschrapt, omdat het hier gaat om de ruimte rondom het bouwblok, c.q. de openbare ruimte (artikel 6 juncto lid 1.17).
  • Om elk misverstand over de toegestane bouwhoogte ter plaatse van de parkeergarage uit te sluiten is de definitie van 'peil' aangevuld en de parkeergarage op de plankaart aangegeven als specifieke bouwaanduiding-1 (artikel 1). Voorts is in artikel 1 aangegeven dat bij de berekening van het bebouwingspercentage ter plaatse van de parkeergarage de bebouwing ten behoeve van de parkeergarage buiten beschouwing wordt gelaten (lid 1.7). Tot slot is in artikel 1 de definitie van 'achtererfgebied' aangevuld voor de situatie dat deze onduidelijk is, namelijk daar waar sprake is van twee voorkanten.
  • De 'Staat van bedrijfsactiviteiten' en de 'Staat van bedrijfsactiviteiten wonen-werken' zijn overeenkomstig de vernieuwde standaard voor bestemmingsplannen in de gemeente Groningen overgenomen (de bijlagen 1 en 2 bij de regels).
  • De milieuparagraaf met bijbehorende bijlagen is voor wat betreft het aspect lucht aangevuld met onderzoeksresultaten.

Voorts zijn er enkele tekstuele, niet-inhoudelijke wijzigingen aangebracht.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid / exploitatie

Het bestemmingsplan Ebbingekwartier maakt deel uit van de herontwikkeling van een groot gebied in het noordoostelijk deel van de binnenstad: het CiBoGa-project. Al eerder is voor het oostelijke deel van CiBoGa het bestemmingsplan Bodenterrein-UMCG vastgesteld. Het reeds ontwikkelde Circusterrein aan de noordzijde is buiten het plangebied gelaten. Het voorliggende bestemmingsplan gaat over het gasfabriekterrein-deel.

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen, waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn en die door de gemeente worden gerealiseerd.

Het bestemmingsplan Ebbingekwartier heeft deels betrekking op een reeds bebouwd deel van de gemeente, waarbij de ontwikkelingen aan het particuliere initiatief worden overgelaten. Het onbebouwde nog te ontwikkelen deel van het plangebied is in bezit van de gemeente Groningen.

De kosten en opbrengsten die de ontwikkeling voor de gemeente met zich meebrengt, zijn ondergebracht in de geactualiseerde grondexploitatie CiBoGa 2011 die in procedure is gebracht voor de raad van 21 december 2011. Deze exploitatie in zijn geheel is economisch uitvoerbaar. De kosten worden door de opbrengsten gedekt. De kosten bestaan uit verwerving, sanering, sloop, bouw- en woonrijp maken, groen en bijkomende kosten als voorbereiding en toezicht, planontwikkeling en financieringskosten. De opbrengsten bestaan uit subsidies, eigen gemeentelijke bijdragen en uitgifte van grond.

Nagegaan is of het op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de daarin opgenomen regeling omtrent Grondexploitatie noodzakelijk is een exploitatieplan aan het bestemmingsplan toe te voegen. Een dergelijk plan wordt tezamen met het bestemmingplan door de raad vastgesteld en bevat een verantwoording van de wijze, waarop de kosten van een ontwikkeling verzekerd zijn. Daarnaast kan een exploitatieplan inrichtingseisen voor de ontwikkeling bevatten. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig als ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan een exploitatieovereenkomst is gesloten met de ontwikkelaar of als het gaat om gronden die in eigendom zijn van de gemeente danwel reeds zijn vergund of waarvoor een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is opgenomen. Het is op grond van het vorenstaande niet nodig dat de raad bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt.

