direct naar inhoud van Artikel 4 Groen
Plan: Bestemmingsplan Westpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP517Westpark-vg01

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. recreatieve en sportvoorzieningen;
  • c. een daghorecagelegenheid in horecacategorieën 1 en 2 ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca';
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. een uitkijktoren in het gebied aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  • f. bermen en beplantingen;
  • g. fiets- en voetpaden;
  • h. waterlopen en waterpartijen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. additionele voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft een gebouw en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde doeleinden.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ter plaatse van de funcieaanduiding 'horeca' op de verbeelding mag een gebouw worden gebouwd ten behoeve van daghoreca in horecacategorieën 1 en 2.
  • b. De oppervlakte en de bouwhoogte van de daghorecavoorziening mogen maximaal 200 m² respectievelijk 7 meter bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen;
  • b. In het gebied aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag een bouwwerk, geen gebouw zijnde van maximaal 15 meter hoogte worden opgericht ten behoeve van een uitkijktoren of een soortgelijk bouwwerk, waarbij in acht moet worden genomen dat er maximaal één bouwwerk, geen gebouw zijnde van maximaal 15 meter in het gehele plangebied mag worden opgericht.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals gebouwen voor onderhoud en beheer of voor recreatief (mede)gebruik van de in lid 4.1 bedoelde gronden, daaronder mede begrepen dierenverblijven, mits de oppervlakte per gebouw maximaal 50 m2 en de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in lid 4.2.3 voor het bouwen van erf- en perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 2 meter.
4.3.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 4.3.1, is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de verblijfssituatie:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.

b. het straat- en bebouwingsbeeld:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;

- een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.

c. de verkeersveiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.

d. de milieusituatie:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een ver-keersaantrekkende werking.

e. de sociale veiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.

f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.