direct naar inhoud van 3.4 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Campus Augustinus
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP478CampusAugusti-oh01

3.4 Milieu

3.4.1 Zonering bedrijventerrein

Het plangebied ligt nabij het industrieterrein Groningen West-Hoogkerk. Dit industrieterrein is gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder en heeft ook een IMR-contour (Integratie Milieu en Ruimtelijke ordening). Het plangebied ligt binnen de 50 dB(A)-zone en de IMR-contour van het industrieterrein. De daadwerkelijke geluid- en geurbelasting is veel minder groot dan de zone suggereert. Qua milieukwaliteit kan de school daarom gerealiseerd worden. Voor woningbouw binnen de IMR-contour is een akkoord gesloten tussen de Suikerunie, de gemeente en de provincie. In de lijn van deze afspraken achten wij de bouw van een school op deze locatie inpasbaar.

Het terrein ligt ten noorden van het industrieterrein Hoendiep. Hierop zijn geen grote lawaaimakers gevestigd, en ook niet toegestaan. De maximale geluidbelasting van bedrijven is vastgelegd in milieuvergunningen en Algemene maatregelen van bestuur. Er staan aan de Halfweg, pal naast het industrieterrein, woningen (ten westen van het industrieterrein). Deze woningen zijn bepalend voor de vergunningen van de bedrijven op het industrieterrein.

Onderzocht is welke geluidsbelasting in het plangebied heerst als gevolg van de bedrijven op het industrieterrein, exclusief de Suikerunie. Uit het onderzoek is gebleken dat er een geluidsbelasting heerst boven de voorkeurswaarde van 50 dB(A). De berekende actuele geluidcontour van 50 dB(A) loopt over de beoogde bouwlocatie. De actuele geluidbelasting vanwege het industrieterrein Groningen West-Hoogkerk is op een groot deel van de beoogde bouwlocatie lager dan 50 dB(A) maar ligt op een deel van de locatie tussen 50 en 55 dB(A) (zie het kaartje hieronder uit het akoestisch onderzoek).

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP478CampusAugusti-oh01_0018.jpg"

Daarom wordt een hogere grenswaarde voor geluid vastgesteld van 55 dB(A) om het plan mogelijk te maken. Vestiging van de school op deze locatie is dus mogelijke zonder consequenties voor de bedrijven op industrieterrein Hoendiep.

De maximaal toegestane geluidbelasting binnen het schoolgebouw is 30 dB(A) in de les- en theorielokalen en 35 dB(A) in de theorievaklokalen van de schoolgebouwen (Besluit geluidhinder artikel 2.4). De gevelisolatie zal zodanig (moeten) zijn, dat de geluidbelasting in de verblijfsruimten bij gesloten ramen niet hoger is dan de hier vermelde binnenwaarden. Delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten maken voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw (delen van het gebouw zijn dus niet geluidgevoelig). Te denken valt aan opslagruimten, gangen, sommige praktijklokalen, gymnastieklokalen en dergelijke.

In de regels van dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die eventueel kan worden ingezet als de industrielawaaizone wordt opgeheven of verkleind. De zone-aanduiding kan dan van de kaart worden verwijderd.

3.4.2 Geluid

Het bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuwe voor geluid gevoelige bestemming mogelijk, namelijk onderwijsgebouwen. Naast de bedrijven in de omgeving heeft het wegverkeer op de Diamantlaan en het Hoendiep invloed op het plangebied. Nieuw te realiseren geluidgevoelige functies dienen in beginsel te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder (48 dB). Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn kan een hogere grenswaarde voor geluid toegestaan worden via een hogere waardeprocedure. Daarbij geldt voor nieuwbouw de uiterste grenswaarde van 63 dB voor de geluidbelasting vanwege binnenstedelijke wegen.

Onderzoek

Akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsbelasting op het plangebied als gevolg van het wegverkeer op de Diamantlaan en het Hoendiep. Uit dit onderzoek is gebleken dat de school buiten de 48 dB zone komt te liggen van deze beide wegen. Hierdoor wordt aan de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder voldaan en hoeft er geen hogere grenswaarde voor geluid als gevolg van wegverkeer te worden vastgesteld.

