direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aardgascondensaatleiding Geefsweer-Delfzijl Tankenpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.40BP-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Planvoornemen

De Nederlandse Aardolie Maatschappij (hierna: NAM) is voornemens een nieuwe aardgascondensaatleiding aan te leggen op een nieuw tracé. De nieuwe leiding wordt aangelegd vanaf Geefsweer Knooppunt (GFWKN) naar Delfzijl Tankenpark (DZLTP), is circa 3,6 km lang en heeft een diameter van 8 inch (circa 20 cm).

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het tracé weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.40BP-VG01_0001.png"

De leiding is bedoeld voor het vervoeren van aardgascondensaat naar het tankenpark van NAM in Delfzijl. Momenteel wordt het aardgascondensaat vervoert door een leiding gelegen langs het Afwateringskanaal van Duurswold. Gezien het belang van een bestendige afvoer van vloeistoffen, wil NAM over een tweede vloeistofleiding kunnen beschikken. In het huidige tracé is echter geen ruimte voor een extra leiding. Derhalve is door NAM een nieuw tracé voorgesteld.

De nieuwe leiding kan niet op grond van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied-Zuid en het voorbereidingsbesluit Oosterhorn worden aangelegd. Derhalve moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaan de hoofdstukken 6 en 7 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Ligging en omgeving plangebied

Ten zuiden van Delfzijl ligt het buurtschap Geefsweer. Geefsweer bestaat uit enkele huizen en boerderijen bij een wierde, direct ten zuiden van het Eemskanaal en ten westen van Weiwerd. De wierde werd deels afgegraven in 1917. Aan de westzijde stroomt het Afwateringskanaal van Duurswold in het Eemskanaal.

In de oksel van N362 (Holeweg) en het Afwateringskanaal van Duurswold ligt het Geefsweer Knooppunt. Dit betreft een bovengrondsleidingenknooppunt. Ter plaatse komen leidingen samen die aardgascondensaat transporteren van diverse productielocaties van de NAM naar het Delfzijl Tankenpark. Aardgascondensaat is een bijproduct van de gaswinning en bevat naast een mengsel van koolwaterstoffen (aardgascondensaat) ook water. Op het Tankenpark Delfzijl wordt aardgascondensaat gescheiden van het water en vervolgens per schip naar raffinaderijen vervoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.40BP-VG01_0002.png"

Overzicht van GFWKN

Ten noordoosten van Geefsweer Knooppunt (GFWKN) ligt een voormalig baggerspeciedepot. Dit baggerspeciedepot is ooit aangelegd bij het verdiepen van de haven van Delfzijl.

Ten noorden van Geefsweer liggen het Oosterhornkanaal en het Eemskanaal. Aan de noordzijde van het Eemskanaal liggen het dorp Farmsum en het bedrijventerrein Farmsumerpoort. Ten (noord)oosten van Farmsum ligt het industrieterrein Oosterhorn. Dit industrieterrein huisvest onder andere Delfzijl Tankenpark (DZLTP).

Leidingtracés

Het huidige leidingtracé van GFWKN naar DZLTP is gelegen aan de oostoever van het Afwateringskanaal van Duurswold en volgt daarna het Oosterhornkanaal in oostelijke richting. Na de kruising met de Geefsweersterweg gaat het tracé in noordelijke richting verder en kruist daarbij het Oosterhornkanaal en het Eemskanaal. Het laatste deel van het tracé volgt de Oosterveldweg en de Zeesluizenweg naar Delfzijl Tankenpark.

Gebruik

Het plangebied is voor het merendeel in gebruik als grasland en akkerland. Ten noorden van de kruising van beide waterwegen is het plangebied in gebruik als industrieterrein.

2.2 Toekomstige situatie

Zoals in de inleiding staat vermeld, is NAM voornemens een nieuwe aardgascondensaatleiding aan te leggen vanaf GFWKN naar DZLTP. Gezien het belang van een bestendige afvoer van vloeistoffen, wil NAM over een tweede vloeistofleiding voor aardgascondensaat kunnen beschikken.

Het tracé van de leiding heeft een totale lengte van circa 3,6 km. De leiding heeft een diameter van 8 inch (circa 20 cm) en een ontwerpdruk van 50 bar. De gronddekking bedraagt minimaal 1,5 m. Daar waar de leiding watergangen kruist ligt de leiding tenminste 1,5 meter (dekking) onder de waterbodem.

