direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Spijk - Kolholsterweg 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging en begrenzing plangebied

Dit bestemmingsplan is een zogenaamd postzegelbestemmingsplan, een bestemmingsplan dat slechts van toepassing is op een relatief klein plangebied. In dit geval een bestemmingsplan voor het bedrijf, dat is gevestigd op het perceel Kolholsterweg 14 in Spijk. Het plangebied heeft betrekking op de percelen, kadastraal bekend gemeente Bierum, sectie K, nummers 445, 237, 442 en 443, in Spijk. Het plangebied is met rode lijnen aangegeven in onderstaande figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01_0003.png"

figuur 1 plangebied bestemmingsplan Spijk - Kolholsterweg 14

1.2 Huidige situatie

Kolholsterweg 14

Op het perceel Kolholsterweg 14 is op dit moment een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bedrijf omvat een vleeskuikenbedrijf met 2 stallen en een akkerbouwbedrijf. Het bedrijf heeft een vergunning voor het houden van 119.000 vleeskuikens.

Op dit moment geldt voor het plangebied het bestemmingsplan “Partiële hervaststelling Delfzijl – Buitengebied Noord” (hierna "het geldende bestemmingsplan" genoemd). Het gebied is daarin bestemd als “Agrarisch – Dijkenlandschap”. Het bedrijf is in dat plan op de verbeelding voorzien van een functieaanduiding “specifieke vorm van agrarisch – gemengd agrarisch bedrijf”. Op de verbeelding bij het geldende plan is een bouwvlak opgenomen met een oppervlakte van 1,5 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01_0004.png"

figuur 2a perceel Kolholsterweg 14 Spijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01_0005.png"

figuur 2b ligging in het gebied

Het perceel is op grond van het geldende bestemmingsplan bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een al dan niet in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen.

1.3 Aanleiding opstellen bestemmingsplan

De eigenaar van het bedrijf op het perceel Kolholsterweg 14 is van plan om het bedrijf uit te breiden van 2 naar 4 stallen. Op grond van het geldende bestemmingsplan kan maximaal 1 stal worden bijgebouwd. Het plan is dan ook in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om het plan mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01_0006.png"
figuur 3 situatietekening bouwplan


Hoofdstuk 2 Beleidskader

Bij het opstellen van een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen moet de gemeente rekening houden met geldende wet- en regelgeving en het beleid van hogere/andere overheden. Daaronder het beleid van rijk, provincie en het waterschap. Dit beleid geldt als kader bij het opstellen van een ruimtelijk plan.

2.1 Europees beleid

Het landbouwbeleid wordt in grote mate bepaald in Europees verband. Voor de landen van de EU is daarmee een open markt ontstaan waarbinnen een gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt gevoerd. Het beleid bestaat uit

  • het regelen van de markt voor agrarische producten; de Europese Unie heeft voor elke groep producten (zoals voor granen, bloemen en planten, rundvlees, etc.) een organisatie opgezet die de prijzen vaststelt, bepaalt hoeveel er geproduceerd mag worden, en regels voor handel maakt; de bedoeling is, dat de prijzen steeds dichter bij die van de vrije markt komen te liggen, en er niet te veel wordt geproduceerd.
  • het bewaken van de voedselveiligheid;
  • het garanderen van een hoge kwaliteit; het gaat vooral om het beschermen van unieke producten die uit een bepaalde streek komen of volgens een bepaalde manier geproduceerd worden;
  • plattelandsontwikkeling en zorg voor het milieu; boeren krijgen aanvullende steun als ze minder dieren per hectare houden, meer groen aanleggen, en proberen de omgeving en het aanzien van het platteland te verzorgen; in combinatie met meer aandacht voor kwaliteit moet het welzijn van de dieren verbeteren;
  • een bedrijfstoeslag voor boeren. Een agrarisch bedrijf krijgt jaarlijks geld van de Europese Unie wanneer het bijdraagt aan milieubescherming, dierenwelzijn en duurzaamheid;

Door uitbreiding van de EU met landen uit midden- en oost-Europa staat het landbouwbeleid steeds meer ter discussie. Verwacht wordt dat er een verdere liberalisering van de markt optreedt met minder steunmaatregelen en een EU-prijsontwikkeling in de richting van de wereldmarktprijzen.

Verder worden op Europees niveau milieumaatregelen uitgevaardigd, die worden verwerkt/vertaald in regelgeving van lidstaten. Van belang zijn in het bijzonder:

  • Regelgeving gericht op de productie van veilig voedsel voor de mens;
  • Dierengezondheidsbeleid;
  • Veehouderij: beleid voor melkprijzen en de quota-regeling;
  • Akkerbouw: marktordeningsbeleid voor graan, suiker en aardappelen;
  • Europese nitraatrichtlijn gericht op bescherming van de bodem;
  • Europese richtlijn op de milieu-effectenrapportage;
  • Europees natuurbeleid.

2.2 Rijksbeleid

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu (SVIR) in werking getreden. Daarmee zet het rijk in op een andere aanpak in het nationaal ruimtelijk beleid. Het rijk heeft 13 nationale belangen geformuleerd waarvoor het rijk zich verantwoordelijk acht. Buiten deze 13 nationale belangen bestaat beleidsvrijheid voor lagere overheden als provincie en gemeente. De 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Ergoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro) worden regels gesteld m.b.t. de 13 aangewezen nationale belangen. Bij ontwikkelingen die planologisch mogelijk worden gemaakt met een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de belangen van het rijk.

