direct naar inhoud van 4.1 Archeologie
Plan: Bestemmingsplan Friesestraatweg-Hoogeweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP512FrstrwHoogewe-vg01

4.1 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

Bij ingrepen die een verstoring van het bodemprofiel met zich mee (kunnen) brengen is een adequate bescherming van het archeologische erfgoed van belang. Dit belang is in internationaal verband erkend in het ‘Verdrag van Valetta’. In Nederland zijn de uitgangspunten van dit verdrag per 1 september 2007 opgenomen in de daartoe gewijzigde Monumentenwet 1988: de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Bescherming volgens de Wamz vindt plaats door regulering van bodemverstorende activiteiten in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit wordt gerealiseerd door archeologie te betrekken in het proces van ruimtelijke planontwikkeling. Al tijdens de planvoorbereiding moet worden onderzocht wat er over archeologie bekend is, zodat daar tijdens de planvorming rekening mee gehouden kan worden. Het behoud van archeologische waarden in situ is daarbij primair het streven. In de Memorie van Toelichting bij de Wamz is aangegeven dat de archeologische waarden kunnen worden ontzien door bouwlocaties zodanig te situeren dat deze waarden niet worden aangetast. De archeologische waarden kunnen ook worden ontzien door zodanig te bouwen dat deze zo ongeschonden mogelijk blijven. Een geringe planaanpassing of gewijzigde bouwmethode kan hiervoor al voldoende zijn. Indien behoud niet mogelijk blijkt, wordt gestreefd naar een zo goed mogelijke documentatie door middel van opgraving voorafgaand aan de bouw. Tot slot kan worden gekozen voor het teniet laten gaan van de archeologische waarden, indien het gaat om minder waardevolle vindplaatsen.

Archeologische waarden in het plangebied

Er is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd ten behoeve van de planontwikkeling (zie bijlage). Uit het booronderzoek blijkt dat het dijklichaam gekenmerkt wordt door puinhoudende klei. Daaronder is soms de oude bouwvoor aanwezig en soms sporen van oude sloten. In een boring die in de dijk is gezet, is in de ondergrond een vegetatiehorizont aanwezig. De opbouw van het dijklichaam is intact evenals de ondergrond. In de overige boringen is op twee locaties een vegetatiehorizont aanwezig, in boring 4 en boring 9. In de overige boringen ontbreekt deze. In boring 9 ligt het vegetatiehorizont op kwelderafzettingen. In boring 4 is dat niet het geval. Er is in beide boringen één homogene vegetatiehorizont aanwezig. Mogelijk is het terrein vertrapt waardoor er geen gelaagdheid binnen de vegetatiehorizont te zien is. De aanwezigheid van een vegetatiehorizont wijst op menselijke activiteit in het gebied. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die op bewoning kunnen wijzen. In het merendeel van het onderzoeksgebied is wel een oude bouwvoor aanwezig, maar de vegetatiehorizonten ontbreken. Dit houdt in dat de kleiwinputten die op de kaart van Teijsinga te zien zijn ook binnen het onderzoeksgebied hebben gelegen. Tijdens de kleiwinning zijn de bodemlagen met vegetatiehorizont afgegraven. De bodemopbouw is in een klein deel van het onderzoeksgebied intact. De kans om hier archeologische sporen aan te treffen wordt, gezien de oppervlakte, laag ingeschat.Er wordt aanbevolen geen vervolgonderzoek uit te voeren, tenzij er bodemingrepen in de Reitdiepdijk plaatsvinden. Indien er tijdens de uitvoering van het grondwerk onverhoopt alsnog archeologische resten worden gevonden, dient de gemeente Groningen hiervan meteen op de hoogte te worden gebracht.In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe de archeologische waarden worden beschermd.