direct naar inhoud van 4.4 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Friesestraatweg-Hoogeweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP512FrstrwHoogewe-vg01

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven

De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een brochure opgesteld voor Bedrijven- en milieuzonering. Deze brochure wordt regelmatig herzien en bevat richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen hinder veroorzakende functies en gevoelige functies als woningen. Bij nieuwvestiging van functies dient te worden bekeken welke afstanden in acht dienen te worden genomen. Onderhavig bestemmingsplan maakt nieuwe woonfuncties mogelijk. Deze woonfunctie mag de bestaande bedrijven niet beperken in hun bedrijfsvoering.

In de omgeving van het plangebied zijn in principe alleen bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2, conform de beschrijving van de VNG in 'Bedrijven en milieuzonering'. Dergelijke bedrijven passen binnen een woonomgeving. Op ca. 50 meter bevindt zich de jeugdinrichting 'Het Poortje'. Deze maatschappelijke instelling kent geen richtafstand. Op minimaal 75 meter bevindt zich de jachthaven 'Reitdiep'. Deze kent een richtafstand van 50 meter. Op ca. 100 meter ten zuiden van het plangebied ligt een gasverdeelstation. Deze kent geen richtafstand op basis van de VNG brochure. In het kader van externe veiligheid kent dit bedrijf wel richtafstanden. Deze worden in paragraaf 4.4.5 beschreven. Op ca. 120 meter is het sportcomplex van de 'ACLO' gelegen. Hier zijn onder andere sporthallen, tennisbanen en sportvelden aanwezig. Deze kennen allen een richtafstand van 50 meter.

Deze afstanden zijn, zoals vermeld, richtafstanden. In bestaande situaties worden de bestaande afstanden gehandhaafd. Daarnaast kunnen andere eisen zijn gesteld in de vergunning voor de inrichting.

De bouw van woningen levert geen belemmeringen op voor de in de omgeving aanwezige bedrijven.

4.4.2 Geluid

Wet geluidhinder

Geluidhinder is een van de belangrijkste factoren die meebepalend is voor de kwaliteit van ons leefmilieu. Geluidhinder wordt door diverse bronnen veroorzaakt, zoals industrie, spoor- en wegverkeer. Voor het onderhavig plangebied zal er gekeken worden naar wegverkeer. Ingevolge artikel 74 van de Wet geluidhinder (2007) gelden van rechtswege zones langs wegen waarbinnen aandacht besteed moet worden aan de geluidhinder. Wegen met een 30-kilometerregime zijn hiervan uitgezonderd en er geldt dan ook geen normenstelsel zoals volgens de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder stelt grenzen aan de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen. De geluidbelasting op de gevel mag in principe niet hoger zijn dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde die voor wegverkeerslawaai 48 dB bedraagt. Op grond van de Wet geluidhinder is de bouw van geluidgevoelige bestemmingen zonder meer mogelijk, indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke zone van de Plataanlaan en de Friesestraatweg. Beide zijn autowegen, waardoor de grenswaarden uit de Wet geluidhinder gelden voor buitenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB, de maximale ontheffingwaarde (na aftrek van de correctie conform artikel 110g Wgh) bedraagt 53 dB.