Met dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de rijksbelangen raken.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie 2016-2020

De Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vormt de basis voor de meeste plannen die de provincie Groningen de komende jaren gaat maken. Hierin staat het provinciale omgevingsbeleid rondom milieu, verkeer en vervoer, water en ruimtelijke ordening. Er zijn zes grote opgaven waar de provincie de komende jaren in het bijzonder aan werkt: Leefbaarheid, Circulaire Economie, Gaswinning, Waddengebied, Energietransitie en Erfgoed, ruimtelijke kwaliteit en landschap). De Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. In de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie zijn de wijzigingen ten gevolge van de actualisatie in 2017 verwerkt. De Omgevingsvisie bevat uitgangspunten en strategische keuzes en informeert de bestuurlijke en maatschappelijke partners over de provinciale ambities, verwachtingen en doelen op deze 'belangen’. De Omgevingsvisie is zodoende een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen.

2.3.2 Omgevingsverordening provincie Groningen 2016

De Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. In de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening zijn de wijzigingen ten gevolge van de actualisaties uit 2016 en 2017 verwerkt. De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende onderdelen van belang:

Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen (artikel 2.8)

De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, biedt afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van een ruimtelijke ontwikkeling, inzicht in:

  • de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;
  • de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;
  • de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in de directe en in de wijdere omgeving;
  • de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden binnen of buiten het plangebied als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling te salderen of te compenseren;
  • de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden.

Uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare (artikel 2.26.3)

  • 1. Een bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan 2 hectare.
  • 2. Een bestemmingsplan voorziet alleen in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte tussen de 1 en 2 hectare, als de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • 3. Aan de omvang, situering, en vormgeving van het agrarische bouwperceel, bedoeld in het tweede lid, moet een erfinrichtingsplan ten grondslag liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
  • de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
  • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesloopt;
  • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
  • het aspect nachtelijke lichtuitstraling.

Intensieve veehouderij (Artikel 2.13)

Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwvestiging van een hoofd- of neventak intensieve veehouderij noch in uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij. In afwijking hiervan kan in een bestemmingsplan aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden toegekend om een omgevingsvergunning te verlenen voor uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij, als in de planregels in de vorm van voorwaarden is geborgd dat deze uitbreiding:

  • a. noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu, of
  • b. bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben;

mits het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt.

Afwijkende regeling tot 1 januari 2019 (Artikel 2.29.3)

  • 1. In afwijking van artikel 2.29.1 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bedrijf waar ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 reeds intensieve veehouderij wordt uitgeoefend en dat gelegen is binnen het op kaart 10 aangegeven gebied 'uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij tot 5.000 m2’ voorzien in een toename van stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij tot een oppervlakte van maximaal 5000 m² dan wel maximaal de bestaande stalvloeroppervlakte voor zover groter dan 5000 m².
  • 2. In afwijking van artikel 2.29.1 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bedrijf waar ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening reeds intensieve veehouderij wordt uitgeoefend en dat gelegen is binnen het op kaart 10 aangegeven gebied 'uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij tot 7.500 m2' voorzien in een toename van stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij tot een oppervlakte van maximaal 7500 m² dan wel maximaal de bestaande stalvloeroppervlakte voor zover groter dan 7.500 m².
  • 3. Een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.29.2 en artikel 2.29.3 stelt regels die erin voorzien dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.

2.3.3 Omgevingsverordening in relatie tot dit bestemmingsplan

Agrarisch bouwperceel

Voor dit bestemmingsplan geldt, dat het agrarische bouwperceel (in dit bestemmingsplan "het bouwvlak" genoemd) een oppervlakte van maximaal 2,0 hectare mag hebben. Het bouwvlak dat op de verbeelding bij dit plan is opgenomen heeft een oppervlakte van 1,9 hectare. Verder zijn bij het plan regels opgenomen op grond waarvan agrarische bedrijfsbebouwing, andere bouwwerken en voorziening ten behoeve mestopslag worden geconcentreerd binnen een bouwperceel dat op de verbeelding is opgenomen.

Intensieve veehouderij

In de Omgevingsverordening provincie Groningen is m.b.t. intensieve veehouderij bepaald, dat een bestemmingsplan geen mogelijkheden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij mag bevatten. Bestaande intensieve veehouderijen mogen, afhankelijk van hun ligging in wit, geel of groen gebied, niet uitbreiden, respectievelijk uitbreiden tot maximaal 5.000 m² of 7.500 m². Een uitzondering kan worden gemaakt, indien door wijzigingen in de milieuwetgeving of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn meer m² nodig zijn. Voorwaarde is dan wel dat het aantal dieren niet mag toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01_0007.png"

figuur 4 Fragment kaart 10, Intensieve veehouderij (Bron: Omgevingsverordening geconsolideerde versie 15-11 2017)

Het kaartje hierboven betreft een uitsnede van de kaart die hoort bij de provinciale Omgevingsverordening. Het perceel Kolholsterweg 14 is met een rode cirkel aangegeven op de kaart. Het perceel ligt in “groen gebied”. Op grond hiervan mag de stalvloeroppervlakte ten behoeve intensieve veehouderij maximaal 7.500 m² bedragen. Stalvloeroppervlakte wordt daarbij gedefinieerd als “de gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden op de wijze van een intensieve veehouderij, alsmede de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden”.

