direct naar inhoud van Artikel 11 Verkeer
Plan: Bestemmingsplan Lewenborg/Ruischerwaard
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP497LewenborgRuis-oh01

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, fiets- en voetpaden;
  • b. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • c. het behoud van de historische structuren, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';
  • d. overbouwingen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing';
  • e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. bermen, taluds, groenvoorzieningen en waterlopen;
  • i. additionele voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemene bouwregels
  • a. Er zijn wat de bebouwing betreft uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde doeleinden;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn nutsvoorzieningen toegestaan, met een maximale oppervlakte van 25 m² per gebouw en een maximale hoogte van 4 meter.
11.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het verkooppunt voor motorbrandstoffen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal de aangegeven bouwhoogte bedraagt;
    • 2. de verkoopvloeroppervlakte van de gebouwen maximaal 80 m² bedraagt.
  • b. De gebouwen ten behoeve van garageboxen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage' worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 3,50 meter bedraagt.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen. Voor reclamemasten geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter.

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • het veranderen van het profiel van de historische structuren ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.
11.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a. de woonsituatie:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.

b. het straat- en bebouwingsbeeld:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.

c. de verkeersveiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.

d. de sociale veiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.

e. de milieusituatie:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.

f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 1' wordt gewijzigd in:
    • 1. de bestemming Groen, waarbij het bepaalde in artikel 7 van overeenkomstige toepassing is;
    • 2. de bestemming Wonen, waarbij op de kaart nieuwe bouwvlakken worden aangegeven en het bepaalde in artikel 13 van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 18 meter bedraagt;
  • b. de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 3' wordt gewijzigd in:
    • 1. de bestemming Groen, waarbij het bepaalde in artikel 7 van overeenkomstige toepassing is;
    • 2. de bestemming Dienstverlening en/of Bedrijf, waarbij op de kaart nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, en het bepaalde in respectievelijk de artikelen 20 en 21 uit de bijlagen 3 en 4 van de regels van overeenkomstige toepassing is.

De bovenstaande wijzigingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast, mits:

  • de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • het plaatsgebonden risico vanwege inrichtingen en het transport van gevaarlijke stoffen voor (beperkt) kwetsbare objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde;
  • de oriëntatiewaarde van het groepsrisico zoals vermeld in het BEVI en in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen niet wordt overschreden, en blijkens onderzoek en een advies van de regionale brandweer blijkt dat er voldoende mogelijkheden zijn tot zelfredzaamheid en voor de bereikbaarheid voor hulpverlening en rampenbestrijding;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Het gestelde in lid 11.4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.