Onderzoek

Het plan omvat maatschappelijke en zakelijke functies op de begane grond en eerste verdieping en woonfuncties op alle verdiepingen. Overige functies in het gebouw zijn niet aan te merken als geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. Het plangebied is geluidbelast vanwege de Friesestraatweg (N355, N370) en Plataanlaan (N370), welke middels een ongelijkvloerse kruising met elkaar in verbinding staan. De Plataanlaan en Friesestraatweg (N355) zijn tezamen als één weg aangemerkt. Gelet op de ligging en de inrichting van de wegen Hogeweg en Reitdiephaven is een relatief lage verkeersintensiteit te verwachten. De geluidbelasting op de gevels van de geluidgevoelige functies ten gevolge van de Hogeweg en Reitdiephaven wordt als niet relevant aangemerkt. In de uitgangssituatie is voor alle wegen uitgegaan van een referentiewegdek. De geluidbelasting ten gevolge van de Friesestraatweg (N370) bedraagt op de gevels van woonfuncties ten hoogste 48 dB. Op de gevels van de maatschappelijke functies is dit ten hoogste 39 dB. Dit betekent dat de geluidbelasting vanwege de Friesestraatweg (N370) voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Plataanlaan is de geluidbelasting in de uitgangssituatie op de gevels van woonfuncties en maatschappelijke functies respectievelijk ten hoogste 56 dB en 57 dB. De maximale hogere grenswaarde voor woonfuncties in buitenstedelijke situaties bedraagt 53 dB en wordt met 3 dB overschreden. De maximale hogere grenswaarde voor maatschappelijke functies in buitenstedelijke situatie bedraagt 58 dB en wordt niet overschreden. Omdat de maximale hogere grenswaarde wordt overschreden ten gevolge van de Plataanlaan, worden maatregelen overwogen. In onderhavige situatie is dit het toepassen van een stillere wegdekverharding van het type ‘dunne deklagen B’. Deze maatregel komt overeen met het voornemen van de wegbeheerder om dit wegdektype bij het eerstvolgende (groot) onderhoud toe te passen. De lengte van de maatregel bedraagt 450 meter, waarbij uitgegaan is van handhaving van een referentiewegdek op het beweegbare deel van de brug over het Reitdiep.Indien het stillere wegdektype wordt aangebracht, bedraagt de geluidbelasting vanwege de Plataanlaan ten hoogste 53 dB op de gevels van woonfuncties en maatschappelijke functies. Aan de maximale hogere grenswaarden wordt voldaan. Voor de resterende overschrijdingen is een hogere grenswaarde procedure opgestart.

4.4.3 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) in werking getreden. Ruimtelijke plannen, zoals het bestemmingsplan, dienen hieraan getoetst te worden.

Luchtkwaliteitsnormen

Luchtkwaliteitsnormen gelden voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De Wet luchtkwaliteit geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. Vastgelegd zijn grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels.

- Alarmdrempels zijn er voor zwaveldioxide (SO2) en stikstofdioxide (NO2). Ze zijn bedoeld om beschermende maatregelen te kunnen opleggen bij kortdurende blootstelling, vergelijkbaar met de Smogregeling.

- Plandrempels zijn vastgesteld voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met de plandrempels wordt gestreefd naar het geleidelijk toewerken naar de grenswaarde. Er is met de plandrempel een afnemende overschrijdingsmarge toegestaan in een aantal jaren tot het jaar waarin de grenswaarde definitief gehaald moet worden.

- Grenswaarden zijn voor alle stoffen vastgesteld. Voor een aantal stoffen geldt daarnaast een termijn waarop uiterlijk aan de grenswaarde moet worden voldaan, bijvoorbeeld stikstofdioxide (jaargemiddelde concentratie; in 2010 aan te voldoen) en fijn stof (jaargemiddelde concentratie; in 2005 aan te voldoen).

De soort normen die zijn gesteld betreffen diverse concentratie-eisen, maar ook het maximum aantal overschrijdingen per jaar. Het aantal overschrijdingen van een normwaarde moet in dat geval onder een maximum aantal blijven.

In de wet staat centraal onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden met mogelijke effecten op de luchtkwaliteit, zoals het vaststellen van een bestemmingplan, kunnen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheden. Dat is indien:

- het aannemelijk is dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

- daardoor, al dan niet per saldo, geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt;

- dit ‘niet in betekenende mate’ (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;

- het een project betreft dat past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Niet in betekenende mate

Of een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen)’. Deze ‘nibm-projecten’ mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en zonder luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd worden. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) per 1 augustus 2009, dragen projecten niet in betekenende mate bij als de 3% grens niet wordt overschreden. Deze is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3. Daarnaast zijn verschillende ontwikkelingen specifiek genoemd in de Ministeriële regeling ‘Niet in betekenende mate bijdragen’, waaronder woningbouw tot 3.000 woningen.

Onderzoek

Voor de planontwikkeling is onderzocht of het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen in de lucht (zie bijlage). Op basis van de gehanteerde uitgangspunten is berekend dat het project naar verwachting ca. 921 vervoersbewegingen per etmaal (weekdag) genereert. Daarvan zijn ca. 9 gerekend als vrachtverkeer. Deze gegevens zijn ingevoerd in de NIBM-tool. Uit de berekeningen blijkt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt. De anti-cumulatieregeling is niet van toepassing.