Op dit moment zijn 2 stallen aanwezig. De stalvloeroppervlakte van deze stallen bedraagt 2 x ((100 m x 25 m) – (5,15 x 7,90)) = 4.918,6 m². De ruimte in elke stal voor voeropslag, toilet/douche, kantoor, etc… wordt niet als stalvloeroppervlak beschouwd, omdat deze activiteiten niet onlosmakelijk zijn verbonden met het houden van dieren op de wijze van een intensieve veehouderij. Deze activiteiten zouden ook in een afzonderlijk bouwwerk kunnen plaatsvinden.

Op grond van de Omgevingsverordening kan in dit bestemmingsplan een uitbreiding van de stalvloeroppervlakte worden toegestaan tot maximaal 7.500 m². Met dit bestemmingsplan wordt een stalvloeroppervlakte toegestaan van maximaal 4 x ((100 m x 25 m) – (5,15 x 7,90)) = 9.838 m². Hiermee wordt de bouw van 4 stallen mogelijk gemaakt.

De maximale stalvloeroppervlakte die op grond van de Omgevingsverordening in een bestemmingsplan kan worden toegestaan bedraagt voor het onderhavige plangebied 7.500 m². De overschrijding met 2.338 m² heeft geen relatie met nieuwe wettelijke eisen in relatie tot milieu of eisen t.a.v. het dierenwelzijn. De geboden uitbreidingsmogelijkheden zijn daarmee in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen.Het plan kan mogelijk worden gemaakt omdat GS een ontheffing hebben verleend van de maximale stalvloeroppervlakte van 7.500 m2..

Op de bedrijfslocatie aan de Wadwerderweg 76 in Usquert wordt stalvloeroppervlakte verminderd ten behoeve van het perceel Kolholsterweg 14. In dit geval betreft het:

  • een verleende bouwvergunning en milieuvergunning die tot op heden niet zijn gerealiseerd; deze vergunningen betreffen een stalvloeroppervlakte van 2.016 m²;
  • een aanpassing aan de bestaande stal op het perceel Wadwerderweg 76 in Usquert; in deze stal zal een wand worden geplaatst zodat het bestaande stalvloeroppervlak met 316 m2 wordt verminderd.


De verplaatsing van rechten van de Wadwerderweg 76 naar het perceel Kolholsterweg 14 zal in hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten worden toegelicht en afgewogen.

Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen hebben een ontheffing van de Omgevingsverordening verleend in verband met het stalvloeroppervlak dat zal worden gerealiseerd op het perceel Kolholsterweg 14 in Spijk. Er mag een maximale stalvoeroppervlakte worden geregeld van 9.838 m² in dit bestemmingsplan. Ten behoeve van het moeten voldoen aan nieuwe wettelijke regels over dierenwelzijn of milieu mag hierop een uitzondering worden gemaakt, mits het aantal dieren niet toeneemt.

Nieuwe Omgevingsvisie en Provinciale Omgevingsveordening

Provinciale Staten hebben in de vergadering van 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020 en de Provinciale Omgevingsverordening 2016 vastgesteld.

Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan zal de nieuwe Omgevingsverordening deels gelden als kader voor dit bestemmingsplan en deels niet. In de nieuwe verordening zijn de volgende bepalingen opgenomen die van belang zijn voor dit bestemmingsplan:

  • a. tot 1 januari 2019 kan voor een bestaande intensieve veehouderij die is gelegen in groen gebied een uitbreiding van de stalvloeroppervlakte worden toegestaan van maximaal 7.500 m²;
  • b. een bestemmingsplan mag voorzien in een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang van maximaal 2 hectare;
  • c. ten aanzien van een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel tot 2 hectare dient de maatwerkbenadering worden toegepast.
  • d. aan de uitbreiding moet een erfinrichtingsplan ten grondslag liggen waarbij in ieder geval rekening is gehouden met
      • de historisch gegroeide landschapsstrucuur;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van gebouwen
      • het uitgangspunt dat niet meer voor de bedrijfsvoering in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen of bouwpercelen worden gesloopt.
      • het woon- en leefklimaat van direct aanwonenden;
      • het aspect nachtelijke belichting.

De onder a. genoemde regel zal niet gelden in relatie tot dit bestemmingsplan. In de verordening is namelijk bepaald, dat de nieuwe Omgevingsverordening niet van toepassing is op ontwikkelingen waarvoor Gedeputeerde Staten een ontheffing hebben verleend op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016. Daarvan is in dit geval sprake. GS hebben op 2 juli 2015 ontheffing verleend van de maximale stalvloeroppervlakte van 7.500 m² dit voor het perceel Kolholsterweg 14 in het bestemmingsplan mag worden opgenomen.

De overige regels zullen wel van toepassing zijn als kader voor dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voldoet echter aan/is opgesteld in overeenstemming met de regels die zijn gesteld in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.