De aanleg van leiding gebeurt volledig 'in den droge', met uitzondering van kruisingen van (water)wegen. Deze methode houdt in dat er een sleuf wordt gegraven, die indien nodig droog gehouden wordt door het toepassen van bemaling. In deze (droge) sleuf wordt vervolgens de leiding gelegd. De ondergrond wordt in omgekeerde volgorde van ontgraven teruggeplaatst, waarbij de oorspronkelijk bodemopbouw zoveel mogelijk wordt hersteld. Als laatste wordt de teelaarde teruggebracht en wordt het tracé afgewerkt en ingezaaid.

Kruisingen van sloten en wegen (zoals de N362, Geefsweersterweg en Zeesluizen/spoorlijn) gebeurt in het algemeen met persingen en waar nodig middels een opern ontgraving. De kruising met het Oosterhornkanaal en Eemskanaal wordt gerealiseerd met behulp van HDD-techniek. Dit houdt in dat de leiding met een horizontaal gestuurde boring onder de waterwegen wordt geperst. Deze boring heeft een lengte van circa 830 m.

Het bundelingsprincipe, waarbij leidingen conform het Rijksbeleid waar mogelijk gebundeld worden aangelegd met bestaande leidingen en/of infrastructuur, kan niet voor het gehele tracé worden toegepast; in de bestaande leidingbundel langs het Afwateringskanaal van Duurswold is geen ruimte voor nog een leiding.

Na afweging van diverse alternatieven hebben de gemeente Delfzijl en NAM gekozen voor een tracé dat vanaf GFWKN de N362 kruist en vervolgens in noordelijke richting en evenwijdig aan Geefsweersterweg loopt tot aan het Oosterhornkanaal, alwaar de leiding gebundeld wordt met het bestaande leidingtracé. De boring vindt plaats op een locatie ten oosten van de Geefsweersterweg. De leiding zal ten zuiden van het Oosterhornknaal uitgelegd worden en wordt vanaf het terrein van het waterschap Noorderzijlvest, gelegen op industrieterrein Oosterhorn ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en AMvB Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee zal omgaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte (Barro), die met de structuurvisie naar de Tweede Kamer is verzonden.

In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet op 13 nationale belangen. Hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Wat betreft de nationale belangen geldt ten aanzien van ondergrondse buisleidingen dat voldoende ruimte voor het hoofdnetwerk van vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen moet worden geboden, de ondergrond efficiënt wordt gebruikt en de milieukwaliteit - zoals bescherming tegen externe veiligheidsrisico's - wordt verbeterd.

Onderhavige aardgascondensaatleiding maakt geen onderdeel uit van het nationale hoofdnetwerk van buisleidingen. De SVIR heeft derhalve geen implicaties voor onderhavig plan.

Structuurvisie Buisleidingen

De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

Onderhavige aardgascondensaatleiding maakt geen onderdeel uit van de hoofdstructuur van verbindingen en valt derhalve niet onder de werkingssfeer van de structuurvisie.

Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Groningen

De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP).

De provincie wil het aantrekkelijke woon- en leefklimaat verder verbeteren. Vanuit die invalshoek wordt gekeken naar de kansen die zich voordoen om hier met het omgevingsbeleid een bijdrage aan te leveren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.

In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

Ruimte

  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame energie
  • Vitale landbouw

Natuur en landschap

  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • Vergroten biodiversiteit

Water

  • Waterveiligheid
  • Schoon en voldoende water

Mobiliteit

  • Bereikbaarheid

Milieu

  • Tegengaan milieuhinder
  • Gebruik van de ondergrond

De Omgevingsvisie bevat uitgangspunten en strategische keuzes en informeert de bestuurlijke en maatschappelijke partners over de ambities, verwachtingen en doelen op deze 'belangen’. De Omgevingsvisie is zodoende een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast.

Provinciale Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema’s ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020. Met de Omgevingsverordening laat de provincie haar beleid uit de Omgevingsvisie doorwerken in plannen van gemeenten en waterschappen.

Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl

Om de gewenste economische ontwikkelingen in de Eemsdelta ruimtelijk te faciliteren, maakt de provincie een Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl. De Structuurvisie is een uitwerking van de Omgevingsvisie 2016-2020. De daarin geformuleerde opgave Energyport met de daarbij benoemde prioritaire belangen staan centraal.

De structuurvisie vormt het kader voor de bestemmingsplannen in onder andere Eemshaven en Delfzijl.. Bedrijven mogen zich daar vestigen op voorwaarde dat de milieueffecten ervan binnen kaders blijven en natuur in stand wordt gehouden of hersteld. De Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl wordt opgesteld om de planuitwerking en -procedures binnen de Eemshaven en Oosterhorn en het gebied daartussen gecoördineerd te laten verlopen. Vanwege de aard en omvang van de plannen en de nabijheid van Natura 2000-gebieden is voor deze plannen een milieueffectrapportage (MER) en Passende Beoordeling nodig. Deze focussen zich op de cumulatieve effecten van de plannen afzonderlijk en tezamen.

