direct naar inhoud van Artikel 16 Wonen
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP486Buitengebied-vg01

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bijzondere vormen van huisvesting, zoals begeleid wonen, met uitzondering van kamerverhuur;
  • c. logies met ontbijt, met dien verstande dat deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in het hoofdgebouw en ten dienste van deze functie maximaal twee (slaap)kamers voor toeristisch-recreatief nachtverblijf mogen worden gebruikt;
  • d. garage/bergingen ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • e. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', zoals beschreven in de bij dit plan behorende cultuurwaardenkaarten in de bijlage bij de toelichting;
  • f. additionele voorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde doeleinden. Hiervoor geldt dat het aantal woningen maximaal één vrijstaande woning per bestemmingsvlak bedraagt, dan wel het op de kaart aangegeven maximum aantal woningen;

16.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De gebouwen mogen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bouwgrenzen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tussen vrijstaande hoofdgebouwen en de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt;
    • 2. de afstand tussen twee aaneengebouwde hoofdgebouwen en één van beide zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt;
    • 3. het bebouwingspercentage, waar deze is aangegeven, maximaal het aangegeven percentage bedraagt;
  • b. De goot- en bouwhoogte en dakhelling van gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteritiek', bedragen de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling.
  • c. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal de aangegeven hoogte bedragen.
  • d. De dakhelling mag minimaal 25 en maximaal 60 graden bedragen.
  • e. De gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, voor zover het burgerwoningen betreft, bedraagt niet meer dan 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte voor zover deze groter is dan 300 m².
16.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het achtererf worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de goot- en bouwhoogte en dakhelling van gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteritiek', de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling bedragen;
    • 2. de maximale bouwhoogte 4 meter bedraagt;
    • 3. de maximale bouwhoogte niet hoger is dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 4. de maximale diepte, gemeten vanuit (het verlengde van) de achtergevel, 5 meter bedraagt;
    • 5. de afstand tot de zij- en achtererfgrens, indien deze grenst aan het openbaar gebied, minimaal 1 meter bedraagt.
  • b. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het achtererf worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de goot- en bouwhoogte en dakhelling van gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteritiek', de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling bedragen;
    • 2. de maximale goot- en bouwhoogte 4 en 6 meter bedraagt;
    • 3. de afstand tot de zij- en achtererfgrens, indien deze grenst aan het openbaar gebied, minimaal 1 meter bedraagt.
  • c. Door het hier bedoelde bouwen mag de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op het achtererf maximaal60 m²bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. het achtererf voor maximaal 50% bebouwd mag zijn;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, voor zover het burgerwoningen betreft, niet meer dan 300 m² mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte voor zover deze groter is dan 300 m². Voor de voormalig vrijgekomen boerderijen, waarop de woonbestemming rust, geldt de bestaande maatvoering.
16.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Voorzover het niet erf- of perceelsafscheidingen betreft mogen de bouwwerken, geen gebouw zijnde, uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag op het voorerf maximaal 1 meter bedragen en op het zij- en achtererf maximaal 2 meter.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.
  • d. Door het hier bedoelde bouwen mag de totale oppervlakte van bebouwing op het achtererf maximaal 60 m2 bedragen, met dien verstande dat het achtererf voor maximaal 50% bebouwd mag zijn.
16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a. de woonsituatie:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.

b. het straat- en bebouwingsbeeld:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.

c. de landschappelijke inpassing:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient een optimale inpassing in het landschap te worden nagestreefd.

d. de verkeersveiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.

e. de sociale veiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.

f. de milieusituatie:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.