2.4 Gemeentelijk beleid

Het ruimtelijk beleid van de gemeente ten aanzien van het buitengebied is bepaald in de bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Partiële hervaststelling bestemmingsplan Delfzijl – Buitengebied Noord” dat op dit moment geldt. Dit laatstgenoemde bestemmingsplan is door de raad op 19 december 2013 vastgesteld.

Een aantal aspecten uit het geldende bestemmingsplan is van belang voor dit bestemmingsplan. Het betreft bijvoorbeeld de aspecten

  • de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak;
  • de mogelijkheden voor agrarische schaalvergroting;
  • het toepassen van de zgn. maatwerkbenadering bij agrarische schaalvergroting;
  • het beleid ten aanzien intensieve veehouderij.

In het geldende bestemmingsplan wordt in het dijkenlandschap een agrarisch bouwvlak toegestaan van maximaal 2,0 hectare. Dat wil zeggen 1,5 hectare bij recht en 2,0 hectare na wijziging. Het perceel Kolholsterweg 14 is gelegen in het dijkenlandschap. Met het onderhavige bestemmingsplan zal het bouwvlak van vorm veranderen en de oppervlakte van het bouwvlak zal van 1,5 hectare toenemen tot 2,0 hectare.

In het beleid is ten aanzien van agrarische schaalvergroting in het geldende plan bepaald dat daaraan medewerking kan worden verleend met toepassing van de zgn. maatwerkbenadering. Dat is een sturingsproces waarbij de mogelijkheden voor agrarische schaalvergroting op perceelsniveau worden bezien aan de hand van een aantal landschappelijk randvoorwaarden. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan “Delfzijl – Buitengebied Noord” betrof dat de volgende 6 landschappelijke randvoorwaarden:

  • de historische gegroeide landschappelijke structuur;
  • het houden van voldoende afstand tot ruimtelijke elementen;
  • de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
  • de evenwichtigheid van ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype;
  • de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen, op het perceel cq. Het verlaten bouwperceel, te saneren;

Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Omgevingsverordening in 2013 zijn daar aan toegevoegd:

  • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
  • het aspect van nachtelijke lichtuitstraling.

Verder is van belang, dat in de planregels een regeling is opgenomen, die bepaalt, dat de realisatie van de plannen dient plaats te vinden aan de hand van beplantingsplan.

Verder komt het gemeentelijk beleid ten aanzien van intensieve veehouderij overeen met het provinciale beleid. Voor het perceel Kolholsterweg 14 betekent dit een maximale stalvloeroppervlakte van 7.500 m² kan worden toegestaan op grond van dat beleid.
Het plan voor de bouw van 2 kippenstallen is dan ook in strijd met het geldende bestemmingsplan. Het plan voorziet in een stalvloeroppervlakte van 9.838 m².

Met dit bestemmingsplan wordt afgeweken van het gemeentelijk beleid en planologische medewerking verleend aan een stalvloeroppervlakte van 9.838 m². In deze toelichting zal de aanvaardbaarheid van die afwijking worden onderbouwd.

2.5 Beleid Waterschap

Het plangebied ligt in het werkgebied van het waterschap Noorderzijlvest. Het beleid van dit waterschap is verwoord in het beheerplan 2010-2015. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. In het waterbeheerplan geeft het waterschap aan hoe het als wateroverheid de zorg voor voldoende en schoon water en bescherming tegen overstromingen invult in de periode van 2010- 2015. De doelen voor WB21 en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn opgenomen in het waterbeheerplan. De KRW omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die voor de eerste termijn in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau. Het waterschap streeft er naar het waterbeheer efficiënt en effectief uit te voeren. De inzet is een duurzaam waterbeheer dat bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving en versterking van de regionale economie. Het waterschap streeft naar een gebiedsgerichte goede kwaliteit van het oppervlaktewater met gezonde en gevarieerde planten- en dierengemeenschappen. De watersystemen zijn zo ingericht, dat robuuste natte ecosystemen ontstaan met weinig of geen fysieke barrières voor de verspreiding van planten en dieren. Ook ontwikkelt het waterschap nieuwe kennis om duurzamer en goedkoper te kunnen zuiveren. Het wil in de planperiode de samenwerking met de partijen in de waterketen versterken.

beheergebied

Waterschap Noorderzijlvest is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het noordelijke en noordwestelijke deel van de provincie Groningen, Noordwest-Drenthe en het Lauwersmeer-gebied. Enkele kustpolders en het Fivelingogebied wateren af op de Eems en de Waddenzee met een combinatie van vrij verval en bemaling. Het waterschap beschermt het gebied tegen overstromingen vanuit de boezem door een combinatie van vasthouden in de haarvaten, berging in de boezem en afvoeren door lozing bij Lauwersoog. De noordelijke kustpolders wateren af op Spijksterpompen en Noordpolderzijl en de Fivelingoboezem op De Drie Delfzijlen. De bemaling, berging en kadehoogte van de regionale keringen bieden op dit moment bescherming tegen overstroming met een kans van eens in de dertig jaar.