De belangen die in de afwegingen voor de Structuurvisie worden meegenomen zijn in volgorde van belangrijkheid:

  • ruimte voor duurzame energie
  • aantrekkelijk vestigingsklimaat (bedrijven)
  • tegengaan van milieuhinder
  • waterveiligheid
  • het vergroten van de biodiversiteit
  • het beschermen van het landschap en cultureel erfgoed
  • aantrekkelijk vestigingsklimaat (recreatie en toerisme)

Toets

In het provinciaal beleid zijn geen specifieke beleidsregels vastgelegd voor de aanleg van buisleidingen. Onderhavig plan dient wel rekening te houden met twee andere thema's uit het provinciaal beleid, namelijk veiligheid en windenergie.

Een deel van het Tankenpark maakt deel uit van de bebouwingszone en beschermingszone van de primaire zeekering. Ter plaatse van deze zones mogen bestemmingsplannen niet voorzien in bestemmingen en regels die de functie van de waterkering nadelig kunnen beinvloeden en zijn nieuwe gebouwen en bouwwerken die de stabiliteit van de waterkering nadelig kunnen beinvloeden verboden.

De gronden ten oosten het leidingtracé zijn aangewezen als concentratiegebied voor grootschalige windenergie. Het gebied rondom het pekelbassin, ten noorden van het Oosterhornkanaal, maakt ook deel uit van deze aanwijzing (zie navolgende afbeelding). Dit gebied wordt gekruist door de leiding middels de HDD-boring. Buiten deze aanduiding mogen geen windturbines worden opgericht die onderdeel uitmaken van een lijn- of parkopstelling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.40BP-VG01_0003.png"

Uitsnede kaart Omgevingsverordening

groene arcering: concentratiegebied grootschalige windenergie

rode contour: bebouwingszone waterkering

blauwe contour: beschermingszone waterkering

Met de aanleg van de aardgascondensaatleiding wordt de functie van de waterkering niet nadelig beïnvloed. Tussen NAM en de dijkbeheerder (waterschap Hunze en Aa's) heeft overleg plaatsgevonden over de voorwaarden waaronder de leiding kan worden aangelegd.

Windturbines kunnen voor buisleidingen een veiligheidsrisico vormen in verband met de kans op rotorbreuk, mastbreuk of het loslaten van de gondel. Bij de voorbereiding van de ontwikkeling van een windpark zal de risicomodellering uit het Handboek Risicozonering Windturbines gehanteerd worden. Gelet op de afstand van het leidingtracé tot het concentratiegebied, vormt de aardgascondensaatleiding om voorhand geen beperking voor de realisatie van een windpark aan de oostzijde van het leidingtracé.

3.3 Gemeentelijk beleid

Ontwikkelingsperspectief Appingedam – Delfzijl 2030

Het ontwikkelingsperspectief Appingedam-Delfzijl 2030 (mei 2009) is een samenwerking tussen de gemeenten Appingedam en Delfzijl om een gezamenlijke visie te ontwikkelingen voor de stedelijke kernen en het platteland. De visie dient als een richtinggevend document voor een toekomstige gezamenlijke structuurvisie.

In het Ontwikkelingsperspectief Appingedam – Delfzijl 2030 zijn de volgende centrale thema's uitgewerkt:

  • 1. economie Appingedam en Delfzijl in regionaal perspectief;
  • 2. kansen voor verbetering landschap en zeewering;
  • 3. sociale en vitale gemeenten: leefbare steden en dorpen;
  • 4. samenwerking in een stedelijk netwerk, met versterking van de eigen identiteit.

Per thema zijn de ontwikkelingen geschetst en de kansen en keuzes die aan de orde zijn beschreven. Voor de financiële vertaling van het geformuleerde beleid zijn uitvoeringsprogramma’s opgesteld. Per programma is aangegeven wat er gerealiseerd kan worden, de kosten daarvan en hoe de mogelijke dekking er uitziet.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De belangrijkste plichten voor de gemeente die bestemmingsplannen opstelt, zijn:

  • Ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording van groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6-risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord.
  • Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook met een aanlegvergunningenstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 4 m aan beide zijden van de leiding.

De belangrijkste plichten voor de exploitant van de buisleiding met gevaarlijke stoffen zijn:

  • Algemene zorgplicht in acht nemen ter voorkoming van ongewone voorvallen.
  • Leidingen aanleggen volgens de constructie-eisen van de NEN 3650.
  • Veiligheidsmanagementsysteem opstellen volgens de NTA 8000.

