direct naar inhoud van 5.5 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP486Buitengebied-vg01

5.5 Milieu

Binnen de gemeente Groningen is sinds eind jaren '80 van de vorige eeuw het principe van de compacte stad uitgangspunt van het milieu- en ruimtelijk beleid. Het compacte stadsbeleid staat voor een concentratie van stedelijke functies waardoor op regionaal niveau het milieu gunstig wordt beïnvloed. De compacte stad leidt immers tot minder ruimtebeslag in het buitengebied en minder mobiliteit.

Het concept van de compacte stad brengt echter met zich mee dat de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving door de concentratie van stedelijke functies, plaatselijk kan leiden tot milieubelasting. Het is dan ook belangrijk om de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving gericht in de gaten te houden. Uitgangspunt hierbij is dat de relatief goede kwaliteit van het Groningse milieu wordt gehandhaafd en waar nodig verbeterd.

Het plangebied is voornamelijk het landelijk gebied, uitgezonderd de lintdorpen, van de gemeente Groningen. Het voorliggend plan is een conserverend plan, dat in het kader van de actualisering van oude bestemmingsplannen is opgesteld. Dit betekent dat er in principe geen nieuwe ontwikkelingen in worden meegenomen.

Er komen in het plangebied geen mer-plichtige activiteiten voor, zodat mede vanwege het feit dat de Natura-2000 gebieden (Leekstermeer en en Zuidlaardermeer) op ruime afstand van het plangebied liggen, een beoordeling in het kader van de Mer niet nodig is.

De volgende paragrafen gaan in op de milieuaspecten die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op bedrijven(terreinen), geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bodem.

5.5.1 Bedrijven

Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.

Het plangebied bestaat uit het landelijk gebied van de gemeente Groningen. Het beheer is gericht op de ontwikkeling van de landbouw, de natuur en het landschap. Dit zijn de basisfuncties. Intensieve veehouderij behoort hier niet toe. Nieuwe intensieve veehouderij wordt daarom in zijn geheel uitgesloten.

Naast agrarische bedrijven zijn in het plangebied uitsluitend bedrijven toegestaan die in het landelijk gebied passen. Tevens moeten deze bedrijven vallen onder de categorieën 1 en 2, conform de beschrijving van de VNG in “Bedrijven en milieuzonering”. De regels van dit bestemmingsplan staan geen bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen.

Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering geeft hiervoor een handreiking. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet Milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A of B inrichting. Indien het een type A of B inrichting is, dan is respectievelijk geen melding of het doen van een melding verplicht.

5.5.2 Geluid

Geluid is één van de factoren die (grote) invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen.

Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden:

  • 1. industrielawaai
  • 2. wegverkeerslawaai
  • 3. spoorweglawaai

In dit plangebied zijn alle drie de bronnen van geluidhinder relevant.

1. Industrielawaai

Enkele delen van dit bestemmingsplan liggen voor een deel binnen een geluidzone. Het betreft in dit geval de geluidzones van twee gezoneerde industrieterreinen te weten: Groningen Zuid Oost en Groningen West Hoogkerk. Deze industrieterreinen zijn gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting niet hoger zijn dan 50 dB(A). De geluidzones zijn weergegeven op de plankaart. Voor bestaande woningen heeft de geluidzone geen gevolgen.

Vanwege geluidbeperkende maatregelen en het vertrek van inrichtingen is de geluidbelasting vanwege de industrieterreinen sterk verminderd. Het voornemen is dan ook om te zijner tijd de geluidzones van de industrieterreinen terug te leggen. De bevoegdheid hiertoe is vastgelegd in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan kan worden vastgelegd dat B&W de bevoegdheid hebben tot het wijzigen of opheffen van de geluidzone. Hiermee wordt het mogelijk om een bestaande zone te verkleinen of op te heffen door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.6 Wro.

2.Wegverkeerslawaai

In en langs het plangebied liggen Rijks- en Provinciale wegen zoals de A7, N355, N361, N46, N360 en de Ringweg. Daarnaast zijn er ook 50- en 60 kilometer wegen in het plangebied. Al deze wegen vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.

De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor dergelijke bestaande situaties, tenzij hier nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. In dat geval schrijft de Wet geluidhinder een procedure en werkwijze voor die consequenties kan hebben voor de geluidbelasting die is toegestaan op nieuwe maar ook op bestaande geluidgevoelige bestemmingen. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk zal een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.

3. Spoorweglawaai

De spoorlijnen Groningen-Delfzijl en Groningen- Bad Nieuweschans lopen door een gedeelte van het plangebied. Enkele woningen in het landelijk gebied liggen dicht langs de spoorlijn. Voor deze bestaande woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 53 dB overschreden. Nieuwe ontwikkelingen voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van de spoorlijn mogen niet zonder meer plaatsvinden. Hiervoor moet de gemeente een hogere waarde vaststellen.