Het waterschap is betrokken bij de totstandkoming van de plannen m.b.t. het perceel Kolholsterweg. De toename van het bebouwde oppervlak zal worden gecompenseerd door de aanleg van een waterberging in het plangebied. Deze compensatie en de wijze waarop die plaatsvindt wordt toegelicht in de waterparagraaf die is opgenomen in hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het zogenaamde dijkenlandschap. Het dijkenlandschap bestaat uit grootschalige open ruimten met weinig verdichtingen en een aaneengesloten begrenzing door dijken. De verdichtingen die er zijn, bestaan uit voornamelijk (zeer) verspreid liggende agrarische bebouwing met erfbeplanting. Deze agrarische percelen liggen daarmee veelal als groene eilanden in het gebied. Over het algemeen is het gebied vlak. Het landschapsbeeld wordt bepaald door rechte lijnen, zowel qua infrastructuur als qua verkaveling. Het verkavelingspatroon bestaat uit een rationele verkaveling met grote blokvormige percelen, waarop akkerbouw domineert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01_0008.png"

figuur 6 landschapstypen

Op de afbeelding hierboven zijn de landschapstypen dijkenlandschap en wierdenlandschap in het noordelijk deel van het buitengebied van de gemeente Delfzijl weergegeven. De ligging van het perceel Kolholsterweg 14 in het dijkenlandschap is daarop met een rode cirkel weergegeven.

Het perceel Kolholsterweg 14 is gelegen op een afstand van ca. 460 meter van de dichtstbijzijnde (burger)woning van derden, zijnde het perceel Kolholsterweg 16, gelegen ten noord-oosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01_0009.png"

figuur 7

3.2 Landschappelijk randvoorwaarden

Planologische medewerking aan agrarische schaalvergroting kan plaatsvinden door toepassing van de maatwerkbenadering. De mogelijkheden voor agrarische schaalvergroting worden daarbij aan de hand van de onderstaande landschappelijke randvoorwaarden op perceelniveau bezien.

De gehanteerde landschappelijke randvoorwaarden zijn:

    • 1. de historisch gegroeide landschapsstructuur; voor de regio's Noord en Oost is dit nader uitgewerkt in de Nota 'Agrarische bouwblokken en landschap';
    • 2. het houden van afstand tot andere ruimtelijke elementen;
    • 3. de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
    • 4. de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • 5. de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype;
    • 6. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel c.q. het (te) verlaten bouwperceel te saneren;
    • 7. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • 8. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.

ad. 1 de historisch gegroeide landschapsstructuur

Het te ontwikkelen perceel is gelegen in het dijkenlandschap. Een gebied dat wordt gekenmerkt door grootschalige open ruimten met weinig verdichtingen. De verdichtingen die er zijn, bestaan uit voornamelijk (zeer) verspreid liggende agrarische bebouwing met erfbeplanting. Deze agrarische percelen liggen daarmee veelal als groene eilanden in het gebied. Het landschapsbeeld wordt bepaald door rechte lijnen, zowel qua infrastructuur als qua verkaveling. Het verkavelingspatroon bestaat uit een rationele verkaveling met grote blokvormige percelen, waarop akkerbouw domineert.

De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt op het perceel Kolholsterweg 14 passen binnen dit landschapstype. De bebouwing wordt zo compact mogelijk gebouwd, aansluitend aan de bestaande bebouwing. Na de realisatie van het uitbreidingsplan zal het bedrijf landschappelijk worden ingepast met beplanting en een waterpartij. Daarmee zal een "groen eiland" ontstaan in het verder open landschap.

ad. 2 afstand tot andere ruimtelijke elementen

Toetsing aan deze landschappelijke randvoorwaarde moet er voor zorgen dat de beoogde schaalvergroting niet zal leiden tot aantasting van in het landschap aanwezige elementen, zoals maren, wierden, etc...

In de onmiddellijke nabijheid van het perceel Kolholsterweg 14 zijn geen waarden aanwezig die in die zin bescherming behoeven. Het bedrijf is gelegen in een open gebied. De aantasting de openheid wordt zo beperkt mogelijk gehouden door de bebouwing zo compact mogelijk bouwen.

ad. 3 toereikendheid van de ontsluiting

De ontsluiting van het bedrijf aan de Kolholsterweg 14 vindt plaats via de Kolholsterweg en de Hooiweg. Deze wegen zijn geschikt voor de extra aan- en afvoerbewegingen die uitbreiding van het bedrijf aan de Kolholsterweg 14 met zich meebrengt.

ad. 4 evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de gebouwen

Het plan biedt de mogelijkheid om twee stallen bij te bouwen. Deze worden aansluitend gebouwd aan de 2 bestaande stallen. De stallen zullen qua maatvoering en vormgeving vergelijkbaar zijn met de bestaande stallen.

Het plan biedt de mogelijkheid om in de toekomst in te spelen op ontwikkelingen m.b.t. dierenwelzijnseisen. De ruimte tussen de bestaande stallen en de nieuwe stallen wordt met ca. 12 vergroot. Hierdoor wordt het mogelijk om het stalsysteem om te zetten naar bijvoorbeeld een voilièresysteem.

ad. 5 inpasbaarheid van het erftype

Er zijn goede mogelijkheden voor inpassing van het nieuwe erf in het landschap. Aan de hand van keukentafelgesprekken is in samenwerking met Libau uit Groningen een inpassingsplan gemaakt. Het inpassingsplan zal via de planregels afdwingbaar worden gemaakt. Zie hierover ook paragraaf 3.3. 

ad. 6 saneringsnoodzaak niet meer gebruikte bebouwing

Op het perceel Kolholsterweg 14 is geen bebouwing aanwezig die gesaneerd zou moeten worden. 