Door DNV GL Oil & Gas is ten behoeve van de verlegging een kwantitatieve risicoanalyse (rapporttitel 500781 GFSWR - DLFZL, 15 februari 2016) uitgevoerd conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het onderzoeksrapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd. In het navolgende zijn de conclusies weergegeven. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.1.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van de leiding voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen; het plaatsgebonden risico bereikt niet het niveau van 10-6 per jaar.

4.1.2 Groepsrisico

De leiding heeft geen scenario waarbij er 10 of meer slachtoffers vallen, hierdoor is er conform de definitie gegeven in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen geen sprake van groepsrisico.

4.1.3 Advies Veiligheidsregio

De Veiligheidsregio Groningen onderschrijft de uitkomsten van de kwantitatieve risicoanalyse. Tevens heeft zij het plan beoordeeld in het kader van de bestrijdbaarheid. Hieruit blijft dat in de omgeving van het tracé geen primaire bluswatervoorzieningen en nauwelijks verharde wegen aanwezig zijn. Dit bemoeilijkt het snelle bestrijden van een incident. Vanwege het ongevoelige karakter van de omgeving hoeven er echter geen maatregelen voor een betere bestrijdbaarheid te worden getroffen.

4.2 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is door Antea Group een natuurtoets (projectnummer 11191-405671, 17 juni 2016) uitgevoerd. Het doel van de natuurtoets is om te bepalen of eventuele strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de huidige Flora- en faunawet, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Natuurbeschermingswet 1998 zijn te verwachten.

Het onderzoeksrapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd. In het navolgende zijn de conclusies weergegeven. Vanuit het oogpunt van ecologie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

Er worden meerdere watergangen doorkruist, maar daarin worden geen beschermde soorten verwacht. De voorgenomen werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de leiding binnen de verantwoordelijkheid van de NAM, zijn tijdelijk van aard. Het karakter van de gebieden waar de werkzaamheden worden uitgevoerd wordt er niet blijvend door veranderd. De kap van een paar bomen of struiken valt niet uit te sluiten; hiervoor zal een omgevingsvergunning voor het kappen worden aangevraagd.

Flora- en faunawet

  • Indien de werkzaamheden in het vogelbroedseizoen worden uitgevoerd zijn mitigerende maatregelen voor vogels verplicht. Indien de werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen worden uitgevoerd zijn de mitigerende maatregelen voor vogels niet noodzakelijk. Indien er broedgevallen aanwezig zijn mogen deze niet verstoord worden.
  • Er zijn mitigerende maatregelen van toepassing ter voorkoming van lichtoverlast op vleermuizen.
  • Voor amfibieën en vissen, maar ook voor andere dieren geldt de zorgplicht.

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is “Waddenzee” dat op circa 550 meter afstand ligt van het eindpunt in Delfzijl. Dit is echter een industrieel havengebied. De aanleg van de leiding heeft slechts een zeer tijdelijk, zeer beperkt en zeer lokaal effect en wordt gescheiden van het Natura 2000 gebied door de stad Delfzijl. Voor de geplande aanleg van de leiding is een verdere voortoetsing aan de Natuurbeschermingswet niet aan de orde.

Ecologische Hoofdstructuur (NNN)

Het plangebied ligt buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het plan heeft slechts een zeer tijdelijk, zeer beperkt en zeer lokaal effect.

4.3 Archeologie

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.

Door Antea Group is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (projectnummer 405761, 17 juni 2016) uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd. In het navolgende zijn de conclusies weergegeven.

De gemeente Delfzijl heeft in haar bestemmingsplan Buitengebied-Zuid een dubbelbestemming archeologie opgenomen. Delen van het plangebied hebben daarbij de dubbelbestemming waarde - archeologie 4 gekregen. Dit betekent dat voor deze gebieden vanaf 200 m² en 0,45 m diepte archeologisch onderzoek moet plaats vinden. Aangezien ongeveer 1670 m van het tracé voorzien is van deze dubbelbestemming, dient voor deze gebieden een archeologisch vooronderzoek plaats te vinden. Voor het industriegebied Oosterhorn is een voorbereidingsbesluit genomen. De in- en uittredepunten voor de gestuurde boring aan weerszijden van het Oosterhornkanaal zijn eerder archeologisch onderzocht in het kader van een leidingtracé tussen Delfzijl en Geefsweer. Op basis van dit onderzoek is geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. Op de beleidskaart van de gemeente Delfzijl is voor het industriegebied Oosterhorn ook geen onderzoeksplicht opgenomen.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven ten gunste van de voorgenomen bodemingrepen.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

4.4 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de (concept) Nota Cultuurhistorie opgesteld. Om de cultuurhistorische waarden te beschermen dient deze nota door de gemeente te worden omgezet in een cultuurhistorische verordening ter aanvulling op de huidige bestemmingsplannen binnen het grondgebied. Bij een herziening van de bestemmingsplannen kunnen de cultuurhistorische waarden middels een dubbelbestemming worden meegenomen.