Er is tevens gekeken naar de luchtkwaliteit in de bestaande situatie. De concentratie van verontreinigende stoffen is dermate laag dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden voor NO2en PM10 uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer worden verwacht.

Het plan levert geen belemmeringen op voor de luchtkwaliteit.

4.4.4 Externe veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen

De externe veiligheidsaspecten bestaan uit risicocontouren vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), eventuele risicocontouren als gevolg van inrichtingen die vallen onder de Ministeriële regeling provinciale risicokaart, alsmede eventuele zones vanuit de risicoatlassen voor het transport van gevaarlijke stoffen en het provinciaal basisnet Groningen.

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

- het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);

- het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De externe veiligheid met betrekking tot luchthavens is niet van toepassing op het plangebied en er zal dan ook niet verder in gegaan worden op luchthavens in onderhavig plan.

Groeps- en plaatsgebonden risico (GR en PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.

Onder het groepsrisico wordt de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen verstaan. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Onderzoek

Er is een onderzoek verricht naar de externe veiligheid (zie bijlage). In de directe nabijheid zijn de volgende risicobronnen aanwezig:

- (vaar-)wegen;

- hoge druk aardgas transportleidingen;

- LPG-tankstation.

Over de vaarweg Reitdiep worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze risicobron komt hierdoor te vervallen.

Het LPG-tankstation bevindt zich op minimaal 100 meter van het plangebied. Voor de externe veiligheid zijn de afleverzuil, het reservoir en het vulpunt van belang. De PR-contour bedraagt respectievelijk 15, 25 en 45 meter. Er wordt derhalve voldaan aan de richtwaarde voor het PR. Het invloedsgebied van het LPG-tankstation is 150 meter. Er is daarom onderzocht of het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico zal na realisatie van het plan mogelijk worden overschreden.

Er liggen drie buisleidingen in de omgeving van het plangebied. Hiervoor wordt echter geen risicocontour berekend voor het plaatsgebonden risico. Ook de invloedsgebieden liggen niet over het plangebied heen. De hoge druk aardgas transportleidingen zijn derhalve niet van invloed op het groepsrisico.

Door de gemeente is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld (zie bijlage). Uit een berekening met de zogenaamde 'rekentool' is gebleken dat het groepsrisico voor het LPG-tankstation dusdanig laag is dat deze niet zichtbaar is in de fN-curve. Op basis hiervan kan er van worden uitgegaan dat door de ontwikkeling van de Strukton-locatie het groepsrisico onder de orientatiewaarde blijft en dit niet voor knelpunten zal zorgen. Hiernaast dient vermeld te worden dat de gemeente in navolging van de 'Beleidsregel Externe Veiligheid', de intentie heeft het LPG-tankstation te verplaatsen. Hierdoor zal de invloed van deze risicobron op het plangebied compleet verdwijnen.

Het groepsrisico voor het voorliggend bestemmingsplan wordt voor het overige veroorzaakt door twee risicobronnen, te weten de provinciale wegen N355 en de N370. Over deze transportassen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Andere risicobronnen zijn niet van invloed op het plangebied. Aan de normen van het plaatsgebonden risico (PR) wordt voldaan. Ook aan de normen van het provinciaal basisnet en het plasbrandaandachtsgebied, een veiligheidszone van 30 meter, wordt voldaan. Dat wil zeggen: binnen deze zone zijn geen bestemmingen voor minder zelfredzame mensen geprojecteerd. Het huidige groepsrisico is niet hoog (0,4 maal de oriëntatiewaarde) en blijft duidelijk onder de oriëntatiewaarde. De geplande ontwikkelingen leidt tot een significante toename van het groepsrisico. Na realisatie van de jongerenhuisvesting bedraagt het groepsrisico namelijk 2,3 maal de oriëntatiewaarde; de oriëntatiewaarde wordt in de nieuwe situatie overschreden. De kans op een calamiteit neemt niet toe als gevolg van het bestemmingsplan. De toename van het groepsrisico als gevolg van het bestemmingsplan wordt acceptabel geacht.