ad. 7 woon- en leefbaarheid directe omgeving

Het perceel Kolholsterweg 14 is gelegen in een open gebied met zeer verspreid liggen bebouwing. De dichtsbijzijnde burgerwoning van derden is gelegen op ca. 460 afstand van het perceel. De dichtstbijzijnde agrarische woning van derden is gelegen op ca. 490 meter van het perceel Kolholsterweg 14. Voor de uitbreiding van het bedrijf zal een Omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. Die kan naar verwachting worden verleend. Voor onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat in de directe omgeving hoeft niet te worden gevreesd.

ad. 8 nachtelijke lichtuitstraling

In de kippenhouderij is (nachtelijke) lichtuitstraling niet echt een thema. In de planregels wordt een (standaard)regeling opgenomen die - voorzover noodzakelijk - nachtelijke lichtuitstraling beperkt.

3.3 Inpassing in het landschap

Het perceel Kolholsterweg 14 is op dit moment deels ingepast met beplanting. Het betreft met name de beplanting die is aangebracht aan de noord-oostzijde van de akkerbouwschuur. Verder is aan de noordwest zijde een waterpartij aangelegd. Deze waterpartij dient als waterberging, aangelegd ter compensatie van de toename van het verhard oppervlak ten gevolge van de bouw van de bestaande stallen.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is door Libau uit Groningen een inpassingsplan gemaakt. Dit inpassingsplan is als bijlage 2 bij de planregels opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01_0010.png"
figuur 8 inpassingsplan

Het bedrijf kan (na uitbreiding) landschappelijk worden ingepast door het aanbrengen van erfbeplanting op diverse plaatsen op het erf. In de bovenstaande figuur zijn de locaties voor het aanbrengen daarvan aangegeven. In het inpassingsplan wordt ook aangegeven welke beplanting aanbracht dient te worden. Concreet betreft dit het aanbrengen van een rode beuk, gele treurwilgen, veldesdoornen en walnoot-, appel- en perenbomen.

Vanwege de toename van het verharde oppervlak ten opzichte van de bestaande bouwmogelijkheden zal de aanwezige waterpartij aanzienlijk worden vergroot .Met de realisatie van het inpassingsplan zal het volgende (landschappelijke) beeld ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01_0011.png"

figuur 9 Kolholsterweg 14 na realisatie uitbreiding en inpassingsplan

Het inpassingsplan zal in de planregels juridisch worden verankerd. De realisatie ervan wordt daarmee juridisch handhaafbaar.

3.4 Water

Sinds november 2003 is het verplicht om ruimtelijke plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) te toetsen op wateraspecten. Het doel van deze watertoets is er voor te zorgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij de ruimtelijke besluitvorming.

Met het waterschap Noorderzijlvest is overleg gevoerd ten aanzien van dit bestemmingsplan.

Dat is enerzijds gebeurd door middel van de (digitale) watertoets. Daartoe is een wateradvies gevraagd via www.dewatertoets.nl

Anderzijds is dat gebeurt door het waterschap Noorderzijlvest te betrekken bij de toepassing van de maatwerkbenadering. Het waterschap is in verband daarmee uitgenodigd voor een keukentafelgesprek. Tijdens dat gesprek zijn de plannen besproken en is watercompensatie uitdrukkelijk aan de orde gesteld.

Met dit bestemmingsplan wordt een verdere toename van het verharde oppervlak mogelijk gemaakt. Deels door mogelijkheden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, deels door de mogelijkheden voor verharding van het perceel. Door de toename van verhard oppervlak, stroomt regenwater, zonder extra maatregelen, sneller af richting het oppervlaktewater. Bij een toename van verhard oppervlak - voor dit plangebied - van meer dan 2.500 m2 - is compensatie door de aanleg van waterberging nodig.

Het waterschap heeft aangegeven, dat in verband met dit bestemmingsplan nog 200 m² aan wateroppervlak moet worden toegevoegd aan de al bestaande wateroppervlak die is gerealiseerd in relatie tot vorige bouw- en bestemmingsplannen. De initiatiefnemer heeft aangegeven graag een gracht te willen realiseren. Met dat voornemen/die wens wordt in dit bestemmingsplan rekening gehouden. In de planregels zal een verplichting worden opgenomen, waarmee de compensatieverplichting juridisch wordt verankerd. Daarmee zal ruimschoots worden voldaan aan het advies van het waterschap. De waterberging zal door middel van een bestemming "Water" in het plan worden verankerd.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet rekening worden gehouden met de natuurbescherming. Het wettelijk kader daarvoor staat in de Wet natuurbescherming. Met de plan moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van de Natuur Netwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Onderzoek

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen beschermde landschapselementen aanwezig. In de memo "aanvulling op de MER" zijn de effecten op omliggende Natura 2000-gebieden getoetst. De memo is toegevoegd aan de bijlagen van dit bestemmingsplan. Uit de memo en uitgevoerde Aerius berekening blijkt dat significante negatieve effecten ten gevolge van stikstoftoename op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

3.5.2 Soortenbescherming

De locatie voor de beoogde uitbreiding bestaat uit intensief beheerd en regelmatig verstoord agrarische bouwland. De ecologische waarde van dit gebied is beperkt. Op basis van bestaande verspreidingsgegevens en het gebruik van de gronden als agrarische cultuurgrond kan worden gesteld, dat beschermde soorten in de omgeving van het perceel Kolholsterweg 14 niet voorkomen.