Bij de nota is een cultuurhistorische waardenkaart gevoegd. In het plangebied zijn enkele historische wegen en waterlopen aanwezig. Bij het kruisen van deze wegen en waterlopen wordt rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Voorzover het kruisen geschiedt door middel van een open ontgraving, wordt het maaiveld hersteld na voltooiing van de aanlegwerkzaamheden. Hierdoor wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Nota Cultuurhistorie.

4.5 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Het tracé passeert enkele sloten. Deze watergangen worden tijdelijk droog gelegd (indien watervoerend op het moment van uitvoering). Na de werkzaamheden wordt het gebied zoveel mogelijk in oude staat hersteld. De leiding zal middels een gestuurde boring het Oosterhornkanaal en het Eemskanaal kruisen.

Het bestemmingsplan is via de online watertoets aangemeld bij het Waterschap Hunze en Aa's. Uit de watertoets blijkt dat het plan invloed heeft op de waterhuishouding en/of de belangen raakt van het waterbeheer. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van voorliggende plan dient een watervergunning te worden afgegeven door het waterschap.

Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de adviezen zoals weergegeven is in de uitgangspuntennotitie watertoets (zie bijlage). Zoals verzocht, zal NAM het waterschap informeren over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid en wat het uiteindelijk ontwerp/inrichting van het plangebied zal zijn.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en regelgeving

In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met deze wet zijn de Europese luchtkwaliteitseisen verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Er is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden.

De belangrijkste grenswaarden zijn de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide en de 24-uursgemiddelde grenswaarde voor fijn stof, omdat deze in Nederland worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in Nederland niet overschreden. Ruimtelijke plannen die in betekenende mate bijdragen worden getoetst aan de grenswaarden.

Plangebied

Het gebied waar de leiding komt te liggen, bestaat uit agrarisch gebied en bedrijventerrein. Het in te zetten materieel bij de aanleg van de leiding heeft een emissie naar de lucht. Daarnaast kan bij droge grond door verstuiving enige emissie van fijn stof plaatsvinden. De emissies hebben een tijdelijk karakter en verplaatsen zich gedurende de werkzaamheden. Gezien het feit dat de werkzaamheden zich continu verplaatsen, het tijdelijke karakter van de werkzaamheden (en daarmee de emissies) en de lage achtergrondconcentraties in het gebied, worden de effecten van de aanleg op de luchtkwaliteit niet relevant geacht.

4.7 Bodem

Door Antea Group is een historisch milieutechnisch vooronderzoek (projectnummer 11191-405761, 17 juni 2016) uitgevoerd ter plaatse van het leidingtracé. Doel van het historisch vooronderzoek is na gaan of er, tijdens de aanleg van de leiding, maatregelen noodzakelijk zijn naar aanleiding van de aanwezigheid van bodemverontreiniging (het historisch vooronderzoek dient tevens als onderbouwing voor de benodigde vergunningaanvragen). Het onderzoeksrapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd.

Uit het historisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse van het toekomstige tracé een aantal (voor bodemverontreiniging) verdachte deellocaties aanwezig zijn. Het tracé doorkruist verschillende gedempte watergangen. Derhalve is in navolging van het historisch vooronderzoek door Antea Group een verkennend milieutechnisch onderzoek (projectnummer 11191-405761, 25 mei 2016) uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd.

Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de voorgenomen aanleg van de leiding uitvoerbaar is wat betreft het aspect bodem. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. Er zijn geen belemmeringen aanwezig voor de geplande werkzaamheden.

4.8 Explosieven

De kans op het aantreffen van explosieven in het werkgebied rondom het leidingtracé is onderzocht door REASeuro (projectnummer RO-160110, 20 juni 2016). Het mogelijk voorkomen van explosieven in de ondergrond houdt over het algemeen in Nederland verband met oorlogshandelingen gedurende de Tweede Wereldoorlog.

Doel van het historisch vooronderzoek is het vaststellen van de risico's op de aanwezigheid van explosieven in de bodem van het onderzoeksgebied op basis van verzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal. Het onderzoeksrapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorgenomen aanleg van de leiding uitvoerbaar is wat betreft het aspect explosieven indien de voorgestelde maatregelen worden toegepast. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek.

