direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (2020)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.48BP-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Verschillende initiatiefnemers willen in de gemeente Delfzijl ten zuiden van het bestaande windpark Delfzijl-Zuid een nieuw windpark realiseren. Dit nieuwe windpark 'Delfzijl Zuid Uitbreiding', met 16 windturbines van elk circa 4 MW (megawatt) (de selectie van het turbinetype moet nog plaatsvinden, derhalve is dit enkel ter indicatie), wordt gerealiseerd in het provinciaal aangewezen concentratiegebied voor grootschalige windenergie. Alhoewel het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding direct tegen het aanwezige windpark Delfzijl-Zuid is gelegen, en de naam wellicht anders doet vermoeden, is er nadrukkelijk sprake van een nieuw windpark.

Kader 1.1 Een extra alternatief voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0001.png"

Voortraject

Onderzoek alternatieven en voorkeursalternatief

Het bestaande windpark Delfzijl-Zuid ligt in een gebied dat in de Omgevingsvisie 2016-2020 van de provincie Groningen1 is aangewezen voor windenergie. Van het concentratiegebied is ten zuiden van het bestaande windpark Delfzijl-Zuid nog ongeveer 10 km2 beschikbaar voor windenergie, dit is de locatie van onderhavig plan Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. Voor onderliggend plan is in de periode 2014 een MER2 opgesteld. Op basis van dát MER lag de voorkeur voor het alternatief 'Zwerm' voor. Doordat de provincie een structuurvisie voor het gebied Eemsmond-Delfzijl is gaan opstellen, met daarin ook een beleid voor windenergie, hebben alle plannen voor windenergie, waar onder de windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding, op een laag pitje gestaan. De structuurvisie is op 19 april 2017 vastgesteld en de inhoud hiervan is bekend en betrokken. Het initiatief voor het windpark past binnen de kaders van de structuurvisie, dus het plan van Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding wordt voortgezet. Op basis van voortschrijdend inzicht is wel een extra alternatief ontwikkelt (zie ook in Kader 1.1). Dat extra alternatief is onderzocht in aanvulling3 op het MER en is door middel van een bestemmingsplan vastgelegd. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Delfzijl vastgesteld op 20 juli 2017.

Uitspraak Raad van State en vernietiging bestemmingsplan "Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding" 2017

Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding" (hierna ook: bestemmingsplan 2017) is bij uitspraak van 18 december 2018 door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd4. De Afdeling heeft het bestemmingsplan 2017 vernietigd, omdat alle woningen die waren aangeduid als 'woning in de sfeer van het park' tot de inrichting, zijnde het windpark, behoren. Volgens de Afdeling was niet komen vast te staan dat tussen al deze woningen en het windpark zodanige technische, organisatorische of functionele bindingen bestaan, dat deze behoren bij de inrichting. Vervolgens stelde de Afdeling vast dat ter plaatse van de woningen die als 'sfeerwoning' waren aangeduid niet aan de normen voor geluid en slagschaduw kon worden voldaan. Het bestemmingsplan werd vervolgens vernietigd, omdat het plan was voorbereid in strijd met de daarvoor vereiste zorgvuldigheid en het niet berustte op een deugdelijke motivering. Nu naar het oordeel van de Afdeling het niet aannemelijk was dat het geconstateerde gebrek in het plan op korte termijn kon worden hersteld, werd er ook geen mogelijkheid geboden tot herstel.

Herstart initiatief en nieuw bestemmingplan (2020)

Naar aanleiding van de vernietiging van het bestemmingsplan door de Raad van State, zijn de initiatiefnemers in afstemming met gemeente en provincie aan de slag gegaan om het plan te repareren. Daartoe is onder meer bezien op welke wijze de milieubelasting op de omgeving kan worden verminderd en de bestaande bindingen bij de resterende woningen duidelijker uiteen te zetten. Dit heeft ertoe geleid dat het voornemen zoals nu in dit bestemmingsplan is opgenomen nagenoeg gelijk is gebleven ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan, maar waarbij het aantal woningen die behoren tot de inrichting sterk is teruggebracht en sprake is van minder milieubelasting voor derden. Om het onderscheid ten opzichte van het vernietigde bestemmingsplan ook duidelijk aan te geven, wordt in dit bestemmingsplan niet meer gesproken over 'woningen in de sfeer van de inrichting', maar van 'molenaarswoningen'. Dit is ook de term die gebruikt wordt in de planregels.

Argumenten voor de gemeente Delfzijl om opnieuw mee te werken aan de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan zijn:

  • er wordt gewerkt aan de taakstelling voor de realisatie van 855,5 MW duurzame energie in de provincie Groningen, onderhavig plan draagt daaraan bij;
  • de locatie is aangeduid in de Provinciale Omgevingsverordening als zoekgebied voor windenergie;
  • realisatie van het windpark is niet in strijd met het collegeakkoord omdat het geen nieuw windpark betreft;
  • de spelregels van dit windpark worden niet gewijzigd ten opzichte van het eerdere, vernietigde bestemmingsplan. Oftewel, er is nagenoeg sprake van eenzelfde project als voorheen. Daarmee blijven de belangen van de inwoners behartigd, onder meer doordat de milieubelasting op de omgeving afneemt.

Het plan voor het windpark zelf (onder meer de positionering, het aantal en de afmetingen van de windturbines) is ongewijzigd gebleven, waardoor sprake is van een windpark dat past binnen eerder gemaakte afspraken en waarvoor een SDE+ beschikking is afgegeven. Het uitgevoerde MER is daarmee ook nog steeds actueel en bruikbaar. Waar nodig is wel een actualisatie uitgevoerd ter aanvulling op zowel het MER als de onderliggende onderzoeken, hetgeen is meegenomen in het nieuwe, geactualiseerde bestemmingsplan. Voor geluid en slagschaduw is bijvoorbeeld nieuw onderzoek uitgevoerd vanwege de aangepaste situatie van molenaarswoningen. Verder is rekening gehouden met de nieuwe autonome situatie waarbij de windparken Geefsweer en Oosterhorn in de directe omgeving inmiddels ook vergund zijn. Daarnaast heeft voor het aspect natuur een update plaatsgevonden, vanwege de recente uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het PAS (Programma Aanpak Stikstof), maar ook een update op het gebied van beleid.

Onderliggend bestemmingsplan regelt juridisch-planologisch het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding binnen de 'bestaande spelregels' (dus nagenoeg gelijk aan het eerdere bestemmingsplan) met een reparatie ten aanzien van de molenaarswoningen en waar nodig een actualisatie.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt direct ten zuiden van, en aansluitend op, het bestaande Windpark Delfzijl-Zuid. Het plangebied voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding wordt globaal omsloten door de provinciale weg N362 aan de westzijde, het Termunterzijldiep aan de oostzijde en het bestaande windpark Delfzijl-Zuid aan de noordzijde (zie Figuur 1.1). De Zomerweg loopt in oost-west richting door het plangebied.

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0002.png"

1.3 Juridisch kader

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" (zie Figuur 1.2) van de gemeente Delfzijl (vastgesteld door de gemeenteraad op 23 mei 2013). Ter plaatste geldt voornamelijk de bestemming "Agrarisch - Wegdorpenlandschap". De gronden zijn voornamelijk bedoeld voor de uitoefening van agrarische bedrijvigheid, zonder bouwperceel. Het geldende bestemmingsplan laat de realisatie van een windpark niet toe waardoor een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0003.png"

Crisis- en herstelwet

Onderhavig bestemmingsplan valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet. Dit betekent dat procedureregels gewijzigd zijn. Een gevolg van de werking van de Crisis- en herstelwet is dat de beroepsprocedure sneller wordt doorlopen en een beroepsschrift direct de gronden van het beroep dient te bevatten.

Windturbines worden gebruikelijk gedurende een periode van maximaal 30 jaar na plaatsing geëxploiteerd en daarna gesaneerd. Dit geldt ook voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. Met de inwerkingtreding van het Besluit van 8 juli 2016 tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van bijlage II bij de Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet elfde tranche, Stb 2016, 276, hierna: het Besluit) voorziet het Besluit Crisis- en herstelwet in artikel 7o in de mogelijkheid om een planregel in inpassings- en bestemmingsplannen op te nemen op grond waarvan voor (onder andere) windparken in de concentratiegebieden van de provincie Groningen aan gronden voorlopige bestemmingen voor het bouwen en in werking hebben van een windturbine voor een termijn van tussen de vijfentwintig en dertig jaar kunnen worden toegekend aan de exacte locaties van de windturbines, mits deze worden vastgesteld voor 15 juli 2021.

Coördinatieregeling en bevoegdheden

Op grond van de Elektriciteitswet 1998 (Ew 1998) is de gemeenteraad van Delfzijl het bevoegde gezag voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Gedeputeerde Staten (GS) zijn het bevoegde gezag voor de omgevingsvergunning. De door initiatiefnemers verkregen SDE+-subsidie expireert eind 2021. Dit betekent dat het plan dan actief dan wel in aanbouw dient te zijn. Om deze planning te halen is het nodig om de besluitvorming, zijnde het bestemmingsplan van de gemeenteraad en de omgevingsvergunning van GS, gecoördineerd voor te bereiden.

Op grond van de Ew 1998 is de Provinciale Coördinatieregeling (PCR) van toepassing. Deze PCR maakt het niet mogelijk om het bestemmingsplan én de omgevingsvergunningen gecoördineerd door de gemeente in procedure te brengen. De provincie heeft bij besluit van 16 september 2019 van haar bevoegdheid tot het toepassen van de PCR afgezien. De gemeenteraad is daarmee bevoegd de gemeentelijke coördinatieregeling (GCR) van toepassing te verklaren op grond van artikel 3.30 Wro en heeft dit besluit op 11 juli 2019 genomen. Met toepassing van de GCR worden het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gelijktijdig voorbereid en in één keer bij de bestuursrechter voorgelegd.

Door het van toepassing te verklaren van de coördinatieregeling behoudt elk bestuursorgaan zijn eigen beslissingsbevoegdheid. Beroepen tegen alle besluiten worden ingediend bij de Raad van State. Alle ontwerpbesluiten worden gezamenlijk ter inzage gelegd op zowel het gemeentehuis als bij de provincie.

Voor de herziening van het geldende bestemmingsplan en de te verlenen omgevingsvergunning is een gecombineerd milieueffectrapport (MER) opgesteld5 voor het gehele windpark. Het MER is ook gebruikt voor het opstellen van deze toelichting van het bestemmingsplan. Om rekenschap te geven van het tijdsverloop sinds de eerdere vaststelling van het bestemmingsplan uit 2017 is het MER voorzien van een actualisatie. Het MER, met bijbehorende bijlagen, is als Bijlage 1 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. De aanvulling op het MER met het Extra alternatief is Bijlage 2 en Bijlage 5 is de actualisatie (2019) over het MER.

Kader 1.2 MER en m.e.r.: het rapport en de procedure
afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0004.png"

PlanMER

Indien een ruimtelijk plan wordt opgesteld om een activiteit mogelijk te maken waarvoor een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, is voor het ruimtelijk plan het doorlopen van een plan-m.e.r. (procedure) vereist. Het planMER (rapport) beschouwt de mogelijke milieueffecten van het initiatief en richt zich op de locatie hiervan.

Het realiseren (oprichten) van een windpark van 16 windturbines en ongeveer 64 MW valt onder de m.e.r.-regelgeving. In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) zijn windparken opgenomen in onderdelen C en D van de bijlage van het besluit. Windpark Delfzijl Zuid uitbreiding valt onder categorie D22.2, windparken met een gezamenlijk vermogen van 15 MW of meer, of bestaande uit 10 windturbines of meer. Aangezien de activiteit is opgenomen in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage en de activiteit de drempelwaarden overschrijdt dient een planMER te worden opgesteld voor het ruimtelijke plan dat een kader is voor de realisatie van deze activiteit.

ProjectMER

Een windpark met een potentieel aanzienlijk milieueffect is m.e.r.-beoordelingsplichtig ten aanzien van benodigde besluiten (in dit geval in ieder geval de omgevingsvergunning). Dit houdt in dat het bevoegd gezag na beoordeling van de mogelijke milieueffecten kan besluiten dat een MER opgesteld dient te worden ten behoeve van de benodigde besluiten. De initiatiefnemers hebben er in overleg met de bevoegde gezagen voor gekozen om vrijwillig een projectMER op te stellen om het milieu een volwaardige plek in de besluitvorming te geven.

1.4 Leeswijzer

Dit hoofdstuk geeft de inleiding tot het project. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. In hoofdstuk 3 komt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied aan de orde, hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plan voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van onderzoek beschreven op basis van de onderzoeksresultaten van het Milieueffectrapport en aanvullende notitie voor het extra alternatief. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op het juridische plangedeelte. Ten slotte geven hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8 een toelichting op respectievelijk de financieel-economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan en de maatschappelijk uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Mondiaal en Europees beleid

2.1.1 Klimaatconferentie Parijs 2015

In december 2015 zijn (onder auspiciën van de Verenigde Naties) op de eenentwintigste klimaatconferentie in Parijs (COP21)6 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen moet terugdringen. De Europese Unie heeft dit verdrag ook mede ondertekend. Hieronder de belangrijkste punten uit het akkoord:

  • de gemiddelde temperatuur op de aarde mag niet meer dan 2 graden Celsius stijgen. Landen streven er naar de temperatuurstijging zelfs te limiteren tot maximaal 1,5 graden Celsius;
  • de partijen zullen zo snel mogelijk hun best doen om de uitstoot van broeikasgassen en schadelijke stoffen te verminderen in combinatie met de beschikbare techniek van dat moment. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillen tussen landen;
  • er is extra inzet nodig om negatieve gevolgen van klimaatverandering aan te pakken en de hoeveelheid broeikasgassen terug te brengen zonder dat dit de voedselproductie in gevaar brengt;
  • alle partijen moeten financieel bijdragen aan het verlagen van de hoeveelheid broeikasgassen en onderzoek doen naar klimaatbestendige ontwikkelingen;
  • voor de klimaatconferentie van 2025 moeten de partijen van de klimaatovereenkomst van Parijs zich samen ten doel stellen elk jaar minstens 100 miljard dollar (91 miljard euro) ter beschikking te stellen aan armere landen die economisch moeite hebben de klimaatdoelstellingen te halen. Het geld zou vanaf 2020 beschikbaar moeten zijn;
  • het verdrag is bindend en de landen verplichten zich het na te leven.
2.1.2 Europese doelstelling

Het Europese doel voor 2020 is 20% van het totale energieverbruik duurzaam te realiseren, voor Nederland is dit vertaald in een doel van 14% in 2020. Dit is vastgelegd in de EU-richtlijn 2009/28/EG (2009)7. De Europese Commissie is ook al begonnen met de ontwikkeling van beleidsopties voor de periode na 2020. In juni 2011 presenteerde de EU de "Energieroutekaart 2050"8 als doorkijk naar 2050 en de in tussentijd te nemen stappen om te komen tot een verdere verduurzaming van de energiemarkt en een verdere CO2-reductie (80-95%). De EU-landen hebben in 2014 overeenstemming9 bereikt met betrekking tot een nieuwe duurzame energie doelstelling. In 2030 moet tenminste 32% van het energieverbruik van de Europese Unie duurzaam zijn opgewekt. Deze doelstelling is onderdeel van de energie en klimaatdoelen van de EU voor 2030. Op 14 juni 2018 is er politieke overeenstemming10 bereikt waarin een bindende doelstelling ten aanzien van duurzame energieopwekking is vastgelegd.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Energieakkoord voor duurzame groei

De energiesector in Nederland is verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse energievoorziening betekent een forse inspanning. Deze ambities sluiten aan bij in Europees verband geformuleerde doelstellingen waaraan de lidstaten zich gecommitteerd hebben.

In 2013 hebben ruim veertig organisaties, waaronder de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen zich verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei (hierna: Energieakkoord, 2013)11. Met het Energieakkoord komt een duurzame energievoorziening een stap dichterbij. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt met een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Het doel van het akkoord is bovendien dat het nieuwe banen oplevert en een positief effect heeft op de energierekening van consumenten. In het akkoord zijn tien pijlers opgenomen die moeten leiden tot een duurzame energieopwekking. Het opschalen van hernieuwbare energieopwekking vormt één van deze pijlers. Dit vraagt een intensieve inzet op verschillende bronnen van hernieuwbare opwekking, zoals wind op land. Bij wind op land wordt binnen de kaders die met provincies zijn afgesproken, geïnvesteerd om te komen tot 6.000 MW operationeel windenergievermogen in 2020. Voor de periode na 2020 wordt op termijn gezocht naar aanvullend potentieel voor wind op land.

Energierapport 2016

Het Energierapport 2016 (2016)12 geeft aan dat Nederland voor de uitdaging staat om de uitstoot van broeikasgassen drastisch terug te brengen, waarbij in de 2e helft van de 21e eeuw, zoals afgesproken in het klimaatakkoord van Parijs (2015) er mondiaal een balans moet zijn tussen de uitstoot en vastlegging van broeikasgassen (ofwel klimaatneutraliteit). Het kabinet houdt dus onverkort vast aan de Europese afspraken voor 2020, 2030 en 2050 en aan de afspraken uit het Energieakkoord die samen met milieuorganisaties, bedrijfsleven en overheden zijn gesloten. Het Energierapport geeft daarom een integrale visie op de toekomstige energievoorziening van Nederland. Het kabinet stelt voor de transitie naar duurzame energie drie uitgangspunten centraal:

  • 1. sturen op CO2-reductie;
  • 2. verzilveren van de economische kansen die de energietransitie biedt;
  • 3. integreren van energie in het ruimtelijk beleid.

De Nederlandse energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van eindige fossiele brandstoffen. Het kabinet wil onder meer de uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 80-95% terugdringen op Europees niveau. Op dit moment zijn we voor onze energievoorziening nog voor bijna 95% afhankelijk van fossiele brandstoffen. De energietransitie biedt bovendien kansen voor behoud en ontwikkeling van het Nederlandse verdienvermogen.

Ten slotte heeft de energietransitie alleen kans van slagen als vroegtijdig en zorgvuldig het gesprek wordt aangegaan met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties over de ruimtelijke inpassing van productie, opslag en transport van energie. Zoveel als mogelijk moet gezamenlijk de afweging plaatsvinden tussen de bijdrage van een initiatief aan de energievoorziening en de overlast of risico's die dit voor omwonenden met zich meebrengt. Dit wordt de ‘energiedialoog’ genoemd.

Nationale energieverkenning 2017

De belangrijkste conclusies en observaties uit de (jaarlijkse) Nationale Energieverkenning 2017 (NEV, 2017)13 zijn als volgt: "De hernieuwbare energieopwekking in Nederland gaat sneller groeien, de energiebesparing neemt toe en het energieverbruik neemt af. De uitstoot van broeikasgassen daalt tot 2030 substantieel. De werkgelegenheid in duurzame energieactiviteiten neemt toe. Op decentraal niveau werken gemeenten en provincies steeds meer samen aan plannen voor de energietransitie. De praktijk blijkt desalniettemin weerbarstig want verschillende doelen voor energie en klimaat worden in 2020 niet gehaald. Ook is duidelijk dat de ontwikkelingen in de Nederlandse energiesector en haar uitstoot lastig te sturen zijn omdat de sector onlosmakelijk is verbonden met het buitenland. De horden op weg naar 2020 en naar een duurzame energievoorziening op termijn vragen de komende periode om heldere beleidskeuzes." Naast aandacht voor de belangrijkste energie- en klimaatdoelen gaat deze NEV in op nieuw energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving en de industrie en is een begin gemaakt met het in beeld brengen van ontwikkelingen bij decentrale overheden. Verder is de ontwikkeling van de Nederlandse elektriciteitssector bekeken in het licht van verschillende scenario's voor de ontwikkelingen buiten Nederland. Deze illustreren de grote onzekerheden waarmee de ramingen in algemene zin gepaard gaan.

Sterke groei hernieuwbare energie: doel 2020 niet binnen bereik, doel 2023 wel

Het aandeel hernieuwbare energie groeit volgens de verkenning van 6 procent in 2016 naar 12,4 procent in 2020 en 16,7 procent in 2023 (respectievelijk 13,0 procent en 17,3 procent conform rekenmethode ‘werkelijke productie’). Het doel van 14 procent voor 2020 wordt daarmee niet gehaald, maar het doel van 16 procent voor 2023 wel.

Verwachte daling uitstoot broeikasgassen blijft 23 procent in 2020, maar grote onzekerheid

De verwachte reductie van de uitstoot van broeikasgassen tussen 1990 en 2020 komt net als de vorige NEV (2016) uit op 23 procent. Dit is niet genoeg om te voldoen aan het rechterlijke vonnis van 25 procent in de Urgenda-zaak. De verwachte reductie kent echter een ruime onzekerheidsmarge van 19 tot 27 procent. Deze bestaat voor een deel uit de onzekerheid over de inzet van conventionele elektriciteitscentrales.

Energiebesparing verbetert: plussen en minnen in beeld gebracht

Het energiebesparingseffect in 2020, door de maatregelen uit het Energieakkoord, komt uit op 75 petajoule. Daarmee wordt het doel van 100 petajoule zeer waarschijnlijk niet gehaald. Nieuwe maatregelen leveren naar verwachting een extra besparing op van 22 petajoule. De besparing uit sommige andere maatregelen van het Energieakkoord is echter met 15 petajoule naar beneden bijgesteld. Daardoor ligt de totale besparing per saldo 7 petajoule hoger dan in de NEV 2016.

Nationaal Klimaatakkoord

Om de doelen te halen die in het Klimaatakkoord van Parijs zijn afgesproken werkt Nederland aan een nationaal Klimaatakkoord. In het Klimaatakkoord, onder regie van het kabinet, maken bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden concrete afspraken over de maatregelen waarmee de CO2-uitstoot in Nederland gehalveerd kan worden. Verschillende sectoren denken mee over concrete plannen. De vijf sectortafels zijn: gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik, mobiliteit en elektriciteit. Op 10 juli 2018 is het 'voorstellen voor hoofdlijnen' document gepresenteerd. In december 2018 is het ontwerp van het Klimaatakkoord gepresenteerd. Het centrale doel is het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland met ten minste 49% ten opzichte van 1990. De eerste maanden van 2019 rekent het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de afspraken door.

Binnen de sectortafel 'elektriciteit' is een belangrijk doel het vergroten van de productie van hernieuwbare energie. De productie van hernieuwbare energie moet vervijfvoudigen. In 2030 dient 70% van de elektriciteit uit duurzame bronnen afkomstig te zijn. De productie op zee moet worden uitgebreid, maar ook de productie zon en wind op land. In de hoofdlijnen staat als doel beschreven dat in 2030 via windenergie en zonne-energie 35 TWh (Terawattuur) op land wordt gerealiseerd. Tevens wordt benadrukt dat de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk benut moet worden door meervoudig ruimtegebruik. Vraag en aanbod dienen zoveel mogelijk bij elkaar gebracht te worden. Ten slotte is gesteld dat het belangrijk is om te zoeken naar functiecombinaties en aan te sluiten bij specifieke kwaliteiten van het gebied. Het klimaatakkoord is in 2019 door het kabinet aan de Tweede Kamer voorgelegd.

Klimaatwet

In de Klimaatwet zijn de Nederlandse klimaatdoelstellingen wettelijk vastgelegd. Op 27 juni 2018 presenteerden zeven fracties de Klimaatwet aan de Tweede Kamer. De Klimaatwet is op 1 september 2019 in werking getreden.

In de Klimaatwet staan drie doelen:

  • een vermindering van 49% (ten opzichte van 1990) van de broeikasgasuitstoot in 2030;
  • een vermindering van 95% (ten opzichte van 1990) van de broeikasgasuitstoot in 2050;
  • 100% broeikasgas-neutrale elektriciteit in 2050

Elke vijf jaar komt er een klimaatplan waarin het klimaatbeleid wordt vastgesteld. Dit klimaatplan past in de systematiek van de Integrale Nationale Energie-en Klimaatplannen die voor de EU moeten worden opgesteld en het klimaatakkoord van Parijs. Het eerste klimaatplan is in november 2019 in concept uitgekomen.

Artikel 7 schrijft voor dat jaarlijks op de vierde donderdag van oktober de Minister van Economische Zaken en Klimaat een klimaatnota aan de beide kamers der Staten-Generaal stuurt. De klimaatnota reflecteert op de voortgang van het klimaatbeleid ten opzichte van het klimaatplan. Het eerste klimaatplan wordt volgens planning eind 2019 gepresenteerd. Er is dus de derde donderdag van oktober 2019 nog geen klimaatplan, althans geen voortgang, om op te reflecteren in de klimaatnota. De eerste klimaatnota wordt daarom uitgebracht in 2020.

Monitor Wind op land

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert in opdracht van het Kernteam Wind op Land (kernteam) jaarlijks de Monitor Wind op Land uit. De Monitor Wind op land 2018 is in april 2019 verschenen14. Doel van de monitor is om een zo compleet, nauwkeurig en objectief mogelijk inzicht te geven in de voortgang van de afspraken tussen IPO en Rijk om in 2020 6.000 MW opgesteld vermogen aan windenergie op land gerealiseerd te hebben. De Monitor 2018 geeft inzicht in de feitelijke stand van zaken op peildatum 31 december 2018.

De monitor laat zien in hoeverre elke provincie ruimte voor ontwikkeling van windenergie planologisch heeft vastgelegd en geeft inzicht in actuele ontwikkelingen rond de toepassing van het ruimtelijke beleid. Daarnaast geeft het een beeld van de voortgang van projecten, de mogelijke knelpunten die optreden, de consequenties en benodigde c.q. getroffen maatregelen.

Het kernteam heeft RVO ook verzocht een inschatting te maken ten aanzien van de (tijdige) haalbaarheid van de provinciale doelstellingen. Op basis van deze inzichten kan het kernteam acties benoemen en in gang zetten om tot oplossing van (eventuele) grote knelpunten te komen.

De nationale opgave is 6.000 MW windvermogen op land operationeel in 2020. Eind 2018 stond in Nederland 3.382 megawatt (MW) aan operationeel windvermogen opgesteld. Dit is goed voor ruim 56% van de nationale doelstelling. Ten opzichte van de voorgaande editie van de monitor (2017: 3.249 MW) is het netto operationeel vermogen in 2018 met 133 MW toegenomen (+4,1%). Eind 2018 resteert voor Nederland een opgave van 2.618 MW (44%) tot aan de nationale doelstelling van 6.000 MW wind op land in 2020.

Stand van zaken provincie Groningen

De provincie Groningen heeft een doelstelling van 855,5 MW. Aan het eind van 2018 stond in de provincie 444,7 MW geïnstalleerd vermogen; dat is goed voor 52% van de provinciale doelstelling 2020. Ten opzichte van 2017 is het geïnstalleerd vermogen nagenoeg gelijk gebleven (+0,6 MW).Er resteert in de provincie een opgave van 410,8 MW (Netto) voor de doelstelling 2020. Van 449,2 MW (52,2%) is de bouw gestart dan wel in voorbereiding. De provincie heeft 139,9 MW méér projectcapaciteit gepland in projecten dan strikt benodigd voor de doelstelling, waardoor het totaal op 116,2% komt. Door RVO wordt op basis van deze monitor ingeschat dat 680,9 MW operationeel vermogen in 2020 haalbaar is. Dit komt neer op 79,6% van de overeengekomen doelstelling. Voor de resterende 174,6 MW die minimaal nodig is voor realisatie van de doelstelling zijn twijfels of deze tijdig operationeel kunnen zijn (mogelijk/deels). De oplossing van knelpunten in de provincie Groningen vergt inspanning van alle partijen.

De monitor geeft aan: "Voor de uitbreiding Delfzijl Zuid kan de uitspraak van Raad van State (eind 2018) komend jaar mogelijk consequenties krijgen door neerwaartse bijstelling van het vermogen en vertraging in de realisatieplanning." Door de vernietiging van het bestemmingsplan 2017 door de Raad van State is dit dus ook het geval.

"Ten opzichte van de vorige editie van deze monitor is naar de inschatting van RVO de tijdige haalbaarheid van de opgave in de provincie afgenomen (-). Gegeven de stand van zaken per 31 december 2018 is het volgens RVO niet onwaarschijnlijk dat de volledige doelstelling voor 2020 door de betrokken partijen in de provincie Groningen tijdig zal worden gerealiseerd". Hierbij is realisatie van Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding wel meegerekend. De reparatie van het plan voor Delfzijl Zuid Uitbreiding is noodzakelijk voor het halen van de doelstellingen, te meer deze locatie specifiek is aangewezen voor de realisatie van grootschalige windenergie. Voor de Rijksdoelstellingen richting 2030 en 2050 is een doorgroei van wind op land boven op de doelstellingen voor 2020 één van de maatregelen waarvan een belangrijke bijdrage wordt verwacht.