Bijlagen

Bijlage 1 Luchtkwaliteit

 

Wet luchtkwaliteit

Kortheidshalve wordt hier gesproken van de 'Wet luchtkwaliteit', die op 15 november 2007 in werking is getreden. Formeel betreft het hier de 'Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer: stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en benzo(a)pyreen. Hiervan zijn NO2 en PM10 het meest relevant omdat in Nederland alleen voor deze twee stoffen regelmatig en/of op ruime schaal normoverschrijdingen voorkomen.

Berekening luchtkwaliteit

De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van het wettelijk voorgeschreven model. Dit model is mede gebaseerd op gegevens van het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit. Zo worden in het model ook de zogenoemde achtergrondconcentraties verdisconteerd (ofwel de luchtverontreiniging van bijvoorbeeld bedrijven, huishoudens en verder afgelegen bronnen) die worden bepaald op basis van het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit.

Ten behoeve van het bestemmingsplan Ebbingekwartier is nagegaan wat de concentraties zijn van de genoemde luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. De concentraties zijn berekend voor de meest drukke wegen in het plangebied Ebbingekwartier, te weten: Boterdiep en de Bloemstraat.

Invoer verkeersgegevens

Voor de situatie in 2010 zijn de verkeerscijfers van 2004 uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. gebruikt. Voor de situatie in 2020 zijn uit hetzelfde model de prognosecijfers voor 2020 gebruikt.

De normen en de (berekende) luchtkwaliteit worden weergegeven in een aantal tabellen:

  • totaaloverzicht: luchtkwaliteitsnormen, huidige situatie en prognoses
  • concentraties van NO2 in 2010 en 2020
  • concentraties van PM10 in 2010 en 2020
  • aantal dagen met een overschrijding van PM10 in 2010 en 2020

Tabel 1: Totaaloverzicht

 
Luchtkwaliteitsnormen
 

Huidige situatie 2010
en prognose voor 2020
 
Stof   Norm    
Stikstofdioxide: NO2   Grenswaarde jaargemiddelde concentratie = 40 g/m3   Geen overschrijdingen: zie tabel 2.
 
Fijn stof: PM10   Grenswaarde jaargemiddelde concentratie = 40 g/m3   Geen overschrijdingen: zie tabel 3.  
Fijn stof: PM10   Grenswaarde daggemiddelde concentratie =
maximaal 35x per jaar
> 50 g/m3  
Geen overschrijdingen: zie tabel 4.  
Benzeen   Grenswaarde jaargemiddelde concentratie = 5 g/m3

 
Geen normoverschrijdingen.
Toelichting:
De concentraties in Groningen zitten ver onder de norm. De achtergrondconcentratie bedraagt hier in 2010 en 2020 ca. 1,0 g/m3. In 2010 is de hoogste concentratie in het plangebied Ebbingekwartier 1,6 g/m3. In 2020 is de hoogste concentratie 1,5 ug/m3  
Benzo(a)pyreen:
B(a)P  
Richtwaarde voor de jaargemiddelde concentratie
per 1-1-2013
= 1 nanogram per m3  
Geen normoverschrijdingen
Toelichting:
De achtergrondconcentratie in de stad Groningen is in 2010 en 2020 ongeveer 0,3 ng/m3. De hoogste concentratie op de betrokken wegen in het plangebied Ebbingekwartier in 2010 en 2020 is ongeveer 0,3 ng/m3.  
Zwaveldioxide:
SO2  
O.a. grenswaarde
jaargemiddelde concentratie
= 20 g/m3  
Geen normoverschrijdingen.
Toelichting:
De concentraties in Groningen zitten ver onder de norm. De achtergrondconcentratie bedraagt hier in 2010 ca. 1,0 g/m3 en in 2020 ca. 0,9 g/m3. De hoogste concentratie in het plangebied Ebbingekwartier in 2010 is ca 1,2 g/m3. In 2020 is deze concentratie ca 0,9 g/m3.  
Lood: Pb   Grenswaarde jaargemiddelde concentratie = 0,5 g/m3   Geen normoverschrijdingen.
Toelichting:
In Nederland komen geen normoverschrijdingen meer voor. Voor Pb wordt verwezen naar provinciale rapportages.  