In het rapport met de gemeentelijke verantwoording van het groepsrisico is ook de beoordeling van de provinciale brandweer opgenomen. Uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt, dat de bereikbaarheid voldoende is, maar dat het plangebied nog niet is voorzien van adequate primaire en secundaire bluswatervoorzieningen. Dit beperkt de mogelijkheden voor bestrijding van incidenten. Daarom adviseert de brandweer om maatregelen te treffen zodat de bluswatervoorzieningen worden verbeterd. Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt, dat in het plangebied sprake is van langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen. De brandweer adviseert om voorschriften op te nemen, zodat dergelijke functies buiten het plasbrandaandachtsgebied danwel het invloedsgebied worden gerealiseerd. Tot slot blijkt dat de mogelijkheden voor ontvluchting in en rondom het plangebied beperkt zijn. De brandweer adviseert om maatregelen te treffen, zodat de ontvluchtingsmogelijkheden worden verbeterd. De adviezen van de brandweer worden bij de verdere uitwerking van het bouwplan meegenomen.

Op basis van het voorgaande is de conclusie dat de risico’s vanwege voorliggend bestemmingsplan aanvaardbaar zijn. Het veiligheidsrisico laat zich niet wegnemen zolang de bronnen aanwezig blijven, maar de kans op een ongeluk is klein. Het advies van de regionale brandweer is in de verantwoording van het groepsrisico verwerkt.

4.4.5 Bodem

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging (zie bijlage). Het doel is om de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse vast te stellen. Daarnaast is de aanwezigheid van verontreinigingen met asbest onderzocht. Tenslotte is de toepasbaarheid van de bodem indicatief bepaald.OnderzoekEr zijn verschillende boringen uitgevoerd. Daarbij is in MMBG1 een lichte verontreiniging aan zink, PAK, PCB en minerale olie aangetroffen. In de grond van PB1 is een lichte verontreiniging aan barium, cadmium, koper, kwik, lood en PCB aangetroffen. Tevens is een sterke verontreiniging aan zink en een matige verontreiniging aan PAK en minerale olie aangetroffen. De zinkverontreiniging betreft naar alle waarschijnlijkheid een spotverontreiniging. Ook de PAK-verontreiniging is naar alle waarschijnlijk een spotverontreiniging. In de grondmengmonsters MMOG1, MMOG2 en MMBG2 zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. Deze grond wordt indicatief aangemerkt als klasse 'altijd toepasbaar'. De grond van MMBG1 wordt indicatief aangemerkt als klasse 'industrie' en de grond van PB1 en boring 104 is van klasse 'niet toepasbaar'. In twee peilbuizen is in het grondwater hooguit licht verhoogde concentraties aangetroffen. Dit gaat om barium, benzeen, kobalt, molybdeen en nikkel. Uit het asbestonderzoek blijkt dat het aangetroffen gehalte aan asbest de norm niet overschrijdt.De aangetroffen gehalten en concentraties staan het toekomstige gebruik niet in de weg en vormen geen gevaar voor de volksgezondheid en het milieu. Bij grondverzet moet de spotverontreiniging apart worden verwerkt.

4.4.6 M.e.r.-beoordeling

Besluit m.e.r.

Het nieuwe Besluit milieueffectrapportage is per 1 april 2011 van kracht geworden. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn echter wel meer situaties waarvoor een, al dan niet vormvrije, beoordeling moet plaatsvinden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Hierdoor moet voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen in de D-lijst, maar beneden de daar genoemde drempelwaarde vallen, bepaald moet worden of een m.e.r.(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn.

In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan 2.000 woningen, een oppervlak van meer dan 100 ha of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer. Het project ligt beneden deze drempelwaarden. Er kan daarom worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

M.e.r.-beoordeling

Het project omvat de bouw van ca. 400 wooneenheden en ca. 2.500 m2 aan commerciële ruimte. Het plangebied bevindt zich in een stedelijke omgeving en is niet als kwetsbaar gebied aangemerkt. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op minimaal 4,5 km afstand van het plangebied. Dit is het Leekstermeergebied. Door de relatief grote afstand van het plangebied tot dit Natura 2000-gebied worden geen negatieve effecten verwacht op het functioneren van het Natura 2000-gebied. Een m.e.r.beoordeling wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.