Windenergie ten opzichte van andere duurzame energiebronnen

Volgens het rijksbeleid15 zijn de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland windenergie, zonne-energie, bio-energie en aardwarmte. Een kleinere rol spelen waterkracht, omgevingswarmte (warmtepompen in woningen) en energie uit potentieel verschil zoet-zout (osmose-energie of ‘blue energy’). Hoewel grijze energie uit fossiele energiebronnen in de komende decennia nodig blijft, zal hernieuwbare energie een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van de energiemix. Drie duurzame energiebronnen leveren daarbij de belangrijkste bijdrage voor Nederland: bio-energie, wind op land en wind op zee. Geconcludeerd kan worden dat windenergie op land een belangrijk aandeel heeft in het behalen van de Europese taakstelling op het gebied van duurzame energie en CO2-reductie, maar dat deze taakstelling niet gehaald kan worden met windenergie alleen. Er is een energiemix nodig waarbij duurzame energie en windenergie in het bijzonder, een steeds belangrijker aandeel krijgt.

De realisatie van windenergie is interessant vanuit het oogpunt:

  • van ruimtebeslag per vierkante meter: relatief weinig ruimtegebruik per geproduceerde eenheid energie;
  • van het multifunctionele gebruik van de ruimte: het gebied kan bijvoorbeeld tevens gebruikt (blijven) worden als, in deze, agrarisch gebied;
  • vanuit het oogpunt van kostprijs16.

Kader 2.1 Vergelijking wind- en zonne-energie

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0005.png"

2.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)17 geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie wordt in het SVIR aangemerkt als een nationaal belang. Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moet worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening moet omhoog.

Voor grootschalige windenergie is in het SVIR het volgende opgenomen: “Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid. Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de provinciale reserveringen voor windenergie betrokken. Deze gebieden zullen nader worden uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie “Windenergie op Land”."

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op nationaal niveau is beleid in voorbereiding in de vorm van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De ontwerp-NOVI is met ingang van 20 augustus 2019 ter inzage gelegd voor de duur van 6 weken.

Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland op basis van de nieuwe Omgevingswet die er aan komt. Het gaat daarbij om het uitzetten van een koers om opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, in goede banen te leiden. Het streven is daarbij de kwaliteit van de leefomgeving te behouden en zoveel mogelijk te versterken.

2.2.3 Structuurvisie Windenergie op Land

De Structuurvisie Windenergie op land (SWOL, 2014)18 is een uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In de SWOL presenteert het kabinet een ruimtelijk plan voor de doorgroei van windenergie op het grondgebied van Nederland (land en grote wateren, doch niet de Noordzee). De SWOL bevestigt de doelstelling om in 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 MW operationeel te hebben. In de SWOL geeft het kabinet aan op welke manier dit mogelijk is en wie verantwoordelijk is voor het aanwijzen van de ruimte voor deze windturbines. Hiervoor worden drie soorten beleid gepresenteerd:

  • Visie: bundeling in gebieden die geschikt zijn voor grootschalige windenergie (windparken met een vermogen groter dan 100 MW) en daarmee andere gebieden vrijhouden van grootschalige windenergie. Bij het ruimtelijk ontwerp van windturbineprojecten aansluiten bij de hoofdkenmerken van het landschap.
  • Aanwijzen van concrete gebieden die geschikt zijn voor grootschalige windturbineparken. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden.
  • Taakverdeling tussen Rijk en provincies bij het ruimtelijk mogelijk maken van windenergie, en de prestatieafspraken die daarover met het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) zijn gemaakt (zie ook Kader 2.2). Verder wordt ingegaan op beleidsonderwerpen die van groot belang zijn voor het slagen van de doelen voor windenergie, zoals de stimuleringsregeling SDE+ en het landelijke elektriciteitsnet.

Het kabinet heeft in de SWOL elf gebieden aangewezen waar grootschalige windturbineparken op land mogen komen. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden. Om de doelstelling van 6.000 MW te halen is het noodzakelijk dat ook buiten deze gebieden ruimte wordt geboden voor kleinere windturbineparken. Provincies kunnen daarvoor locaties aanwijzen of hebben dit reeds gedaan. De kleinere windturbineparken moeten samen zorgdragen voor nog eens de helft van de doelstelling aan opgesteld vermogen windenergie op land.

Het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is in de structuurvisie SWOL aangewezen als kansrijk gebied voor grootschalige windenergie voor wind op land, tezamen met de andere windparken in het kansrijke gebied in Groningen (gezamenlijk opgesteld vermogen van 100 MW of meer). Het project draagt ook bij aan het behalen van de provinciale opgave die Groningen op basis van de IPO-afspraken heeft meegekregen en past daarmee binnen de SWOL.

Figuur 2.1 Kansrijke gebieden voor grootschalige windenergie [bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, 2012]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0006.png"

2.2.4 PKB Structuurvisie Derde Nota Waddenzee

Het plangebied voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding ligt binnen de begrenzing van het Waddengebied (zie ook Het plangebied ligt buiten de Waddenzee en heeft geen gevolgen voor de hydrologische processen en cultuurhistorische waarden van de Waddenzee (zie bijlage 1 MER). Door de ligging van het plangebied ten zuiden van de reeds aanwezige (zware) industrie en het bestaande windpark Delfzijl-Zuid, heeft het voornemen geen gevolgen voor de landschappelijke waarden van de Waddenzee. Eventuele externe werking van het voornemen op Natura 2000-gebieden is in het kader van de Wet natuurbescherming onderzocht en staan in paragraaf 5.5. en Figuur 2.3). De structuurvisie Waddenzee (SVW) wijst een gebied rondom de Waddenzee als 'Waddengebied' aan. Dit gebied is aangewezen ter voorkoming van negatieve invloeden (externe werking) op de Waddenzee als gevolg van activiteiten die buiten de Waddenzee plaatsvinden. De plaatsing van windmolens in dit gebied is echter niet uitgesloten. Voor projecten in deze zone geldt dat de effecten op de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de Waddenzee dienen te worden beoordeeld in een MER of in een Passende beoordeling.

Het plangebied ligt buiten de Waddenzee en heeft geen gevolgen voor de hydrologische processen en cultuurhistorische waarden van de Waddenzee (zie Bijlage 1, Bijlage 2 en Bijlage 5). Door de ligging van het plangebied ten zuiden van de reeds aanwezige (zware) industrie en het bestaande windpark Delfzijl-Zuid, heeft het voornemen geen gevolgen voor de landschappelijke waarden van de Waddenzee. Eventuele externe werking van het voornemen op Natura 2000-gebieden is in het kader van de Wet natuurbescherming onderzocht en staan in paragraaf 5.5.

Figuur 2.2 Kaart Waddenzee en Waddengebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0007.png"

Figuur 2.3 Begrenzing Waddenzee en Waddengebied (Barro) en de ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0008.png"

2.2.5 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)19 voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan voor de ontwikkeling van een windpark dient rekening gehouden te worden met de regels die het Barro stelt in Titel 2.6 Defensie ten aanzien van militaire radarstations, beperkingen rondom een radarstation en beoordeling gevolgen van bouwwerken, als ook beperkingen in verband met militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen. In paragraaf 5.8.1 wordt daar op ingegaan. Specifiek voor het project zijn er geen andere nationale belangen waar mee rekening te houden is.

2.3 Provinciaal beleid

De provincie Groningen heeft al geruime tijd beleid voor de ontwikkeling van windenergie in haar provincie. De eerste aanwijzingen voor windlocaties in Delfzijl staan in het Streekplan Groningen (1994, provincie Groningen). Het betroffen toen de windparken Noord (Schermdijk) en windpark Zuid. Daarna is in de provinciale omgevingsplannen POP I (2000-2004) en POP II (2005-2009) windpark Oosterhorn toegevoegd. Het Rijk heeft vervolgens windregio's aangewezen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en deze nader geconcretiseerd in de Structuurvisie Wind op Land. Hieronder wordt nader ingegaan op het actuele provinciale beleid.

2.3.1 Doelstelling

De overheid heeft een doelstelling van 14% duurzame energie in 2020. Dit vertaalt zich in 6.000 MW windenergie op land. De Provincie Groningen neemt hiervan (minimaal) 855,5 MW voor rekening (voorheen 750 MW) voor 202020. De doelstelling van de provincie Groningen is mede gebaseerd op realisatie van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. De provincie Groningen ziet het opwekken van windenergie als een industriële activiteit die thuis hoort op of grenzend aan een industrieterrein of grootschalige infrastructuur. In paragraaf 2.2.1 staat onder Monitor Wind op Land de actuele stand van zaken voor de provincie Groningen weergeven in het bereiken van die doelstelling. Op basis van de Monitor kan er met uitloop tot en met 2023 naar inschatting van RVO in de provincie Groningen nog 213,0 MW (Netto) additioneel worden gerealiseerd, ten opzichte van de inschatting op 31 december 2018 waarbij het vernietigen van het bestemmingsplan 2017 voor Delfzijl Zuid Uitbreiding nog niet meegenomen was.

2.3.2 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020

Op 1 juni 2016 is de Omgevingsvisie 2016 - 2020 vastgesteld. Er hebben een tweetal actualisatie van deze Omgevingsvisie plaats gevonden. De geconsolideerde versie Omgevingsvisie is van februari 201921. In de Omgevingsvisie legt de provincie het uitvoeren van de taakstelling van 855,5 MW in drie grootschalige windparken in Eemshaven, Delfzijl en de N33 vast. Het plangebied Delfzijl Zuid Uitbreiding is aangewezen als concentratiegebied voor grootschalige windenergie.

Figuur 2.4 Concentratiegebied grootschalige windenergie Delfzijl (groen gestreept) uit de Omgevingsverordening [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]
afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0009.png"

De visie formuleert inrichtingsprincipes en aandachtspunten voor grootschalige windenergie. Vanwege de invloed van grootschalige windturbineparken op het landschap en de leefomgeving is het aan te bevelen dat bij nieuwe windturbineparken de betrokken overheden samen met de initiatiefnemers een samenhangend ruimtelijk ontwerp maken voor het gehele (deel)gebied. Bij het maken van dit ruimtelijke ontwerp zijn drie inrichtingsprincipes van belang:

  • aansluiten bij het landschap;
  • herkenbare interne orde;
  • afstand tussen parken.

Een ander punt van aandacht bij grootschalige plaatsing zijn de reeds aanwezige en eventueel te saneren windturbines en de tijdsplanning van de bouw van nieuwe grote windturbines. Bij het realiseren van windparken geldt het door Provinciale Staten vastgestelde 'Beleidskader Sanering, opschaling, gebiedsfonds en participatie'. De spelregels in dit beleidskader gaan over:

  • saneren en opschalen van solitaire turbines;
  • de verdeling van lusten en lasten via participatie en de instelling van een gebiedsfonds.

Voor onderliggend plan is geen sanering van windturbines aan de orde.

De visie onderstreept het belang van een goed en open proces bij de projectvoorbereiding inzake windturbineprojecten. In het Energieakkoord wordt gesteld dat een betere verdeling van lusten en lasten (compensatie en participatie) tussen ontwikkelaars en de omgeving essentieel is voor het vergroten van het draagvlak.

Rijk en provincies hebben een akkoord gesloten over het realiseren van 6000 MW operationeel windvermogen in 2020. De provincies en het Rijk spannen zich actief in om de initiatieven voor windenergie die bijdragen aan de provinciale taakstelling (855,5 MW) te ontwikkelen. Dit doen zij door op tijd te starten met de benodigde m.e.r.-procedures, vergunningprocedures, bestemmingsplanprocedures/inpassingsplanprocedures en coördinatieregelingen.

De provincie Groningen pleit ervoor om het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding tijdelijk te bestemmen en om een Windfonds op te richten, zodat lusten en lasten beter verdeeld worden.

2.3.3 Omgevingsverordening provincie Groningen 2016

Op 1 juni 2016 is de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Er hebben een tweetal actualisatie van deze Omgevingsverordening plaats gevonden. De geconsolideerde versie Omgevingsverordening is van februari 201922. De verordening stelt regels voor het plaatsen van windturbines. Een bestemmingsplan voorziet niet in de plaatsing van nieuwe windturbines met een ashoogte van 15 meter of meer. Een bestemmingsplan kan voorzien in de oprichting van windturbines binnen 'concentratiegebieden grootschalige windenergie' op voorwaarde dat:

  • a. de windturbines deel gaan uitmaken van een park- of lijnopstelling; en,
  • b. ze geen grotere wieklengte hebben dan tweederde van de ashoogte.
2.3.4 Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl

De Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl23 is een uitwerking van de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020. De Omgevingsvisie blijft van kracht. De Structuurvisie gaat over 15 grote ruimtelijke projecten in het gebied Eemsdelta. Het plangebied bestaat uit de Eemshaven, de haven van Delfzijl en een aantal direct naastgelegen gebieden. De effecten van deze projecten kunnen gezamenlijk belastend zijn voor mens, natuur en milieu en een groter deel van de beschikbare milieugebruiksruimte innemen of onderling deels conflicteren met elkaar. Doel van de Structuurvisie is het bepalen van een ruimtelijk kader en milieubeleid voor verdere planvorming met het uitgangspunt dat de omgevingseffecten van de 15 projecten (zie ook Figuur 2.5) individueel en cumulatief passen binnen de beschikbare milieugebruiksruimte.

Een belangrijk deel van de plannen die in de Eemsdelta worden gerealiseerd zijn plannen voor windenergie. Het grootste deel van de provinciale taakstelling wordt in de Eemsdelta gerealiseerd. Hieronder wordt op de belangrijkste aspecten ingegaan.

Figuur 2.5 Overzicht ontwikkelingen Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl [bron: Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0010.png"

Figuur 2.6 Illustratie geluidbelasting windpark als geheel (eventueel meerdere inrichtingen samen) [bron: Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0011.png"

Geluid windpark

Voor windturbines gelden de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer per inrichting. Een windpark kan bestaan uit meer dan één inrichting. Hierdoor kunnen zich situaties voordoen waarbij een woning geluidbelasting ondervindt van meer inrichtingen tegelijk. De inrichtingen moeten afzonderlijk voldoen aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit, maar als de geluidsbelasting van meerdere windturbine-inrichtingen bij elkaar wordt opgeteld, kan de geluidbelasting veroorzaakt door windturbines bij een woning meer dan 47 dB Lden en 41 dB Lnight zijn. Om een onbegrensde toename van geluid te beperken, bepaalt de structuurvisie dat de opgetelde geluidbelasting per windpark - ongeacht het aantal inrichtingen - moet voldoen aan de norm van 47 dB Lden. Dit is strenger dan een toetsing per inrichting op grond van het Activiteitenbesluit. Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding wordt in de structuurvisie als apart windpark beschouwd (zie Figuur 2.6).

Cumulatieve geluidbelasting

Voor geluid stelt de Structuurvisie aanvullend voor om een goede leefomgevingskwaliteit te borgen een norm voor cumulatieve geluidbelasting vast Lcum tot en met 65 dB op gevels van woningen. De structuurvisie acht deze norm voor het Eemsdelta-gebied acceptabel omdat dit het enige gebied is in de provincie waar zware, chemische, energie-gerelateerde en zeehaven-gebonden bedrijvigheid is toegestaan, én waar een bundeling met windenergie is voorzien. Dit is in de Omgevingsvisie al vastgelegd. Deze bundeling is gekozen omdat inpassing van windturbines nabij woningen in een meer lawaaiige (industriële) omgeving tot een relatief geringere toename van gehinderden leidt dan inpassing van diezelfde windturbines nabij woningen in een stille (landelijke) omgeving.

Figuur 2.7 Illustratie cumulatieve geluidbelasting [bron: Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl]
afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0012.png"

Voor woningen die worden blootgesteld aan een cumulatief geluidsniveau van 66 tot en met 70 dB wil de provincie een acceptabel woon- en leefklimaat (binnen de woning) garanderen. Voor die woningen zijn mogelijk (aanvullende) isolatiemaatregelen nodig. Voor woningen die worden blootgesteld aan een Lcum hoger dan 70 dB is het uitgangspunt dat deze moeten worden geamoveerd.

Stilte en duisternis

Stilte is een kernkarakteristiek van de provincie. Delen van de Waddenzee zijn in de provinciale Omgevingsverordening aangewezen als stiltegebied. De geluidzones van de industrieterreinen van Delfzijl en Eemsmond en de vaargeulen zijn hiervan uitgezonderd. Het doel van de aanwijzing als stiltegebied is het weren van verstorende activiteiten in die gebieden als deze activiteiten niet noodzakelijk zijn. De ontwikkelingen die in de Structuurvisie worden beschouwd vinden niet plaats in het stiltegebied. De zones van de industrieterreinen worden niet vergroot. De invloed van windturbines op het stiltegebied is zeer beperkt. Daarbij is geen sprake van piekgeluidniveaus (schrikeffecten).

Duisternis is ook een kernkarakteristiek van onze provincie. Duisternis zorgt in een gebied waar 24/7 gewerkt wordt echter voor onveilige situaties, daarom kan het nooit donker zijn in de haven. De inspectie Leefomgeving en transport stelt verlichtingseisen aan objecten van 100 meter of hoger in verband met onder meer de vliegveiligheid. Windturbines met een ashoogte van 150 meter of meer zijn verplicht verlichting te voeren. De sterkte van de verlichting is in vergelijking met de verlichting van de bedrijventerreinen op leefniveau van de mens verwaarloosbaar. Wel kan het flitsen van de verlichting als hinderlijk worden ervaren. Naast de tiphoogte van 150 meter bestaan meer criteria afhankelijk van de locatie van de turbine binnen dan wel buiten hindernisbeperkende gebieden rond luchthavens waardoor verlichting gevoerd moet worden. Bij de concrete uitwerking op planniveau streeft de provincie minimale vereisten van lichtvoering na, binnen de circulaire die door het Rijk hiervoor is opgesteld.

Een van de aandachtspunten bij windturbines is de kans dat gevoelige bestemmingen hinder ondervinden van de bewegende schaduw door de draaiing van de wieken (slagschaduw). Deze vorm van hinder is afhankelijk van weersomstandigheden, het seizoen, de stand van de zon, de locatie van de turbines en het type turbines. Op projectniveau zal het effect van slagschaduw nader worden onderzocht. Als blijkt dat de hinder de wettelijke normen overschrijdt zijn er maatregelen mogelijk in de vorm van een stilstandsvoorziening.

Externe veiligheid

Voor windturbines geldt het Handboek Risicozonering Windturbines. In het Handboek is de maximale werpafstand bij overtoeren bepaald. Deze afstand geeft het beïnvloedingsgebied rondom een turbine aan. De werpafstand bij overtoeren kan ook bepaald worden door middel van een risicoanalyse. Als grenswaarde voor beperkt kwetsbare objecten wordt de norm van PR 10-5 uit het Handboek aangehouden. Voor de PR 10-6 contour worden niet de indicatieve waarden uit het handboek gehanteerd maar wordt de PR 10-6 contour via een risicoanalyse bepaald als zich kwetsbare objecten binnen de werpafstand bevinden. De structuurvisie gaat ook in op gebieden met combinatie van bedrijven met windturbines, voor het plangebied is dat niet relevant vanwege de afwezigheid van industriële bedrijven.

Landschap

De structuurvisie Eemsmond-Delfzijl geeft geen aanvullende kaders voor landschap. Wel zegt de Structuurvisie over landschap en ruimtelijke kwaliteit het volgende: "De ruimte binnen de concentratiegebieden voor windenergie op land is voldoende voor de realisatie van de provinciale taakstelling Wind op Land (855,5 MW in 2020). Uit oogpunt van zuinig en efficiënt ruimtegebruik is geen overcapaciteit binnen de aangewezen gebieden ingebouwd. Dat betekent dat de mogelijkheden om te schuiven binnen de aangewezen gebieden beperkt zijn gelet op de andere functies die zich hier binnen bevinden. Daarmee is ook de mogelijkheid beperkt om ten allen tijde voor plaatsingsvormen van de turbines te kiezen in de vorm van zuivere raster- of lijnopstellingen. De provincie zal onderzoeken of een opstelling van turbines mogelijk is waarbij een optimum wordt gevonden tussen maximaal opgesteld vermogen en aandacht voor landschap. Een deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur wordt betrokken bij het ontwerp van de windparken." 

Een landschapsarchitect is betrokken bij het ontwerp van het windpark en de totstandkoming van de te onderzoeken alternatieven in het MER, als ook de landschappelijke beoordeling daar van (zie Bijlage 1 en Bijlage 2). Het provinciaal bouwheerschap is vervolgens betrokken voor advies over het onderdeel landschap in het MER en de afweging van alternatieven. Er is vervolgens overeengekomen dat het ‘eindoordeel’ over de juistheid van de effectbeoordeling op het planaspect landschap zou worden overgelaten aan de Commissie voor de m.e.r. De Commissie voor de m.e.r. heeft in juni 2017 een positief toetsingsadvies uitgebracht over het MER (zie Bijlage 3). Meerdere deskundigen op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur zijn dus betrokken bij het ontwerp van het windpark.

Natuur

Het MER voor de Structuurvisie concludeert ten aan zien van natuur: "significant negatieve effecten door de toename van het aantal aanvaringsslachtoffers door windturbines kunnen uitgesloten worden door bij de uitwerking van individuele projecten rekening te houden met de gevoeligheid van locaties voor de relevante soorten, de mortaliteit als gevolg van de bestaande en nieuwe windparken te monitoren en waar nodig aanvullende en passende maatregelen te nemen. Er dient een afstand van 500 meter aangehouden te worden tot het natuurgebied Emmapolder/Ruidhorn24. Voor de soorten aalscholver, bruine kiekendief, bontbekplevier, grutto, visdief en noordse stern wordt de 1% mortaliteitsnorm overschreden door het bijplaatsen van windparken in het plangebied. De effecten worden deels beperkt door verplaatsing van de broedkolonies naar de aan te leggen vogeleilanden die verder van de windparken af komen te liggen." 

2.3.5 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta

In de regio Eemsdelta neemt de economische bedrijvigheid sterk toe, vooral in de Eemshaven en de haven van Delfzijl. Energie, havenlogistiek, chemie en agribusiness zijn de belangrijkste groeisectoren. Om deze ontwikkelingen met behoud en versterking van de identiteit en ruimtelijke kwaliteit, en op een duurzame wijze vorm te geven zijn een vijftal opgaven geïdentificeerd. Omdat het gaat om opgaven met een bovengemeentelijke omvang en een sterke onderlinge samenhang hebben de provincie Groningen, de gemeenten Delfzijl, Appingedam, Loppersum en Eemsmond, de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's, de Milieufederatie Groningen, Groningen Seaports en Land- en Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) de handen ineengeslagen, met als resultaat de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030. De visie is vastgesteld in juni en juli 2013 door de raden van de gemeenten Delfzijl, Eemsmond, Appingedam en Loppersum (de DEAL gemeenten) en Provinciale Staten van Groningen.

De DEAL gemeenten en de provincie hebben een convenant gesloten en daarin afgesproken hoe de vastgestelde Ontwikkelingsvisie gaat doorwerken in plannen van de overheden. De Ontwikkelingsvisie is daarmee een voor overheden zelfbindend-kader geworden, gemeentelijke planvorming en uitvoering van initiatieven zullen daarin dan hun basis vinden. De Ontwikkelvisie wordt ook door vertaald naar het POP.

De visie heeft voor de ontwikkeling van windenergie op land de afspraken overgenomen die met het Rijk zijn gemaakt. Dit betekent: concentratie van windturbines in de Eemshaven en op en nabij het bedrijventerrein van Oosterhorn. In het geval dat er meer windturbines op land gerealiseerd worden dan met de huidige afspraken is voorzien, noemt de visie als voorkeur om die aansluitend op de genoemde locaties te realiseren (in afstemming met de betrokken gemeente).

2.4 Gemeentelijk beleid

Doelstelling

De gemeente Delfzijl werkt volgens uitvoeringsprogramma's die in de jaarlijks opgestelde programmabegroting staan beschreven.25 Eén van deze programma's is 'wonen, milieu en economie'. Dit programma omvat het ruimtelijk economisch beleid van de gemeente en bevat onder andere het taakveld duurzaamheid en windenergie. Voor duurzaamheid gaat het programma uit van het stimuleren van:

  • duurzame (energie)projecten bij de eigen bevolking en de eigen organisatie
  • grootschalige initiatieven als biomassa en, mits goed ingepast, windenergie als strategische doelstelling.

Uitvoering geven aan de duurzaamheidsdoelstellingen (in overleg met de provincie) wordt als activiteit bij deze strategische doelstellingen genoemd. Het programma geeft geen concrete doelstellingen ten aanzien van duurzame en/of windenergie.

Klimaatprogramma 2009-2012

In het Klimaatprogramma 2009-2012 heeft de gemeente Delfzijl de ambitie uitgesproken dat "5% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt, duurzaam wordt opgewekt en of geleverd wordt via grootschalige opwekking en/of collectieve opties: wind, biomassa, waterkracht, warmte/koude opslag in de gemeente zelf. Daarbij sluiten we geen enkele optie op voorhand uit." In 201126 heeft de gemeenteraad zich unaniem uitgesproken voor het verlenen van planologische medewerking aan het Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding Zuid.

Uitvoeringsprogramma Wonen, milieu en economie

De gemeente Delfzijl werkt volgens zogenaamde uitvoeringsprogramma's die in de jaarlijks opgestelde programmabegroting staan beschreven.27 Het programma 'wonen, milieu en economie' omvat het ruimtelijk economisch beleid van de gemeente. De gemeente wil onder andere de economische ontwikkeling bevorderen en een aantrekkelijke woonomgeving creëren en noemt het voeren van een actief milieu- en duurzaamheidsprogramma als belangrijk onderdeel daarvan.28

Voor duurzaamheid ziet het programma het stimuleren van duurzame (energie)projecten enerzijds bij de eigen bevolking / organisatie en anderzijds het stimuleren van grootschalige initiatieven als biomassa en, mits goed ingepast, windenergie als strategische doelstelling. Specifiek voor windenergie noemt het programma het sturing houden op de ontwikkeling en verantwoorde inpassing van windparken op en rond Oosterhorn en het genereren van een maatschappelijke bijdrage door het instellen van een regiofonds en participatie. Als activiteiten bij deze strategische doelstellingen worden genoemd:

  • uitvoering geven aan de duurzaamheidsdoelstellingen (in overleg met de provincie);
  • de ontwikkeling van windturbinelocaties binnen de kaders van het POP en het uitgewerkte gemeentelijk duurzaam energiebeleid.

De gemeente Delfzijl zet in op windenergie binnen de bestemde gebieden in het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding sluit aan bij het beleid van de gemeente, zo lang dit binnen de kaders van het POP gebeurt, en levert een bijdrage aan het behalen van de strategische doelstelling.

Beleidsvisie Externe Veiligheid gemeente Delfzijl

De gemeente Delfzijl stelt in aanvulling op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Activiteitenbesluit afstandseisen voor de plaatsing van nieuwe windturbines, vanwege de aanwezigheid van zware chemiebedrijven. Het beleid schrijft voor dat windturbines niet geplaatst mogen worden binnen hun berekende maximale werpafstand (overeenkomend met de Plaatsgebonden Risico (PR) 10-6 contour) van bestaande risicovolle installaties van inrichtingen, transportroutes en voor vervoer van gevaarlijke stoffen of kwetsbare objecten.

Het plangebied voor het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding ligt ten zuiden van het bestaande windpark. De zware chemiebedrijven staan ver buiten de maximale werpafstand van nieuw te realiseren windturbines. Het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding voldoet aan de kaders uit de beleidsvisie externe veiligheid gemeente Delfzijl. Paragraaf 5.4 gaat nader in op het aspect externe veiligheid.

Beleid karakteristieke gebouwen en gebieden

De gemeente Delfzijl gaat waardevol erfgoed beschermen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl heeft hiervoor de concept-lijst van karakteristieke gebouwen en gebieden vastgesteld en deze is tot en met maart 2019 voor inspraak ter inzage gelegd. De lijst is nog niet vastgesteld. Alhoewel de gebouwen en gebieden op de lijst geen monumenten zijn, vindt de gemeente dit erfgoed wel belangrijk.

De directe aanleiding voor de gemeente om het gebouwde erfgoed nader in beeld te brengen en over te gaan tot de selectie van karakteristieke bebouwing vormt de bedreiging van het gebouwde erfgoed door gaswinning gerelateerde bevingen. Om een proactieve rol te kunnen spelen met betrekking tot behoud van de cultuurhistorische waarde, zet de gemeente nu in op een gemeentebrede inventarisatie en selectie van karakteristieke bebouwing. Daarnaast wordt vanuit de samenleving een groeiende belangstelling gesignaleerd voor, en een roep om, bescherming van cultureel erfgoed als drager van lokale identiteit.