5.5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model.

De gemeente heeft in haar duurzaamheidsbeleid opgenomen dat er ook getoetst wordt aan de veel strengere gezondheidskundige advieswaarden voor fijn stof van de Wereld Gezondheidsraad (WHO). Voor het bestemmingsplan Buitengebied is nagegaan of er op basis van de huidige en toekomstige verkeersintensiteiten risico's zijn op het overschrijden van luchtkwaliteitsnormen. Hierbij is gekeken naar de jaren 2009 en 2019. De concentraties zijn met behulp van het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. berekend voor de Friesestraatweg, Winsumerweg, Rijksweg en de Groningerweg. Met behulp van de Rapportage-tool zijn de concentraties bepaald voor de A7 (richting Hoogezand) en de Noordzeeweg. Voor wegen met gemiddelde weekdagintensiteiten beneden de 7000 voertuigen zijn in het verleden geen luchtkwaliteitsnormoverschrijdingen geconstateerd. Om deze reden zijn de volgende wegen niet meegenomen: Aduarderdiepsterweg, Zijlvesterweg, Hoogeweg, Winschoterweg en Noorddijkerweg.

Voor dit bestemmingsplan is nagegaan of er op basis van de huidige en toekomstige verkeersintensiteiten risico's zijn op het overschrijden van luchtkwaliteitsnormen. Hierbij is gekeken naar de jaren 2009 en 2019.

Uit de berekeningen blijkt dat op basis van de huidige gegevens de onderzochte situatie voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen. Dit betekent dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De gezondheidskundige advieswaarde voor fijn stof wordt wel overschreden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet optimaal is.

Het luchtkwaliteitsonderzoek is opgenomen in de losse bij dit bestemmingsplan behorende Bijlage Omgevingsaspecten.

Geur

Veel agrarische bedrijven hebben een geurcirkel. Voor zover van toepassing worden de richtlijnen voor geurnormen van de bedrijven meegenomen via de vergunningen in kader van Wet milieubeheer en/of een Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB). Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige geurcirkels. Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is en geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het opnemen van de geurcirkels op de plankaart niet nodig.

5.5.4 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van VROM is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB, 2011). Op dit moment wordt nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV), verwacht in 2012 en Basisnetten Weg en Water, Basisnet Spoor (2010).

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.

De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Deze inventarisatie is als bijlage bij dit plan gevoegd. Hieruit blijkt dat het plangebied te maken heeft met een aantal risicobronnen. De volgende risicobronnen liggen in één van de vijf deelgebieden behorende tot het plangebied, te weten:

  • LPG- tankstation TinQ (deelgebied Zijlvesterweg),
  • Provinciale weg N355, Friesestraatweg (deelgebied Zijlvesterweg),
  • hoge druk aardgasleidingen:N-505-36-KR-002, N-507-26-KR-003 t/m 006, A-541-04-KR-003 en N-507-31-KR-006, leiding N-508-57-KR-003, N-508-56-KR-002, N-508-01-KR-002, N-508-50-KR-039, N-508-50-KR-036 t/m 38 en N-508-50-KR-047 t/m 48 (alle deelgebieden)
  • spoorlijn Groningen – Sauwerd (richting Delfzijl/Eemshaven) (deelgebied Koningslaagte),
  • A7 Groningen - Hoogezand-Sappemeer (deelgebied Winschoterweg),
  • spoorlijn Groningen – Zuidbroek (deelgebied Winschoterweg).

De volgende risicobronnen grenzen aan of liggen nabij één van de vijf deelgebieden:

  • A7 Groningen – Drachten (deelgebied Roderwolderdijk),
  • hoge druk aardgasleidingen: leiding N-508-57-KR-001(deelgebied Noorddijk),
  • Van Starkenborghkanaal (verbinding haven Delfzijl) (deelgebied Koningslaagte).

Voor alle risicobronnen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG).

Het invloedsgebied van het LPG tankstation TinQ valt binnen het plangebied. Echter, aangezien er (bijna) geen personen in het invloedsgebied aanwezig zijn, heeft dit LPG tankstation geen invloed op de veiligheidssituatie van het plangebied.

Voor de hoge druk aardgasleidingen geldt dat het Steunpunt Externe Veiligheid Groningen met behulp van het rekenprogramma CAROLA versie 1.0.0.50., voor de buisleidingen in de deelgebieden Noorddijk en Winschoterweg een risicoberekening heeft gemaakt. Beide berekeningen zijn als bijlage bij dit plan gevoegd. Er is blijkens de weergave in alle FN-curves geen groepsrisico van betekenis. Het groepsrisico is voor alle leidingen lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Voor de overige aardgasleidingen geldt dat de personendichtheid dusdanig laag is dat dit geen groepsrisico oplevert.