De Gemeente Delfzijl is het bevoegd gezag op het gebied van openbare orde en veiligheid. Het voor het NGE-bodemonderzoek in het kader van het WSCS-OCE (Werkveld Specifiek Certificatieschema Opsporing Conventionele Explosieven) op te stellen projectplan wordt ter goedkeuring aangeboden aan gemeente Delfzijl. In dit projectplan worden onder andere de maatregelen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het veilig uitvoeren van de werkzaamheden in het kader van de leidingaanleg.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.

In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

Onderdeel D betreft een lijst met daarin opgenomen activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. In categorie 8.1 is de aanleg, wijziging of uitbreiding van buisleidingen voor het transport van gas, olie of chemicaliën omschreven wat betreft buisleidingen met een lengte van 1 kilometer of meer. De m.e.r.-beoordelingsplicht geldt alleen indien het de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding betreft in een gevoelig gebied. Onder een gevoelig gebied wordt begrepen:

  • een beschermd natuurmonument
  • een Natura 2000-gebied
  • een gebied dat deel uit maakt van de Ecologische Hoofdstructuur
  • een grondwaterbeschermingsgebied.

Zoals blijkt uit de planbeschrijving in hoofdstuk 2 is het project niet gelegen in een gevoelig gebied. De leiding wordt aangelegd in grotendeels agrarisch gebied en een gering deel in het industriegebied Oosterhorn. Uit het Besluit m.e.r. wordt tevens niet duidelijk of een buisleiding voor aardgascondensaat valt onder een van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D, categorie 8.1.

Aangezien de leiding een lengte heeft van 3,6 km en het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is, is in het kader van zorgvuldigheid toch een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd conform Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten. In deze richtlijn wordt aangegeven dat bij de beoordeling van de activiteit of het project aandacht dient te worden besteed aan drie hoofdcriteria namelijk de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Per hoofdcriteria is een aantal subcriteria opgenomen die bij de beoordeling van de activiteit of het project bijzonder in overweging kan worden genomen.

Ten aanzien van de kenmerken van het project en de plaats van het project is het volgende relevant:

  • het ruimtebeslag van het project is gering
  • het project ligt niet in gevoelig gebied
  • de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de leiding zijn lokaal en tijdelijke van aard
  • NAM streeft naar het toepassen van aanlegmethoden, waarbij bij de aanleg van de leiding eventuele negatieve effecten op de omgeving beperkt blijven of kunnen worden voorkomen
  • de leiding is gelegen in gronden met een agrarische en industriële functie. Na de aanlegfase kunnen beide functies worden voortgezet.

De kenmerken van de potentiële effecten op de omgeving zijn onderzocht, zoals is weergegeven in dit hoofdstuk. De resultaten van de onderzoeken laten zien dat er geen negatieve effecten zijn voor de omgeving en het milieu. Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere) m.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

4.10 Overige aspecten

De aanleg van de leiding zorgt voor een tijdelijke visuele impact. Bij de locatiestudie van het tracé van de leiding is bestaande en toekomstige bebouwing zoveel mogelijk ontzien. Er is geen sprake van doorsnijding c.q. ruimtebeslag op bestaande of toekomstige woon- en werkbebouwing voor het tracé.

De aanleg van de aardgascondensaatleiding heeft een tijdelijk ruimtebeslag op bestaande landbouwgronden tot gevolg. Als sprake is van opbrengstderving tijdens de aanlegperiode wordt de grondgebruiker financieel gecompenseerd.

Het tracé passeert twee grote waterwegen en de N362. Deze wordt gepasseerd door middel van boringen, waardoor het vaar- en het wegverkeer geen hinder ondervinden van de aanleg. Tijdens de werkzaamheden zal het werkverkeer in de nabijheid van het tracé en op de wegen van en naar het tracé toenemen. Het is echter niet de verwachting dat dit tot belemmeringen leidt.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. De terminologie van de regels in het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming gebracht met de terminologie die in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, inwerkingtreding sinds 1 oktober 2010) wordt gehanteerd.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het bestemmingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding leidend.

5.2 Bestemmingen

De nieuwe leiding is voorzien van de dubbelbestemming Leiding - Aardgascondensaat. Op de verbeelding is het plangebied, zijnde de leiding met de bijbehorende belemmeringenstrook weergegeven.