In het plangebied voor Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding zijn geen karakteristieke gebouwen en gebieden aanwezig die op de concept-lijst staan.

2.5 Conclusie

Het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding past binnen het nationale, provinciale en het gemeentelijke ruimtelijk beleid voor windenergie. Daarnaast levert het voornemen een bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en rijkstaakstelling voor windenergie op land.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

3.1 Functionele structuur

Het plangebied bestaat overwegend uit landbouwgebied in blokverkaveling met zeer verspreid liggende erven van boerderijen aan de Zomerdijk en de Kloosterlaan. De verkaveling van het gebied ten noorden van de Warvenweg (N992) is ingericht voor de komst van grootschalige (chemische) industrie (zie ook onder 'omgeving'.

Omgeving

De noordkant van het gebied is begrensd door een landbouwgebied met de bestaande windturbineopstelling (windpark Delfzijl-Zuid) en ten noorden daarvan een industrieterrein in ontwikkeling (Oosterhorn). Het bestemmingsplan voor industrieterrein Oosterhorn is echter vernietigt door de Raad van State29 waardoor dit grootschalige zware industrieterrein met bijbehorende verkeersaantrekkende werking en geluidbelasting feitelijk geen autonome situatie is voor dit bestemmingsplan.

Het Termunterzijldiep met zijn begeleidende bosschages vormt de oostgrens. In het zuiden loopt de plangrens min of meer over in de bossen rond Wagenborgen. De westelijke grens loopt in feite gelijk aan de N362.

Behalve de geplande windparken (zie hieronder) zijn er verder geen grootschalige ontwikkelingen in de omgeving van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding die als autonome situatie voor het windpark meegenomen dienen te worden.

Bestaande en geplande windparken

In het bestaande windpark Delfzijl-Zuid staan 34 Enercon E70 turbines, van 2 tot 2,3 MW per stuk met een ashoogte van 85 meter en een rotordiameter van 71 meter in een rasteropstelling van:

  • vier lijnen van acht turbines;
  • één incomplete lijn van twee windturbines (de meest zuidelijke lijn).

Het Windpark Delfzijl-Noord staat op de Schermdijk (14 turbines) en de Pier van Oterdum (5 turbines). Het windpark maakt onderdeel uit van industriegebied Oosterhorn in het havengebied van Delfzijl.

In de directe omgeving zijn ook twee projecten voor windenergie in ontwikkeling: windpark Geefsweer en windpark Oosterhorn (zie Figuur 3.1 voor de ligging). Windpark Oosterhorn is gepland op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Oosterhorn. Op 12 september 2017 is de omgevingsvergunning in afwijking van het geldende bestemmingsplan voor dit windpark afgegeven door de provincie Groningen. Windpark Oosterhorn is inmiddels we onherroepelijk (in tegenstelling tot het industrieterrein Oosterhorn). Het plan bestaat uit een windpark van 18 windturbines met een ashoogte van maximaal 145 meter en een rotordiameter van maximaal 145 meter. Het windpark is in de aanvulling op het MER (Bijlage 2) meegenomen als autonome ontwikkeling. Windpark Oosterhorn is in het hernieuwde geluid- en slagschaduwonderzoek (Bijlage 7) niet specifiek meegenomen als autonome ontwikkeling omdat het windpark Oosterhorn, gezien de ligging ten opzichte van Delfzijl Zuid Uitbreiding, cumulatief een verwaarloosbare bijdrage heeft.

Ten westen van het plangebied, ten westen van de N362 is windpark Geefsweer gepland bestaande uit 14 windturbines met een maximale ashoogte van 145 meter en een maximale rotordiameter van 145 meter. Op 12 september 2017 is de omgevingsvergunning in afwijking van het geldende bestemmingsplan voor dit windpark afgegeven door de provincie Groningen. Windpark Geefsweer is inmiddels onherroepelijk. In juli 2019 is een melding Activiteitenbesluit gedaan voor het realiseren van 14 Vestas V136 4.3 MW windturbines. Windpark Geefsweer is in Bijlage 1 en Bijlage 2 oorspronkelijk niet meegenomen als autonome ontwikkeling aangezien er nog geen besluitvorming over het betreffende plan had plaatsgevonden. Inmiddels is voor het Windpark vergunning verleen. Voor de hernieuwde besluitvorming voor het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is windpark Geefsweer derhalve als autonome ontwikkeling meegenomen.

In het plangebied van windpark Geefsweer staan 5 Nordex N43 windturbines met een ashoogte van 40 meter en een rotordiameter van 43 meter die worden gesaneerd met realisatie van windpark Geefsweer.

In de omgeving van het plangebied staan ook nog een aantal solitaire windturbines. Ten zuiden van het plangebied op percelen nabij de Heemweg staat een tweetal Lagerwey L80 windturbines en op het perceel Familie Bronsweg 87 staat een Vestas V47 windturbine. Er is een omgevingsvergunning verleend en een melding Activiteitenbesluit gedaan voor het vervangen van de windturbine op het perceel Familie Bronsweg 87 door een stillere EWT DW54 windturbine maar er heeft nog geen vervanging plaatsgevonden.

Op het perceel Scheve Klap 5 staat een mini windturbine van het type EAZ. De milieubelasting van deze mini turbine is zodanig gering dat deze verwaarloosbaar is en is dus verder ook niet in (geluid- én slagschaduw-) onderzoek is meegenomen.

Figuur 3.1 Ligging bestaande en geplande windparken [bron: Windpark Geefsweer]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0013.png"

Overige aanwezige functies, bebouwing en infrastructuur

In het plangebied is bebouwing en infrastructuur aanwezig. Door het plangebied lopen enkele lokale wegen met bermsloten. Woningen zijn vooral te vinden langs de Zomerdijk in het midden van het plangebied. Hier zijn zowel burgerwoningen als (agrarische) bedrijfswoningen gelegen met bijbehorende agrarische bedrijven.

De woningen Ideweersterweg 1 en 2, net buiten het plangebied, zijn bestemd als molenaarswoningen voor windpark Geefsweer in de ruimtelijke procedure van dát windpark.

Ten westen van het plangebied zijn een tweetal aardgastransportleidingen aanwezig (N-509-40 en N-509-90). Gasleiding N-509-90 is momenteel buiten gebruik gesteld maar niet verwijderd waardoor deze wel weer in gebruik genomen kan worden.

Ten zuiden van het plangebied is een secundaire waterkering gelegen. Deze waterkering beschermt het gebied tegen water in het Termunterzijldiep.

Aan de Ideweersterweg 10 is een duivenkweker gelegen. De dichtstbijzijnde windturbine van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding betreft 1,9 kilometer, de afstand tot de dichtstbijzijnde windturbine van het bestaande windpark Delfzijl-Zuid is 1,7 kilometer. Er zijn geen onaanvaardbare effecten gebleken op basis van het bestemmingsplan 2017. In het kader van dit bestemmingsplan is er geen reden anders te oordelen.

Natuur

Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 5 kilometer van het Natura 2000 gebied de Waddenzee. Op grotere afstand liggen enkele Duitse Natura 2000-gebieden, te weten Unterems & Außenems, Hund & Paapsand en Niedersächsisches Wattemeer. Er zijn geen gebieden behorende tot het Natuur Netwerk Nederland (NNN) in of direct nabij het plangebied gelegen. Aan de Zomerdijk is een provinciaal beschermd bosgebied gelegen, bij (directe) aantasting daarvan is compensatie noodzakelijk. Het betreffende gebied is buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gehouden waardoor er geen sprake is van aantasting of compensatie.

3.2 Landschappelijke structuur

Het MER beschrijft het landschap rondom het plangebied dat bestaat uit open landbouwgebied met een regelmatige blokverkaveling, die naar het zuiden toe meer langgerekt wordt, op de plek waar kleigronden plaats maken voor veengronden. Die openheid is relatief. Naar Nederlandse maatstaven is het gebied zeer open, voor Groningse begrippen is het gebied vrij dicht. Door de komst van industrieterrein Oosterhorn is ten noorden van het plangebied nauwelijks nog iets van de oorspronkelijke landschapsstructuur te herkennen. De verkaveling van het gebied ten noorden van de Warvenweg (N992) is ingericht voor de komst van grootschalige (chemische) industrie. Het landschap ten zuiden van de Warvenweg kent nog wel grotendeels een blokverkaveling en is in gebruik als landbouwgebied, met zeer verspreid liggende erven van boerderijen aan de Zomerdijk en de Kloosterlaan. Ook hier hebben nieuwe ontwikkelingen zich aangediend, zoals de komst van een stortplaats en uiteraard het bestaande windpark van Delfzijl-Zuid met meer dan dertig windturbines.

Dit bestaande windpark kent een onregelmatige rasteropstelling van noord-zuid en oost-west gerichte lijnopstellingen. Zowel in de noord-zuid richting als in de oost-west richting is sprake van verschillen in afstanden tussen de lijnen en turbines. Bovendien geren de lijnopstellingen enigszins ten opzichte van elkaar. Dat wil zeggen de lijnen lopen niet exact parallel maar zijn ten opzichte van elkaar steeds iets gedraaid. De meest zuidelijke lijn is nu nog onvolledig en bestaat uit slechts twee turbines. Dit maakt dat de rasteropstelling in het veld lang niet overal even duidelijk als zodanig herkenbaar is (zie Figuur 3.1).

Figuur 3.1 Plangebied gezien vanaf de Kloosterlaan, kijkend richting Zomerdijk en bosschages langs het Termunterzijldiep [bron: Oog voor Schoonheid landschapsarchitectuur]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0014.png"

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Windturbines kunnen niet overal geplaatst worden. Bij de inrichting van het gebied moet rekening worden gehouden met onder andere fysieke belemmeringen zoals woningen en wegen, landschap en voorwaarden die voortkomen uit wet- en regelgeving. Waaronder normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid (wegen en ondergrondse buisleidingen). Maar ook (wind)technische aspecten spelen een rol bij de inrichting van het gebied.

Specifiek bij dit project speelde de vraag of en in hoeverre de uitbreiding moet aansluiten op het bestaande windpark. Vanuit de provincie is er een duidelijke voorkeur om zoveel als mogelijk het patroon van het bestaande windpark door te zetten, zowel qua afmetingen en uitstraling van de reeds aanwezige windturbines als het opstellingspatroon (het raster). De gemeente hecht vooral aan een balans tussen leefbaarheid van het (plan)gebied en het aantal turbines, terwijl voor de initiatiefnemers ook de technische haalbaarheid en financierbaarheid van de uitbreiding een rol spelen

Dit heeft geleid tot vier inrichtingsalternatieven die in het MER zijn beoordeeld en een extra alternatief in een aanvullende notitie. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een keuze voor een opstelling (een optimalisatie van het extra alternatief), dat is het plan dat in paragraaf 4.2 en 4.3 wordt beschreven en met dit bestemmingsplan juridisch-planologisch wordt vastgelegd.

Na vernietiging van het bestemmingsplan 2017 door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie ook paragraaf 1.1) is het plan voor de situering en afmetingen van de windturbines ongewijzigd gebleven. Wel zijn er wijzigingen doorgevoerd ten aanzien van een aantal woningen in en nabij het plangebied. Dit laatste wordt toegelicht in paragraaf 4.4.

4.2 Keuze opstelling windpark

Het plan dat in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd wordt gevormd door het extra alternatief dat is onderzocht met optimalisatie van enkele windturbineposities nabij de gasleiding en langs de grens van het provinciale concentratiegebied voor grootschalige windenergie (zie Figuur 4.1 en Bijlage 2). Dit alternatief is enerzijds bedacht vanwege het hedendaagse windturbineaanbod (stand der techniek) en anderzijds om een economisch gezond en rendabel project te realiseren. In totaal biedt het windpark ruimte voor 16 turbines met een potentieel op te stellen vermogen van circa 64 MW, afhankelijk van het windturbinetype. Bij de invulling van het gebied is vooral rekening gehouden met:

  • de benodigde afstanden tussen turbines;
  • de ligging van woningen, gebouwen en infrastructuur;
  • de grens van het gebied dat door de provincie is aangewezen voor het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding.

Uitgangspunt voor de inrichting van het gebied, en mede het uitwerken van een extra alternatief, was de maximalisatie van het opgesteld vermogen. Dit betekent dat het gehele aangewezen gebied benut wordt voor het plan. Door de maximalisatie van het opgestelde vermogen, in combinatie met de begrenzing van het gebied en de ligging van woningen en wegen in het gebied maakt een rasteropstelling of opstelling in lijnen niet mogelijk. Dit wordt ook (h)erkend in de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl, daarin wordt het volgende ten aanzien van landschap en ruimtelijke kwaliteit geconcludeerd:

"Uit oogpunt van zuinig en efficiënt ruimtegebruik is geen overcapaciteit binnen de aangewezen gebieden ingebouwd. Dat betekent dat de mogelijkheden om te schuiven binnen de aangewezen gebieden beperkt zijn gelet op de andere functies die zich hier binnen bevinden. Daarmee is ook de mogelijkheid beperkt om ten allen tijde voor plaatsingsvormen van de turbines te kiezen in de vorm van zuivere raster- of lijnopstellingen".

Figuur 4.1 Extra alternatief (met optimalisatie) uit de aanvulling van het MER

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0015.png"

Geringe verschuiving posities van windturbines in dit bestemmingsplan ten opzichte van MER

De posities van windturbines 5 en 7 (zie Figuur 4.2) zijn in dit bestemmingsplan elk circa 7 meter verschoven ten opzichte van de posities in de aanvulling van het MER (Bijlage 2) en onderzoek in bijlage 9 van bijlage 2)) vanwege het uitwerken van het windpark op een hoger detailniveau. Op basis van expert judgement kan geconstateerd worden dat deze beperkte verschuiving op de schaal van het windpark geen invloed heeft op de resultaten en conclusies uit (de aanvulling van) het MER. De onderzoeksresultaten blijven bruikbaar ter onderbouwing van een goede ruimtelijke ordening. Voor geluid en slagschaduw zijn in het geactualiseerde rapport dat als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd de huidige (definitieve) posities onderzocht en dit bevestigt voor deze aspecten dat de verschuiving voor die aspecten geen invloed heeft op de resultaten en daarmee conclusies uit (de aanvulling van) het MER (zie Bijlage 7).

Figuur 4.2 Illustratie aangepaste posities windturbines 5 en 7 in bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0016.png"

4.3 Beschrijving van het plan

Het te realiseren windpark bestaat uit 16 windturbines van elk circa 4 MW. Het windpark krijgt daarmee een opgesteld vermogen van circa 64 MW, afhankelijk van het te kiezen windturbinetype. De locatie voor het windpark is gelegen in agrarisch gebied ten zuiden van het bestaande windpark Delfzijl-Zuid, aan de zuidzijde van Delfzijl. Gekozen is voor de realisatie van zestien windturbines van gelijke afmetingen, met een maximale ashoogte van 136 meter en een minimale ashoogte van 100 meter en een rotordiameter van minimaal 104 tot en maximaal 136 meter (zie ook Figuur 4.2). De rotordiameter en de ashoogte van de windturbines in het windturbinepark, alsmede de uiterlijke verschijningsvorm van de gondels en de windturbines, dienen hetzelfde te zijn.

Figuur 4.2 Illustratie afmetingen en begrippen windturbine

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0017.png"

Overige voorzieningen

Het plan voor het windpark omvat naast de 16 te plaatsen windturbines ook de bij de windturbines behorende voorzieningen zoals kraanopstelplaatsen, en toegangswegen voor bouw en onderhoud van de windturbines. De kraan wordt gebruikt tijdens de bouw, maar moet ook voor onderhoud aan de windturbines bij de windturbines kunnen komen. Daarnaast dient de locatie voldoende bereikbaar te zijn voor de bouw en voor onderhoud en daarmee dient ook de aanvoerroute van materialen voldoende breed te zijn (circa 5 meter, uitgezonderd bochten en kruisingen met andere wegen). De exacte ligging van de ontsluiting per windturbine dient nog definitief vastgelegd te worden te worden. Er mag maximaal één ontsluiting per windturbine aangelegd worden en gestreefd wordt naar zo kort mogelijke routes mits ook praktisch inpasbaar vanwege eigendommen en het gebruik van de gronden.

De windturbines worden met een ondergrondse kabel onderling verbonden en verbonden met het aansluitpunt op het elektriciteitsnetwerk. In de turbines zijn faciliteiten geplaatst voor de eerste transformatie naar 20 kV, zodat geen apart transformatorhuisje gebouwd hoeft te worden voor iedere turbine. Er zullen naar verwachting maximaal vier inkoopstations worden gebouwd met een afmeting van 40 m2, zodat elk van de initiatiefnemers apart kan aansluiten op het openbaar elektriciteitsnetwerk, óf er komt één groter inkoopstation van maximaal 75 m2. De exacte locatie wordt in een nadere uitwerking gekozen in overleg met de netbeheerder. Het bestemmingsplan biedt ruimte voor de verschillende opties.

Voor de windturbines in het plangebied wordt rekening gehouden met een grondgebruik van een diameter van maximaal 30 meter voor de windturbine inclusief fundering en een opstelplaats van 60 bij 85 meter voor de kraan. Dit betekent een totaal grondgebruik van circa 5.100 m2 per windturbine, exclusief de onderhoudsweg.

4.4 Woningen in en om het plangebied

Aan de Kloosterlaan en Zomerdijk, in het plangebied, en ook rond het plangebied staan een aantal woningen, zowel burgerwoningen als agrarische bedrijfswoningen. In het oorspronkelijke bestemmingsplan 2017 waren 17 van deze woningen (allen in het plangebied gelegen woningen en enkele er direct omheen) aangewezen als 'woning in de sfeer van het windpark' (in dit plan 'molenaarswoning' genoemd; zie ook Kader 4.1). De bewoners van deze woningen ondersteunen het initiatief, hetgeen de achtergrond is achter de oorspronkelijke aanwijzing. Het bestemmingsplan uit 2017 is door de Raad van State vernietigd (zie ook paragraaf 1.1). De Afdeling achtte het niet aannemelijk gemaakt dat tussen alle aangewezen 'sfeerwoningen' en het windpark zodanige technische, organisatorische of functionele bindingen bestaan, dat deze behoren bij de inrichting.

De initiatiefnemers hebben naar aanleiding van deze vernietiging een nadere beoordeling verricht van het windpark en de oorspronkelijke 17 woningen. Hiertoe is tevens uitgebreid overleg gevoerd met de betreffende bewoners. De uitkomst hiervan wordt in deze paragraaf verder toegelicht. Uiteindelijk geldt dat in het onderhavige bestemmingsplan sprake is van 6 molenaarswoningen die zullen behoren tot de inrichting en derhalve in dit bestemmingsplan als molenaarswoning zullen worden aangeduid. De overige 11 woningen worden of gesaneerd en komen als woonbestemming dus te vervallen of zijn beschouwd als woning van derden waar de normering voor windturbines moet en kan worden nageleefd.

Molenaarswoningen en woningen van derden

Woning van derden

Woningen van derden zijn woningen die geen relatie hebben met het windpark. Deze woningen zijn beschouwd als (geluids)gevoelige objecten en ter plaatse van deze woningen gelden de normen uit het Activiteitenbesluit en de -regeling en moet het windpark aan deze normen voldoen.

Molenaarswoningen

Bij een molenaarswoning is er sprake van een zodanige binding tussen de woning en het windpark dat deze woning tot de inrichting behoort. Deze bindingen bestaan uit organisatorische, functionele en technische relaties tussen de (eigenaren van de) woningen en de (initiatiefnemers van) het windpark. Hierna wordt per molenaarswoning beschreven waaruit de bindingen bestaan.

Kader 4.1 Toelichting molenaarswoningen in het licht van de recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0018.png"
Voor deze woningen geldt verder dat de bewoners vanuit hun woning op basis van een daartoe strekkende overeenkomst diverse functies vervullen voor de (exploitatie van de) windturbines. Deze functies hebben onder meer betrekking op het houden van toezicht: aangezien er een openbare weg door het gebied loopt en twee doorgaande provinciale wegen nabij zijn gelegen c.q. grenzen aan het plangebied wordt toezicht vanuit de woningen zeer belangrijk geacht door de initiatiefnemers. In de basis is geen personeel aanwezig bij de windturbines. In 2018 zijn tot tweemaal toe onderdelen gestolen uit de aanwezige windturbines in het windpark Delfzijl-Zuid30 en ook daarvoor heeft diefstal plaatsgevonden. Daarom zijn bewakingscamera's geplaatst, maar een breder beeld op met name voertuigen in het gebied en de mogelijkheid om bij meldingen direct ter plaatse waarnemingen te kunnen doen zijn van groot belang. Onder meer daartoe zijn met de bewoners afspraken over toezicht gemaakt, naast het uitvoeren van diverse andere taken gericht op de bedrijfsvoering van de windturbines. Na Tabel 4.2 wordt nader ingegaan op de verschillende functies en daarbij horende bindingen.

Gezien de bindingen tussen de 6 woningen en het windpark is besloten dat er sprake is van woningen die onderdeel zijn van de inrichting en dat dienovereenkomstig het bestemmingsplan voorziet in daartoe strekkende aanduidingen voor deze woningen.

Saneren van woningen

Een onderdeel van onderliggend bestemmingsplan, anders dan in het bestemmingsplan 2017, is het laten vervallen van de woonbestemming van een aantal woningen, het zogenoemd 'saneren' van woningen. De sanering heeft betrekking op woningen waarvoor verschillende actuele situaties gelden (bijvoorbeeld een tweede woning, voorgenomen verhuizen, et cetera) maar waarvoor uit overleg met de eigenaar/bewoners volgt dat de woonfunctie kan komen te vervallen. Er is voor gekozen de betreffende woningen te saneren, om dit te realiseren verwijdert dit bestemmingsplan de aanwezige woonfunctie of -bestemming. In de planregels is een regeling opgenomen dat de bewoning in wegbestemde woningen ook feitelijk beëindigd moet zijn alvorens de windturbines in gebruik genomen kunnen worden, dit is eveneens in overleg met de betreffende bewoners c.q. eigenaren.

Status van, en wijzigingen voor, woningen in het plangebied

Op alle (overgebleven) woningen in het plangebied, dus ook de molenaarswoningen, is de geluidbelasting en slagschaduwduur in beeld gebracht in paragraaf 5.2 en paragraaf 5.3. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient er bij molenaarswoningen immers wel sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (ondanks dat er niet aan de wettelijke norm voldaan hoeft te worden). Uit de beoordeling volgt dat dit het geval is.

In Tabel 4.2 wordt weergegeven wat de huidige status van alle woningen is en welke wijziging optreedt voor de woningen (woning van derden, sanering of molenaarswoning) en hoe dat in dit bestemmingsplan wordt geregeld. Voor een nadere toelichting op de wijze van bestemmen wordt verwezen naar Hoofdstuk 6. Voor de herbestemde percelen is geen apart onderzoek nodig omdat er geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd en er alleen een functionele wijziging plaatsvindt. Deze functionele wijziging ligt erin de woonbestemming te doen vervallen en eventueel het toegestane gebruik van de panden te veranderen in bedrijfsmatig. In paragraaf 5.8.6 wordt de functionele verandering in het kader van Bedrijven en Milieuzonering nader toegelicht. In Tabel 4.3 wordt vervolgens van de zes molenaarswoningen nader toegelicht wat de bindingen met het windpark zijn.

Tabel 4.2 Woningen in en om het plangebied (woningen behorende 'tot de sfeer van het windpark' uit het bestemmingsplan 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0019.png"

Bindingen van de molenaarswoningen met het windpark

Voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding geldt dat er 6 molenaarswoningen zijn aangewezen (zie ook Tabel 4.3). De bewoners en tevens eigenaren van deze molenaarswoningen zijn in alle gevallen grondeigenaar en opstalverlener van gronden waarop windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is gepland. Hiermee is sprake van een organisatorische binding. Tevens is met alle bewoners van de woningen een overeenkomst gesloten met de drijver van de inrichting op basis waarvan door de bewoners molenaarsactiviteiten worden verricht, waaronder:

  • de periodieke visuele controle of de windturbines in werking zijn en/of onderhoud behoeven (onder meer zicht op storingen en/of afwijkingen, ijsvorming en adequate veilige ijsafwerping);
  • het houden van toezicht op de directe omgeving van de windturbines zodat deze niet worden betreden door onbevoegden (signalering en preventie van onder meer inbraak en vandalisme);
  • daarnaast vindt vanuit de woningen het beheer plaats door middel van monitoring van het windpark met behulp van de daarvoor in de woning aanwezige monitoringsapparatuur;
  • bij onregelmatigheden of storingen neemt de molenaar/beheerder direct contact op met de technische beheerder van het windpark.

Tabel 4.3 Molenaarswoningen en de daartoe bestaande bindingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0020.png"

Deze overeenkomsten vormen de functionele binding. De formele initiatiefnemer van het windpark, tevens houders van de omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting, is de Koepel Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. De molenaars kunnen participeren in de Koepel. De eigenaar van Kloosterlaan 21b is tevens initiatiefnemer en deelnemer/lid van de Koepel. Verder is sprake van technische bindingen met de windturbines, aangezien in de woningen monitoringsapparatuur wordt geplaatst die in verbinding staat met de windturbines.

Voormalige molenaarswoningen, nu woningen van derden

Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat drie voormalige molenaarswoningen ('sfeerwoningen' in het bestemmingsplan 2017) nu worden aangemerkt als woning van een derde waar de geldende normering voor het windpark moet worden nageleefd. Dit zijn de woningen Tolhek 4, Scheve Klap 5 en Heemweg 23. Deze woningen vormen niet langer onderdeel van de inrichting het windpark. Op basis van het bestemmingsplan 2017 waren eventuele mitigerende maatregelen ter plaatse van deze woningen niet noodzakelijk omdat niet aan de norm getoetst hoefde te worden. Doordat ter plaatse van deze woningen nu wel de geldende normen worden nageleefd, kan dit een lagere geluidbelasting voor de verder weg gelegen woningen van derden betekenen. In paragraaf 5.2 wordt daarom ook kort ingegaan op een vergelijking van de maximale geluidbelasting als gevolg van het bestemmingsplan 2017 en dit bestemmingsplan.

4.5 Landschappelijk beeld

Het windpark is in de aanvulling op het MER (zie Bijlage 2) beoordeeld op het effect dat het heeft op het landschap. De maat en schaal van moderne windturbines zijn zodanig groot dat feitelijk niet gesproken kan worden van een landschappelijke inpassing, maar eerder van een landschappelijk beeld. Het landschappelijk beeld van het plan wordt hieronder weergegeven op basis van resultaten uit het MER en de aanvulling. De bijbehorende fotopunten staan weergegeven in Figuur 4.3. In het kader van windpark Geefsweer zijn visualisaties gemaakt met zowel Windpark Geefsweer als Delfzijl-Zuid Uitbreiding als autonome situatie, deze visualisaties (zie Bijlage 6) zijn betrokken bij de update van de landschappelijke paragraaf voor dit nieuwe bestemmingsplan om rekenschap te geven van het feit dat windpark Geefsweer onherroepelijk is geworden.

Figuur 4.3 Fotopunten locaties windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0021.png"

Het plangebied en zijn ruimere omgeving (2-5 kilometer van de grens van het plangebied)

Voor de beoordeling op dit schaalniveau is gebruik is gemaakt van fotovisualisaties met standpunten vanaf Woldendorp (FP03), Borgsweer (FP02), Meedhuizen (FP01) en Nieuwolda-Oost (FP05). De relatie tussen de windparken Geefsweer en Delfzijl Zuid Uitbreiding is vooral relevant op het hoogste schaalniveau vanaf standpunt Meedhuizen, en dan in het kader van het aspect interferentie. Windpark Oosterhorn is gepland aan ten noorden van windpark Delfzijl Zuid en daardoor is deze relatie minder relevant. Er ligt al een bestaand windpark tussen de ontwikkeling van windparken Delfzijl Zuid Uitbreiding en Oosterhorn in.

Effect gezien vanaf de Dollard (inclusief Emden en de Waddenzee)

Het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding ligt vanaf de Dollard, maar ook vanaf Emden en de Waddenzee gezien grotendeels in de 'zichtschaduw' van al bestaande turbines (waaronder Delfzijl-Noord en Delfzijl-Zuid, maar ook de geplande turbines van Oosterhorn). Hierdoor blijft het grootste deel van de kustlijn gevrijwaard van turbines. Het beeld zal slechts in zeer geringe mate verdichten door het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. De grotere hoogte van de windturbines in Delfzijl Zuid Uitbreiding zal op deze afstand niet of nauwelijks zichtbaar zijn, windturbines lijken eerder ver weg of dichter bij dan dat verschil in afmetingen zichtbaar is.

