direct naar inhoud van 4.5 Milieu
Plan: Bestemmingsplan HOV West fase 3
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP498HOVWestfase3-oh01

4.5 Milieu

Voor de busbaan spelen de volgende milieuaspecten: wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bodem.

4.5.1 Wegverkeerslawaai

Uit het akoestisch onderzoek blijkt, dat de geluidbelasting vanwege de nieuwe busbaan kan worden beperkt door het toepassen van stil asfalt en het plaatsen van een laag scherm langs de oprit. Hierdoor kan bij vrijwel alle woningen worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Dit lukt echter niet bij de woning Paterswoldseweg 84. Daarom zal voor deze woning ontheffing worden verleend van de voorkeursgrenswaarde en zal een hogere waarde worden vastgesteld voor de toelaatbare geluidbelasting op de zijgevel.

Het vaststellen van een hogere waarde voor de gevelbelasting mag niet ten koste gaan van het woonmilieu binnenshuis. Daarom moet ook bij een hogere gevelbelasting worden gewaarborgd, dat er geen overschrijding is van de wettelijke norm voor de geluidbelasting in de woning (de zogenaamde binnenwaarde). Dit betekent, dat de gevel van een bestaande woning waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld zonodig moet worden voorzien van een extra geluidwerende werking om te voorkomen dat de geluidbelasting in de woning bij gesloten ramen hoger zal zijn dan de wettelijke binnenwaarde van 33 dB vanwege wegverkeerslawaai. Hiervoor zal een aparte procedure worden gevolgd, die begint na het vaststellen van het bestemmingsplan. Hierbij is de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen en om beroep aan te tekenen. Alle kosten in verband met het aanbrengen van extra gevelwering komen voor rekening van de gemeente. Het aanbrengen van de extra geluidwering zal worden voltooid binnen een redelijke termijn nadat de nieuwe busbaan in gebruik is genomen.

De geluidontheffing ofwel het 'hogere waarden besluit' moet zijn vastgesteld voordat het bestemmingsplan 'HOV West fase 3' kan worden vastgesteld. In dit besluit worden hogere waarden vastgesteld voor de zijgevel van de woning Paterswoldseweg 84, die bloot komt te staan aan een geluidbelasting van 52 dB vanwege de nieuwe busbaan. Het ontwerp-hogere waarden besluit is gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerp-besluit ingediend.

Het geluidonderzoek van bureau WMA van 18 februari 2011 is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.5.2 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor de busbaan (HOV-as) is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2010 voor planrealisatie, 2010 na planrealisatie en het toekomstjaar 2020. Als input voor de berekeningen zijn de verkeersintensiteiten gebruikt uit het akoestisch onderzoek 'Busbaan Traject Paterswoldseweg-Station 2011'. De onderzochte situaties voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen. De veel strengere gezondheidskundige advieswaarde voor fijn stof wordt (net als in grote delen van Nederland) wel overschreden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet optimaal is. Lokale maatregelen bieden echter geen soelaas omdat de achtergrondconcentratie al hoger is dan de advieswaarde. Zie voor meer informatie hierover het jaarlijkse 'Verslag luchtkwaliteit gemeente Groningen' op de gemeentelijke website. Een en ander betekent dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

De notitie luchtkwaliteit voor deze ontwikkeling is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.5.3 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Inleiding

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

Wettelijk kader

De minister van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, 2004) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Op dit moment wordt een nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV), Basisnetten Weg, Spoor en Water, treedt inwerking medio 2011). Voor hogedruk aardgastransportleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB, 2011).

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden.

Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.

Risicosituatie

De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er één risicobron binnen het plangebied aanwezig is namelijk de spoorlijn Groningen-Sauwerd. In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die invloed hebben op de veiligheidssituatie binnen het plangebied.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Groningen-Sauwerd. Uit nader onderzoek is gebleken dat aan veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor deze risicobron wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG).

Voor het groepsrisico geldt dat voor de meeste ongevallenscenario's geldt dat het effectgebied veel kleiner is dan 200 meter. Er zijn echter enkele scenario's met een grotere effectafstand. Het plangebied ligt daarom binnen het invloedsgebied van het spoor. De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft een kwantitatieve analyse van het groepsrisico uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat de zogenaamde oriëntatiewaarde, een belangrijke ijkwaarde, wordt overschreden. Echter, het bestemmingsplan heeft geen enkele toename van het GR tot gevolg. Voor meer informatie wordt verwezen naar de risico-inventarisatie. De rapportage maakt deel uit van het bestemmingsplan. De verantwoording groepsrisico is uiteengezet in de veiligheidsstudie die als bijlage is toegevoegd.

De regionale brandweer heeft daarnaast geconstateerd dat, het bestemmingsplan HOV West fase 3 geen negatieve gevolgen heeft voor de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, zoals bedoeld in het kader van externe veiligheid. Hierdoor volgt over deze aspecten geen nader advies vanuit de regionale brandweer Groningen.

4.5.4 Bodem

Het plangebied betreft één ontwikkellocatie waarbij de functie wordt gewijzigd naar de functie 'infrastructuur'. Bij deze locatie is specifiek gekeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie en welke acties en inspanningen eventueel noodzakelijk zijn om de bodem geschikt te maken.

Op de locaties binnen het plangebied zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken waren niet gericht op de voorgenomen ontwikkeling van de busbaan. De uitgevoerde onderzoeken geven onvoldoende inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling. Voordat werkzaamheden op de locaties worden uitgevoerd, moet de bodemkwaliteit in beeld worden gebracht.

Binnen het plangebied bevindt zich een aantal locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmakingen zijn mogelijk het gevolg van bodembedreigende activiteiten uit het verleden. Voor het plangebied is een bodeminventarisatie uitgevoerd op 27 juli 2010. Deze inventarisatie is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Voordat de busbaan wordt aangelegd dient de bodemkwaliteit in beeld te worden gebracht middels een bodemonderzoek en eventuele nadere onderzoeken. Op basis daarvan zal worden bepaald welke acties en inspanningen (saneringen) noodzakelijk zijn om de bodem geschikt te maken voor de nieuwe functie 'infrastructuur'.