Tabel 2: Berekening jaargemiddelde concentratie van NO2

Grenswaarde = 40 g/m3


Straatnaam  

Concentratie in 2010
(in g/m3)  

Prognose voor 2020
(in g/m3)    
Boterdiep   24,8   15,7  
Bloemstraat   23,7   15,4  

Conclusie: geen normoverschrijdingen
 

Tabel 3: Berekening jaargemiddelde concentratie van PM10 (INCLUSIEF zeezoutcorrectie2 van 6 g/m3) Grenswaarde = 40 g/m3


Straatnaam  

Concentratie in 2010
(in g/m3)  

Prognose voor 2020
(in g/m3)  
Boterdiep   17,0   14,4  
Bloemstraat   17,0   14,5  

Conclusie: geen normoverschrijdingen
 

Tabel 4: Berekening aantal dagen overschrijding voor PM10 (INCLUSIEF. zeezoutcorrectie van 6 dgn/jr).

Grenswaarde = maximaal 35x per jaar hoger dan 50 g/m3


Straatnaam  

Aantal dagen met een overschrijding in 2010  

Aantal dagen met een overschrijding: prognose voor 2020  
Boterdiep   6   2  
Bloemstraat   6   2  

Conclusie: geen normoverschrijdingen
 

Bijlage 2 Externe veiligheidsstudie

1. Inleiding

Ten behoeve van de beoordeling van het aspect externe veiligheid voor het bestemmingsplan 'Ebbingekwartier' heeft de gemeente Groningen een veiligheidsstudie uitgevoerd. Deze studie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;
  • analyse van de invloed risicobronnen op de veiligheid;
  • toetsing veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;
  • beoordeling van de noodzaak voor een verantwoording groepsrisico.

De studie is uitgevoerd in februari 2011 en juni 2011. De uitkomsten van de studie vormen de basis voor de externe veiligheidsparagraaf van het bestemmingsplan.

2 Toelichting Externe Veiligheid

2.1 Definitie Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en door buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen (externen) die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

In het begrip risico zijn kansen en effecten aan elkaar gekoppeld. Bij externe veiligheid gaat het om ongelukken met kleine kansen en grote effecten. Het beleidsveld externe veiligheid richt zich op de beheersing van deze risico's.

2.2 Risiconormen

De risiconormering voor externe veiligheid concentreert zich rond twee begrippen: plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Hieronder worden deze toegelicht.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft het minimale wettelijke niveau voor de bescherming van individuele burgers.

Het is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij een risicobron, aangenomen dat de persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven.

In het plaatsgebonden risico zijn twee kansen verwerkt:

  • de kans op het plaatsvinden van een ongeluk waarbij een gevaarlijk stof vrijkomt;
  • de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg hiervan.

Deze kans mag maximaal 1 op een miljoen (10-6) per jaar zijn.

Men kan de kans met een risicocontour ruimtelijk weergeven. Deze contour verbindt plaatsen in de omgeving van de risicobron met een overlijdenskans van één op een miljoen. Binnen de 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen) worden geplaatst.

Met het groepsrisico (GR) wordt een maat gegeven voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp.

Het is de kans per jaar dat een groep van tenminste 10 personen tegelijk overlijdt als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron én een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

De hoogte van het groepsrisico is afhankelijk van twee factoren:

  • de jaarlijkse kans dat zich een ongeval met een gevaarlijke stof voordoet;
  • het aantal potentiële slachtoffers in het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Het GR legt een relatie tussen deze twee factoren.

Men kan het groepsrisico niet ruimtelijk weergeven. Het wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het aantal slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat de groep slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen: de fN-curve. Het groepsrisico dient te worden bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Daarnaast speelt het zogenaamde Plasbrand Aandachtsgebied (PAG) een belangrijke rol bij de beoordeling van externe veiligheid. Het PAG betreft de zone waarbinnen de effecten van een ongeluk met brandbare vloeistoffen een dodelijk effect hebben. Voor de wegen en het spoor ligt deze grens op 30 meter, voor vaarwegen bedraagt de zone 25 meter.