Invloed op landschappelijke structuur en herkenbaarheid van de opstelling

Het windpark hangt samen met de vrij grote schaal en openheid van het gebied Delfzijl-Zuid en de bestaande windturbines aldaar. Vanuit verschillende zichtpunten is duidelijk zichtbaar dat de bestaande opstelling wordt uitgebreid. De samenhang met landschappelijke grenzen of structuren is op dit niveau nauwelijks herkenbaar. De herkenbaarheid van de landschappelijke structuren veranderd nauwelijks.

Vanuit Woldendorp (FP03) en in mindere mate vanaf Meedhuizen (FP01) valt op dat het heldere beeld van de huidige vier lijnopstellingen Delfzijl-Zuid door de uitbreiding wordt verstoord. De nieuwe turbines wijken vanaf beide standpunten gezien herkenbaar af van de bestaande turbines en vertonen ook onderling minder samenhang dan de bestaande lijnopstellingen. Windpark Geefsweer zorgt er voor dat deze verstoring vanuit Meedhuizen weer minder zichtbaar is omdat deze het zicht op Delfzijl-Zuid en Delfzijl Zuid Uitbreiding wat wegneemt door situering meer op de voorgrond (zie Figuur 4.4). Vanaf standpunt FP05 (Nieuwolda-Oost) is dit iets minder goed waarneembaar.

Figuur 4.4 Visualisaties van windpark Geefsweer op de voorgrond, gezien vanuit Meedhuizen [bron: Figuur 27 ruimtelijke onderbouwing windpark Geefsweer]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0022.png"

Interferentie

Bij interferentie gaat het hier om interferentie tussen windpark Delfzijl-Zuid (inclusief de voorgenomen uitbreiding) en andere windparken of hoge elementen. In de landschappelijke onderbouwing voor Windpark Delfzijl-Zuid Uitbreiding in het MER was windpark Geefsweer nog niet meegenomen maar in het MER en de ruimtelijke onderbouwing van Geefsweer is onderliggend windpark wel meegenomen als autonome situatie. De ruimtelijke onderbouwing van windpark Geefsweer31 geeft al aan: "vanwege de keuze voor een concentratiegebied staat vast dat er sprake is van sterke interferentie met nabij gelegen (toekomstige) windparken. Alle alternatieven zullen vanuit oost-westelijke zichtpunten als een groot cluster ervaren worden." Er is dus sprake van interferentie, maar dat is ook inherent aan de aanwijzing van de concentratiegebieden voor windenergie.

Rust, zichtbaarheid en openheid

Wat betreft de invloed op de rust is op dit schaalniveau met name de zichtbaarheid van het aantal rotoren relevant. Dit geldt op deze schaal ook voor het aspect zichtbaarheid. Vanuit Woldendorp en Meedhuizen is een relatief kleine verdichting te zien, vanuit Nieuwolda-Oost en Borgsweer is die wat groter. Ook hier geldt dat het aantal turbines van invloed is op het beeld. Wat met name vanaf standpunt FP05 opvalt is dat de totale opstelling aan windturbines veel meer 'op lijkt te rukken' naar het zuiden dan de eerder onderzochte alternatieven MER (zie Figuur 4.5 en Figuur 4.6).

Figuur 4.5 Alternatief 'Zwerm' uit MER gezien vanaf Nieuwolda-Oost, FP05 (hoogste schaalniveau)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0023.png"
Figuur 4.6 Het windpark gezien vanaf Nieuwolda-Oost, FP05 (hoogste schaalniveau)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0024.png"

Het plangebied en zijn directe omgeving (1,5-2 kilometer van de grens van het plangebied)

Bij de beoordeling op dit schaalniveau is gebruik gemaakt van de fotostandpunten Heemweg (FP04) en N362 (FP06).

Op het middelste schaalniveau is de samenhang tussen het windpark (inclusief de uitbreiding) en grotere landschappelijke structuren nauwelijks herkenbaar (samenhang met de N362 en de bosschages langs het Termunterzijldiep). Vanaf FP06 is te zien dat het windpark in zuidelijke richting uitbreidt naar het zuiden, maar ook hier is geen duidelijke samenhang met structuren in het landschap herkenbaar.

Op dit schaalniveau valt het verschil in grootte van de bestaande en de nieuwe turbines beter op dan op het hoogste schaalniveau, waardoor de opstelling als geheel minder duidelijk herkenbaar is. Op dit schaalniveau is nauwelijks nog sprake van een effect op de interferentie met andere windparken omdat deze niet in één blik te vangen zijn dan wel als zo danig herkenbaar zijn.

Figuur 4.7 Het windpark gezien vanaf de N362, FP06 (middelste schaalniveau)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0025.png"

Het plangebied (vanaf de grens en daarbinnen)

Op dit schaalniveau geldt de N362 als herkenbare westelijke begrenzing van de totale opstelling. Het Termunterzijldiep is als oostelijke begrenzing veel minder duidelijk herkenbaar, omdat deze ter hoogte van het plangebied geen verticale component heeft in de vorm van opgaande beplanting, hetgeen wel geldt voor de N362.

Op dit schaalniveau is de herkenbaarheid van de bestaande opstelling door de invloed die kleinere landschapselementen hebben op het totale beeld, minder duidelijk dan op andere schaalniveaus. De samenhang met andere turbines wordt belangrijker en onderlinge verschillen tussen turbines vallen eerder op. Het schaalverschil tussen bestaande en nieuwe windturbines heeft een negatief effect op de herkenbaarheid van de opstelling.

Er is geen sprake van interferentie met andere windparken. Op deze schaal gaan (nieuwe) turbines deels schuil achter andere (in verhouding veel kleinere) landschapselementen. Hierdoor is hun invloed op de rust, zichtbaarheid en openheid in de regel minder negatief dan op hogere schaalniveaus, maar dit is sterk afhankelijk van het standpunt van de waarnemer.

Landschappelijk beeld verschillend formaat windturbines in windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding ten opzichte van het bestaande windpark Delfzijl-zuid

Om het landschappelijke beeld dat ontstaat bij realisatie van Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding met windturbines van vergelijkbare afmetingen als in het bestaande windpark Delfzijl-zuid te vergelijken met het beeld dat ontstaat bij toepassing van turbines die hier niet direct bij aansluiten is in het MER gekeken naar de toepassing van turbines die meer of minder aansluiten bij het bestaande windpark Delfzijl-zuid. Uit de effectbeoordeling In het MER komt naar voren dat verschillen in grootte en typen tussen turbines op grotere afstand herkenbaar zijn. Ook op het middelste schaalniveau en binnen het plangebied vallen de verschillen op, waarbij de mate van afwijking een duidelijke rol speelt.

Ter illustratie zijn in Figuur 4.8 zijn op gelijke afstand tot de waarnemer vier verschillende typen windturbines naast elkaar gezet om een vergelijking te kunnen maken, het gaat hier om een fictieve situatie. Bovendien worden de rode markeringen (linker turbine) in Nederland vrijwel nooit toegepast. Van links naar rechts zijn de volgende typen afgebeeld op gelijke afstand tot de waarnemer, (tussen haakjes de ashoogte): Senvion 3.4M104 (100 meter, rechte mast) en de Enercon E126 (135 meter), Enercon E82 (85 meter) en Enercon E70 (85 meter; huidige type in bestaand windpark Delfzijl-zuid). De laatste drie types hebben alle drie een conische mast).

Figuur 4.8 Visualisatie van verschillende typen windturbines

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0026.png"

Het is lastig verschillen tussen turbines qua formaat waar te nemen en die verschillen op een juiste manier te interpreteren. Zo kunnen verschillen in hoogte en rotordiameter in het terrein gemakkelijk vertaald worden naar afstandsverschillen tot de waarnemer. Een grotere turbine lijkt dichterbij te staan dan kleinere. Verschillen in andere kenmerken zoals bijvoorbeeld de verhouding tussen hoogte en rotordiameter zijn nog lastiger waar te nemen. Dergelijke effecten maken dat met name op de laagste twee schaalniveaus de verschillen soms lastig waar te nemen dan wel te interpreteren zijn.

Samengevat kan over het toepassen van andere windturbinetypes in Delfzijl Zuid Uitbreiding dan in het bestaande windpark Delfzijl-zuid geconcludeerd worden dat dit zichtbaar zal zijn. De mate waarin dit opvalt en dit negatieve effecten sorteert is vooral afhankelijk van het gezichtspunt van de kijker en van de mate waarin turbines onderling verschillen. Voor windpark Geefsweer is in ieder geval gekozen voor een windturbine met het zelfde formaat qua bandbreedte als Delfzijl Zuid Uitbreiding waardoor de zichtbaarheid van een verschil kleiner zal zijn dan met Delfzijl-Zuid.

De provincie Groningen ziet het opwekken van windenergie als een industriële activiteit die thuis hoort op of grenzend aan een industrieterrein. De provincie heeft daarbij de keus gemaakt geen nieuwe gebieden voor wind op land aan te wijzen. Door dit concentratiebeleid en de forse opdracht van het rijk voor windenergie in onze provincie, worden de reeds aangewezen gebieden volledig benut, dit betekent ook hogere windturbines dan bestaand. De landschappelijke inpassing is door de provincie beoordeeld en voldoende bevonden. De gemeente Delfzijl sluit daar op aan.

Stilte en duisternis

Op basis van de provinciale verordening dient de toelichting van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied inzicht te bieden hoe met de aspecten stilte en duisternis rekening is gehouden.

De structuurvisie Eemsmond-Delfzijl besteedt ook al aandacht aan stilte en duisternis en geeft handvatten voor de ontwikkeling van een windpark in dat gebied. De structuurvisie concludeert dat de invloed van windturbines op het stiltegebied zeer beperkt is.

Voor het aspect duisternis geeft de structuurvisie aan dat windturbines mogelijk verplicht zijn verlichting te voeren. De sterkte van de verlichting is in vergelijking met de verlichting van de bedrijventerreinen op leefniveau van de mens verwaarloosbaar. Wel kan het flitsen van de verlichting als hinderlijk worden ervaren. Bij de concrete uitwerking op planniveau streeft de provincie minimale vereisten van lichtvoering na, binnen de circulaire die door het Rijk hiervoor is vastgesteld.

Obstakelverlichting

Voor een windturbine hoger dan 150 meter (tiphoogte) op deze locatie geldt dat de turbine op basis van opgave van de Inspectie Leefomgeving en Transport32 voorzien dient te worden van obstakelverlichting33(zie ook Kader 4.1), zo ook in windpark Delfzijl Uitbreiding Zuid. Voor windpark Delfzijl Uitbreiding Zuid wordt een voorstel uitgewerkt gericht op het zo veel mogelijk hinder beperken, overeenkomstig het Informatieblad. In de planregels is een regel opgenomen om de keuze voor een verlichtingsplan gericht op zo min mogelijk hinder te borgen. Een voorstel voor het aanbrengen van markering en obstakellichten op windturbines en windparken dient voorafgaand aan de realisatie van het windpark ter instemming te worden voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Kader 4.1 Toepassing obstakel- of markeringsverlichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0027.png"

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Uitgangspunten

De resultaten van onderzoek voor de aanvullende notitie voor het extra MER alternatief worden in dit hoofdstuk vooral gebruikt ter onderbouwing van het ruimtelijk plan ter voldoening aan een 'goede ruimtelijke ordening'. Daarnaast is ook gebruik gemaakt van gegevens uit het MER zelf. Ook is de actualisatie van het MER en de onderzoeken sinds de vaststelling van het eerdere bestemmingsplan betrokken.

Voorbeeldwindturbine

Voor geluid is als voorbeeldwindturbine voor onderzoek uit gegaan van een GE 3.4-130 met een rotordiameter van 130 meter een ashoogte van 136 meter. De GE geeft een reële weergave van de maximale geluidbelasting op de toetspunten. Voor de overige aspecten is als voorbeeldwindturbine een windturbine met de maximale afmetingen gehanteerd.

Schuifruimte en flexibiliteit

Voor de windturbines is in onderzoek uit gegaan van een concrete positie. Dit bestemmingsplan biedt voor de realisatie van windturbines binnen de bestemming 'Bedrijf-Windturbinepark Voorlopig' een benodigde beperkte schuifruimte van maximaal circa 5 meter naar alle zijden, uitgezonderd de windturbines nabij de gasleiding (windturbines 1, 2 en 3) en langs de begrenzing van het concentratiegebied voor windenergie (windturbines 4, 7, 8, 9, 10 en 11) vanwege praktische inpassing van het windpark. Omdat niet exact bekend is wat het benodigde formaat van de te bouwen windturbine moet zijn, is de bestemming 'Bedrijf- Windturbinepark Voorlopig' wat ruimer aangehouden. De exact beschikbare schuifruimte is pas bekend bij de te bouwen windturbine. Op basis van expert judgement kan geconstateerd worden dat deze beperkte verschuiving op de schaal van het windpark geen invloed heeft op de resultaten en conclusies uit het MER en aanvullende notitie, zeker omdat er geen sprake is van een verschuiving nabij kritieke punten. Op de kritieke punten, nabij gasleiding en begrenzing concentratiegebied, wordt de exacte positie vastgelegd en is er alleen een verschuiving mogelijk door middel van een afwijking in de omgevingsvergunning wanneer er voor gekozen wordt een kleinere windturbine, dan maximaal toegestaan, te bouwen. De onderzoeksresultaten blijven ook met inachtneming van de schuifruimte bruikbaar ter onderbouwing van een goede ruimtelijke ordening.

Er is daarnaast sprake van een beperkte verschuiving van de windturbines 5 en 7 in dit bestemmingsplan ten opzichte van het geoptimaliseerde extra alternatief zoals dat in (bijlage 6 van) bijlage 2 is onderzocht. In paragraaf 4.2 is daar al op in gegaan. Op basis van expert judgement wordt geconstateerd dat de geringe verschuiving niet tot andere conclusies zal leiden. Voor geluid en slagschaduw zijn de posities zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan wel onderzocht ten behoeve van dit bestemmingsplan en de aanvraag om omgevingsvergunning.

Molenaarswoningen

Woningen die vanwege de bindingen tussen de eigenaren/bewoners daarvan en (de exploitant van) het windpark behoren tot de inrichting (zie ook paragraaf 4.4) zijn niet getoetst voor geluid en slagschaduw veroorzaakt door de windturbines, maar wel is de feitelijke belasting ter plaatse van deze woningen berekend (zie Bijlage 7) om te beoordelen of aldaar nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De molenaarswoningen hebben vanwege die status op de verbeelding van het bestemmingsplan een specifieke aanduiding gekregen, zodat dit kenbaar is voor derden. Bij de beoordeling van de aspecten geluid en slagschaduw is apart gekeken naar de effecten op woningen van derden. De molenaarswoningen staan in paragraaf 4.4 in Tabel 4.3 weergegeven, evenals de bindingen met het windpark.

5.2 Geluid

5.2.1 Toetsingskader

Windturbines produceren geluid als de rotoren draaien. Dit geluid is voornamelijk aerodynamisch geluid afkomstig van de bladen die door de wind 'zoeven'. Windturbines produceren daarnaast ook mechanisch geluid, dit is afkomstig uit het overbrengen van de energie vanuit de wieken naar de generator en uit de generator zelf. Het mechanische geluid is meestal vele malen lager dan het aerodynamische geluid.

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortweg: het Activiteitenbesluit milieubeheer)34 is het kader voor de toetsing van geluid van windturbines.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voor de normstelling van geluid getoetst aan de waarden L den = 47 dB en L night = 41 dB. Deze norm geldt voor geluidgevoelige objecten, waaronder woningen van derden en kwetsbare locaties zoals scholen en ziekenhuizen worden verstaan. De Lden (Engels: Level day-evening-night) is een maat om de (gemiddelde) geluidbelasting door omgevingslawaai uit te drukken. Hierbij wordt de geluidbelasting die optreedt gedurende de nacht en de avond zwaarder meegewogen dan geluid overdag. In het algemeen kan gesteld worden dat wanneer aan de norm van L den = 47 dB kan worden voldaan, ook wordt voldaan aan de norm van L night = 41 dB.

Cumulatie met nabij gelegen windturbines

Cumulatie van verschillende windturbines kan leiden tot een hogere geluidsbelasting op de gevel van gevoelige gebouwen of op de grens van gevoelige terreinen dan wenselijk wordt geacht. Als er sprake is van cumulatie van geluid als gevolg van een andere windturbine of een combinatie van windturbines dan kan volgens artikel 3.14a lid 2 het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift normen met een lagere waarde vaststellen ten aanzien een van de windturbines of een combinatie van windturbines.

De geluidsbelasting van bestaande windturbines waarvoor voor 1 januari 2011 een vergunning in werking en onherroepelijk was of een melding was gedaan, wordt hierbij niet meegerekend (artikel 3.14a lid 5 Activiteitenbesluit). Cumulatie met nabij gelegen windturbines is in het kader van de omgevingsvergunning in beeld gebracht (zie Bijlage 7). In het kader van een goede ruimtelijke ordening is vooral cumulatie met alle geluidbronnen relevant (zie hierna).

Cumulatie met alle geluidbronnen

Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines (Activiteitenregeling milieubeheer35 Bijlage 4). In het geval van dit project zijn dat industriegeluid en wegverkeersgeluid. In de cumulatieve geluidbelasting zijn alle autonome ontwikkelingen meegenomen (zie ook paragraaf 3.1 voor beschrijving van de autonome situatie).

De methode berekent de gecumuleerde geluidbelasting rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidbronnen. Er zijn geen wettelijke normen voor de cumulatie van geluid. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter de cumulatie van geluid met andere bronnen wel te worden afgewogen. De cumulatieve geluidbelasting op woningen als gevolg van onderliggend plan wordt in twee stappen beoordeeld:

  • 1. toets aan LCUM op basis van de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl waarbij op woningen, die ingevolge de bestemming onderdeel zijn/worden van een windpark, de bijdrage van geluid van windturbines niet wordt betrokken;
  • 2. beoordeling alle molenaarswoning of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Toets Lcum Structuurvisie

De Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl (zie ook paragraaf 2.3.4) geeft voor de cumulatieve geluidbelasting (Lcum) een norm tot en met 65 dB(A) op gevels van woningen. Bij de bepaling van Lcum wordt (volgens de Structuurvisie36) voor woningen die ingevolge de bestemming onderdeel zijn/worden van een windpark de bijdrage van geluid van windturbines niet betrokken. Dit betekent concreet dat voor dit bestemmingsplan bij de molenaarswoningen bij windpark Geefsweer en windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding in de cumulatieve geluidbelasting aldaar het windturbinegeluid niet hoeft te worden betrokken. Voor woningen die op een gezoneerd industrieterrein liggen wordt de bijdrage van geluid van het industrieterrein niet betrokken. Deze norm Lcum is vooral relevant in het kader van een goede ruimtelijke ordening37. Voor woningen die worden blootgesteld aan een cumulatief geluidsniveau van 66 tot en met 70 dB, en waar middels maatwerk niet kan worden bereikt dat aan de grens van 65 dB wordt voldaan, wil de provincie in elk geval een acceptabel woon- en leefklimaat (binnen de woning) garanderen. Voor woningen met een cumulatief geluidsniveau van 66 tot en met 70 dB zijn dus mogelijk (aanvullende) isolatiemaatregelen nodig. Hiervoor geldt dat apart bekeken dient te worden hoe het binnenklimaat en isolatiewaarde van de woning is, en óf eventuele isolerende maatregelen het binnenklimaat kunnen verbeteren of noodzakelijk zijn voor een acceptabel woon-en leefklimaat.

De methode voor het beoordelen van een cumulatieve geluidbelasting is gegeven in hoofdstuk 2 van bijlage 1 van het Reken- en meetvoorschrift windturbines in bijlage 4 van de Activiteitenregeling milieubeheer. Voor alle woningen die geen onderdeel uitmaken van een windpark wordt de cumulatieve geluidbelasting overeenkomstig de Structuurvisie zonder de bijdrage van geluid van windturbines getoetst. Voor de volledigheid, in het kader van de afweging over een goede ruimtelijke ordening, zijn de cumulatieve geluidbelastingen bij de molenaarswoningen aanvullend mét de bijdragen van windturbinegeluid beoordeeld.

Laagfrequent geluid

Daarnaast wordt ingegaan op laagfrequent geluid. Onder hoorbaar laagfrequent geluid worden geluiden met een frequentie tussen circa 20 en 100 Hertz (Hz) verstaan. In het Activiteitenbesluit milieubeheer (gewijzigd met het besluit 'wijziging milieuregels windturbines' (2010))38 is voor windturbines de norm voor de geluidbelasting buiten aan de gevel gesteld op L den = 47 dB en Lnight = 41 dB. Bij deze normen is uitgegaan van windturbinegeluid en de mate van hinderlijkheid die wordt ervaren op basis van empirisch onderzoek, oftewel de beleving van het geluid is betrokken bij de normstelling. Daarbij is ook rekening gehouden met het optreden van laagfrequent geluid, dat altijd een onderdeel van het geluidspectrum van windturbinegeluid is. Zie hiervoor ook de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu (d.d. 24 maart 2016 kenmerk IENM/ BSK-2016/55583) en het Kennisbericht omtrent het geluid van windturbines van het RIVM (juni 2016). Hiermee is er geen aanleiding laagfrequent geluid van windturbines afzonderlijk te beoordelen.

5.2.2 Onderzoek

Ter bepaling van de akoestische effecten is in het akoestisch onderzoek allereerst uitgegaan van een GE 3.4-130, dit is dezelfde voorbeeldwindturbine als in het in het bestemmingsplan 2017. De resultaten zijn in Tabel 5.1 weergegeven. Er is wel gerekend met de (verplichte) nieuwe windgegevens zoals deze vanaf november 2018 beschikbaar zijn gekomen. De GE-turbine is zeer luid voor zijn klasse en vormt daarmee een worst case inschatting voor de mogelijke geluidsbelasting vanwege het windpark.

In het akoestische model zijn 20 referentietoetspunten gedefinieerd ter plaatse van maatgevende woningen in het gebied rondom de locatie van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding, ook de molenaarswoningen zijn daarbij als toetspunt in beeld gebracht. Voor de woningen die met dit bestemmingsplan worden gesaneerd (zie ook paragraaf 4.4) geldt dat deze niet zijn meegenomen omdat de woonbestemming komt te vervallen en het gebruik als woning is beëindigd voordat de windturbines in gebruik worden genomen. Er zijn in dit bestemmingsplan ten opzichte van het bestemmingsplan 2017 aanzienlijk minder molenaarswoningen aangewezen waar niet aan de norm wordt getoetst.

Per toetspunt zijn de jaargemiddelde geluidniveaus L den en L night berekend. De L den is het tijdgewogen gemiddelde van:

  • Het jaargemiddelde geluidniveau in de dag L day ;
  • Het jaargemiddelde geluidniveau in de avond L even vermeerderd met 5 dB;
  • Het jaargemiddelde geluidniveau in de nacht L night vermeerderd met 10 dB.

Tabel 5.1 geeft de geluidbelasting van de windturbines Delfzijl Zuid Uitbreiding weer.

Tabel 5.1 Geluidbelasting windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding in dB(A) (bw = molenaarswoning windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0028.png"

Het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding geeft een extra geluidbelasting in het gebied. Zonder mitigerende maatregelen wordt de wettelijke norm Lden 47 dB en Lnight 41 dB op zes representatieve toetspunten (vetgedrukt) overschreden. Door middel van het treffen van geluidvoorzieningen bij de windturbine GE 3.4-130 (aanpassen bedrijfsinstellingen windturbines, zodat de windturbine onder omstandigheden minder dan wel niet draait om de geluidsproductie te verminderen) kan voldaan worden aan de wettelijke normen en daarmee ook aan het uitgangspunt uit de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl (zie Bijlage 7 voor de concrete voorzieningen). Ook het kiezen van een stillere windturbine dan de voorbeeldwindturbine kan gezien worden als mitigerende maatregel, waarbij deze stillere windturbine met minder of geen geluidvoorzieningen kan draaien. Aangezien de windturbines altijd moeten voldoen aan de normering uit het Activiteitenbesluit omdat deze normering rechtstreeks werkend is, is het treffen van voornoemde voorzieningen ook afdoende geborgd. Er kan in ieder geval altijd worden voldaan aan het Activiteitenbesluit.

De benodigde mitigerende maatregelen die nodig zijn om voor de luide (worst case in onderzoek) windturbine aan het Activiteitenbesluit te kunnen voldoen wordt maximaal ingeschat op 5% productieverlies. Voor een stillere windturbine ligt dit lager. Een dergelijk productieverlies brengt de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

Vergelijking geluidbelasting bestemmingsplan 2020 met geluidbelasting bestemmingsplan 2017

Drie voormalige molenaarswoningen in het bestemmingsplan 2017 zijn in dit bestemmingsplan aangemerkt als woningen van derden waar de geldende normering voor het windpark moet worden nageleefd. Dit zijn de woningen Tolhek 4, Scheve Klap 5 en Heemweg 23 (toetspunten 1 t/m 3 in Figuur 5.1). Op basis van het bestemmingsplan 2017 waren eventuele mitigerende maatregelen ter plaatse van deze woningen niet noodzakelijk omdat niet aan de norm getoetst hoefde te worden. Doordat ter plaatse van deze woningen nu de geldende normen worden nageleefd en daarvoor zo nodig mitigerende maatregelen worden ingesteld, heeft dit direct een iets lagere geluidbelasting voor de verder weg gelegen woningen van derden tot gevolg. In Figuur 5.1 is te zien dat met name aan de zuidzijde van het windpark de geluidcontour Lden 47 dB iets kleiner is dan in het bestemmingsplan 2017 omdat daar de woningen aanwezig zijn die nu als woning van derden worden beschouwd. Aan de noordwestzijde ligt de nieuwe Lden 47 dB contour zeer beperkt buiten de 2017 contour als gevolg van het gebruikt van de (verplichte) nieuwe windgegevens voor de berekeningen, dit is echter niet zichtbaar in de rekenresultaten van de geluidbelasting op referentietoetspunten.

Figuur 5.1 Vergelijking geluidcontour Lden 47 dB (na mitigatie) van bestemmingsplan 2017 met onderliggend plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0029.png"

Cumulatie met alle geluidsbronnen

Cumulatie met andere geluidbronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines. Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn geen wettelijke normen van kracht. Met de rekenmethode is de gecumuleerde geluidbelasting berekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende mate van hinderlijkheid van de diverse geluidbronnen:

  • Windturbine L*WT = 1,65 * LWT - 20,05 dB
  • Wegverkeer L*VL = 1,00 * LVL + 0,00 dB = LVL
  • Railverkeer L*RL = 0,95 * LRL - 1,40 dB
  • Industrie L*IL = 1,00 * LIL + 1,00 dB

De cumulatieve geluidbelasting wordt bepaald door de afzonderlijke waarden L* bij elkaar op te tellen (zogenoemde energetische sommatie). De geluidbelasting (grootheid L) wordt uitgedrukt in Lden, met uitzondering van industriegeluid waarvoor de etmaalwaarde geldt. Voor de zekerheid wordt hier nogmaals opgemerkt dat de gepresenteerde geluidniveaus niet de feitelijke milieubelasting vanwege geluid is, maar een rekenkundige weergave van de verschillende bronnen om die bronnen bij elkaar op te kunnen tellen.

In het plangebied is er sprake van cumulatie met andere windturbines, wegverkeer en industrie, waarbij uit is gegaan van de autonome situatie (zie paragraaf 3.1 en paragraaf 2.10 van Bijlage 7 voor uitgangspunten). De gevolgen van de gecumuleerde geluidbelasting zijn alleen beschreven voor de situatie na toepassing van mitigerende maatregelen voor het onderhavige voornemen om aan de wettelijke norm te voldoen (op basis van de gehanteerde voorbeeldwindturbine), met toepassing van de maximale geluidbelasting als gevolg van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en met de concrete keuze van een windturbinetype voor Geefsweer39 (in Bijlage 7 wordt daarnaast ook de berekening getoond met een worst case windturbine voor Geefsweer).

Toets aan Lcum uit Structuurvisie

Molenaarswoningen (windparken Geefsweer en Delfzijl Zuid Uitbreiding)

Voor windpark Geefsweer zijn twee woningen, te weten de woningen Ideweersterweg 1 en 2, in de ruimtelijke procedure voor dat windpark aangewezen als molenaarswoningen. Voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding zijn zes woningen aangewezen als molenaarswoning (zie ook paragraaf 4.4). Voor deze woningen geldt op grond van de Structuurvisie dat geluid van windturbines niet hoeft te worden betrokken in de Lcum. De Lcum op deze woningen is ruimschoots onder 65 dB wanneer windturbinegeluid niet wordt meegenomen (zie Tabel 5.2). Voor de molenaarswoningen geldt dus op voorhand dat voldaan wordt aan de Structuurvisie ten aanzien van de cumulatieve geluidbelasting van maximaal 65 dB. Er is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening. De molenaarswoningen zijn dan ook niet verder meegenomen bij de toetsing aan de Structuurvisie hieronder.