3.6 Milieu

3.6.1 Milieueffectrapportage (Mer)

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer zijn regels opgenomen m.b.t. het maken van een milieu-effectrapportage.

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een planMER voor strategische en kaderstellende plannen en een projectMER of een mer-beoordelingsplicht voor concrete projecten. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming is noodzakelijk).

De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van (grondgebonden) veehouderijbedrijven is in het kader vergunningaanvraag (omgevingsververgunning) vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer.

Voor dit bestemmingsplan zullen op grond van het bovenstaande een plan-mer en een Passende Beoordeling moeten worden gemaakt. Ook moet een besluit-mer worden gemaakt in verband met de aan te vragen Omgevingsvergunning. De plan- en besluit-mer zullen in de op te stellen mer worden gecombineerd.

Voorafgaand aan het opstellen van een Mer wordt een Notitie Reikwijdte en Detailniveau opgesteld. In een Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) wordt beschreven op welke wijze in het planMER de milieueffecten inzichtelijk worden gemaakt. Hiermee hebben overlegpartners de mogelijkheid gekregen om te reageren op de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. De NRD wordt ook voor een ieder ter inzage gelegd. De NRD die is opgesteld ten behoeve van de nog op te stellen Mer is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De Mer zal gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure worden gebracht. De Mer wordt onderdeel van het bestemmingsplan.

3.6.2 Aanvulling op de MER

Uit de aanvulling op de MER blijkt dat er als gevolg van het voorgenomen initiatief geen negatieve milieugevolgen ontstaan voor de aspecten ammoniak, geur en luchtkwaliteit en dat voldaan kan worden aan de wettelijke milieunormen. Negatieve effecten door toename van ammoniakemissie kunnen worden uitgesloten. Het voornemen wordt vergunbaar geacht in het kader van de Wet natuurbescherming. De aanvulling op de MER is toegevoegd aan de bijlagen van dit plan.

3.6.3 Omgevingsvergunning

Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf aan de Kolholsterweg 14 in Spijk zal een Omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. Deze aanvraag dient in elk geval betrekking te hebben op de activiteiten "het bouwen van een bouwwerk" en het "veranderen of veranderen van de werking van en het in werking hebben van een inrichting". Verwacht wordt dat deze vergunning verleend zal kunnen worden.

Daarnaast moet een verzoek worden ingediend voor het intrekken van de verleende bouwvergunning (d.d. 16 december 2009) en milieuvergunning (d.d. 30 juli 2009) die zijn verleend door de gemeente Eemsmond voor het bouwen van een kippenstal op het perceel Wadwerderweg 76 in Usquert. Daarmee wordt de compensatie van de overschrijding van de maximale stalvloeroppervlakte op het perceel Kolholsterweg 14 in Spijk juridisch verankerd.

3.7 Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Om te kunnen beoordelen of in bepaalde gebieden archeologisch onderzoek bij ingrepen in de bodem noodzakelijk is, heeft de gemeente de Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld (maart 2013). In figuur 11 staat een fragment van de bedoelde kaart. Daarop is te zien dat het plangebied is voorzien van een licht groene kleur. Dit betekent, dat het plangebied op de Archeologische Beleidsadvieskaart wordt aangemerkt als een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Er hoeft daarom geen rekening worden gehouden met te beschermen archeologische waarden in het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0010.34BP9909TN14-VG01_0012.png"

figuur 11 Archeologische beleidsadvieskaart: lage verwachtingswaarde

3.8 Externe Veiligheid

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) gelegen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een BEVI-inrichting.

Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding als bedoeld in het Besluit buisleidingen externe veiligheid.

3.9 Luchtkwaliteit

Ten aanzien van luchtkwaliteit is Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer van toepassing. Daarin zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn voor wat betreft de ruimtelijke ordening met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en Fijnstof (PM10) van belang. Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld aan de toetsing van deze grenswaarden. Zoals blijkt uit de "aanvulling op de MER) kan de beoogde ontwikkeling als Niet in betekende mate worden beschouwd. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.10 Geur

In de aanvulling op de MER is het aspect geur beoordeeld waarbij tevens een geurberekening is uitgevoerd. Uit de geurberekening blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen. Het aspect geur staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.11 Bodem

Voor het bestemmingsplan is het nodig om te achterhalen of de bodem voldoende kwaliteit heeft voor de aanwezige en gewenste functies. Vooral gevoelige functies, zoals (bedrijfs)woningen zijn daarbij van belang. Risico's voor de volksgezondheid mogen niet optreden. Het aspect bodem is in verschillende wetgeving geregeld, waaronder de Wet bodembescherming. In de gemeente Delfzijl gelden vanaf 24 februari 2011 de regels van het Besluit bodemkwaliteit.

Meer specifiek geldt dat op industrieterreinen grond en baggerspecie wordt hergebruikt.