3. Wettelijk kader

3.1 Inleiding

Om de externe veiligheidsrisico's te beheersen heeft de rijksoverheid een aantal nota's, circulaires en besluiten opgesteld die leidend zijn voor externe veiligheidstaken van de provincie en gemeenten. Het gaat daarbij om wet- en regelgeving waarin risiconormen zijn gesteld voor respectievelijk inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Het rijksbeleid staat niet op zichzelf. Ook de provincie Groningen en de gemeente Groningen hebben veiligheidskaders vastgesteld.

Rijksbeleid

Risicobedrijven

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI ) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Daarnaast stelt het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO-1999) eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Het BEVI verplicht gemeenten en provincies rekening te houden met de externe veiligheid als ze een milieuvergunning verlenen of een bestemmingsplan maken.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Ten aanzien van transportrisico's zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de 'Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (RNVGS) en de Circulaire 'Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' verschenen. De circulaire bevat veiligheidsnormen voor het vervoer en voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Binnenkort wordt volgens planning het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) vastgesteld. Het BTEV is vergelijkbaar met het BEVI en bevat risiconormen voor transportroutes.

Hogedrukbuisleidingen

Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB), naar analogie van het BEVI. Voor buisleidingen wordt gekeken naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

3.3 Beleidsvisie Externe Veiligheid gemeente Groningen

In januari 2010 heeft de gemeente Groningen een eigen externe-veiligheidsbeleid vastgesteld. Hierin geeft de gemeente Groningen aan, hoe zij binnen haar grenzen met het milieuaspect externe veiligheid om wil gaan. In de visie worden randvoorwaarden geformuleerd voor nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast bevat de visie een afwegingskader voor de initiatieffase van nieuwe ontwikkelingen.

3.4 Provinciaal Basisnet Groningen

Voor de provinciale wegen heeft de provincie het provinciaal basisnet Groningen opgesteld. Het provinciaal basisnet bevat daarnaast aanvullende regels voor rijks- en spoorwegen ten behoeve voor extra bescherming van minder zelfredzame personen. Het provinciaal basisnet Groningen betreft een robuust systeem waarin de externe risico's van transport van gevaarlijke stoffen zijn beschouwd en de gevolgen inzichtelijk zijn gemaakt.

4 Risicosituatie plangebied

4.1 Inventarisatie risico's

In deze paragraaf wordt de risicosituatie voor het plangebied geschetst. Hiertoe heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de potentiële risicobronnen in en nabij het plangebied. Risicobronnen zijn:

  • bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd;
  • transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • buisleidingen voor transport van aardgas onder hoge druk en voor K1, K2 en K3-vloeistoffen.

De inventarisatie bestaat in eerste instantie uit het in kaart brengen van de risicobronnen in en nabij het plangebied en uit een analyse van de invloed die deze bronnen hebben voor de veiligheid.

Bedrijven/inrichtingen

Er zijn geen risicovolle bedrijven in of nabij het plangebied aanwezig

Transportassen

Wegen

Er zijn geen wegen in of nabij het plangebied aanwezig.

Waterwegen

Er zijn geen waterwegen in of nabij het plangebied aanwezig.

Spoorwegen: spoorweg Groningen-Sauwerd.

  • vervoer van gevaarlijke stoffen, deel van het landelijk basisnet;
  • Prmax 11 meter;
  • plasbrandaandachtsgebied (PAG) 30 meter;
  • toetsingsgebied GR 1500 meter;
  • ligging: circa 530 meter van het plangebied.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in of nabij het plangebied aanwezig.