Tabel 5.2 Referentiesituatie cumulatieve geluidbelasting exclusief windturbinegeluid (in dB) [bron: gebaseerd op Tabel 4.7 uit Bijlage 7]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0030.png"

Lcum op overige woningen

De Structuurvisie geeft, zoals hier boven aangegeven, voor de cumulatieve geluidbelasting (Lcum) een norm tot en met 65 dB op gevels van woningen. Voor woningen die worden blootgesteld aan een cumulatief geluidsniveau van 66 tot en met 70 dB wil de provincie een acceptabel woon- en leefklimaat (binnen de woning) garanderen. Voor woningen met een cumulatief geluidsniveau van 66 tot en met 70 dB zijn mogelijk (aanvullende) isolatiemaatregelen nodig40.

In de toekomstige situatie met windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding wordt op alle toetspunten voldaan aan de grens voor Lcum van 65 dB, uitgaande van een concreet windturbinetype Vestas V136 4.3 MW voor Geefsweer (zie ook Tabel 5.3). Er is dus sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Tabel 5.3 Effecten windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding op cumulatieve geluidbelasting woningen van derden wanneer windpark Geefsweer wordt gerealiseerd met Vestas V136-4.3MW windturbines (in dB) [bron: Tabel 4.7 uit Bijlage 7]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0031.png"

Aanvullende juridische regeling

In de regels van dit bestemmingsplan is ten overvloede een planregel opgenomen om het provinciaal beleid ten aanzien van cumulatief geluid juridisch te borgen, waarbij er een gebruiksregel is opgenomen die bepaalt dat de gecumuleerde geluidbelasting op woningen veroorzaakt door windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding niet meer mag bedragen dan Lcum 65 dB, tenzij er sprake is van een molenaarswoning. Daarnaast is er een regel opgenomen voor afwijking van dat gebruik onder voorwaarden voor situaties waar de cumulatieve geluidbelasting maximaal 70 dB bedraagt, onder andere wanneer aangetoond wordt dat de bijdrage aan de gecumuleerde geluidbelasting van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding niet bepalend of maatgevend is.

Beoordeling molenaarswoningen

De cumulatieve geluidbelasting is voor de molenaarswoningen, van zowel windpark Geefsweer als windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding, wellicht ten overvloede beoordeeld (zie ook Tabel 5.6 en 5.7). Dit om te kunnen beoordelen of, hoewel er voldaan wordt aan de Structuurvisie, er nog wel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de molenaarswoningen.

Tabel 5.6 Waardering kwaliteit akoestische omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0032.png"

Tabel 5.7 Worst case cumulatieve geluidbelasting referentietoetspunten molenaarswoningen in dB (bw = molenaarswoning windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding) met concrete windturbine voor Geefsweer

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0033.png"

In de toekomstige situatie met windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is de akoestische kwaliteit van de omgeving ter plaatse van de toetspunten vergelijkbaar met de huidige situatie ter plaatse van de woningen Ideweersterweg 1 en 2 omdat zij deel uitmaken van windpark Geefsweer, dat onderdeel is van de referentiesituatie. Voor de molenaarswoningen behorende bij windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding geldt dat de leefkwaliteit door windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding zal verslechteren. De akoestische kwaliteit van de omgeving varieert van redelijk (<= 55 dB) tot matig (<= 60 dB) en wordt slecht (<= 70 dB) op alle toetspunten.

Invulling van het plangebied met windturbines resulteert in een verslechtering van de akoestische kwaliteit. Gezien het belang van het realiseren van het windpark als bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke duurzame energiedoelstelling wordt de toekomstige cumulatieve akoestische situatie in beginsel acceptabel geacht. De hogere cumulatieve geluidbelasting op deze woningen wordt mede geaccepteerd, omdat de woningen betrokken zijn bij het windpark. De bewoners van deze woningen hebben een bijzondere functie (en taken) als eigenaar van gronden en/of toezichthouder in relatie tot het windpark, waarbij de functie en taak ook is gekoppeld aan de woning door middel van een kettingbeding. Daarnaast hebben deze bewoners ook (economisch) profijt van het windpark. Hierdoor wordt de geluidbelasting als minder hinderlijk ervaren.

Laagfrequent geluid

Er is geen normstelsel voor laagfrequent geluid. Laagfrequent geluid (LFG) is geluid in het voor mensen laagst hoorbare frequentiegebied, onder 200 Hz. Windturbines produceren, net als de meeste andere geluidbronnen, ook laagfrequent geluid.

Het RIVM heeft op verzoek van de GGD-en de invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden door windturbines onderzocht (2013)41. Hierin wordt gesteld dat windturbines weliswaar laagfrequent geluid produceren, maar dat er geen bewijs bestaat dat dit een factor van belang is voor de hinderbeleving. Er is geen aparte beoordeling nodig bovenop de bescherming die de zogenoemde A-gewogen normstelling op basis van dosis-effectrelaties reeds biedt. De mate van bescherming en de normering worden eveneens beschouwd in een literatuuronderzoek naar laagfrequent geluid van windturbines van Agentschap NL (2013)42. Ook hier zijn geen aanwijzingen dat het aandeel laagfrequent geluid een bijzondere dan wel belangrijke rol speelt. Tenslotte is door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu over het onderwerp laagfrequent geluid van windturbines een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (2014)43. Op grond van de brief van de staatssecretaris en het rapport van het RIVM kan worden gesteld dat toetsing aan de standaard Nederlandse geluidnormen tevens voldoende bescherming biedt tegen laagfrequent geluid. Het is dan ook niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren naar laagfrequent geluid voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. Met naleving van de geluidsnormering is ook ten aanzien van laagfrequent geluid sprake van een aanvaardbare situatie.

5.2.3 Conclusie

Het windpark voldoet aan de normen uit het Activiteitenbesluit en de uitgangspunten uit de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl. Voor wat betreft de cumulatieve geluidbelasting is er sprake van een goede ruimtelijke ordening en wordt aan de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl voldaan. Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.3 Slagschaduw

5.3.1 Toetsingskader

De draaiende rotoren van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving werpen. Deze 'slagschaduw' kan als hinderlijk worden ervaren. De mate van hinder wordt bepaald door de duur van de slagschaduw. Flikkering bij windturbines is gerelateerd aan de draaisnelheid van de windturbinebladen. Slagschaduw met flikkerfrequenties vanaf 2,5 Hz wordt als extra hinderlijk ervaren en kan schadelijk zijn (dit komt bij gangbare turbines echter vrijwel nooit voor). De frequenties van de lichtflikkeringen van de voorbeeldwindturbines voor het windpark liggen, gezien hun afmetingen, tussen de 0,24 en 0,95 Hz en worden daarmee niet als extra hinderlijk ervaren en zijn niet schadelijk. De afstand van de blootgestelde locatie tot de windturbine, de stand van de zon, de weersomstandigheden en het al dan niet draaien van de windturbine zijn bepalende aspecten voor de duur van de periode waarin slagschaduw optreedt (slagschaduwduur).

De Activiteitenregeling milieubeheer stelt dat windturbines voorzien moeten worden van een automatische stilstandvoorziening indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten, waaronder woningen van derden en kwetsbare locaties zoals scholen en ziekenhuizen worden verstaan, voor zover:

  • de afstand tussen de woningen of andere gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt;
  • en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden.

In slagschaduwonderzoek is de norm uit de Activiteitenregeling milieubeheer vertaald naar een (beproefde) benadering van de norm door het beoordelen van een waarde van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar. Dit is een strengere beoordeling dan volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer omdat volgens de norm op 17 dagen per jaar de hinderduur van zonsopgang tot zonsondergang meer dan 20 minuten mag bedragen en op alle overige dagen in het jaar de hinderduur door slagschaduw minder dan 20 minuten mag bedragen. Opgeteld kan de norm uit het Activiteitenbesluit milieubeheer dus een langere slagschaduwduur opleveren dan 6 uur per jaar.

5.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van het windpark is een slagschaduwonderzoek uitgevoerd om enerzijds te toetsen aan de normen uit het Activiteitenbesluit en anderzijds de effecten op de omgeving in beeld te brengen (zie Bijlage 7). Ter bepaling van de maximale slagschaduweffecten is in het slagschaduwonderzoek voor het plan uitgegaan van turbines met een maximale ashoogte (136 meter) en een maximale rotordiameter (136 meter). Voor de slagschaduwberekeningen zijn enkel deze twee geometrische eigenschappen van belang.

De resultaten van de berekeningen op basis van de voorbeeldwindturbines zijn weergegeven in Tabel 5.8. Hierin is de verwachte hinderduur per jaar gegeven. Voor overige woningen die niet in onderstaande tabellen staan is de duur van slagschaduw gelijk of lager dan de resultaten gegeven in de tabel op representatieve toetspunten. In het kader van onderhavig plan kan volstaan worden met mitigerende maatregelen om te voldoen aan de Activiteitenregeling milieubeheer.

Tabel 5.8 Verwachte slagschaduw op nabijgelegen gevoelige objecten (in uu:mm)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0034.png"

Bij de woningen van derden waarvan de verwachte hinderduur vetgedrukt is, treedt jaarlijks meer dan 6 uur slagschaduwhinder op. Normoverschrijding is daar mogelijk. Eventuele overschrijding van de norm zal worden weggenomen door een stilstandregeling tot het niveau waarop wordt voldaan aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit.

De grens waarbinnen slagschaduwduur van 6 uur wordt overschreden kan ook met een contour op een kaart aangegeven worden. In Figuur 5.2 is met een groene, rode en grijze isolijn aangegeven waar de totale jaarlijkse verwachte hinderduur respectievelijk 0, 5 of 15 uur bedraagt. Overschrijding van de norm voor de jaarlijkse hinderduur kan optreden bij de woningen binnen de rode 5-uurscontour. Bij woningen buiten de rode 5-uurscontour wordt met zekerheid aan de norm voor de maximale hinderduur voldaan.

Figuur 5.2 Slagschaduwcontour windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zonder mitigatie)
afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0035.png"

De voor de normoverschrijding relevante windturbines van het windpark zullen worden uitgerust met een stilstandsvoorziening om te voldoen aan de wettelijke norm. In de turbinebesturing worden hiervoor dagen en tijden geprogrammeerd waarbinnen de rotor wordt gestopt omdat er dan slagschaduw valt op woningen waar de turbine bijdraagt aan een overschrijding van de norm. Een dergelijke voorziening leidt tot enig productieverlies. Het treffen van voornoemde voorziening is verplicht op grond van het Activiteitenbesluit en de -regeling, waardoor het niet nodig is nadere voorschriften op te nemen. Aangezien de normering uit het Activiteitenbesluit kan worden nageleefd is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Cumulatie slagschaduw

De cumulatieve hinderduur voor slagschaduw van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding met de bestaande windparken Geefsweer en Delfzijl-Zuid wordt gegeven in Tabel 5.4 en Figuur 5.3. Voor cumulatieve belasting van slagschaduw geldt geen norm waaraan getoetst moet worden. In het kader van dit bestemmingsplan is wel bekeken in hoeverre er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de meeste woningen van derden waar meer dan 6 uur slagschaduw per jaar kan optreden is reeds een stilstandvoorziening ingesteld (van de bestaande windparken), of zorgt de toekomstige stilstandvoorziening er voor dat de norm niet wordt overschreden.

Enkele bijzonderheden:

  • Bij de woningen Ideweersterweg 1 en 2 is in de huidige situatie al een forse overschrijding van de norm, omdat deze woningen deel uitmaken van de inrichting van windpark Geefsweer. Een verdere, zeer geringe overschrijding vanwege het Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding wordt acceptabel geacht. De cumulatieve bijdrage van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is namelijk verwaarloosbaar, zeker als er rekening mee gehouden wordt dat dit windpark op zich zelf al aan de norm moet voldoen. De bijdrage van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is maximaal 6 uur per jaar op een toegestane slagschaduwduur van 180 uur. Nu laatstgenoemde slagschaduwduur aanvaardbaar is geacht, omdat deze woningen behoren tot de inrichting van windpark Geefsweer, is de toevoeging van maximaal 6 uur per jaar extra ook aanvaardbaar.
  • Op de woningen familie Bronsweg 64 en familie Bronsweg 89 is er als gevolg van de bestaande windparken en solitaire windturbines al sprake van slagschaduw van beide circa 27 uur, windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding voegt hier extra slagschaduwduur aan toe. In Tabel 5.4 staat de slagschaduwduur zonder mitigatie weer gegeven. Alle windparken (inrichtingen) dienen individueel aan de slagschaduwnorm te voldoen. De werkelijk ingeregelde stilstandvoorzieningen per windpark zijn niet bekend maar uitgaande van een mitigatie per windpark naar maximaal 6 uur slagschaduw per jaar bedraagt de cumulatieve slagschaduwduur voor Familie Bronsweg 64 circa 18 uur en Familie Bronsweg 89 circa 17 uur per jaar. De toevoeging van windpark Delfzijl Zuid uitbreiding is respectievelijk circa 6 en 5 uur. Voor cumulatie geldt geen norm waaraan getoetst wordt. Aangezien de cumulatieve toevoeging van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding niet substantieel is en de totale slagschaduwduur op jaarbasis ook redelijk beperkt wordt deze toevoeging aanvaardbaar geacht vanuit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De initiatiefnemers hebben echter besloten in deze situatie er zorg voor te dragen dat windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding niets toevoegt aan de cumulatieve slagschaduwduur en dus te mitigeren naar nul uur slagschaduw per jaar als gevolg van onderliggend windpark op deze toetspunten. De maatregel leidt niet tot aanvullende gebruiksregels in dit bestemmingsplan omdat de toevoeging op zich aanvaardbaar wordt geacht. Een maatwerkvoorschrift in de omgevingsvergunning wordt door de initiatiefnemers aangevraagd.
  • Voor de overige woningen geldt dat of zij aangewezen zijn als molenaarswoning, ofwel dat er cumulatief alleen een bijdrage is door windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en dat de woningen door de benodigde stilstandvoorziening, om aan de norm te voldoen voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding, ook automatisch cumulatief aan de (niet cumulatieve) norm voldoen.

Figuur 5.3 Cumulatieve slagschaduwcontour met windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zonder mitigatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0036.png"

Aangezien windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding cumulatief beperkt een overschrijding bijdraagt aan de cumulatieve slagschaduw wordt dit aanvaardbaar geacht vanuit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, mede gezien vanuit het perspectief dat het gebied is aangewezen als concentratiegebied voor windenergie.

Desgewenst kan het bevoegd gezag in het kader van Activiteitenbesluit een aanvullende afweging maken en aanvullende maatwerkvoorschriften voorstellen voor cumulatieve slagschaduw, bijvoorbeeld als het concrete te realiseren windturbinetype bekend is of inzicht in de bestaande stilstandvoorziening, dan wel als er in praktijk toch meer hinder wordt ondervonden dan verwacht. Het treffen van dergelijke stilstandvoorziening heeft een zeer beperkte invloed op de elektriciteitsproductie en daarmee geen invloed op de haalbaarheid van het bestemmingsplan. Vanuit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zijn er in het bestemmingsplan geen nadere maatregelen noodzakelijk voor cumulatieve slagschaduw opgenomen. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.3.3 Conclusie

Vanuit schaduwhinder op woningen is het plan, met het toepassen van een stilstandvoorziening, ruimtelijke inpasbaar en haalbaar. Er is, ook waar een overschrijding in cumulatie optreedt, sprake van een goede ruimtelijke ordening aangezien sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.4 Veiligheid

5.4.1 Toetsingskader

Algemene kaders

Voor de ruimtelijke inpassing van windturbines speelt veiligheid een belangrijke rol. Hoewel het risico laag is, kunnen windturbines omvallen of kunnen er onderdelen afbreken. Het effect van de windturbines Delfzijl Zuid Uitbreiding op de veiligheidssituatie van de omgeving is beoordeeld aan de hand van een aantal criteria, die zijn afgeleid uit wet- en regelgeving en adviezen voor toetsing van beheerders van infrastructurele werken. Deze toetsingscriteria hebben zowel betrekking op externe veiligheid als op leveringszekerheid.

Daarnaast bestaat ook nog de interne veiligheid van windturbines. De interne veiligheid van windturbines is geregeld via de certificering van het ontwerp en de productie van windturbines. In Nederland mogen alleen windturbines worden geplaatst die gecertificeerd zijn volgens de veiligheidsnormen ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving. Interne veiligheid is verder niet ruimtelijk relevant en derhalve niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer is onder andere geregeld hoe vaak een windturbine moet worden gecontroleerd en wanneer een windturbine wel of niet in werking mag zijn. Zo geldt bijvoorbeeld dat een windturbine pas in bedrijf mag worden genomen als deze buiten werking is gesteld door een beveiliging en de oorzaak voor het buiten werking stellen is opgeheven. Overigens treedt ijsvorming slechts incidenteel op en is het risico van ijs met name relevant voor vrij toegankelijke terreinen onder de rotor. Eén windturbine bevindt zich nabij openbaar toegankelijk gebied (openbare weg). Dit betreft de turbine nabij de Zomerdijk. De verkeersintensiteit op de Zomerdijk is dermate laag dat het risico voor passanten verwaarloosbaar klein is. Een ijsdetectiesysteem, waardoor de windturbine wordt stilgezet bij kans op ijsvorming, is één van de veiligheidsmaatregelen tegen gevaar door ijsafworp. Vanwege onduidelijkheid over voorgeschreven maatregelen is een gebruiksregel over ijsdetectie en bescherming tegen ijsafworp aan de planregels toegevoegd (artikel 4.1.4).

Voor externe veiligheid is per 1 januari 2011 het Besluit wijziging milieuregels windturbines44 in werking getreden. Daarin wordt onder meer geregeld dat met betrekking tot veiligheidsafstanden in grote lijnen wordt aangesloten op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)45 en dat zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de PR 10-6-contour en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5-contour. PR staat voor het Plaatsgebonden Risico. Dit is de kans per jaar dat iemand overlijdt als gevolg van een ongeval van een falende windturbine, als deze persoon permanent en onbeschermd op een bepaalde afstand tot de turbine aanwezig zou zijn. Een PR-norm van 10-5 betekent een maximale kans van maximaal 1 op 100.000, PR 10-6 een kans van 1 op 1.000.000. De afstanden die bij deze normen worden gehanteerd, zijn aangeduid in Tabel 5.5. Voor de bepaling van deze contouren wordt verwezen naar het Handboek risicozonering windturbines (2014/202046) (hierna: het Handboek). Ook wordt voor de bepaling van de effecten op infrastructuren en objecten aansluiting gezocht bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)47. Daarnaast hebben beheerders van infrastructurele werken randvoorwaarden voor situaties van uitval van belangrijke infrastructurele werken zoals grote gasleidingen en elektriciteitsvoorzieningen. Om hier rekening mee te houden is gekeken naar de invloed van plaatsing van windturbines op de leveringszekerheid en betrouwbaarheid van de nabije infrastructurele werken.

In het Besluit algemene regels inrichtingen Milieubeheer (Barim)48, ook wel Activiteitenbesluit genoemd, is naast de veiligheidseisen voor PR-contouren, onder andere ook geregeld hoe vaak een windturbine moet worden gecontroleerd en wanneer een windturbine wel of niet in werking mag zijn. Zo mag bijvoorbeeld een windturbine niet in werking worden gesteld indien een zodanige ijslaag is afgezet op de rotorbladen dit een risico vormt voor de veiligheid van de directe omgeving. Gezien de ligging van de windturbines in een extensief recreatief gebied is de kans dat een persoon aanwezig is precies onder de locatie van het rotorblad, tijdens de specifieke weersomstandigheden waarbij gevaarlijke hoeveelheden ijsafglijding op kan treden, zodanig klein dat het risico voor personen verwaarloosbaar is. In de omgeving zijn tevens geen kwetsbare terreinen waar grote groepen personen in de open lucht kunnen worden verwacht of voor ijsworp gevoelige objecten (bijvoorbeeld kassen of glazen gebouwen) nabij de windturbines aanwezig. Moderne windturbines kunnen ook worden voorzien van ijsdetectiesystemen of ijspreventiesystemen, de resterende risico's bij toepassing van dergelijke systemen in combinatie met de zeer kleine kans van optreden van significante ijs aangroei is zodanig klein dat in deze paragraaf het aspect ijsworp niet verder geanalyseerd wordt.

Voor elk van de te onderzoeken objecten of installaties in de nabije omgeving wordt een beoordeling van de mogelijkheden en analyse van de eventueel optredende risico's uitgevoerd. Hierbij zijn de maximale normen voor 'bebouwing' vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Voor plaatsing nabij infrastructuren van Rijkswaterstaat kan een vergunningplicht zijn en zijn er ook beleidsregels van toepassing waaraan de optredende risico's getoetst worden. De beoordeling van effecten op overige objecten en/of installaties van derden vallen onder een ruimtelijke beoordeling.

In Tabel 5.9 staat het beoordelingskader voor veiligheid samengevat.

Tabel 5.9 Beoordelingskader veiligheid

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0037.png"

5.4.2 Onderzoek

In het kader van het MER en het bestemmingsplan 2017 is onderzoek gedaan naar externe veiligheid als gevolg van het windpark. Er zijn geen veranderende omstandigheden die tot een nieuw onderzoek leiden waardoor de resultaten nog steeds bruikbaar zijn. Het beschouwen van Geefsweer als autonome situatie heeft geen effecten voor het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar Bijlage 1 en Bijlage 2 voor de externe veiligheidsanalyses.

Bebouwing

Op Figuur 5.4 zijn de PR10-6 en PR10-5 contour van de turbines van het windpark weergegeven en relevante bebouwing49. Er zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig binnen de PR 10-6 en PR 10-5 contour van de windturbines er wordt dus voldaan aan het Activiteitenbesluit.

Figuur 5.4 Plaatsgebonden risicocontouren inclusief verschuivingen en kwetsbaarheid objecten update 2020 (gele cirkel = molenaarswoningen, oranje cirkel = geen woning meer, witte cirkel = geen molenaarswoning meer (wel woning) en buiten invloed windpark gelegen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0038.png"

Wegen, waterwegen en spoorwegen

De afstand van de rand van de provinciale weg tot de windturbines is minstens 220 meter. Op deze afstand zijn er geen significante risico's voor transport op de weg aanwezig.

Het kanaal Termunterzijldiep bevindt zich op circa 130 meter van twee windturbines van het voorkeursalternatief. Dit kanaal is in gebruik voor recreatieve vaart en is geen onderdeel van een provinciaal- of rijksbasisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. De waterweg heeft geen CEMT-klasse. Voor waterwegen van een dergelijk formaat en functiegebruik zijn geen algemene externe veiligheidsnormen van toepassing. Er zijn geen waterwegen van Rijkswaterstaat aanwezig in de nabijheid van het plangebied.

Er zijn geen spoorwegen aanwezig in de nabijheid van het plangebied.

Het windpark voldoet aan de eisen met betrekking tot veiligheid voor transport op wegen, waterwegen en spoorwegen.

Industrie

Er zijn, conform de risicokaart50, geen risicovolle inrichtingen of installaties aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Het geplande industriegebied Oosterhorn ligt buiten het invloedsgebied van het windpark.

Ondergrondse buisleidingen

Er zijn een tweetal buisleidingen in de omgeving van het plangebied, de gastransportleidingen N-509-40 en N-509-90. Buisleiding N-509-90 is in 2018 buiten gebruik genomen maar niet verwijderd. De buisleiding kan dus weer in bedrijf genomen worden en daarom wordt hij wel beoordeeld als ware deze nog in bedrijf. Voor de posities uit het extra alternatief ten opzichte van de buisleidingen is een QRA uitgevoerd (zie bijlage II van Bijlage 2).

Op verzoek van de Gasunie is de afstand tussen de windturbines en de gasleiding(en) vergroot tot 150 meter tot gasleiding N-509-40, daarvoor heeft er een optimalisatie plaats gevonden van het extra alternatief uit het MER. De posities behorende bij de optimalisatie zijn vastgelegd in dit bestemmingsplan en is dus onderliggend plan. Hieronder wordt nader ingegaan op de situatie ten aanzien van de buisleidingen en het windpark ten gevolge van de buisleiding.

Figuur 5.5 PR contouren van de gasleiding N-509-90 ten opzichte van onderliggend plan voor Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (contouren: rood= 10-6, groen=10-7 en blauw=10-8 per jaar; de turbineposities zijn met rode stippen aangeduid) [bron: DNV GL]
afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0039.png"

Veiligheid

De invloed van de turbines op aardgastransportleiding N-509-90 is verwaarloosbaar (zie Figuur 5.5). Deze leiding wordt door de geprojecteerde windturbines alleen beïnvloed door het scenario 'bladafworp bij overtoeren'. De toename van de faalfrequentie van de leiding is hierdoor zeer klein. Geconcludeerd wordt dat het beeld van het plaatsgebonden risico ten opzichte van de huidige situatie niet in belangrijke mate verandert.

Figuur 5.6 PR contouren van de gasleiding N-509-40 van het extra alternatief uit de aanvulling van het MER (contouren: rood= 10-6, groen=10-7 en blauw=10-8 per jaar; de turbineposities zijn met rode stippen aangeduid) [bron: DNV GL]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0040.png"
De berekeningen laten zien dat de aardgastransportleiding N-509-40 in huidige situatie (zonder windturbines) geen plaatsgebonden risiconiveau heeft van meer dan 10-6 per jaar. Door de plaatsing van de windturbines ontstaan er bij de N-509-40 lokaal PR 10-6 en PR 10-7 per jaar contouren. Deze worden veroorzaakt door het scenario 'bladafworp bij nominaal toerental' en het scenario 'mastbreuk'. Ook de bestaande PR 10-8 per jaar contour wordt groter. Binnen de PR 10-6 per jaar contour bevinden zich geen kwetsbare objecten, hiermee wordt voldaan aan het criterium voor het plaatsgebonden risico uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Figuur 5.7 PR contouren van de gasleiding N-509-40 van het onderliggende plan voor Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (dus na verschuiving windturbines ten opzichte van het extra alternatief uit de aanvulling van het MER)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0041.png"
Bij een verschuiving van de windturbines tot net buiten nominale bladafworp afstand ten opzichte van gastransportleiding N-509-40 verdwijnen de PR 10-6 en 10-7 per jaar contouren bij gastransportleiding N-509-40.

Voor het geoptimaliseerde alternatief geldt dat er geen situaties ontstaan die niet voldoen aan het criterium voor het plaatsgebonden risico uit het Bevb.

De Gasunie heeft laten weten akkoord te zijn met de aangepaste locaties van de turbines zoals vermeld in de QRA.

Indien besloten wordt tot het realiseren van kleinere windturbine, dan maximaal in dit bestemmingsplan juridisch-planologisch is vastgelegd, kunnen de windturbines door middel van een afwijking in de omgevingsvergunning dichter naar de gasleiding worden verplaatst, rekening houdend met de afstand van 150 meter tussen de windturbines en de gasleiding.

Hoogspanning

Er is geen bovengrondse hoogspanningsinfrastructuur aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Er zijn geen risico's bij uitvoering van het windpark voor de hoogspanningsinfrastructuur.

Secundaire waterkering

Aan de zuidoostkant van het plangebied van Windpark Delfzijl-Zuid is een secundaire waterkering gelegen. Deze waterkering beschermt het gebied tegen water in het Termunterzijldiep. De waterkeringen zijn betrokken bij de boezem ‘Oldambt’ aan de westkant en de boezem ‘Woldendorp’ aan de oostkant. Volgens de ‘Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016’ van 1 juni 2016 hebben beide waterkeringen een gewenste stabiliteitsnorm voor beide waterkeringen van 1:100 jaar. Drie windturbines kunnen een significant effect uitoefenen op de waterkeringen. De windturbines 11, 10 en 8 bevinden zich op respectievelijk 106, 107 en 186 meter. De andere windturbines bevinden zich op meer dan 300 meter van de waterkering. Het totale trefrisico van drie onderzochte faalscenario’s samen (mast- en gondelfalen en bladworp) en bedraagt 2,7 x 10-4 per jaar. Deze trefkans is circa 2,7 % van de gestelde (stabiliteits-) norm (1:100) uitgaande van treffen = 100% falen. De worst case risico toevoeging is kleiner als 10% waarmee de worst-case additionele effecten van de plaatsing van de windturbines als verwaarloosbaar zouden kunnen worden beschouwd. In de praktijk is de risico toevoeging nog kleiner als het hier berekende worst-case risico.