3.4.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit1 geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. De gemeente heeft in haar Duurzaamheidsbeleid opgenomen dat er ook getoetst wordt aan de veel strengere gezondheidskundige advieswaarden voor fijn stof van de Wereld Gezondheidsraad (WHO). Voor het bestemmingsplan Campus Augustinus is nagegaan of er op basis van de huidige en toekomstige verkeersintensiteiten risico’s zijn op het overschrijden van luchtkwaliteitsnormen. Hierbij is gekeken naar de jaren 2009 en 2019. De concentraties langs de Diamantlaan zijn berekend op basis van de verkeersintensiteiten uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. De hoogst berekende jaargemiddeldeconcentratie NO2 is 17,1 en de hoogst berekende jaargemiddeldeconcentratie PM10 is 16,9.

Conclusie is, dat de onderzochte situatie voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen. Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De gezondheidskundige advieswaarde voor fijn stof wordt wel overschreden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet optimaal is.

Het onderzoek luchtkwaliteit is als bijlage 2 opgenomen in dit bestemmingsplan.

3.4.4 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Inleiding

Externe veiligheid gaat over de omgang met de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

Wettelijk kader

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Voor het vervoer gelden op dit moment de normen uit de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS). De circulaire en het BEVI bevatten eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR).

Beide kaders verplichten gemeenten en provincies, hiermee rekening te houden bij het maken van ruimtelijke plannen.

Risicosituatie plangebied

In de nabijheid van het plangebied loopt een ondergrondse buisleiding voor hogedruktransport van aardgas. De leiding wordt beheerd door de Gasunie. Andere risicovolle inrichtingen of transportassen van vervoer gevaarlijke zijn niet van invloed voor het plangebied. De leiding ligt ten zuiden en ten westen van het plangebied (zie kaart). Aan de zuidkant grenst de leiding aan het planggebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP478CampusAugusti-oh01_0019.jpg"

ligging hogedruk aardgasleidingen nabij het plangebied

Externe veiligheidsbeleid buisleidingen

Voor aardgastransportleidingen geldt op dit moment de Circulaire 'Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen 1984' (VROM).

VROM heeft hierin twee soorten veiligheidsafstanden vastgelegd, de bebouwingsafstand en de toetsingsafstand. De bebouwingsafstand geeft de afstand die aangehouden moet worden tussen een buisleiding en bebouwingen. De toetsingsafstand sluit bebouwing niet uit. Binnen de toetsingsafstand dient nieuwe bebouwing te worden verantwoord en dient er expliciet gekeken te worden naar verminderde zelfredzaamheid. De bebouwings- en toetsingsafstanden zijn afhankelijk van de stoffen in de leiding, de druk in de leiding en de uitwendige diameter van de leiding. De leiding nabij het plangebied heeft een diameter van 12 inch en een ontwerpdruk van 40 bar. Voor deze leiding geeft de circulaire een minimale bebouwingsafstand van 14 meter voor stedelijke bebouwing en een toetsingsafstand van 30 meter.

Toetsing beleid aan het bestemmingsplan

Voor de buisleiding wordt voldaan aan de risicoafstanden uit de Circulaire zonering langs hogedruk-aardgastransportleidingen uit 1984. Binnen de bebouwingsafstand van 14 meter is geen nieuwbouw gepland. Het dichtstbijzijnde gebouw bevindt zich op een afstand van 20 á 30 meter vanaf de leiding. Hiertussen wordt een groenstrook aangelegd. Binnen de toetsingsafstand van 30 meter worden geen minder zelfredzame groepen mensen geplaatst.

Nieuw externe veiligheidsbeleid buisleidingen

De Circulaire uit 1984 wordt vervangen door een AMvB (Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, BEVB) naar analogie van het BEVI. Voor buisleidingen gelden dan geen vaste afstanden meer maar wordt ook gekeken naar het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). De procedure daarvan loopt, maar de verwachting is dat de AMvB pas begin 2011 in werking zal treden.

Vooruitlopend op de vaststelling van de AMvB hebben wij gekeken naar het PR voor de buisleiding nabij het plangebied. Uit een onderzoek van de Gasunie volgens de nieuwe risicobenadering blijkt dat deze leiding geen PR 10-6 contour heeft. Hiermee wordt voldaan aan het BEVB.

Ook is door de Gasunie een groepsrisicoberekening uitgevoerd. De conclusie hiervan is dat wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Er behoeft dan ook geen verantwoording voor het groepsrisico plaats te vinden.

De vaststelling van het bestemmingsplan in de toekomst zal niet leiden tot een knelpunt op het gebied van externe veiligheid.