Ligging risicobronnen plangebied

4.2 Samenvatting en conclusie

Uit de inventarisatie blijkt dat er binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is er in de omgeving van het plangebied een risicobron aanwezig te weten: de spoorlijn Groningen-Sauwerd.

De invloed van deze risicobron wordt hierna beschreven.

5 Nader onderzoek relevante risicobronnen

Inleiding

De aanwezigheid van risicobronnen heeft consequenties voor de veiligheid van het bestemmingsplan als er harde risicocontouren (PR of PAG) of invloedsgebieden van het groepsrisico (GR) over het plangebied liggen. Zoals hiervoor beschreven valt het invloedsgebied van de spoorlijn Groningen-Sauwerd over het plangebied.

In dit hoofdstuk wordt deze risicobron en de invloed op het plangebied nader beschreven. Tevens wordt aangegeven of het groepsrisico moet worden verantwoord en of de hoogte ervan aanvaardbaar is. Ook wordt toegelicht of de aanwezigheid van de risicobron het treffen van veiligheidsmaatregelen of het opnemen van aanvullende voorschriften noodzakelijk maakt.

Spoorlijn Groningen-Sauwerd

Ligging  

De spoorlijn Groningen – Sauwerd (verbinding met Delfzijl en de Eemshaven) ligt circa 530 meter ten noordwesten van het plangebied. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Plaatsgebonden risico

Het spoor ligt op een afstand van ongeveer 530 meter van het plangebied. Vanwege deze grote afstand is het PR niet aan de orde.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Naast het PR dient ook rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand-scenario. Voor het spoor bedraagt het PAG 30 meter (volgens het provinciale basisnet de zogenoemde '30 meter zone'). Aangezien het plangebied ruim 500 meter van deze spoorlijn is verwijderd is, wordt aan deze afstand voldaan.

Groepsrisico

De grootte van het invloedsgebied van het GR hangt af van de aard van de vervoerde gevaarlijke stoffen en de hiermee verbonden ongevallenscenario's. Voor de meeste ongevallenscenario's geldt dat het effectgebied veel kleiner is dan 200 meter. Er zijn echter enkele scenario's met een grotere effectafstand. Het plangebied ligt daarom voor een deel binnen het invloedsgebied van het spoor.

In december 2006 heeft een extern bureau in opdracht van de gemeente een nulmeting uitgevoerd van de externe veiligheidssituatie in relatie tot het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Groningen-Sauwerd. Hierbij is het hele tracé vanaf het Reitdiep tot aan het Van Starkenborghkanaal onderzocht. Conform de Circulaire RVGS is het groepsrisico zowel met de huidige vervoersgegevens als met geprognosticeerde vervoersgegevens berekend.

Risicocurve Korrewegwijk voor de huidige vervoersfrequentie

Uit het onderzoek blijkt dat in de bestaande situatie sprake is van een hoog groepsrisico voor de hele spoorbaan. De oriëntatiewaarde (de diagonale, rode lijn in de figuur) wordt ruimschoots overschreden. Vanwege de overschrijding van de oriëntatiewaarde bestaat een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is verankerd in het BEVI. In de 'Circulaire RNVGS' is een vergelijkbare verplichting opgenomen. De groepsrisicoverantwoording voor het voorliggend bestemmingsplan, zoals hierna verantwoord, is mede gebaseerd op het onderzoeksrapport 'Externe veiligheid uitbreiding 't Blauwbörgje, projectnr. 164110.20', waarin de externe veiligheidsaspecten van de spoorlijn Groningen/Delfzijl/Roodeschool vanaf het Reidiep tot het Van Starkenborghkanaal zijn belicht. Het onderzoeksrapport is als afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van de spoorlijn Groningen-Sauwerd geen bezwaar vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.3 Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de regionale brandweer Groningen het volgende advies gegeven.

5.3.1 Bestrijdbaarheid

Bij bestrijdbaarheid gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding, als om het beperken van de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken. Om de bestrijdbaarheid goed te kunnen verantwoorden, zijn de mogelijke effecten, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen beoordeeld. Hieruit blijkt het volgende.