In verband met de digitaliseringseisen en de afwezigheid van een geldend bestemmingsplan ter plaatse van het industriegebied Oosterhorn zijn tevens de 'onderliggende' bestemmingen uit het bestemmingsplan Buitengebied-Zuid en het ontwerpbestemmingsplan Oosterhorn overgenomen, met dien verstande dat op grond van deze bestemmingen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden opgericht. Op grond van de dubbelbestemming Leiding - Aardgascondensaat is immers uitsluitend bouwen ten dienste van de leiding toegelaten.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het leggen van leidingen is geen aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro Dit betekent dat plankosten niet kunnen worden verhaald middels een exploitatieplan.

In het voorliggende geval worden de gemeentelijke kosten, op basis van de legesverordening, verhaald op de NAM. Met de NAM wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat geen exploitatieplan nodig is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerheid

Het ontwerpbestemmingsplan Aardgascondensaatleiding Geefsweer Knooppunt – Delfzijl Tankenpark heeft vanaf 15 december 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Een ieder heeft gedurende deze periode de gelegenheid gehad tegen het ontwerp een zienswijze in te dienen. Er zijn zienswijzen ingediend door Provincie Groningen, waterschap Hunze en Aa's, Gasunie Transport Services en de Veiligheidsregio Groningen. Deze zijn allen binnen de gestelde termijn binnengekomen en derhalve ontvankelijk.

In het navolgende zijn de ingekomen zienswijzen van commentaar voorzien.

Provincie Groningen

Reactie 1

In paragraaf 2.2 van de toelichting wordt het oude provinciale beleid beschreven. Verzocht wordt te verwijzen naar de juni 2016 vastgestelde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

Antwoord 1

De toelichting wordt op dit onderdeel aangepast.

Reactie 2

Bij het provinciaal beleid wordt niet ingegaan op het in voorbereiding zijnde Structuurvisie Eemsmond- Delfzijl. Verzocht wordt dit alsnog te doen.

Antwoord 2

De beschrijving van het provinciaal beleid wordt aangevuld met de ontwerp Structuurvisie Eemsmond- Delfzijl.

Reactie 3

In de toelichting wordt de ruimtelijke reservering voor windparken aangegeven. Er is echter niet vermeld wat dit betekent voor de aardgascondensaatleiding. Een eventueel windpark in Geefsweer wordt niet vermeld.

Antwoord 3

De toelichting wordt op dit onderdeel aangepast.

Reactie 4

Gevraagd wordt waarom niet alleen de dubbelbestemming voor de aardgascondensaatleiding is opgenomen, maar ook alle overige onderliggende bestemmingen.

Antwoord 4

Voor het bestemmen van een buisleiding is het gebruikelijk om een dubbelbestemming op te nemen voor het leidingtracé en deze dubbelbestemming van toepassing te verklaren op de onderliggende bestemmingsplannen. Aangezien voor het leidingdeel gelegen op gronden behorende bij het industrieterrein Oosterhorn nog geen bestemmingsplan geldt, is gekozen voor een constructie waarbij ook de onderliggende basisbestemmingen zijn opgenomen.

Hoewel er thans een ontwerpbestemmingsplan beschikbaar is voor het industrieterrein Oosterhorn, blijft het noodzakelijk om voor het leidingtracé ter plaatse van Oosterhorn ook een basisbestemming op te nemen. Deze systematiek is ook gehandhaafd ter plaatse van het bestemmingsplan Buitengebied-Zuid. De aardgascondensaatleiding is opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan Oosterhorn.

Reactie 5

Ter plaatse van de aardgascondensaatleiding mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Toch maken de enkelbestemmingen deze gebouwen wel mogelijk. Verzocht wordt de bepalingen op elkaar af te stemmen en daarbij de Provinciale Omgevingsverordening in acht te nemen.

Antwoord 5

De bouwmogelijkheden in de enkelbestemmingen worden geschrapt en daarbij wordt de POV in acht genomen.

Reactie 6

Op grond van artikel 2.26.1 van de Provinciale Omgevingsverordening is mestopslag buiten het agrarisch bouwperceel niet toegestaan. Verzocht wordt daarom mestopslag uit de bestemmingsplanomschrijving van artikel 3.1 van de planregels te schrappen.

Antwoord 6

De regels worden op dit onderdeel aangepast.

Reactie 7

Verzocht wordt om duidelijkheid over welke bedrijven zijn toegestaan in artikel 4.1.1. van de planregels. Is deze bestemming afgestemd op het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Oosterhorn.

Antwoord 7

De bestemming is inderdaad afgestemd op het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Oosterhorn. De aardgascondensaatleiding wordt opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan Oosterhorn.

Waterschap Hunze en Aa's

Reactie 1

In de toelichting is aangegeven dat de leiding met minimaal 1,5 m gronddekking wordt aangelegd en dat de leiding ook onder de aanwezige watergangen wordt doorgelegd. Voor kruisingen onder watergangen zal de leiding dieper aangelegd moeten worden, de minimale dekkingshoogte is 1,0 m onder de waterbodem.