5.4.3 Conclusie

Er is voor het aspect externe veiligheid sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.5 Natuur

5.5.1 Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden (hoofdstuk 2) en de bescherming van flora en faunasoorten (hoofdstuk 3). In de wet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Daarnaast wordt in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland de bescherming geregeld van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en andere door de provincie aangewezen beschermde gebieden aanwezig (zoals akkervogelgebied, weidevogelgebied of opvanggebied voor ganzen).

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de plant- en diersoorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft.

Voor Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Significant negatieve effecten op deze doelstellingen zijn in beginsel niet toegestaan. Het plan wordt beoordeeld op effecten op de instandhoudingsdoelstellingen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ingrepen in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op deze gebieden, of als negatieve effecten kunnen worden tegengegaan door het nemen van mitigerende maatregelen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is bepaald dat provincies het beschermingsregime van NNN vastlegt in verordeningen.

Binnen het NNN kan uitwisseling van individuen van plant- en diersoorten plaatsvinden en wordt zo de instandhouding van populaties en de biodiversiteit in het algemeen bevorderd. Het ruimtelijke beleid voor het NNN is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor wat betreft het NNN is er volgens het landelijk beleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) alleen bij directe aantasting sprake van benodigde vervolgstappen, waaronder compensatie. Omdat de windturbines buiten het NNN zijn gesitueerd, is er geen sprake van directe aantasting van het NNN.

Overige beschermde gebieden

In de omgeving van het plangebied zijn er, buiten Natura 2000-gebieden en het NNN, geen andere door de provincie aangewezen beschermde gebieden aanwezig (zoals akkervogelgebied, weidevogelgebied of opvanggebied voor ganzen). Daarom wordt ook verder niet meer in gegaan op deze overige gebieden.

Soortenbescherming

In hoofdstuk 3 van de Wnb wordt de bescherming van soorten geregeld. De Wnb beschermt een groot aantal in Nederland voorkomende planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de wet. Het plan wordt beoordeeld op effecten op aantasting van leefgebieden van beschermde soorten en effecten op populaties van beschermde soorten, in het bijzonder op populaties van vogels en vleermuizen.

5.5.2 Onderzoek

Deze paragraaf gaat in op de gevolgen voor natuur door Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. De paragraaf geeft een korte samenvatting en de belangrijkste conclusies zoals deze volgen uit de Passende beoordeling (PB) van Altenburg & Wymenga (zie bijlage I van Bijlage 2). Voor meer informatie wordt verwezen naar de Passende beoordeling en naar hoofdstuk 6 van het MER (inclusief bijbehorende bijlagen voor dit onderwerp).

Voor het plan is de effectbeoordeling uitgevoerd op basis van een turbine met een ashoogte van 136 meter; dit is de worst-case situatie. Voor kleinere turbines zal het aantal aanvaringsslachtoffers navenant kleiner worden.

Voor het project Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is reeds een vergunning en ontheffing op basis van de Wnb verleend (besluit van 6 juli 2018). In het kader van het bestemmingsplan 2020 en behandeling van de Wnb ontheffing/vergunning bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een update plaats gevonden van de PB door het uitvoeren van nieuwe Aerius-berekeningen in het licht van de PAS-uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603). Op 29 april 2020 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de ontheffing/vergunning Wnb voor Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (ECLI:NL:RVS:2020:1160). Het besluit Wnb voor Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is in stand gebleven en de ontheffing/vergunning is derhalve onherroepelijk. Ten aanzien van soorten- en gebiedsbescherming op basis van de Wnb is dan op voorhand al te concluderen dat er daarmee ook sprake is van een goede ruimtelijke ordening, desondanks wordt hierna ook nog inhoudelijk in gegaan op het aspect natuur.

Zie Bijlage 5 voor de aanvulling over stikstofdepositie.

5.5.2.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

Mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden worden getoetst aan de instandhoudingsdoelen die voor de aangewezen habitattypen en soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn opgesteld. Het windpark is gelegen op een afstand van circa 5 kilometer van de Waddenzee. De Waddenzee betreft een Natura 2000-gebied, aangewezen voor onder meer diverse vogelsoorten. Op grotere afstand liggen enkele Duitse Natura 2000-gebieden, te weten Unterems & Außenems, Hund & Paapsand en Niedersächsisches Wattemeer.

In Figuur 5.8 is de ligging van het plangebied van het windpark weergegeven. In de figuur eveneens Natura 2000- en NNN51-gebieden in de omgeving van het plangebied weergeven.

Mogelijk effecten in het kader van gebiedsbescherming hebben uitsluitend betrekking op aanvaringsslachtoffers van kwalificerende soorten van Natura 2000-gebied Waddenzee. Het plangebied bevindt zich buiten Natura 2000. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de habitattypen en kwalificerende vissen, zoogdieren en nauwe korfslak kunnen daardoor op voorhand worden uitgesloten. Deze paragraaf beperkt zich tot eventuele gevolgen voor kwalificerende soorten als gevolg van aanvaringsslachtoffers. Voor een uitgebreidere beschrijving wordt naar de PB.

Figuur 5.8 Ligging natuurgebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0042.png"
De verwachte mortaliteit onder kwalificerende soorten voor het Natura 2000-gebied Waddenzee is het hoogst onder wilde eend. Deze soort neemt ongeveer 75% van de mortaliteit onder de kwalificerende soorten voor zijn rekening. De mortaliteit onder de overige kwalificerende soorten is aanzienlijk lager. Voor visdief worden geen slachtoffers verwacht. Tijdens de slachtoffermonitoring is eenmalig een visdiefslachtoffer aangetroffen, wat als een incidenteel slachtoffer is aangemerkt. Dit slachtoffer was aangetroffen langs de noordrand van het bestaande windpark Delfzijl-zuid, en het is niet waarschijnlijk dat realisatie van Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding aan de zuidkant (verder weg van de Waddenzee) tot slachtoffers onder visdieven zal leiden. Daarnaast wordt voorzien in de aanleg van twee broedeilanden nabij Delfzijl en de Eemshaven, met als doel de bestaande visdiefkolonies weg te lokken van de windturbines en te concentreren op de broedeilanden, zodat het aantal vliegbewegingen (en daarmee slachtoffers) in de windparken sterk wordt gereduceerd.

Uit de PB blijkt dat de additionele sterfte ten gevolge van het windpark voor alle soorten kleiner is dan 1% van de natuurlijke mortaliteit. Dit betekent voor het windpark op zichzelf significant negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken en instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden en Natura 2000-gebied Waddenzee in het bijzonder met zekerheid zijn uit te sluiten.

Uit de effectbeoordeling komt naar voren dat jaarlijks circa 2 slachtoffers onder bruine kiekendief wordt verwacht. Met een 1% norm van 0,3 per jaar is dit aantal hoger. Dit heeft echter geen betrekking op de populatie uit de Waddenzee. In de rapportage is aangegeven dat deze slachtoffers betrekking hebben op bruine kiekendieven die geen onderdeel uitmaken van de Waddenzee populatie waarvoor het instandhoudingsdoel is gesteld. Het instandhoudingsdoel in de Waddenzee heeft betrekking op de bruine kiekendief als broedvogel. De meest dichtbij gelegen broedgebieden van bruine kiekendief binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied liggen in de Dollardkwelders. Met name de rietvelden in het oostelijk deel (op >10 km van het plangebied) van deze buitendijkse gebieden vormen goed broedgebied voor bruine kiekendief; het westelijk deel is veel minder geschikt. Dit sluit ook aan op de beschrijving in het aanwijzingsbesluit. Bruine kiekendieven foerageren normaliter binnen een afstand van circa 6-8 kilometer tot het broedgebied waardoor de eventuele slachtoffers, evenals de slachtoffers die tot op heden zijn gevonden bij de bestaande windparken, geen betrekking hebben op het Natura 2000-gebied.

Uit de PB blijkt dat de additionele sterfte ten gevolge van het windpark ook in cumulatie met andere plannen en projecten waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden of die recent zijn gerealiseerd voor alle soorten kleiner is dan 1% van de natuurlijke mortaliteit, met dezelfde opmerking voor de bruine kiekendief als hiervoor reeds gemaakt. Dit betekent dat significant negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken en instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden en Natura 2000-gebied Waddenzee in het bijzonder ook in cumulatie met zekerheid zijn uit te sluiten.

Stikstofdepositie

De bouw van het windpark vereist de inzet van installaties en voertuigen waarbij emissies van stikstof vrijkomen. Deze tijdelijke emissies kunnen terecht komen bij stikstofgevoelige natuur en daarmee, als hiervoor een instandhoudingsdoel is gesteld, een negatief effect veroorzaken voor de natuurlijke kenmerken van een of meerdere Natura 2000-gebieden. Oorspronkelijk was reeds een beoordeling uitgevoerd waaruit bleek dat de drempelwaarde in de PAS (0,05 mol/ha/jr) niet werd overschreden. De daadwerkelijke berekende waarde was daarbij echter niet bekend (of nodig) aangezien waarden onder de drempel onder de wettelijke systematiek van de PAS geacht werden niet tot negatieve effecten te kunnen leiden.

Naar aanleiding van de PAS-uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is een nieuwe Aerius-berekening uitgevoerd voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zie bijlage bij Bijlage 5).

De daadwerkelijke stikstofdepositie is berekend voor een groot aantal rekenpunten. Hieruit blijkt dat bij rekenpunt a een depositie is berekend van 0,02 mol/hectare/jaar op de kortste afstand tot de Waddenzee, direct ten noorden van plangebied. Hier is geen stikstofgevoelig habitattype gelegen en heeft de depositie derhalve geen negatief effect voor een instandhoudingsdoel van het Natura 2000-gebied Waddenzee. Ten oosten van het plangebied zijn wel stikstofgevoelige habitattypen gelegen in Natura 2000-gebied Waddenzee (zilte schorren HR1330 A en HR1330 B). Ook voor deze locaties zijn rekenpunten geplaatst en is de belasting berekend. Ter plaatse van de rekenpunten n en k voor voornoemde habitattypen vindt nog een tijdelijke bijdrage van 0,01 mol/hectare/jaar plaats. Indien de kritische depositiewaarde voor deze locaties in de huidige situatie wordt overschreden kunnen negatieve effecten niet bij voorbaat worden uitgesloten. Op de overige rekenpunten is er geen bijdrage zichtbaar. Voor de overige habitattypen waarvoor een instandhoudingsdoel voor de Waddenzee is aangewezen, blijkt uit de gebiedsanalyse in het kader van de PAS (december 2017) dat dit voor een deel habitattypen betreft die op of nabij de droge delen van de Waddeneilanden zijn gelegen. Gezien de afstand van meer dan 30 kilometer tussen dit habitattypen en de werkzaamheden voor het Windpark treedt hier geen belasting op van stikstof, aangezien de berekening uitwijst dat op punten op een afstand van meer dan 6 km geen belasting meer optreedt. Voor de overige stikstofgevoelige habitattypen blijkt voor de huidige situatie alleen een overschrijding van de kritische depositiewaarde voor habitattype HR1330A bij Paessens (> 50 kilometer afstand) en op HR1330A, H2110 en H2190B nabij Den Oever (>130 kilometer). Hiervoor geldt derhalve ook dat met zekerheid is vastgesteld dat hier geen belasting optreedt ten gevolge van de aanlegwerkzaamheden van het windpark.

Voor de stikstofgevoelige habitattypen HR1330A en HR1330B waarop nog een bijdrage is berekend, is de achtergronddepositiewaarde op de betreffende locaties ruim lager dan de kritische depositiewaarde (KDW) van dit habitattype. Pas bij een belasting boven de KDW geldt dat negatieve effecten op habitattypen niet zonder meer kunnen worden uitgesloten. Nu de KDW niet wordt overschreden, ook niet door de tijdelijke en zeer geringe toevoeging van stikstofdepositie als gevolg van de bouwwerkzaamheden, zijn met zekerheid effecten op het Natura 2000-gebied uitgesloten. Dit betekent dat dit bestemmingsplan wat betreft de mogelijke stikstofdepositie vanwege de vergunde bouwwerkzaamheden met zekerheid geen negatief effect heeft voor Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) en overige beschermde gebieden

Het plangebied voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding ligt niet in een NNN gebied, er treden geen effecten op het NNN op door windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding.

De dichtstbijzijnde ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden liggen circa 7-8 kilometer ten westen of noordwesten van het plangebied. Vanwege deze afstand heeft windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding geen gevolgen voor deze gebieden.

5.5.2.2 Soortenbescherming

Volgens de soortenbescherming onder de Wnb is het niet toegestaan vogels te doden of te verontrusten. Wanneer er bij een ingreep meer dan uiterst incidentele aantallen slachtoffers vallen, dan is een ontheffing nodig52.
Aanvaringsslachtoffers vogels

De mortaliteit in het bestaand windpark Delfzijl-Zuid bedraagt 227 vogels per jaar. Bij een windpark met 16 turbines (onderliggend plan) wordt een additionele mortaliteit verwacht van circa 208 vogels per jaar. De voornaamste soortgroepen zijn meeuwen (voornamelijk kokmeeuw en zilvermeeuw), duiven (stadsduif, houtduif, holenduif), zangvogels (voornamelijk spreeuw) en watervogels (voornamelijk wilde eend). De uitsplitsing naar aantallen per soort(groep) is te vinden in de bijlagen (bijlage 8 van bijlage 1 MER en bijlage I van bijlage 2 aanvulling). Nagegaan is in hoeverre de 1% norm wordt overschreden door de mortaliteit door uitbreiding.

Barrière werking

Windturbines kunnen in bepaalde situatie de vliegroutes van vogels belemmeren. Het kan gaan om seizoentrek of dagelijkse trekbeweging tussen slaap- en foerageergebieden en/of tussen broedlocatie en foerageergebied. Uit de resultaten van de monitoring van het bestaande windpark Delfzijl-zuid blijkt dat vrijwel alle aangetroffen slachtoffers lokale vogels zijn. Barrièrewerking van het windpark op de seizoenstrek is daarom niet aannemelijk. Vanwege de afstand tot het Hondshalstermeer (circa 1,5 kilometer) wordt door Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding ook geen tot weinig barrièrewerking verwacht op de dagelijkse trek van watervogels die slapen op het Hondshalstermeer en foerageren in de omgeving van het plangebied.

Verstoring van rust-, foerageer- en/of broedgebieden

Windturbines kunnen verstorend werken op rustplaatsen van vogels en de aanwezigheid van broedende en foeragerende vogels. Over het algemeen is het effect op foeragerende vogels groter dan op broedende vogels. Verstoring is gradueel en neemt af met de afstand tot de turbine. Vlakbij de geplande turbines broeden en foerageren vaak helemaal geen vogels, op enige afstand daarvan wel.

Rustende vogels

Het plangebied en de directe omgeving is geen belangrijk rustgebied voor vogels. De dichtstbijzijnde rustlocatie is het Hondshaltermeer op ongeveer 1,5 kilometer afstand. Vanwege de afstand zal Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding geen verstorend effect hebben op de daar rustende vogels. Het windpark heeft geen gevolgen voor rustplaatsen van vogels.

Foeragerende vogels

De landbouwgronden in het plangebied zijn geschikt als foerageergebied voor ganzen, eenden en weidevogels. In het huidige windpark foerageren lage aantallen weidevogels. Het verstorende effect van turbines op foeragerende kiekendieven is gering.

Broedvogels

De belangrijkste broedvogels in het plangebied en omgeving zijn kievit, scholekster, veldleeuwerik, graspieper en gele kwikstaart. De verstoringsafstanden van deze soorten varieert. Voor de broedende kievit is dit gemiddeld 108 meter, van de scholekster 85 meter terwijl broedende zangvogels (veldleeuwerik, graspieper en gele kwikstaart) zich niet of nauwelijks door windturbines laten verstoren. Uitgaande van een gemiddelde verstoringsafstand van 100 meter is sprake van een verstoord oppervlakte van ongeveer 3,1 ha per turbine. Bij 16 turbines komt dit op ruim 50 hectare, wat gelijk is aan 20% van het totaal oppervlak van het plangebied. Mogelijk zal het aantal broedparen van kievit en scholekster in het plangebied hierdoor afnemen.

Beoordeling soortenbescherming

Volgens de Wnb is het niet toegestaan vogels te doden of te verontrusten. Wanneer er bij een ingreep meer dan incidentele aantallen slachtoffers vallen, dan is een ontheffing nodig.

Aanvaringsslachtoffers vogels

De realisatie van een windpark met 16 turbines zal naar verwachting leiden tot een additionele mortaliteit van circa 208 vogels per jaar. De voornaamste soorten waaronder slachtoffers worden verwacht zijn spreeuw, wilde eend, zilvermeeuw, kokmeeuw en stadsduif. Dit zijn alle zeer algemene soorten in Nederland, waarbij de additionele sterfte door het nieuwe windpark niet tot effecten op populatieniveau zal leiden. De volledige soortenlijst waarvan slachtoffers zijn aangetroffen tijdens de monitoring is te vinden in bijlage I van Bijlage 2). Nagegaan is in hoeverre de 1% norm wordt overschreden door de mortaliteit door Delfzijl Zuid Uitbreiding.

Bij alle soorten ligt de additionele mortaliteit ver onder de 1%-norm. Er is voor geen enkele soort sprake van een aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Er is geen conflict met de Wet natuurbescherming.

Een soort die apart wordt genoemd is de grauwe kiekendief. Van deze soort is een (incidenteel) slachtoffer gevonden na afloop van de monitoring. De berekende additionele mortaliteit van <1 slachtoffer per jaar wordt als incidenteel beschouwd en is verwaarloosbaar ten opzichte van de normale fluctuaties in populatiegrootte. Er is geen effect op de gunstige staat van instandhouding.

Broedvogels, jaarrond beschermde nestplaatsen overige soorten

Voor broedvogels, jaarrond beschermde nestplaatsen en overige soorten geldt dat werkzaamheden tijdens de aanlegfase zodanig uitgevoerd moeten worden uitgevoerd dat verstoring van broedvogels en vernietiging van jaarrond beschermde nesten wordt vermeden.

Vleermuizen

In het plangebied is weinig activiteit van vleermuizen waargenomen. Het plangebied ligt naar verwachting niet op een trekroute van ruige dwergvleermuis en andere vleermuissoorten. De verwachte sterfte onder vleermuizen is gering; er is geen sprake van aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Een conflict met de Wnb wordt niet verwacht. Voor meer informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van het MER en de bijbehorende bijlagen (zie Bijlage 1).

Gebaseerd op het aantal lage waarnemingen is de verwachte sterfte gering en is er geen sprake van negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding. Samenvattend is voor vleermuizen geen sprake van negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding en is het dus voorzienbaar dat een ontheffing voor deze soorten verleend kan worden.

5.5.2.3 Cumulatie

Naast de realisatie van Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding spelen bij er in Eemshaven en Delfzijl diverse plannen voor realisatie of uitbreiding van windparken. De gezamenlijke effecten hiervan op ecologische waarden zijn al getoetst in de Passende Beoordeling Structuurvisie Eemshaven-Delfzijl (Arcadis december 2016). Jurisprudentie schrijft voor dat bij cumulatie alleen vergunde, nog niet gerealiseerde projecten, hoeven te worden meegenomen. Plannen die nog niet zijn vergund kunnen dus buiten beschouwing blijven, evenals reeds gerealiseerde initiatieven.

Vogels

Cumulatie met Windpark Delfzijl Noord

De populatiegroottes van de kwalificerende soorten die in deze rapportage worden gebruikt, zijn de gemiddelden van 2009-2014. Deze dateren van vóór de realisatie van Windpark Delfzijl-Noord, dat in 2015 operationeel is geworden. De mortaliteit veroorzaakt door dit windpark is dus niet verdisconteerd in deze aantallen. Om deze reden wordt hier kort ingegaan op cumulatie met Delfzijl-Noord. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de gegevens van het momenteel lopende monitoringsprogramma uit 2016.

Van de 7 kwalificerende soorten waarbij slachtoffers kunnen worden verwacht in Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding, zijn 5 soorten als turbineslachtoffer aangetroffen in Delfzijl-Noord (de uitzonderingen zijn Krakeend en Goudplevier). De cumulatieve mortaliteit staat in Tabel 5.10. Hieruit volgt dat alleen voor de bruine kiekendief de 1%-norm wordt overschreden. Deze soort is reeds hiervoor besproken: slachtoffers in zowel de locatie Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding als in Delfzijl-Noord hebben niet of nauwelijks betrekking op kwalificerende broedvogels uit het Natura 2000-gebied. Er is daarom in cumulatie geen sprake van een significant effect op het instandhoudingsdoel.

Tabel 5.10 Cumulatie windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en Windpark Delfzijl-Noord
afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0043.png"

Overige projecten

Ten behoeve van de ecologische effecten is een cumulatiestudie uitgevoerd van de effecten van het voorliggende plan met andere autonome ontwikkelingen, waaronder de vaargeulverruiming bij Eemshaven, windpark Fryslan, Windpark Oostpolderdijk, et cetera. Daarbij is reeds rekening gehouden met de realisatie van windpark Geefsweer en de aanleg van een tijdelijke 380 kV hoogspanningsverbinding (zie notitie "Actualisatie ecologische beoordeling" in bijlage I van Bijlage 2). Er zijn dan ook in cumulatie geen significant negatieve effecten ten aanzien van aanvaringsslachtoffers te verwachten en deze conclusie is ongewijzigd voor voorliggend bestemmingsplan.

Vleermuizen

De cumulatieve mortaliteit onder vleermuizen als gevolg van alle uitbreidingsplannen rondom de Eemshaven en Delfzijl ligt in de ordergrootte van 400-500 exemplaren per jaar. Naar verwachting bestaat ongeveer de helft hiervan uit ruige dwergvleermuis. De cumulatieve mortaliteit van deze soort ligt daarmee rond de 1%-norm.

5.5.3 Conclusie

Samenvattend is voor geen enkele kwalificerende soort sprake van een significant negatief effect op het instandhoudingsdoelen van Natura 2000. Ook is er voor geen enkele soort sprake van een aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Dit is ook in cumulatie bekeken met andere windparken en projecten. Er is geen conflict met de Wet natuurbescherming. De benodigde ontheffing en vergunning Wnb zijn inmiddels onherroepelijk naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en dat bevestigt de conclusies in deze pragraaf. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Toetsingskader

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag voor de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming was in Nederland geregeld in de Monumentenwet 198853. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet54, die de Monumentenwet 1988 vervangt. Het beschermingsniveau van de oude wetgeving blijft gehandhaafd. De Erfgoedwet vormt samen met de nog in te voeren Omgevingswet55 het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed.

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties. Archeologie houdt zich bezig met de niet zichtbare delen van onze cultuurgeschiedenis. Zij zijn verborgen in de bodem.

5.6.2 Onderzoek

Archeologie

Voor provincie Groningen betekent dat er wordt gestreefd naar een optimaal behoud en beheer van het archeologisch erfgoed. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is de Indicatieve Archeologische Kaart Waarden (IKAW) en de Archeologische monumentenkaart (AMK). De gemeente Delfzijl heeft in 2008 een archeologische verwachtingskaart op laten stellen door Raap waarin de cultuurhistorische en archeologische waarden zijn weergegeven. Op dit rapport is in 2012 een herziening gekomen die heeft geleid tot een aanpassing van de waardenkaart en het beleid ten aanzien van Cultuurhistorie en Archeologie. De beschrijving van relevante tijdperken en de gebiedsbeschrijvingen uit het RAAP-rapport (2008) zijn nog altijd van kracht. Voor de verwachtingenkaart en bijbehorend beleid moet worden uitgegaan van de herziening uit 2013. Ook de gemeente Delfzijl gaat uit van behoud 'in situ'. De bescherming van de archeologische waarden wordt gewaarborgd in bestemmingsplannen en daarin opgenomen regels.

De bestaande waarden in het gebied zijn gebaseerd op de verwachtingenkaart van de gemeente Delfzijl (2013). In Figuur 5.9 is een uitsnede te zien van de verwachtingenkaart met de bestaande waarden binnen het plangebied.

De figuur laat zien dat de locatie in een gebied ligt met deels een lage en deels een hoge verwachtingswaarde. De IKAW kaart laat dezelfde verwachtingswaarde zien. Een deel van het gebied met de hoge verwachtingswaarde heeft betrekking op de steentijd. Aan de zuidwest zijde van het plangebied is een wierde gelegen met daarrond waterlopen met een historische waarde. Daarnaast zijn er in het gebied enkele boerderijplaatsen aanwezig alsmede verschillende (punt) locaties waar in het verleden archeologische waarnemingen zijn gedaan.

Voor wat betreft het effect op de archeologische waarden geldt dat er zowel turbines in gebieden met lage als in gebieden met een hoge verwachtingswaarden zijn gelegen. Tevens zijn er turbines dicht bij locaties zijn gelegen waar reeds archeologische vondsten bekend zijn. Deze archeologische vindplaatsen worden niet verstoord.

Figuur 5.9 Archeologische verwachtingenkaart, 2013 (gemeente Delfzijl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0044.png"

Het roze gekleurde gebied in Figuur 5.9 heeft een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor bouwwerken met een oppervlak van meer dan 200 m2 is archeologisch onderzoek of archeologische begeleiding tijdens de bouw nodig. Doordat onderhavig bestemmingsplan een extra laag legt over het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied-Zuid' heen beschermd de dubbelbestemming blijvend de archeologische waarden. Voor de aanvraag omgevingsvergunning is nader archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt in gegaan op de resultaten.

Door ArcheoPro is een inventariserend veldonderzoek, bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd ter plaatse van de gronden met de waarde archeologie 4 (zie Bijlage 8). Op basis van het bureau onderzoek is booronderzoek uitgevoerd ter plaatse van de windturbineposities 1, 2, 3, 5, 6, 8, 11, 15 en 16. Op basis van het booronderzoek wordt geconstateerd dat archeologische indicatoren volledig ontbreken in het plangebied. Er is vanuit archeologie dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het windpark. Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11.

Figuur 5.10 Cultuurhistorische waardenkaart provincie Groningen inclusief windturbineposities (paarse stippen) [bron: CHW 2004 provincie Groningen (bewerking door Pondera Consult ten behoeve van MER]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0045.png"

Overige cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie en in de Nota Cultuurhistorie van de gemeente Delfzijl (2010). Het plangebied is gelegen in een cultuurlandschap dat zich kenmerkt door verschillende wegdorpen die op oude zeeklei zijn gelegen. De oude historische zeedijk (zomerdijk) is een belangrijk, kenmerkend cultuurhistorisch element in het gebied. Het gebied bestaat voor een groot deel uit polderlandschap. De openheid van deze gebieden is nog altijd zichtbaar, ondanks de verschillende infrastructurele elementen die het gebied inmiddels rijk is.

Binnen het plangebied van het initiatief zijn met name de streekeigen boerderijen waardevol voor het karakter van het landschap. Zij vormen een groot deel van het bebouwde aanzicht van een buitengebied. Daarnaast is de wierde in het gebied van cultuurhistorische waarde. Enkele windturbines van het windpark zijn dicht bij waardevolle elementen gelegen, maar geven geen verstoring van deze cultuurhistorische waarden.

5.6.3 Conclusie

Het windpark heeft geen negatieve invloed op cultuurhistorische waarden, waaronder archeologische verwachtingswaarden. Er is voor het aspect cultuurhistorie en archeologie sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.7 Waterhuishouding

5.7.1 Toetsingskader

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de ordenende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, et cetera te voorkomen.

De verplichte watertoets is geregeld in de artikelen 3.1.1. en 3.16. van het Besluit ruimtelijke ordening. Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' moet worden gehanteerd.

Het waterschap Hunze en Aa's is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen. In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat de waterhuishoudkundige consequenties van een plan niet op de omgeving mogen afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld.