  • Bij een ongeval met gevaarlijke stoffen op het spoortracé Groningen-Sauwerd, zijn toxische effecten mogelijk die tot in het plangebied reiken. Uit referentiescenario's blijkt, dat de 1% letaliteitgrens bij een worstcase scenario (instantaan falen tankwagon ammoniak) op circa 1250 meter ligt. Bij een geloofwaardig scenario (lekkage tankwagon ammoniak) ligt de 1% letaliteitgrens op circa 120 meter. Omdat het plangebied op circa 550 meter van het spoortracé ligt, zijn in geval van een worstcase scenario dodelijke toxische effecten in het plangebied mogelijk.
  • Het plangebied is voldoende snel en in voldoende mate tweezijdig bereikbaar. In het bestemmingsplan is aangegeven dat in het plangebied geen auto-ontsluitingen komen ten behoeve van de woon- en winkelfuncties. Voor bedienend verkeer en hulpdiensten is aangegeven dat het wel mogelijk is om de woningen te bereiken. Ik adviseer u om de handreiking B&B hierbij als uitgangspunt te hanteren. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is dat de toegang van de bebouwing, maar ook de trappenhuizen van de onderliggende parkeergarage voor de hulpdiensten tot op 10 meter is te benaderen.
  • In het plangebied zijn nauwelijks bluswatervoorzieningen aanwezig om snel te kunnen beschikken over bluswater. In de uitvoeringsfase moet het plangebied worden voorzien van adequate bluswatervoorzieningen. Dit in afstemming met de heer Timmer van Brandweer Stad Groningen. Hierbij geldt de handleiding B&B ook als uitgangspunt. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat de bluswatervoorziening op maximaal 40 meter van de toegang van de bebouwing en de trappenhuizen van de parkeergarage is gelegen.

5.3.2 Zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten. Bijvoorbeeld door te vluchten of te schuilen. De mate van zelfredzaamheid is namelijk bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval. Om de zelfredzaamheid goed te kunnen verantwoorden, zijn zowel het zelfredzame vermogen, de ontvluchtingsmogelijkheden als de signaleringsmogelijkheden beoordeeld. Hieruit blijkt het volgende.

  • Het bestemmingsplan laat enkele maatschappelijke functies toe. Daarnaast is beschermd wonen toegestaan. Hierdoor is in het plangebied mogelijk sprake van langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen (kleine kinderen, zieken en ouderen). Gezien de beperkte omvang van deze functies en de afstand tot het spoortracé zijn geen extra maatregelen noodzakelijk. De overige aanwezige personen vormen een gemiddelde bevolkingsgroep uit de samenleving, die over het algemeen als zelfredzaam worden beschouwd.
  • Op basis van de huidige plankaart biedt het plangebied en de directe omgeving daarvan voldoende mogelijkheden voor het ontvluchten van het mogelijke rampgebied. Gezien de afstand tot het spoortracé kan in veel gevallen worden volstaan met binnen blijven in combinatie met het sluiten van ramen en deuren.
  • Het plangebied ligt volledig in het sirenebereik van het bestaande Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS). Hierdoor is een snelle alarmering mogelijk.

Conclusie

De externe veiligheidssituatie voor het bestemmingsplan 'Ebbingekwartier' is in beeld gebracht. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Wel is er in de omgeving een risicobron aanwezig die invloed heeft op de veiligheidssituatie binnen het plangebied, te weten: de spoorlijn Groningen-Sauwerd.

Uit nader onderzoek is gebleken dat aan de veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor deze risicobron wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, evenals voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Aangezien het plangebied op circa 530 meter van het spoor ligt, is het PAG niet relevant in deze. Voor het groepsrisico geldt, dat voor de meeste ongevallenscenario's geldt, dat het effectgebied veel kleiner is dan 200 meter. Er zijn echter enkele scenario's met een grotere effectafstand. Het plangebied ligt daarom voor een deel binnen het invloedsgebied van het spoor. De actualisatie van het bestemmingsplan heeft echter geen enkele toename van het GR tot gevolg. Deze veiligheidsstudie geldt als de verantwoording groepsrisico in deze.

