direct naar inhoud van 2.4 Beschermd stadsgezicht
Plan: Bestemmingsplan Regiotram - tracédelen I en II
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP490Regiotram1en2-oh01

2.4 Beschermd stadsgezicht

De binnenstad van Groningen is bij besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu van 23 januari 1991 op grond van artikel 20 van de Monumentenwet (oud) aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het Beschermd Stadsgezicht Groningen (binnenstad) bevat in hoofdlijnen het gebied binnen de 17e eeuwse vesting, inclusief de laat-19e eeuwse singel- en parkaanleg aan de zuid- en noordwestzijde van de binnenstad. Het tramtracé beslaat in lengte een groot deel van dit beschermd stadsgezicht. Voor een gering deel overlapt het plangebied ook nog het beschermd stadsgezicht Zuiderpark, aangewezen bij besluit van de betrokken ministers van 1 mei 2000. Dit betreft de oostelijke helft van het Herewegviaduct. Omdat de Regiotram langs en niet door het Zuiderpark loopt - de tramrails loopt via de westzijde van het viaduct het Stationsgebied in - heeft deze hierop verder geen invloed. In het navolgende zal daarom alleen worden stilgestaan bij de relatie tussen de tramlijn en het beschermd stadsgezicht binnenstad. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de aanwezige ruimtelijk-historisch waardevolle kenmerken wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

In de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van het beschermd stadsgezicht binnenstad worden als belangrijkste elementen in de ruimtelijke opbouw genoemd: het overwegend noord-zuid gerichte stratenpatroon met haaks daarop centraal gelegen de reeks open ruimten Vismarkt – Grote Markt – Martinikerkhof, de diepenring, de planmatige 17e eeuwse noordelijke stadsuitbreiding en de tot singel en plantsoen getransformeerde voormalige vestingwerken. Hoewel de binnenstad een relatief heldere stedenbouwkundige structuur heeft, is desalniettemin sprake van een grote ruimtelijke diversiteit. Het bebouwingsbeeld is overwegend samenhangend en cultuurhistorisch waardevol. Een groot aantal panden in de binnenstad is dan ook beschermd als rijks- of gemeentelijk monument.

Het ruimtelijk karakter van het stedelijke gebied kenmerkt zich door aaneengesloten bebouwing, de overwegend smalle straten en het veelal licht gebogen verloop daarvan, waardoor een sterke ruimtelijke begrenzing tot stand komt. Deze beslotenheid wordt versterkt door de schaal van de bebouwing als ook door de contrastwerking bij de overgang van smalle straten naar de grotere open ruimten in de binnenstad. Met name binnen de diepenring zijn de profilering en inrichting van de openbare ruimte van groot cultuurhistorisch belang. Het beschermingsbelang omvat ook de historische vormgeving van de bebouwing, als beeldondersteuning van de vele monumenten.

Doel van de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is de karakteristieke structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkeling van het gebied. Ingevolge – thans – artikel 36 van de Monumentenwet 1988 moet de aanwijzing van een beschermd stadsgezicht worden geëffectueerd in een bestemmingsplan. De toelichting bij de aanwijzing dient daarbij als uitgangspunt. Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Binnenstad 1995' is hieraan gevolg gegeven.

Voor het onderhavige bestemmingsplan is daarom van belang te wijzen op de schaal van de binnenstad en die van de openbare ruimte. De betrekkelijk smalle straten waar de regiotram doorheen moet, zoals de Oosterstraat, worden begrensd door aaneengesloten bebouwing van merendeels twee, soms drie lagen met een kap. In een aantal gevallen hebben de panden nog een privéstoep. Dit is al honderden jaren de maat der dingen. Voetgangers, handkarren, koetsen, fietsen, auto's en rond 1900 zelfs een alweer verdwenen trammetje pasten en passen daarin. Dit vraagt om een zorgvuldige inpassing van de tramlijn binnen het beschermd stadsgezicht. Hiermee is bij het ontwerp van de traminfrastructuur en de openbare ruimte op verschillende wijze rekening gehouden. De manier waarop dit is gebeurd wordt in het volgende hoofdstuk beschreven. Bij de nadere uitwerking en detaillering zal hieraan verder aandacht worden geschonken door het ruimtelijk-historisch apect te betrekken bij onder andere de vormgeving van tramhaltes, abri's en bovenleidingen.