5.7.2 Onderzoek

Veiligheid

In het Beheerplan 2010-2015 van het waterschap Hunze en Aa's zijn beleidsdoelen geformuleerd op het gebied van veiligheid. Levensbedreigende situaties voor mensen mogen niet plaatsvinden; voor dieren proberen we die zoveel mogelijk te voorkomen. We zorgen ervoor dat de zeedijk en de boezem nu en in de toekomst voldoen aan de wettelijke veiligheidsnorm. Voor overstroming vanuit zee is de norm een gemiddelde overschrijdingsfrequentie van 1 keer per 4000 per jaar. Voor overstroming vanuit de boezem is de norm een gemiddelde overschrijdingsfrequentie van 1 keer per 100 per jaar. Overstromingskans vanuit de boezem. Voor het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's is onderzocht welke gebieden overstromingsgevoelig zijn vanuit de boezem. Het plangebied Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding ligt (deels) in een overstromingsgevoelig gebied. Nieuwe woningen, bedrijven en andere infrastructuur moeten bij voorkeur op de hogere gronden worden gebouwd. Als er toch wordt gekozen om in de lagere delen te bouwen, is het raadzaam om overstromingsbestendig te bouwen. Dat kan op de volgende manieren:

  • de bouwlocatie ophogen tot het verwachte overstromingsniveau (de gehele locatie of alleen de bebouwing en/of de wegen);
  • de bouwlocatie ophogen ten opzichte van de omgeving (bijvoorbeeld 0,5 meter);
  • de gebouwen bestendig tegen overstromingen maken;
  • drijvend of op palen bouwen;
  • een robuuste (bebouwbare) dijk aanbrengen ter bescherming van de bouwlocatie.

Wateroverlast

Het waterschap zorgt voor het functioneren van het watersysteem. Het watersysteem moet nu, maar ook op de lange termijn, goed functioneren. Het watersysteem moet zodanig zijn dat de inundatienormen niet worden overschreden bij toekomstige veranderingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen, zowel bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd op elk schaalniveau. Er zijn landelijke werknormen (Nationaal Bestuursakkoord Water) opgesteld voor wateroverlast. Het gaat hierbij om wateroverlast, die ontstaat door inundatie vanuit oppervlaktewater als gevolg van lokale neerslag. De normen zijn uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt.

Een toename van het verhard oppervlak mag niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten ervoor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen. Voor de berekening van de vereiste waterberging, om de toename van het verhard oppervlak te compenseren, wordt gebruik gemaakt van de regenduurlijnmethode. Met deze methode kan op basis van het oppervlak open water, de maximale peilstijging, de afvoernorm bij maatgevende afvoer, maatgevende buien en het maatgevende klimaatscenario op eenvoudige wijze inzichtelijk gemaakt worden hoeveel extra waterberging vereist is. Dit betekent concreet dat een regenbui van 89 mm in 24 uur opgevangen moet kunnen worden zonder dat de inundatienorm en de toegestane gebiedsafvoer wordt overschreden. Als vuistregel hanteert het waterschap dat per m2 toename verhard oppervlak 80 liter extra waterberging gerealiseerd moet worden in het plangebied. In het definitieve wateradvies van het waterschap wordt een maatwerkberekening opgenomen voor de benodigde extra berging.

Door realisatie van de windturbines wordt verhard oppervlak gecreëerd. Hemelwater dat op dit verharde oppervlak valt, mag niet versneld worden afgevoerd richting oppervlaktewater. Door de plaatsing van de windturbines en de eventuele aanleg van ontsluitingswegen neemt het verhard oppervlak toe. Dit verharde oppervlak bestaat uit de fundering van de windturbine, wegen en bij elke windturbine een opstelplaats. De fundering van een windturbine is circa 400 m² en de opstelplaats is maximaal circa 60 bij 85 meter (5.100 m²). Vanaf de openbare weg komen transportwegen van circa 5 meter breed. Het verharde oppervlak per windturbine is dus circa 2.800 m² plus de verharding voor de transportwegen. De toename aan verharding zal maximaal 8.760 m2 worden (zie ook bijlage 5). Voor deze 8.760 m2 zal volgens de berekeningen met de genoemde regenduurlijnmethode 692 m3 waterberging gecompenseerd moeten worden. De eventueel benodigde waterbergingscompensatie voor de verharding aan wegen en kraanopstelplaatsen zal in het waterhuishoudkundig plan verder beoordeeld en uitgewerkt moeten worden. Dit vindt plaats in de fase van de aanbesteding van de windturbines omdat eerst dan duidelijk is hoeveel verharding, en dus hoeveel berging, nodig is. De waterbergingscompensatie moet plaatsvinden binnen het betreffende peilgebied, of een peilgebied hier benedenstrooms van.

Door de toename van het verhard oppervlak zal het hemelwater sneller tot afstroming komen dan in de huidige situatie. Het verhard oppervlak neemt toe met meer dan 1.500 m². Dit houdt in dat de toename van het verhard oppervlak boven de verhardingstoename norm ligt van de keur. Op grond van algemene regels zijn compenserende maatregelen verplicht. Te zijner tijd wordt dit in een waterhuishoudkundig plan uitgewerkt en afgestemd met het waterschap. In en om het plangebied is voldoende (planologische) ruimte beschikbaar voor de benodigde berging.

Afvalwater en riolering

De invloed van diffuse bronnen op hemelwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/ brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Het uitgangspunt bij de invulling van deze zorgplicht is het gebruik van de beste beschikbare technieken. Alternatieve maatregelen zijn ook acceptabel, mits deze maatregelen aantoonbaar hetzelfde effect opleveren. Bij het project worden er geen materialen gebruikt die het afstromend hemelwater kunnen verontreinigen. Er zijn ook geen bedrijfsmatige activiteiten die het afstromend hemelwater kunnen verontreinigen.

Lozing van hemelwater op het oppervlaktewaterlichaam mag niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast moet de lozing van hemelwater passen binnen de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewaterlichaam of de functies van het gebied. Lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder één van de hierna aangegeven specifieke functies heeft de voorkeur boven lozen op een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater lozen op het vuilwaterriool is de minst gewenste en minst duurzame manier om het hemelwater af te voeren. Voor het project wordt hemelwater geïnfiltreerd. Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast op hun eigen perceel, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur.

Grondwater en ontwatering

Het waterschap is beheerder van het freatisch (ondiep) grondwater. Het beheer bestaat vooral uit toetsing, advies en vergunningverlening voor kleine onttrekkingen. Het functioneren van het grondwatersysteem moet als ordenend element meegenomen worden in de locatiekeuze en de inrichting van plannen. Bij de aanleg van nieuwe gebieden is het uitgangspunt dat wijzigingen in de grondwaterstanden niet mogen resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden.

Het grondwatersysteem wordt beïnvloed wanneer realisatie van bebouwing zorgt voor obstructie van de grondwaterstroming (fundering) of een tijdelijke verlaging van het grondwater tijdens aanleg van de fundatie. Afhankelijk van de uiteindelijke positionering en bijbehorende fundering bij de aanbesteding van de bouw kan bekeken te worden of er sprake is van tijdelijke grondwateronttrekking tijdens de bouw.

Om grondwateroverlast voor industrieterreinen te voorkomen is een minimale ontwatering van 0,7 meter minus het maaiveld nodig volgens opgave van het waterschap. In het plangebied Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) plaatselijk hoger dan op basis van deze ontwateringsnorm gewenst is. Windturbines op deze plekken is zonder aanvullende maatregelen waarschijnlijk niet gewenst. Nader onderzoek naar de drooglegging en ontwatering is gewenst. De inrichting van dit gebied en de benodigde aanvullende maatregelen moeten afgestemd worden op dit nadere onderzoek.

In het plangebied komen ondiepe slecht doorlatende bodemlagen voor. Dit kan resulteren in een schijngrondwaterspiegels waardoor hoge grondwaterstanden kunnen voorkomen. Door de aanleg van verticale drainage (bijvoorbeeld zand- of grondpalen) door de slecht doorlatende laag kan het overtollige ondiepe grondwater wegstromen naar de diepe ondergrond. Of er in dergelijke gebieden wel of geen infiltratie mogelijk is, is afhankelijk van de diepte en dikte van de slecht doorlatende bodemlaag en de voorkomende grondwaterstanden. Dit zal per situatie onderzocht moeten worden. Wellicht is infiltratie mogelijk door grondverbetering toe te passen en/of de slecht doorlatende laag te doorbreken. Hierbij moet echter wel beoordeeld worden dat deze maatregelen geen nadelige effecten hebben op omliggende terreinen en functies.

Voor de (tijdelijke) bemalingen en grondwateronttrekking gelden de Algemene regels van waterschap Hunze en Aa's, met een meldingsplicht.

Oppervlaktewaterpeilen en drooglegging

Het uitgangspunt voor het operationele peilbeheer is het streven naar de gewenste grondwaterstand voor de verschillende functies en belangen. Het waterschap stelt voor het gehele beheersgebied peilbesluiten op waarin de te hanteren oppervlaktewater peilen worden vastgelegd. Een wijziging van een functie kan een reden zijn het peil te wijzigen, uitgangspunt hierbij is dat de peilwijziging niet mag resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden als gevolg van de door de peilwijziging opgetreden wijziging in de grondwaterstand.

Het gehele gebied is opgedeeld in twee peilgebieden, het noordelijk deel heeft een zomer- en winterpeil van respectievelijk NAP -2,80 en -3,15 meter. Het zuidelijk deel heeft een zomer- en winterpeil van respectievelijk NAP -3,15 en -3,45 meter. Het gehele gebied watert af richting het zuidoosten van het gebied, waar de polder met een gemaal het overtollige water afvoert op het Termunterzijldiep.

Het wijzigen van een peil moet vastgelegd worden in een peilbesluit.

Inrichting watersysteem

Het eigendom, beheer en onderhoud van alle oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Het waterschap Hunze en Aa's streeft ernaar om het hoofdsysteem welke een belangrijke functie vervult in de aan- en afvoer van water in eigendom, beheer en onderhoud te hebben. Naast het stelsel van hoofdwatergangen zijn er ook sloten aangewezen als schouwsloot. Schouwsloten vervullen een belangrijke functie in de detailwaterbeheersing en zijn meestal in eigendom bij gemeente en/of derden. Schouwsloten vallen onder de schouwverordening van het waterschap en moeten jaarlijks in november worden geschoond. Met het dempen van sloten/watergangen neemt de potentiële bergingsruimte van oppervlaktewater af. Het dempen van sloten veroorzaakt hogere grondwaterstanden. In dit kader is een beleidsregel vastgesteld die het dempen van hoofdwatergangen, schouwsloten en overige sloten verbiedt. Het is onder andere verboden het profiel van hoofdwatergangen en schouwsloten te veranderen. Het dempen van sloten is alleen mogelijk onder de voorwaarden die zijn opgenomen in de beleidsregel Dempingen.

Voor de realisatie van de windturbine worden enkele verhardingen aangebracht die effect op het oppervlaktewatersysteem kunnen hebben als er sprake is van doorsnijding van oppervlakte water zoals waterlopen.

Binnen het plangebied Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding zijn hoofdwatergangen van het waterschap gelegen. Aan weerszijden van alle hoofdwatergangen ligt een beschermingszone van 5 meter breed. Deze beschermingszone is ter bescherming van de hoofdwatergang. Deze beschermingszone moet worden gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone langs hoofdwatergangen moet vrij blijven van obstakels. Obstakels kunnen bijvoorbeeld zijn: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, verharde paden. Binnen deze beschermingszone is voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden een watervergunning nodig. In de keur van het waterschap is aangegeven voor welke werkzaamheden een watervergunning noodzakelijk is.

Voor de ontwikkeling wordt vooralsnog geen oppervlaktewater doorkruist. Windturbine 5 is gelegen nabij een watergang (zie Figuur 5.11). Schouwsloten mogen op basis van de Algemene regels worden gedempt. Voor zover nodig moet de waterbergingsruimte, die door demping verloren gaat, worden gecompenseerd op basis van de Algemene regels.

Figuur 5.11 Ligging geplande windturbines ten opzichte van oppervlaktewater

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0046.png"

Binnen het plangebied Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding zijn lange duikers gelegen. Bij de nadere uitwerking van de plannen en de inrichting dient rekening gehouden te worden met de ligging van deze duikers en de zonering rond deze duikers (5 meter breed). Binnen een zonering rond de lange duikers is het niet toegestaan zonder toestemming van het waterschap werkzaamheden uit te voeren in de bodem of bestemmingen te wijzigingen.

Inrichting natuur en ecologie

Bij de inrichting van het watersysteem dient er aandacht te zijn voor waterkwaliteit en ecologie. Van groot belang is het voorkomen van stilstaand water.

Watertoets

Over de wijze van omgaan met de waterhuishouding heeft in het kader van dit bestemmingsplan heeft over het concept ontwerp opnieuw nadere afstemming met het waterschap Hunze en Aa's plaatsgevonden. Ten aanzien van waterhuishouding zijn er geen wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan 2017. Het waterschap heeft ingestemd met het overnemen van de waterparagraaf uit het bestemmingsplan 2017 in dit bestemmingsplan. De uitgangspuntennotitie van het waterschap is toegevoegd als Bijlage 9 bij dit bestemmingsplan. De thematische behandeling van onderwerpen die het waterschap hanteert in de watertoets is hierboven verwerkt, deze wijkt wat af van (de aanvulling op) het MER. In Bijlage 9 is een memo over afstemming met het waterschap opgenomen als ook de resultaten van het doorlopen van de digitale watertoets via www.dewatertoets.nl. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap te blijven betrekken en rekening te houden met de aangegeven adviezen.

Watercompensatie is niet vergunningplichtig, maar meldingsplichtig via de algemene regels van het waterschap Hunze en Aa's, dit geldt ook voor eventuele grondwaterontrekkingen. Voor het gehele project Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding, inclusief ontsluitingswegen en opstelplaatsen, wordt een waterhuishouding plan opgesteld in afstemming met het waterschap.

5.7.3 Conclusie

Rekening houdend met de aanbevelingen van het waterschap, is er voor het aspect waterhuishouding sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.8 Overige aspecten

5.8.1 Vliegverkeer en defensieradar

Toetsingskader

De bouw van windturbines kan van invloed zijn op het vliegverkeer in Nederland, met name de hoogte van windturbines is daarbij relevant. Voor het vliegverkeer is het van belang is dat de vliegveiligheid en de werking van radar- en communicatieapparatuur te allen tijde kan worden gegarandeerd.

Laagvlieggebieden en helikopteroefengebieden kennen harde bouwhoogtebeperkingen. Hierbij is van belang dat de rotorbladen van een windturbine de route niet 'doorsnijden'. Er moet dus een afstand van minimaal een halve rotordiameter tot de rand van de laagvlieggebieden worden gehouden. Voor het veilig gebruik van luchthavens voor de militaire en civiele luchtvaart zijn obstakelbeheersvlakken ingesteld waarbinnen hoogtebeperkingen gelden.

Plaatsing van windturbines kan ook mogelijk leiden tot verstoring van de radar. Dat geldt voor zowel radar ten behoeve van de lucht- als de scheepvaart. Afhankelijk van de locatie kan een windpark een verstorende werking hebben op Communicatie-, Navigatie- en Surveillance (CNS)-apparatuur van de luchtverkeersleiding voor burgerluchtvaart.

Voor de militaire radarposten in Nederland moet binnen een straal van 75 kilometer van een radarpost worden gekeken of windturbines de radar niet teveel verstoren en moet een plan ter goedkeuring aan Defensie worden voorgelegd. Het beleid over verstoringsgebieden rond militaire radars van het Ministerie van Defensie is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)56 en zijn nader uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)57. Er dient een minimale dekkingsgraad van 90% op 1.000 voet in stand te blijven om een goede werking van de radar te garanderen.

Onderzoek

Vliegverkeer

Toetsing voor mogelijke luchtvaarthinder vindt ook plaats voor de burgerluchtvaart. De luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) is gecontacteerd om te kijken naar mogelijke hinder. Bij de luchtverkeersleiding Nederland is nagevraagd of het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding van invloed kan zijn op de correcte werking van elektronische navigatie-, communicatie en landingshulpmiddelen en of er eventueel vliegtechnische consequenties zijn58. De luchtverkeersleiding Nederland heeft laten weten dat dit niet het geval is. Er is geen aanleiding voor verder onderzoek.

Ook de inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT) is gecontacteerd om rekening te kunnen houden met toepassing van de correcte obstakelmarkeringen en -lichten op de te plaatsen windturbines ten behoeve van de internationale burgerluchtvaartregelgeving voor objecten hoger dan 150 meter.

Defensieradar

De locatie valt buiten het toetsingsveld van radarinstallaties van Defensie (zie Figuur 5.12) waardoor nadere radartoetsing niet noodzakelijk is.

Figuur 5.12 Ligging plangebied ten opzichte van toetsingscontouren Defensieradar

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0047.png"

Er is geen sprake van de aanwezigheid van radar voor scheepvaart.

Conclusie

Vanuit de aspecten vliegverkeer en radar is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.8.2 Straalpaden

Toetsingskader

Windturbines kunnen van invloed zijn op de zogenaamde straalpaden voor het transport van spraak-, data-, radio- en tv-signalen. Door de aanwezigheid van verschillende windturbines kan de signaaloverdracht van straalpaden worden verstoord of verzwakt. Deze straalverbindingen (ook wel straalpaden genaamd) verzenden informatie (radiocommunicatie) langs een rechtstreekse cilindervormige lijn door de lucht. Verstoring kan optreden doordat deze cilindervormige lijn wordt onderbroken (doorkruising van de tweede fresnelzone). De uitvoering van de functies van een straalverbinding kunnen mogelijk worden beperkt door de aanwezigheid van de windturbine.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch beschermde straalverbindingen in het plangebied die beïnvloed kunnen worden door de windturbines.

Figuur 5.13 Straalpaden in de omgeving van de windturbines [bron: Aanvulling MER, Bijlage 2]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0048.png"

Voor het plan is nagegaan in hoeverre er een conflict kan zijn met bekende straalpaden. Figuur 5.12 laat de straalpaden zien in relatie tot de turbineposities. Bekeken is of de turbines op voldoende afstand van de straalpaden staan. Tabel 5.11 geeft de aanbevolen afstanden. Met uitzondering van turbine 16 staan alle turbines op meer dan de aanbevolen afstand, deze turbine staat met 67 meter binnen de aanbevolen afstand.

Of dit een probleem is hangt (mede) af van de tiplaagte. Bij een tiplaagte van 45 meter draait de rotor over het straalpad heen; bij een ashoogte van 136 meter is er geen sprake van een knelpunt voor straalpaden.

Voor het windpark is bij Agentschap Telecom nagegaan of de turbines op voldoende afstand van straalpaden staan. Het Agentschap heeft laten weten dat de vergunning van het straalpad is ingetrokken, deze is ook niet juridisch-planologisch geregeld in een bestemmingsplan; er is dus geen sprake van een effect.

Tabel 5.11 Aanbevolen afstand straalpaden
afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0049.png"

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit aanwezige straalverbindingen, er is daarom sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.8.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient een bodemonderzoek verricht te worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Het bevoegd gezag moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit.

Voor de realisatie van het windpark zal grondverzet plaatsvinden, waarbij grond (en mogelijk ook asfalt en onderliggend funderingsmateriaal) wordt ontgraven, hergebruikt, toegepast en/of afgevoerd. Bij dergelijke werkzaamheden is het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk)59 van toepassing. Het Bbk bevat algemene regels voor het toepassen van grond (en bouwstoffen) en de kwaliteit van toe te passen grond (en bouwstoffen).

Onderzoek

De bodeminformatiekaart Groningen60 geeft door middel van gekleurde vlakken inzicht of er op een bepaalde locatie historische activiteiten bekend zijn:

  • waarbij bodemverontreiniging kan zijn ontstaan;
  • of er bodemonderzoek heeft plaatsgevonden dat aanleiding geeft tot vervolgstappen (nader onderzoek of bodemsanering) of dat er geen vervolg nodig is;
  • of een locatie gesaneerd is.

Op basis van deze kaart is bepaald of er binnen het plangebied sprake is van bekende historische activiteiten. De bodeminformatiekaart Groningen (zie Figuur 5.14) laat zien dat er binnen het plangebied gebieden aanwezig zijn gemarkeerd als:

  • historische activiteiten bekend (Kloosterlaan 26 en Zomerdijk 4);
  • bodemonderzoek uitgevoerd, geen vervolgactie nodig;
  • informatie beschikbaar bij gegevensbeheerder.

Er zijn binnen het plangebied geen gebieden aanwezig waarvoor bodemonderzoek is uitgevoerd en vervolgactie nodig is. Ook zijn er geen gebieden gemarkeerd als zijnde 'informatie beschikbaar bij gegevensbeheerder'.

Figuur 5.14 Bodeminformatiekaart inclusief windturbineposities windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding [bron: Figuur 11.2 MER, Bijlage 1]

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0050.png"

Het gebied waar de windturbines zijn gepland is momenteel in gebruik als landbouw- en weidegrond. De bodemkwaliteit voldoet aan de huidige functie. Voor zover bekend is geen sprake van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van de geplande windturbines. De huidige activiteiten worden beschouwd als niet-bedreigend voor de bodemkwaliteit. Het toekomstige gebruik van de gronden voor een windturbinepark en trafostation is bovendien niet van gevoelige aard in relatie tot bodemkwaliteit.

Conclusie

Vanuit het aspect bodemkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.8.4 Niet-gesprongen explosieven

Toetsingskader

In de bodem kunnen niet gesprongen explosieven (NGE's) aanwezig zijn die een risico vormen voor de veiligheid van het personeel dat werkzaamheden voor realisatie van het windturbinepark uitvoert. Daarnaast kan de openbare veiligheid in het geding komen. De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor het bestemmingsplan, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen.

Onderzoek

De gemeente Delfzijl heeft ten tijde van de Tweede Wereldoorlog buitenproportioneel geleden door de diverse verwoestingen ten gevolge van de (lucht-/grond)gevechten tussen de verdedigende Duitse troepen enerzijds en de geallieerden anderzijds. Hedendaags worden nog steeds van tijd tot tijd (spontaan) Conventionele Explosieven (CE) aangetroffen. De gemeente Delfzijl heeft daarom een risicokaart laten opstellen voor CE61 .

Op de Risicokaart van de gemeente Delfzijl is een groot gebied aangegeven waar een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van CE. Op de risicokaart is een onderscheid gemaakt in vier verschillende soorten aan te treffen CE, namelijk afwerpmunitie (als gevolg van bombardementen), geschutsmunitie (als gevolg van artilleriebeschietingen), mijnen (als gevolg van het aanleggen van mijnenvelden) en overige CE (Klein Kaliber Munitie en handgranaten als gevolg van grondgevechten). Het plangebied is volgens de risicokaart verdacht op geschutsmunitie (verdacht gebied nummer 12).

Geadviseerd wordt om binnen risicogebieden rekening te houden met het aantreffen van CE. Binnen een aantal gebieden kunnen de verdachte gebieden mogelijk nog verder worden beperkt op basis van specifieke informatie. Indien binnen deze gebieden toekomstige werkzaamheden zijn gepland, wordt de initiatiefnemer geadviseerd een Projectgebonden Risicoanalyse (PRA) uit te laten voeren. De PRA heeft in voorkomend geval alleen betrekking op de Arbo-veiligheid voor de civieltechnische werkzaamheden die binnen het betreffende opsporingsgebied plaatsvinden. Na het uitvoeren van een PRA is het zelfs mogelijk, afhankelijk van de aard van het project, in op CE verdachte gebieden, zonder aanvullende onderzoeken en/of opsporingsacties werkzaamheden op een veilige manier uit te voeren.

Conclusie

Ten aanzien van niet-gesprongen explosieven geldt dat er rekening gehouden moet worden met het aantreffen van CE's, geadviseerd wordt een PRA uit te voeren. De eventuele aanwezigheid van explosieven brengt de uitvoerbaarheid van het plan niet in gevaar. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.8.5 Aardbevingen

Toetsingskader

In Noord-Nederland komen aardbevingen voor die ontstaan ten gevolge van het inklinken van de grond op relatief geringe diepte, met als oorzaak de winning van gas uit de gasvelden in het noorden van het land. Het te realiseren windpark bevindt zich binnen het gebied dat mogelijk aardbevingen zal ondervinden.

Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken heeft NEN samen met betrokken experts een Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998 (NPR 9998) opgesteld die van die van toepassing is bij het ontwerpen en toetsen van aardbevingsbestendige gebouwen. De NPR 9998 is in december 2015 gepubliceerd en sluit aan op de Europese richtlijn, de Eurocode 8. De Nederlandse praktijkrichtlijn geeft aan dat voor bouwconstructies waarbij de menselijke veiligheid niet in het geding kan zijn, beoordeling op aardbevingsbelastingen niet benodigd is.

Onderzoek

Gezien de afstanden tot met name woningen en de afwezigheid van personen in de windturbines zelf kan worden gesteld worden dat de menselijke veiligheid niet in het geding is bij falen van de windturbine. Het optreden van aardbevingen vergroot het risico voor personen niet significant. Een beoordeling op aardbevingsbelastingen is daarom niet benodigd. Daarnaast kan uit de NPR 9998 worden geconcludeerd dat bij de huidige referentiepiekgrondversnellingen waarmee rekening dient te worden gehouden is het onwaarschijnlijk dat het ontwerp van de windturbine aanpassingen behoeft om rekening te houden met de aardbevingen in het plangebied in Noord Nederland.

Naast hetgeen bovenstaand vermeld wordt geldt dat de fundatie van een windturbine locatiespecifiek wordt ontworpen. Locatiespecifiek houdt in dat alle relevante aspecten worden betrokken, zoals de bodemopbouw, hydrologie maar ook de kans op het voorkomen van aardbevingen en de kracht van deze aardbevingen. Op grond van de situatie in Groningen is dat ook voor de windturbines in Delfzijl Zuid Uitbreiding van toepassing bij het ontwerp van de fundaties te plaatsen windturbines rekening worden gehouden met het aspect 'aardbevingen'.

Conclusie

Vanuit het aspect aardbevingen is er sprake van een goede ruimtelijke ordening

5.8.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009)62 kan worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.

Onderzoek

Windturbines

Volgens de VNG-richtlijn is de richtafstand voor 'windturbines' met een 'wiekdiameter' van 50 meter tot aan een rustige woonwijk 300 meter, voor een gemengd gebied is deze afstand 200 meter. De dichtstbijzijnde relevante woning ligt op circa 605 meter afstand van windturbinelocatie 1. De richtafstand wordt bepaald door het aspect 'geluid'. Het aspect 'slagschaduw' kent de VNG-richtlijn niet. Voor windturbines met een grotere rotordiameter geeft de VNG-richtlijn geen afstanden waardoor nader onderzoek in ieder geval noodzakelijk is ter voldoening aan een goede ruimtelijke ordening.

Aangezien de VNG-richtlijn niet toepasbaar is op de voorliggende situatie is op basis van specifiek onderzoek gekeken naar de effecten van de windturbines op gevoelige objecten. Door middel van akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.2) is aangetoond dat het windpark inpasbaar is in de omgeving, zo ook door middel van slagschaduwonderzoek (zie paragraaf 5.3).

Wegbestemmen woningen en herbestemmen

Met het wegbestemmen van enkele woonmogelijkheden in het plangebied en de herbestemming van enkele percelen worden geen functies of activiteiten toegevoegd die een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied. Er is sprake van het bestemmen van wonen naar agrarisch zonder bouwvlak en van agrarisch met bouwvlak en bedrijfswoning naar agrarisch met bouwvlak en zonder woning. De gevoelige functie wordt juist weggehaald en voor het overige blijft de bestemming ongewijzigd. Daarnaast is er sprake van herbestemming van wonen en agrarisch naar bedrijf zonder woning, waarbij slechts bedrijvigheid in milieucategorie1 of 2 als bedoeld in de VNG-bedrijvenlijst is toegestaan. Functies in milieucategorie 1 en 2 hebben zodanige beperkte milieueffecten dat zij passend zijn in een woonomgeving met een aan te houden maximum generieke afstand tot aan een rustige woonwijk en/of rustig buitengebied van 30 meter in milieucategorie 2. Omdat er sprake is van een omgeving dat volgens de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl een hogere belasting kent en mag ondervinden is er sprake van een ander omgevingstype dan een rustig buitengebied en is een kortere afstand van maximaal 10 meter tot aan woonbebouwing in milieucategorie 2 ook aanvaardbaar. Alle woningen in het plangebied liggen op een afstand van meer dan 10 meter van tot 'Bedrijf 1' te bestemmen gronden.

De herbestemmingen zijn dus passend binnen Bedrijven en Milieuzonering en nader (milieu)onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

De VNG-publicatie is in de voorliggende situatie niet toepasbaar. Op basis van specifiek onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.8.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Op 15 november 2007 is een wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van deze regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet Milieubeheer (Wm).

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoet aan één van deze voorwaarden:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat in werking treedt nadat de EU derogatie (toestemming) heeft verleend.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk dat niet onder één van bovenstaande categorieën onder te brengen is en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan door middel van onderzoek.

Het windpark produceert elektriciteit zonder uitstoot van stoffen. Door het windpark produceren andere (gas- of kolengestookte) centrales minder energie dan zonder het windpark. Verkeer van en naar het windturbinepark en het windturbinepark zelf dragen niet in betekenende mate bij aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen.