De regionale brandweer heeft geconstateerd dat er in het plangebied sprake is van externe veiligheidsrisico's door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoortracé Groningen-Sauwerd. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van deze risicobron. In de bestaande situatie is al sprake van een overschrijding van de oriënterende waarde. Hierdoor is verantwoording van de groepsrisico's noodzakelijk.

De aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid maken onderdeel uit van deze verantwoording. Uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt, dat de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen aandachtspunten zijn. Daarom adviseert de regionale brandweer om bij de uitwerking van het plan de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen nader uit te werken. De handleiding 'Bereikbaarheid en bluswatervoorziening regio Groningen' (2010) geldt daarbij als uitgangspunt.

Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt, dat de alarmerings- en ontvluchtings- mogelijkheden voldoende zijn. In het invloedsgebied is mogelijk in beperkte mate sprake van langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen. Het aspect zelfredzaamheid geeft echter geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Bijlage 3 Bodeminventarisatie

Locatie code   Locatie naam   Vervolgtaak   Lopende fase   Ontstaan   Hoofdcategorie  
AA001400151   Bloemstraat 24 - 26a   Uitvoeren NO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001400154   Boterdiep 65 - 67   Uitvoeren aanvullend OO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Brandstof-
verkooppunten  
AA001400159   Boterdiep, vml. nr. 37   Uitvoeren NO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001400160   Boterdiep 39 - 45   Uitvoeren (sanerings-) evaluatie   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Tanks  
AA001400161   Boterdiep 47 - 51   Uitvoeren NO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001400798   Bloemstraat 10 - 12   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Niet ernstig, plaatselijk sterk verontreinigd   Voor 1987   Tanks  
AA001401267   Boterdiep 59   Uitvoeren NO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001401268   Boterdiep 55   Uitvoeren NO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001401545   Bloemstraat 4 - 6   Uitvoeren Sanering   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001401659   Boterdiep, demping Boterdiep   Uitvoeren OO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Demping/
ophogingen  
AA001401660   Boterdiep, dempingen nabij het Jodenkamp   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Pot. verontreinigd   Voor 1987   Demping/
ophogingen  
AA001401915   Lopendediepdempingen Binnenstad-
noord  
Voldoende onderzocht, geen vervolg   Pot. verontreinigd   Voor 1987   Demping/
ophogingen  
AA001401958   Oostersingel, demping oude stadsgracht   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Niet verontreinigd   Voor 1987   Demping/
ophogingen  
AA001402075   Schuitendiep dempingen Binnenstad-
oost  
Voldoende onderzocht, geen vervolg   Pot. verontreinigd   Voor 1987   Demping/
ophogingen  
AA001402462   Jodenkamp, trafo Ciboga   Voldoende gesaneerd   Zorgplicht   Voor 1987   Overig  
AA001402504   Boterdiep, vml. nr. 19 - 19a   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Vervallen is samengevoegd   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001402506   Boterdiep 69 - 69/1   Uitvoeren HO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Huidig)  
AA001402591   Boterdiep, trace   Uitvoeren aanvullend OO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Overig  
AA001402641   Bloemstraat 30 - 34e en achterliggend terrein   Uitvoeren NO   Potentieel spoed   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001402644   Boterdiep 5 - 7   Uitvoeren aanvullend OO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001402646   Boterdiep 57   Uitvoeren aanvullend OO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001402649   Boterdiep 77 - 81   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Niet ernstig, plaatselijk sterk verontreinigd   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001402650   Boterdiep 107   Uitvoeren OO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001402835   Bloemstraat, vml. nr. 38   Uitvoeren NO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Demping/
ophogingen  
AA001402845   Bloemstraat, achter 10 - 18b   Uitvoeren Sanering   ernstig, geen spoed   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001403068   Boterdiep 7b, vml. Cordes   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Vervallen is samengevoegd   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001403072   Bloemsingel, CiBoGa   Uitvoeren aanvullende Sanering   Ernstig, spoed, risico's weg, san. voor 2015   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001403086   Bloemsingel, Circusterrein (ook Korreweg 3 - 41)   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Vervallen is samengevoegd   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001403212   Boterdiep 61 - 63   Uitvoeren NO   Potentieel spoed   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001403214   Jodenkamp, vml. nr. 11   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Vervallen is samengevoegd   Na 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001403215   Bloemsingel 2 - 8   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Vervallen is samengevoegd   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001403216   Boterdiep 71 - 73   Uitvoeren NO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Huidig)  
AA001403217   Boterdiep, vml. nr. 19 - 33   Uitvoeren (sanerings-) evaluatie   Ernstig, spoed, risico's weg, san. voor 2015   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Voormalig)  
AA001403387   Bloemsingel, vml. nr. 10   Uitvoeren aanvullende Sanering   Ernstig, geen spoed   Voor 1987   Tanks  
AA001403539   Boterdiep, trace   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Niet ernstig, licht tot matig verontreinigd   Voor 1987   Overig  
AA001403609   Jacobijner-
weg, trace  
Voldoende onderzocht, geen vervolg   Niet ernstig, licht tot matig verontreinigd   Voor 1987   Overig  
AA001403670   Jodenkamp, trace   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Niet verontreinigd   Voor 1987   Overig  
AA001403952   Boterdiep 83   Voldoende onderzocht, geen vervolg   Niet verontreinigd   Voor 1987   Overig  
AA001404964   Boterdiep 1   Uitvoeren OO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Bedrijfsterrein (Huidig)  
AA001405605   Stationsplein -Kardinger
weg,tramlijn 2  
Uitvoeren OO   Pot. ernstig, niet urgent, niet spoedeisend   Voor 1987   Overig  