g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

16.4 Afwijken van de bouwregels
16.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken verlenen van:

  • a. het bepaalde in lid 16.2.2 onder b en c voor vergroting van de toegestane goot- en/of bouwhoogte van de hoofdgebouwen tot maximaal respectievelijk 7 en 11 meter;
  • b. het bepaalde in lid 16.2.3 onder a.1, a.2 en a.3 voor het vergroten van de toegestane bouwhoogte echter uitsluitend ten behoeve van een kap en met dien verstande dat de goothoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • c. het bepaalde in lid 16.2.3 onder a.4 voor het vergroten van de toegestane diepte, gemeten vanuit (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw tot maximaal 7 meter;
  • d. het bepaalde in lid 16.2.3 onder a.5 voor het bouwen tot op de erfgrens;
  • e. het bepaalde in lid 16.2.3 onder a voor het oprichten van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de zijgevel van de hoofdmassa van de bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale goothoogte 4 meter bedraagt;
    • 2. de maximale bouwhoogte niet hoger is dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de maximale breedte, gemeten vanuit (het verlengde van) de zijgevel van de hoofdmassa van de bebouwing, 4 meter bedraagt;
    • 4. een kap is toegestaan;
  • f. het bepaalde in lid 16.2.3 onder b.3 voor het bouwen tot op de erfgrens;
  • g. het bepaalde in lid 16.2.3 onder b voor het oprichten van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op het voorerfgebied, met dien verstande dat:
    • 1. het vrijstaand bijbehorend bouwwerk achter (het verlengde van) de voorgevel moet zijn gesitueerd;
    • 2. de goothoogte maximaal 3,50 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt, echter uitsluitend ten behoeve van een kap;
    • 4. door het hier bedoelde bouwen mag de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, op het gehele perceel maximaal 100 m2 bedragen waarbij het deel van het voorerfgebied dat is gelegen achter het verlengde van de voorgevel voor maximaal 60% mag zijn bebouwd;
    • 5. voor vrijstaande woningen geldt dat door het hier bedoelde bouwen de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, op het gehele perceel maximaal 100m2 mag bedragen waarbij het deel van het voorerfgebied dat is gelegen achter het verlengde van de voorgevel voor maximaal 60% mag zijn bebouwd;
  • h. het bepaalde in lid 16.2.3 onder c voor vergroting van de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen tot maximaal 100 m²;
  • i. het bepaalde in lid 16.2.4 onder c tot maximaal 12 meter, met dien verstande dat reclame-uitingen niet hoger dat 6 meter mogen zijn.
16.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 16.4.1, is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het landschap;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Het gestelde in 16.3 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

16.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gebouwen voor kamerverhuur;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en verblijfsrecreatie;
  • c. het gebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van standplaatsen;
  • e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover dit niet uitdrukkelijk op grond van lid 16.1 is toegestaan;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden.
16.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 16.5 onder e voor het gebruik van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep tot een maximum van 100m². Het gestelde in lid 16.4.2 onder b, c, e en f is hierbij van overeenkomstige toepassing;
  • b. het bepaalde in lid 16.5 onder f voor het gebruik van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit tot een maximum van 100 m² en voor zover voorkomend op de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten wonen-werken in bijlage 2. Het gestelde in lid 16.4.2 onder b, c, e en f is hierbij van overeenkomstige toepassing;
  • c. het bepaalde in lid 16.5 onder b, voor het realiseren van maximaal twee eenheden ten behoeve van verblijfsrecreatie in bestaande bijbehorende bouwwerken, voor zover gelegen aan het Pieterpad (de Paddepoelsterweg).
16.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de situering en de vorm van de op de kaart aangegeven bouwvlakken, voor zover het geen bouwvlakken van voormalig vrijgekomen boerderijen betreft, worden gewijzigd, mits:
    • 1. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan (de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of) een verkregen hogere grenswaarde;
    • 2. de bebouwing zorgvuldig wordt ingepast in het landschap en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. het oorspronkelijke hoofdgebouw van voormalig vrijgekomen boerderijen wordt verbouwd tot twee wooneenheden, mits de wooneenheden in het bouwvolume van het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw worden ondergebracht;
  • c. van voormalig vrijgekomen boerderijen, waar nu de woonbestemming op rust, de bestemming Wonen wordt gewijzigd in de bestemming Bedrijf, met de aanduiding 'bedrijfswoning', waarbij de bedrijfsfunctie, inclusief opslag, in de bestaande bebouwing moet worden ondergebrachten het bepaalde in artikel 6 van overeenkomstige toepassing is.

Het gestelde in lid 16.3 is hierbij van overeenkomstige toepassing.