Antwoord 1

De toelichting wordt op dit punt aangepast.

Reactie 2

De watertoets is de summier weergegeven in de toelichting gezien de waterschapsbelangen:

  • Het tracé kruist een aantal watergangen, die gelet op de afvoerende functies niet allemaal tijdelijk droog gelegd kunnen worden;
  • Het tracé kruist het boezemwatersysteem bij het Eemskanaal en het Oosterhornkanaal. Een kruising onder een boezemkanaal is aan voorwaarden verbonden;
  • Het tracé ligt binnen de beschermingszone van de primaire kering bij het sluizencomplex. Het Waterschap staat niet toe dat in deze zone een hogedrukleiding wordt aangelegd;
  • Het waterschap is niet akkoord met het tracé ter hoogte van het perceel DZLO 10 3 en DZLO 10 751. Het waterschap stelt voor de leiding ter plaatse te bundelen met de aanwezige leidingen langs de westkant van deze percelen;
  • Het tracé kruist op twee punten de rioolpersleiding naar de RWZI Delfzijl. Deze leiding is van het waterschap Noorderzijlvest.

Antwoord 2

De initiatiefnemer en het waterschap hebben een overleg gehad over de waterschapsbelangen naar aanleiding van de zienswijze. In de watervergunning worden voorwaarden opgenomen die de waterschapsbelangen voldoende borgen.

Reactie 3

In het plan zijn de enkelbestemmingen van het bestemmingsplan Buitengebied-Zuid overgenomen. Voor het deel rond het sluizencomplex loopt momenteel de procedure van het bestemmingsplan Oosterhorn. Het waterschap gaat ervan uit dat ook de overlappende bestemmingen zoals Vrijwaringszone-Dijk uit dit plan worden overgenomen.

Antwoord 3

De overlappende bestemmingen van het ontwerpbestemmingsplan Oosterhorn worden inderdaad overgenomen in dit bestemmingsplan.

Reactie 4

In de regels is de bestemming Water opgenomen. Het waterschap is van mening dat de bestemmingen Water en Waterkering de werkelijke bestemming beter dekken.

Antwoord 4

De basisbestemmingen op grond van het bestemmingsplan Buitengebied – Zuid en het ontwerpbestemmingsplan Oosterhorn worden opgenomen in dit bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan Buitengebied – Zuid komt de bestemming Water voor ter plaatse van het tracé.

Reactie 5

In artikel 8 Leiding – Aardgascondensaat is aangegeven dat de regels van deze dubbelbestemming primair zijn ten opzichte van de regels van ieder andere bestemming. Het waterschap kan hiermee niet instemmen vanwege het feit dat de dubbelbestemming deels samenvalt met de beschermingszones langs de primaire zeekering en boezemkeringen. Hetgeen geregeld wordt in De Waterwet, de Provinciale Omgevingsverordening en de Keur dien gerespecteerd te worden.

Antwoord 5

Conform het ontwerpbestemmingsplan Oosterhorn wordt een rangorde tussen de bestemmingen opgenomen in het bestemmingsplan.

Reactie 6

Het waterschap geeft aan de er een reële kans is dat het sluizencomplex op de middellange termijn gaat wijzigen. Dit kan gevolgen hebben voor de aan te leggen leiding.

Antwoord 6

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Gasunie Transport Services

Reactie

De in het plangebied aanwezige leidingen zijn niet bestemd. Verzocht wordt de ontbrekende gastransportleidingen alsnog op te nemen.

Antwoord

De ontbrekende gastransportleidingen worden alsnog opgenomen in het bestemmingsplan.

Veiligheidsregio Groningen

Reactie

De Veiligheidsregio kan zich vinden in de uitkomsten van de kwantitatieve risicoanalyse voor de aardgascondensaatleiding. Tevens heeft zij het plan beoordeeld in het kader van de bestrijdbaarheid. Hieruit blijft dat in de omgeving van het tracé geen primaire bluswatervoorzieningen en

nauwelijks verharde wegen aanwezig zijn. Dit bemoeilijkt het snelle bestrijden van een incident. Vanwege het ongevoelige karakter van de omgeving hoeven er echter geen maatregelen voor een betere bestrijdbaarheid te worden getroffen.

Tenslotte wordt geadviseerd de informatie over de leiding te verwerken in het risicoregister en in de risicokaart.

Antwoord

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen en wordt waar nodig verwerkt in de toelichting. De leiding zal conform het Registratiebesluit Externe Veiligheid worden verwerkt in het risicoregister en in de risicokaart.