Voldoende onderzocht: Voldoende onderzocht voor het beoogde doel van het onderzoek. Onderzoek is niet vanzelfsprekend geschikt voor alle doeleinden.

OO (fase) (fase) oriënterend bodemonderzoek

NO (fase) (fase) nader bodemonderzoek

HO historisch onderzoek

SP saneringsplan

BIO bijzonder inventariserend onderzoek

Bijlage 4 Overleg

Betreft brief: 11-4367

Voorontwerp bestemmingsplan ‘Ebbingekwartier’

Beste mevr Meinderts,

Naar aanleiding van jullie brief over het voorontwerp bestemmingsplan ‘Ebbingekwartier’ en ons aansluitende overleg hierover hierbij onze reactie.

In het plan wordt niet concreet beschreven wat de bedoeling is. Is het een actualisatie/herziening of zijn er daadwerkelijk nieuwe ontwikkelingen gaande. In de waterparagraaf is een kaartje opgenomen van de stedelijke wateropgave maar hier wordt verder niets over vermeld. Graag zien wij dit uitgewerkt terug in het plan. Hier op voortgaand verzoeken wij om ook een uitleg te geven over de bijbehorende waterberging die hieruit moet voortvloeien. Mogelijkheden zijn dan bijvoorbeeld verhoogde stoepranden voor bergen op straat.

Het bergen van water in vegetatiedaken geldt voor het waterschap Noorderzijlvest niet als berging. We zijn er wel voorstander van vanwege het gunstige effect op de riolering.

Mocht er toch water gerealiseerd worden in het plangebied dan zien wij dit graag terug in de plankaart en in de regels.

Als de hierboven vermelde zaken terugkomen in het ontwerpbestemmingsplan kunnen wij akkoord gaan.

Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd,

Wendy Dolstra

Waterschap Noorderzijlvest