Conclusie

Voor het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.8.8 Overige kabels en leidingen

Onderzoek

Er bevindt zich een pekelleiding in de nabijheid van het plangebied op een afstand circa 4 meter aan de oostkant van de sloot langs de N362. Deze pekelleiding is op een grotere afstand van de meest oostelijke windturbines gelegen dan de aanwezige aardgastransportleiding. De aardgastransportleiding is in te passen vanuit een goede ruimtelijke ordening (zie paragraaf 5.4).

De pekelleiding is geen risicovol object in het kader van het Bevb en dient dus beschouwd te worden in het kader van ruimtelijke ordening en de daarbij horende eventuele invloed van de windturbines op de betrouwbaarheid van de levering van de vloeistoffen in deze buisleiding.

Gezien de grotere afstanden van de windturbines tot de pekelleiding, dan tot de aardgasleiding, en de daarbij horende ruim kleinere effecten geeft de pekelleiding geen belemmering voor de ontwikkeling van het windpark.

Andere relevante kabels en leidingen dan al benoemd zijn niet aanwezig in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding voldoet vanuit het oogpunt van overige kabels en leidingen aan een goede ruimtelijke ordening.

5.8.9 Gezondheid

Toetsingskader

Er bestaat een relatie tussen milieu en gezondheid. Ook andere factoren dan milieufactoren zijn van invloed op de gezondheid van mensen, denk aan roken, beweging en het binnenklimaat van woningen. Uit zienswijzen bij projecten voor windenergie blijkt dat er bij omwonenden zorgen kunnen bestaan over de mogelijke gevolgen van windenergie op de kwaliteit van de leefomgeving. Aandacht voor het aspect gezondheid is dan ook gevraagd door de GGD Groningen.

Windturbines worden regelmatig in verband gebracht met een verscheidenheid aan gezondheidsproblemen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er een onderscheid is tussen hinder en effecten op gezondheid, hoewel er wel een verband tussen beide bestaat. Hinder kan worden ondervonden, terwijl er geen sprake hoeft te zijn van gezondheidseffecten. (Ernstige) hinder zou kunnen leiden tot gevoelens van irritatie, boosheid en onbehagen en als gevolg daarvan tot gezondheidseffecten (zoals bijvoorbeeld hoge bloeddruk).

Het aspect gezondheid maakt impliciet deel uit van eerdere paragrafen in dit hoofdstuk, aangezien de normen die zijn opgesteld voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid het doel hebben mensen te beschermen tegen onaanvaardbare hinder. Bij het vaststellen van die normen speelden gezondheidsaspecten een rol. Voor het aspect gezondheid op zich bestaat geen wettelijk toetsingskader.

Onderzoek

Het MER (Bijlage 1) zegt in paragraaf 4.6 het volgende "Hinder kan optreden door geluid en slagschaduw, dit komt in de betreffende hoofdstukken aan bod. Er is geen bewijs voor een rechtstreeks verband tussen windturbines en gezondheidseffecten63. Slaapverstoring door windturbines is niet uitgesloten, maar kan op basis van de beschikbare data ook niet worden aangetoond. Daarom is gezondheid niet als apart onderwerp geadresseerd in dit MER."

Ten aanzien van laagfrequent geluid geeft het MER specifiek het volgende aan:

"Het RIVM heeft op verzoek van de GGD'en64 de invloed van windturbines op de beleving en gezondheid van omwonenden onderzocht 65. Hierin wordt gesproken over het laagfrequente geluid vanwege windturbines en dat er geen bewijs bestaat dat dit een factor van belang is".

In paragraaf 5.2 en 5.3 van deze toelichting is al ingegaan op (hinder)aspecten die mede van belang kunnen zijn voor het effect op de gezondheid en bijbehorende wettelijke normen, dit betreft de aspecten geluid en slagschaduw. Op deze aspecten is aangetoond dat het windpark voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

Ten aanzien van het aspect gezondheid kan in zijn algemeenheid op basis van recent wetenschappelijk onderzoek geconcludeerd worden dat er geen rechtstreeks verband is tussen windturbines en gezondheidseffecten. De huidige actuele stand van zaken66 leidt niet tot andere conclusies dan in het MER. Slaapverstoring door windturbines is niet uitgesloten, maar kan op basis van de beschikbare data ook niet worden aangetoond. Uit de beschikbare wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat er geen bewijs is voor een 'windturbinesyndroom'.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van gezondheid is er voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.8.10 Toerisme en recreatie

Toetsingskader

De gemeente Oldambt heeft aandacht gevraagd voor het effect van het windpark op toerisme en recreatie in haar gemeente. De vraag die in deze paragraaf gesteld wordt is of er informatie bekend is die aanleiding geeft om potentiële effecten vanwege het windpark op het toerisme en recreatie in de omgeving van het windpark te verwachten.

Onderzoek

Geconcludeerd kan worden dat landschap één van de aspecten is die relevant is voor toeristen die een gebied bezoeken, naast andere aspecten. Moderne windturbines in een windpark kennen een dermate grote schaal, dat ze van grote afstand zichtbaar zijn in het bestaande landschap. De relatie tussen windturbines en toerisme is moeilijk te voorspellen. Onderzoek vooraf op basis van het verkennen van de intentie (verwacht gedrag) van toeristen is niet voldoende betrouwbaar. Onderzoek naar de effecten die zijn opgetreden bij gerealiseerde windparken zijn relatief schaars maar laten een eenduidig beeld zien67. Er zijn geen waarneembare negatieve effecten gerelateerd aan de windturbines.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van toerisme is er voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht.

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Dit bestemmingsplan voor het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP bevat standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het inpassings- of bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.

Verhouding met geldende bestemmingsplannen

Als uitgangspunt is gehanteerd dat het bestemmingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Overal waar mogelijk blijft de geldende regeling in stand (zoals in een zogenaamd paraplubestemmingsplan), alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling toegevoegd. In dit bestemmingsplan wordt dan ook volstaan met het vaststellen van de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' voor de plaatsing van het windturbinepark en een nieuwe enkelbestemming voor herbestemming van gronden daar waar een nieuwe functie wordt toegekend. Op de plaatsen waar de rotoren van windturbines over (kunnen) draaien en waar de onderhouds- en toegangswegen en kabels en leidingen kunnen komen, is daarvoor een specifieke aanduiding opgenomen over de geldende bestemmingen uit het onderliggende gemeentelijke bestemmingsplan. Er wordt dus als het ware een 'extra laag' over deze bestemmingen heen gelegd. De reden voor deze werkwijze is dat op deze manier de onderliggende vigerende bestemmingen niet worden aangetast. Dit bestemmingsplan en het geldende bestemmingsplan bestaan dus naast elkaar als zelfstandige documenten. Deze documenten moeten in samenhang worden gelezen voor een compleet beeld van de juridisch-planologische situatie in het gebied.

6.2 Toelichting op de bestemmingsregeling

6.2.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gekozen voor een bestemmingsregeling, waarbinnen alleen datgene dat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Dit houdt het volgende in:

  • De nieuwe (voorlopige) bedrijfsbestemmingen voor het windturbinepark zijn toegekend aan gronden die deel uitmaken van onderliggend plan (het geoptimaliseerde extra alternatief uit het MER).
  • Het betreft momenteel hoofdzakelijk agrarische gronden die zijn voorzien van een agrarische bestemming. Het opwekken van energie middels windturbines verhoudt zich niet met deze bestemming. Daarom is, overeenkomstig de SVBP2012, gekozen voor het toekennen van een bedrijfsbestemming.
6.2.2 Bestemmingen en dubbelbestemmingen

Bestemming 'Bedrijf - 1'

Deze bestemming is toegekend aan gronden die een herbestemming voor bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 zonder bedrijfswoning. De regeling uit het geldende bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" voor de bestemming 'Bedrijf' is overgenomen, uitgezonderd de regeling voor de bedrijfswoning. Daarnaast zijn enkele aanvullende activiteiten/functies toegestaan ten opzichte van de oorspronkelijke bestemming 'Bedrijf' omdat het passend wordt geacht voor het gebruik van de panden (zoals zorggerelateerde activiteiten zonder overnachting, zoals dagopvang of praktijkruimte, dienstverlening, dagrecreatieve doeleinden, ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel en inpandige opslag. De VNG-bedrijvenlijst uit het bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" is overgenomen in Bijlage 1 van de regels.

Bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig'

De windturbines hebben de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig'. Deze voorlopige bestemming wordt toegekend op basis van de elfde tranche van de Crisis- en herstelwet (zie ook Kader 6.1). Binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' zijn regels voor de tijdelijke bestemming van de windturbines opgenomen en ook de definitieve besteming 'Agrarisch - Wegdorpenlandschap'. De regeling voor 'Agrarisch - Wegdorpenlandschap' is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" vvoor zo ver het betrekking heeft op gronden buiten een agrarisch bouwvlak. Tevens is geregeld dat de geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming dertig jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan betreft. De definitieve bestemming geldt na die dertig jaar.

Kader 6.1 Tijdelijk bestemmen windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0051.png"

Om de omliggende agrarische gronden zo min mogelijk te beperken is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. De fundering en masten zijn bestemd als 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' met een bestemmingsvlak waarbinnen een schuifmarge van maximaal enkele meters om in te kunnen spelen op mogelijke (van ondergeschikt belang zijnde) locatie specifieke zaken, die nu nog niet inzichtelijk zijn. De exacte omvang van de schuifruimte is afhankelijk van de uiteindelijke diameter van de te bouwen fundering. Om te voorkomen dat de (schuif)ruimten waar geen windturbines gerealiseerd worden, niet meer ten behoeve van agrarische doeleinden gebruikt kunnen worden, zijn tevens agrarische activiteiten toegestaan. In de regels van deze bestemming zijn de maatvoeringen en andere eisen aan de windturbines en fundering vastgelegd.

Voor de drie westelijke windturbines, nabij de gasleiding, en de vijf windturbines langs de grens van het provinciale concentratiegebied voor grootschalige windenergie geldt dat de exacte positie van de windturbine is vastgelegd, een verschuiving is mogelijk onder voorwaarde op basis van een afwijking in de omgevingsvergunning.

Bijbehorende voorzieningen

Naast windturbines, worden binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig', ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen (parkbekabeling), toegangs- en onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhoud en demonteren van windturbines. Ook zogenaamde 'inkoopstations' voor het leveren van de opgewekte energie aan het landelijke hoogspanningsnetwerk, worden hiermee bedoeld. Er mogen voor het windturbinepark maximaal vier inkoopstations van 40 m2 worden gebouwd (voor elk van de initiatiefnemers één) of één inkoopstation van 75 m2 (wanneer besloten wordt tot de bouw van één inkoopstation voor alle initiatiefnemers samen).

Tijdelijke voorzieningen, alsmede kabels en leidingen en waterberging, ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark, zijn tevens binnen de bestemming 'Bedrijf-Windturbinepark Voorlopig' toegestaan. De tijdelijke voorzieningen bestaan uit alle type bouwwerken die niet als gebouw beschouwd kunnen worden. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld opslagplaatsen, voorzieningen ten behoeve van bouwinstallaties, nuts- en verkeersvoorzieningen en verlichting.

Bouwmogelijkheden en flexibiliteit

Het is nu nog niet exact bekend welke turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen. Daarom is enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling:

  • de ashoogte en rotordiameter van turbines is voorgeschreven met een marge. Deze marge bedraagt een minimale ashoogte van 100 meter en een maximale ashoogte van 136 meter en minimaal 104 meter en maximaal 136 meter voor de rotordiameter van de windturbines. Dit geeft de initiatiefnemers nog enige mate van vrijheid om straks een definitieve keuze te kunnen maken qua te bouwen turbinetype. Met de aanvulling op het MER is de maximale afmeting onderzocht en onderbouwd;
  • de situering van de turbines is op de verbeelding zoveel mogelijk vastgelegd met bestemmingsvlakken. Binnen een bestemmingsvlak mag maximaal 1 windturbine gerealiseerd worden. Binnen het bestemmingsvlak is enkele meters schuifruimte, deze ruimte wordt ondervangen door de resultaten van onderzoek gezien de afwijking van enkele meters. Alleen langs de gasleiding en de grens van het concentratiegebied voor windenergie wordt de positie van de windturbine exact vastgelegd door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - windturbinemast 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - windturbinemast 2'. Met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is ter plaatse een eventuele verschuiving mogelijk (bij realisatie van windturbines die niet de maximale omvang hebben, zoals opgenomen in de regels).

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'

Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" voor gronden waarvoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt en die met dit plan een nieuwe bestemming krijgen.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'

Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" voor gronden waarvoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt en die met dit plan een nieuwe bestemming krijgen.

6.2.3 Aanduidingen

Functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is als uitzondering op de onderliggende geldende bestemming geen (agrarische) bedrijfswoning toegestaan. Deze aanduiding is toegekend aan panden waar de woonfunctie wordt afgehaald maar de onderliggende bestemming uit het bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" blijft gelden.

Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - windturbine'

Voor de overdraai van de wieken van de windturbine is in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Hiermee wordt te kennen gegeven dat naast de geldende bestemming, het overdraaien van rotoren van windturbines ook mogelijk is. De opstelplaatsen zijn vooral mogelijk binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' (maximaal 1 opstelplaats per windturbine). In aanvulling op de overdraai en opstelplaatsen zijn ook aanvullende bouw- en aanlegmogelijkheden ten behoeve van het windpark geboden (zoals inkoopstations, parkbekabeling, tijdelijke voorzieningen en toegangs- en onderhoudswegen).

Gebiedsaanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur'

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van het windturbinepark toegestaan. Om flexibiliteit te behouden ten aanzien van de locatie van de benodigde wegen is hiervoor middels een aanduiding op de verbeelding een groot gebied aangegeven waarbinnen deze onderhoudswegen gerealiseerd kunnen worden. Dit is overeenkomstig het bestemmingsplan 2017. Dit gebied is vrijwel het gehele plangebied voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. Een provinciaal aangewezen te beschermen bosgebied is buiten het plangebied gelaten. Er is een maximale breedte van 5 meter voor de ontsluitingsweg opgenomen. Deze geldt echter niet ter plaatse van kruisingen met andere wegen en/of bochten, teneinde voldoende ruimte te hebben voor de draaicirkels van vrachtwagens. Per windturbines wordt er uiteindelijk maximaal één onderhoudsweg aangelegd, zo mogelijk wordt de ontsluiting van verschillende windturbine gedeeld. Medegebruik van de onderhoudswegen voor agrarisch gebruik is toegestaan.

Gebiedsaanduiding 'overige zone - molenaarswoning'

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - molenaarswoning' zijn woningen behorende tot de inrichting van het windpark aangegeven. Dit zijn woningen waarvan de eigenaren grondeigenaren en initiatiefnemers zijn en waarmee de bewoners een molenaarsovereenkomst hebben gesloten met het windpark. Als gevolg van het feit dat de aanwezige bindingen tussen het windpark en de woningen ervoor zorgen dat de woningen tot de inrichting behoren, krijgen deze woningen een daartoe strekkende aanduiding in het bestemmingsplan. Dit zijn woningen die vanuit geluid en slagschaduw niet als woningen van derden beoordeeld hoeven te worden.

Gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'

Deze gebiedsaanduiding is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" voor gronden waarvoor de gebiedsaanduiding 'geluidzone industrie' geldt en die met dit plan een nieuwe bestemming krijgen.

Kader 6.2 Geen voorlopige gebiedsaanduidingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.48BP-VG01_0052.png"

6.3 Artikelsgewijze toelichting bestemmingsregeling

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn hoofdzakelijk overgenomen uit de SVBP2012 en aangevuld met nadere relevante begrippen voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit de SVBP2012. Voor het meten van de ashoogte en rotordiameter van een windturbine is hiervoor in dit bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen.

Artikel 3 Bedrijf - 1

Deze bestemming is toegekend aan gronden die een herbestemming voor bedrijvigheid krijgen in milieucategorie 1 en 2 zonder bedrijfswoning.

Artikel 4 Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop windturbines zijn voorzien ten behoeve van de productie van windenergie. De regeling uit deze bestemming vervangt integraal de onderliggende bestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied voor een periode van 30 jaar. Voor de toelichting op deze regeling wordt ook verwezen naar de algemene toelichting in paragraaf 6.2.2.

Een definitieve bestemming is opgenomen voor na de periode van 30 jaar. Deze definitieve bestemming 'Agrarisch-Wegdorpenlandschap' is gelijk aan de nu geldende bestemming ter plaatse in het bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" voor zo ver gelegen buiten een bouwperceel. De bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' kent naast een bestemmingsregeling voor de voorlopige en definitieve bestemming ook nog een afwijkingsbevoegdheid voor het verschuiven van de windturbines langs de gasleiding en het provinciale concentratiegebied voor grootschalige windenergie, een regeling ten behoeve van het tijdelijk vergunnen van het windpark, een regeling voor (cumulatief) geluid op basis van de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl en een regeling dat bewoning in wegbestemde woningen feitelijk beëindigd moet zijn alvorens de windturbines in gebruik genomen kunnen worden.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel 

Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het bestemmingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede malen zou kunnen worden gebruikt.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels  

Hier zijn de bepalingen omtrent de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - windturbine', 'overige zone -parkinfrastructuur' en 'overige zone - molenaarswoning' opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 6.2.3.

Artikel 9 Overige regels  

In deze bepaling wordt aangegeven hoe de verhouding is met de onderliggende bestemmingsplannen en in hoeverre deze blijven gelden. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.1 onder de kop 'Verhouding met geldende bestemmingsplannen'.

Artikel 10 Overgangsrecht

De bepalingen in lid 10.1 en 10.2 zijn conform het Bro en SVBP2012 overgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit bestemmingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik.

Artikel 11 Slotregel 

De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 overgenomen en behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Krachtens de Wet ruimtelijke ordening, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd,
  • één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1.500 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 16 windturbines en de daarbij behorende voorzieningen. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen zoals bedoeld in artikel 6.2.1. sub b van het Besluit ruimtelijke ordening, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal wordt voorzien middels een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemers en de gemeente Delfzijl en de provincie Groningen, waarin onder andere voorzien wordt in planschade. Vastgelegd wordt dat initiatiefnemers eventuele planschade aan de gemeente vergoeden wanneer planschade wordt vastgesteld.

Planschade

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het bestemmingsplan, tegemoet gekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het bestemmingsplan, kan bij het bevoegd gezag van dat plan (gemeente Delfzijl) worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde bestemmingsplan.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

Het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemers. De investeringen voor de aanleg van de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstations worden gedragen door de initiatiefnemers. De initiatiefnemers verdienen de investeringen terug door de verkoop van de opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van dit windpark zal een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd worden, waarmee de zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit windpark via een bedrag per aan het elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn.

Voor het wegbestemmen en feitelijk beëindigen van de bewoning van woningen in het plangebied moeten er kosten worden gemaakt. Deze kosten worden gedragen door de initiatiefnemers. Ook met inachtneming van deze kosten is het plan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De paragraaf maatschappelijke uitvoerbaarheid zet uiteen op welke wijze voor het ruimtelijke plan draagvlak is gecreëerd. Ter voldoening aan de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt inzicht gegeven op welke wijze draagvlak is gecreëerd, inspraak is verleend of anderszins de omgeving is geïnformeerd en betrokken bij de planvorming, als ook welke partijen zijn betrokken. Er is al eerder een bestemmingsplan voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding in procedure geweest, hier zijn uitgebreid diverse communicatie-/inspraakmomenten over geweest. Omdat het plan niet wezenlijk veranderd is, behalve ten aanzien van de molenaarswoningen, kan alle communicatie die heeft plaatsgevonden nog steeds benut worden ter onderbouwing van de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Het feit dat tegen het eerste plan tot aan de Raad van State is geprocedeerd en dat deze uiteindelijk is vernietigd, doet niets af aan alle communicatie die al over het windpark heeft plaatsgevonden en de inspanningen die zijn gedaan om draagvlak te creëren. Het plan voor het windpark is niet (wezenlijk) veranderd.

Informatie, overleg en inspraak over het plan 2017

Onderstaand worden in chronologische volgorde de relevante procedurestappen en communicatie-/inspraakmomenten opgesomd zoals ze voor het plan 2017 hebben plaatsgevonden:

  • in 2012 heeft de notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) voor het windpark ter inzage gelegen met de gelegenheid tot het indienen van zienswijzen;
  • in 2015 en 2016 zijn de direct omwonenden persoonlijk telefonisch benaderd voor een keukentafel gesprek. Vele keukentafel-gesprekken hebben plaatsgevonden waarbij op transparante wijze informatie is verstrekt;
  • begin 2016 is een projectwebsite (http://delfzijlzuiduitbreiding.nl/) beschikbaar gesteld met informatie, vraag & antwoord, visualisaties van het windpark, contactformulier en mogelijkheid tot inschrijving voor de nieuwsbrief. Er hebben zich tot op heden 62 personen zicht aangemeld voor de nieuwsbrief;
  • in mei 2016 zijn er informatiebijeenkomsten georganiseerd in Wagenborgen en Woldendorp. Directe omwonenden en dorpsbelangenorganisaties zijn persoonlijk uitgenodigd, voor het overige is er geadverteerd in lokale bladen en op de provinciale, gemeentelijke en projectwebsite;
  • eind december 2016 is er door de initiatiefnemers een persoonlijke brief gestuurd naar de direct omwonenden met informatie over de ontwikkeling van het windpark, het gebiedsfonds en een uitnodiging voor de informatieavond op 9 januari 2017;
  • op 9 januari 2017 (Wagenborgen) en 14 maart 2017 (Nieuwolda) zijn er informatiebijeenkomsten georganiseerd. Middels persoonlijke uitnodigingen, advertenties in kranten, via dorpsbelangen, de nieuwsbrief en projectwebsite, en website van gemeente en provincie zijn omwonenden en belangstellenden uitgenodigd;
  • op 2 en 23 februari 2017 hebben de initiatiefnemers overleg gevoerd met de bewonersgroep van de directe omwonenden, over de voortgang, maar ook over (aanvullende) vergoedingen voor omwonenden;
  • gedurende de ter inzageperiode van het ontwerp bestemmingsplan wordt wederom een informatiebijeenkomst voor direct omwonenden, belangstellenden en anders belanghebbende georganiseerd. Tevens heeft een ieder gedurende de terinzagetermijn de gelegenheid gehad zienswijzen in te dienen en heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage een toetsingsadvies over het milieueffectrapport uitgebracht;
  • overleg met instanties als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro in 2017 over het concept ontwerpbestemmingsplan 2017. De resultaten zij verwerkt in het plan 2017 en maken dus ook deel uit van onderliggend bestemmingsplan voor zo ver geen betrekking hebbend op wijzigingen;
  • toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.: voor de besluitvorming over het bestemmingsplan en omgevingsvergunning is een gecombineerd plan-/projectMER en een passende beoordeling (hierna: MER) opgesteld. De gemeente Delfzijl en de provincie Groningen hebben de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie voor de m.e.r.) gevraagd om over het MER te adviseren. De Commissie voor de m.e.r. heeft op 20 juni 2017 haar toetsingsadvies uitgebracht (zie Bijlage 3). De commissie is van mening dat er voldoende milieu-informatie aanwezig is om een besluit te kunnen nemen over het bestemmingsplan "Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding" en de omgevingsvergunning voor het windpark. Het toetsingsadvies is nog steeds actueel omdat het plan niet wezenlijk is veranderd ten aanzien van m.e.r.-plichtige activiteiten;
  • formele procedure bestemmingsplan Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding 2017: Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een ieder ter inzage gelegen van 5 mei tot en met 16 juni 2017. Bij vaststelling is een afweging gemaakt over de zienswijzen en maken dus ook impliciet deel uit van onderliggend bestemmingsplan voor zo ver geen betrekking hebbend op wijzigingen.

Informatie, overleg en inspraak plan 2020

Met de belanghebbenden van de weg te bestemmen woningen hebben apart gesprekken en onderhandelingen plaatsgevonden. De resultaten daar van zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

Er wordt afgezien van inspraak overeenkomstig de gemeentelijk inspraakverordening.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft samen met de ontwerpbesluiten en de onderliggende stukken, waaronder het MER, ter inzage gelegen van 27 februari 2020 tot en met 8 april 2020. Op 3 maart 2020 heeft ook een inspraak- en informatiebijeenkomst plaats gevonden in verband met de terinzagelegging.

Er zijn gedurende de periode van ter inzagelegging 18 zienswijzen ontvangen. Een samenvatting van de zienswijzen en bijbehorende beantwoording zijn te vinden in Bijlage 10. De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp. Ook is er sprake van ambtshalve wijzigingen. De voornaamste wijzigingen van ontwerp naar vaststelling van het bestemmingsplan betreffen:

  • enkele tekstuele aanpassingen in de toelichting, waaronder aanpassing van de paragraaf natuur naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State over de ontheffing Wet natuurbescherming;
  • aanpassen van een foutieve verwijzing in de regels;
  • opnemen van een gebruiksregel ten aanzien van ijsdetectie.

Verwezen wordt ook naar Bijlage 10 voor de beantwoording van de zienswijzen. Hieronder is de bijbehorend staat van wijzigingen opgenomen. In de staat van wijzigingen staan de belangrijkste wijzigingen.

Tabel 8.1 Staat van wijzigingen


Algemeen
 
1   Versienummer van het bestemmingsplan wordt gewijzigd van ontwerp (ON01) naar vastgesteld (VG01)
 
 
2   Het 'Vaststellingsbesluit' wordt toegevoegd aan het bestemmingsplan
 
 
3   Naam van het bestemmingsplan wordt gewijzigd in bestemmingsplan "Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (2020)", dit leidt tot diverse tekstuele wijzigingen op dit punt.
 
 

Toelichting
 
Paragraafsgewijze aanpassingen  
 
1   Paragraaf 2.2: status van beleid van het Rijk is geüpdatet
 
ambtshalve wijziging  
2   Paragraaf 5.3.2: 1e alinea: hier stond de verschrijving 'tiphoogte' van 136 meter, dit is gewijzigd in 'ashoogte' van 136 meter, overeenkomstig hetgeen in slagschaduwonderzoek is gehanteerd.
 
zienswijze 16.2  
3   Paragraaf 5.4.1: 3e alinea is aangepast ten aanzien van ijsdetectie zodat het beter aansluit op de formulering in het Activiteitenbelsuit milieubeheer en de toegevoegde gebruiksregel in artikel 4.1.4.e Overige specifieke gebruiksregels.
 
ambtshalve wijziging  
4   Paragraaf 5.4.1: in de 4e alinea is bij wijze van update een eindnoot toegevoegd die verwijst naar de 'Handreiking Risicozonering Windturbines' (v1.1, 20 mei 2020) en 'Handleiding Risicoberekeningen Windturbines' (versie oktober 2019). als vervanger van het 'Handboek Risicozonering Windturbines' uit 2014. De nieuwe handreiking en handleiding zorgen niet voor andere conclusies en resultaten ten aanzien van het aspect externe veiligheid, dan al staan beschreven in paragraaf 5.4 en bijbehorende bijlagen. Er is dus ook geen verdere aanleiding paragraaf 5.4 en/of onderliggende onderzoeken aan te passen.
   
ambtshalve wijziging  
5   Paragraaf 5.5.2: 3e alinea is geactualiseerd ten aanzien van de vergunning/ontheffing Wet natuurbescherming voor het windpark. Deze ontheffing is inmiddels onherroepelijk.
 
ambtshalve wijziging  
6   Paragraaf 5.3.3: de conclusie voor het aspect natuur is aangevuld met het onherroepelijk worden van de vergunning/ontheffing Wet natuurbescherming.
 
ambtshalve wijziging  
7   Hoofdstuk 8: paragraaf 'zienswijzen' is toegevoegd met deze staat van wijzigingen   ambtshalve wijziging  
Bijlagen bij toelichting  
8   Bijlage 10: Zienswijzennota is toegevoegd.   ambtshalve wijziging  

Regels
 
1   Artikel 1.33: een begripsbepaling voor 'ijsdetectiesysteem' is ingevoegd in samenhang met de aanpassing onder punt 3. De opvolgende begripsbepalingen zijn als gevolg van de toevoeging hernummerd.
 
zienswijze 18.2  
2   Artikel 3.4 lid b: de verwijzing in dit lid was niet correct. De verwijzing naar artikel 3.2.1. lid c is gewijzigd in een verwijzing naar artikel 3.2.1 lid d.
 
ambtshalve wijziging  
3   Artikel 4.1.4 e. Overige specifieke gebruiksregels: een gebruiksregel over ijsdetectie is toegevoegd en daarmee in samenhang is ook een begripsbepaling 'ijsdetectiesysteem' ingevoegd.
 
zienswijze 18.2  

Verbeelding
 
  - geen wijzigingen -