De toetsingszone van de N355 (Friesestraatweg) waarbinnen het groepsrisico moet worden bekeken, ligt over het plangebied. De personendichtheid in dit gebied is dusdanig laag dat dit geen significante invloed heeft op de veiligheidssituatie binnen het plangebied.

Voor de spoorlijn Groningen-Sauwerd geldt een toetsingsafstand van 200 meter voor het groepsrisico. Aangezien de personendichtheid binnen dit deelgebied dusdanig laag is, heeft dit geen invloed op de veiligheidssituatie binnen het plangebied.

Voor de A7 geldt dat het invloedsgebied wordt gesteld op 200 m aan weerszijden van de weg. Binnen deze zones is geen bebouwing aanwezig en ook niet toegestaan. De afwezigheid van personen in dit gebied maakt dat de A7 geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Het invloedsgebied van de spoorlijn Groningen-Zuidbroek ligt gedeeltelijk binnen het plangebied. Conform het Basisnet Spoor is de gemeente in principe verplicht om bij bouwplannen binnen 1500 meter langs deze spoorlijn rekening te houden met het groepsrisico. In het (concept) 'Besluit transportroutes externe veiligheid' is bepaald dat het groepsrisico niet hoeft te worden verantwoord als deze onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft. Dit betekent in de praktijk dat gemeenten het groepsrisico langs spoorwegen alleen moeten verantwoorden indien het aantal inwoners de 1.500 per hectare bij dubbelzijdige bebouwing overschrijdt. Bij de spoorlijn Groningen – Zuidbroek is dit niet het geval. Verdere berekening en verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de spoorlijn Groningen - Zuidbroek voor de actualisatie van het bestemmingsplan geen knelpunt oplevert.

Er is tevens sprake van externe veiligheidsrisico's door transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen. Daarnaast is er ook sprake van een risicovolle inrichting. Hierdoor is verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Uit het bestemmingsplan blijkt dat er niet of nauwelijks toename van het groepsrisico is of een overschrijding van de oriënterende waarde. Desondanks zijn in het plangebied effecten mogelijk door de aanwezige risicobronnen.

Uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt dat de bereikbaarheid door hoge opkomsttijden niet optimaal is en de bluswatervoorzieningen een aandachtspunt zijn. Momenteel wordt er gewerkt aan het plan 'Witte vlekken in de bluswatervoorziening' waarin oplossingen zullen worden aangedragen.

Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt dat er geen objecten zijn voor het langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen.

De externe veiligheidssituatie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.5.5 Bodem

De functies in dit gebied zijn voornamelijk agrarische functies. In het gebied zijn daarnaast enkele bedrijfslocaties aanwezig. De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie. In het plangebied zijn echter wel diverse bronnen van verontreiniging aanwezig en is sprake van een diffuse (lichte) verontreiniging van de bodem.

Bronverontreiniging

Binnen het plangebied bevinden zich diverse locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten in het verleden of een eerder bodemonderzoek. In het plangebied zijn veel dempingen en ophogingen aangemerkt als mogelijk (ernstig) verontreinigde locaties. Daarnaast bevinden zich binnen het plangebied diverse bedrijfslocaties en enkele ondergrondse tanks en stortplaatsen waardoor de bodem plaatselijk verontreinigd kan zijn.

Van de vier locaties waar een ernstige bodemverontreiniging is vastgesteld zijn twee locaties deels gesaneerd. Alle locaties zijn als niet-spoedeisend aangemerkt. Deze hoeven niet binnen vier jaar na afgifte van de beschikking gesaneerd te zijn.

In het plangebied was één locatie met ernstige bodemverontreiniging aanwezig (Noorddijkerweg 31). Deze is gesaneerd.

Diffuse verontreinigingen

Als gevolg van jarenlange activiteiten is de bodem belast met een diffuse, niet tot een bron te herleiden, bodemverontreiniging. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat ook in dit plangebied diffuse (lichte) bodemverontreiniging voorkomt. Dit is van invloed op de voorwaarden voor hergebruik van grond. De inventarisatie van de bodemkwaliteit voor dit plangebied is opgenomen in de losse bij dit bestemmingsplan behorende Bijlage Omgevingsaspecten.

5.5.6 Kabels en leidingen

De in het plangebied aanwezige hoogspanningsleidingen en hoofdgastransportleidingen krijgen een dubbelbestemming ter bescherming van het functioneren van de leidingsystemen. In paragraaf 6.3 zijn de dubbelbestemmingen nader toegelicht.