Conclusie

Op grond van externe veiligheid bestaat geen bezwaar tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.4.5 Bodem

Het plangebied betreft één ontwikkellocatie waarbij de functie sportvelden wordt omgezet naar de functie maatschappelijke doeleinden. Bij deze locatie is specifiek gekeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie en welke acties en inspanningen eventueel noodzakelijk zijn om de bodem geschikt te maken.

Uit het verkennend onderzoek, dat is uitgevoerd op de locatie blijkt dat er verhoogde gehalten zink zijn waargenomen in een deel van de puinhoudende toplaag en het grondwater. Het gaat om een historisch geval van (niet ernstige) bodemverontreiniging. Het uitvoeren van een nader onderzoek om de risico’s van de verontreiniging vast te stellen en om vervolgens vast te stellen of de bodem geschikt is voor de functie maatschappelijke doeleinden wordt niet nodig geacht. Er is echter wel een nader onderzoek uitgevoerd naar de toplaag.

Uit het nader onderzoek blijkt dat op het terrein lokaal sprake is van sterke verontreiniging met zink. Er wordt van uitgegaan dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Wel wordt aanbevolen de matig tot sterk met zink verontreinigde grond voorafgaande aan de herinrichting van het terrein te verwijderen door middel van ontgraven en afvoeren. De verhoogde gehalten zink zijn van invloed op de voorwaarden voor hergebruik van grond. Op basis van het nader onderzoek wordt momenteel een Plan van Aanpak opgesteld voor het verwijderen van de verontreinigde grond.

Diffuse verontreinigingen

Als gevolg van jarenlange activiteiten is de bodem belast met een diffuse, niet tot een bron te herleiden, bodemverontreiniging. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat in dit plangebied geen diffuse (lichte) bodemverontreiniging voorkomt. Indien binnen het plangebied grond wordt afgevoerd of wordt hergebruikt dan dient rekening te worden gehouden met de regels ten aanzien van hergebruik van grond in de gemeente Groningen zijn vastgelegd in het bodembeheerplan.

3.4.6 Duurzaamheid

In het 'Beleidskader duurzaamste stad.groningen.nl' en de bijbehorende 'Routekaart Groningen Eergieneutraal+ 2025' heeft de gemeente energieambities geformuleerd. Bij de nieuwbouw van scholen wordt er behalve naar energiezuinigheid ook gekeken naar een gezond binnenklimaat.

Op het gebied van energiebesparing wordt een vermindering van 30% ten opzichte van het Bouwbesluit nagestreefd. Voor een gezond binnenmilieu zal het CO2-gehalte niet hoger mogen worden dan maximaal 1000 ppm (parts per million). Dit is een aanscherping van de huidige gemiddeld gemeten waarde van 1400 ppm in scholen. Wegens de positieve effecten daarvan op binnen- en buitenklimaat kan worden overwogen een sedumdak toe te passen.

Als toetsingskader voor deze aspecten zal het systeem GPR nieuwbouw (versie 4.0) gebruikt worden. Hierbij worden de volgende eisen gesteld: een GPR score op Gezondheid van 7,0 en voor Energie van 7,2.

Op het gebied van materiaalgebruik wordt ernaar gestreefd materialen te gebruiken die gerecycled kunnen worden of herwinbaar zijn. Hiertoe dienen materialen tevens zodanig te worden toegepast dat deze na sloop eenvoudig kunnen worden gescheiden en geschikt voor hergebruik zijn. Bij het gebruik van materialen dient uitloging naar de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater zoveel mogelijk te worden voorkomen.

Kwaliteit van de leefomgeving

In dit bestemmingsplan komt de duurzame leefomgeving tot uitdrukking in de manier waarop wordt omgegaan met ecologie, groen, water en onder meer de milieuaspecten geluid, lucht, veiligheid en bodem. Geconcludeerd kan worden dat de duurzame leefomgeving een goede verankering in dit bestemmingsplan heeft gekregen.

3.4.7 Kabels en leidingen

Dwars door het terrein loopt een rioolbuis en een gasleiding van Essent. De riolering is van de gemeente Groningen, beheerder Stedelijk Beheer. De leiding is onderdeel van het gemengd stelsel. Op diverse plaatsen op en langs het terrein zijn de gebruikelijke kabels en leidingen aanwezig. Aan de zuidzijde van het terrein ligt een hogedrukgasleiding van de Gasunie. Deze leiding is opgenomen op de plankaart en noodzaakt tot een onderzoek wat betreft de externe veiligheid. Zie hiervoor paragraaf 3.4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP478CampusAugusti-oh01_0020.jpg"

Ligging hogedruk gasleiding