Een deel van de grond of baggerspecie die (her)gebruikt wordt is zout omdat het afkomstig is uit zee of brakke wateren. Om het (her)gebruik van grond en baggerspecie mogelijk te maken en vooral ook te stimuleren is door de gemeenten Eemsmond en Delfzijl gekozen om gebiedsspecifiek beleid op te stellen voor de Eemshaven en de industrieterreinen te Delfzijl. Dit gebiedsspecifiek beleid is in de Nota bodembeheer voor de Eemshaven en industriegebieden te Delfzijl (23 februari 2012) uitgewerkt en toegelicht.

Het plangebied is ingedeeld in de Nota bodembeheer voor de Eemshaven en industriegebieden te Delfzijl (23 februari 2012) bodemfunctie ingedeeld als “industrie”. In deze nota bodembeheer zijn onder meer normen aangegeven voor (her)gebruik van grond en baggerspecie. Het grondverzet wordt duurzamer door meer hergebruik en minder transport. Ook worden de onderzoekskosten bij (her)gebruik van grond en baggerspecie zoveel mogelijk beperkt doordat er een bodemkwaliteitskaart is opgesteld die in veel gevallen als bewijsmiddel voor de milieuhygiënische kwaliteit mag dienen.

Naast de lokale maximale waarden, is in de nota bodembeheer beschreven welke aandachtspunten er gelden bij hergebruik van grond en baggerspecie. Dit houdt in dat er beschreven is wanneer je grond mag hergebruiken en hoe je de milieuhygiënische kwaliteit moet bewijzen. Er is speciale aandacht voor het hergebruik van zoute grond of baggerspecie.

In de nota bodembeheer is weergegeven wat de maatschappelijke opgave van grond- en baggerspecie is. Daarnaast is een beschrijving gegeven van het gebied van de nota bodembeheer, de bodemfunctie van het gebied en de vastgestelde algemene bodemkwaliteit. Vervolgens is aangegeven onder welke voorwaarden en met welke milieuhygiënische bewijsmiddelen hergebruik van grond en baggerspecie mogelijk is.

Als bijlage bij de nota bodembeheer is de bodemkwaliteitskaart opgenomen. Los daarvan zijn de diverse kaarten opgenomen met de bodemfunctie, de algemene bodemkwaliteit en de toepassingseisen bij hergebruik van grond en baggerspecie.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In het plangebied worden geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarnaast is ook een uitbreiding van bedrijventerrein van de bedrijfsactiviteiten niet voorzien, met uitzondering van een optimalisering van de openliggende percelen op het totale bedrijventerrein.

Indien grondverzet of bouwactiviteiten gaan plaatsvinden op een potentieel (ernstig) verontreinigde locatie, dient zowel een historisch als een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is om gegevens te verzamelen omtrent het vroegere en huidige gebruik van de locatie, de plaatselijke bodemopbouw en de (voormalige) geohydrologische situatie.

3.12 Karakteristieke beeldbepalende bouwwerken

Indien in een gebied karakteristieke/beeldbepalende bouwwerken aanwezig zijn dient hier voor een beschermende regeling in de planregels van een bestemmingsplan te worden opgenomen. In opdracht van de gemeente Delfzijl heeft Libau uit Groningen een inventarisatie uitgevoerd waarmee in beeld is gebracht welke objecten/complexen moeten worden beschouwd als karakteristiek/beeld-bepalend. Libau heeft daarvoor veld- en bureauonderzoek gedaan. Daarbij zijn de volgende criteria gehanteerd:

  • 1. cultuurhistorische waarde, met als leidraad
  • het belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van een lokale culturele, sociaal-economische, maatschappelijke en/of wetenschappelijke ontwikkeling;
  • het belang van het object/complex als uitdrukking van een emotionele band of beleving van de bewoners van het gebied.

  • 2. architectuurhistorische waarde, zich uitend in één of meer van de volgende punten ten aanzien van het belang van het object/complex:
  • voor de geschiedenis van de architectuur van het exterieur;
  • voor het oeuvre van een architect, stedenbouwkundige of ontwerper;
  • vanwege de esthetische kwaliteiten van het ontwerp;
  • vanwege bijzonder materiaalgebruik, detaillering en constructie van het ontwerp (of onderdelen daarvan);
  • vanwege het innovatieve karakter als uitdrukking van een technische of typologische ontwikkeling.

  • 3. Stedenbouwkundige en/of landschappelijke essemblewaarde, met als leidraad, de betekenis van het object/complex:
  • vanwege de situering en de ruimtelijke relaties met de omgeving;
  • als essentieel onderdeel of representant van een groter geheel, dat cultuurhistorisch, architectuurhistorisch en/of stedenbouwkundig-landschappelijk belang.

  • 4. Authenticiteit
  • De betekenis van het object/complex vanwege de authenticiteit van het ontwerp (of onderdelen daarvan);
  • Het belang van het object/complex in relatie tot de structurele en de visuele gaafheid van de rurale omgeving of directie omgevingsruimte.

  • 5. Zeldzaamheid
  • Het belang van het object/complex vanwege de architectonische, stedenbouwkundig-landschappelijke en/of bouwtechnische en/of functionele zeldzaamheid in het gebied van de gemeente Delfzijl.

Uit de inventarisatie is gebleken dat in het plangebied van het bestemmingsgebied "Spijk – Kolholsterweg 14" geen karakteristieke/beeldbepalende bouwwerken aanwezig zijn.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Deze standaard (die slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard) is verplicht op grond van het Bro. Zo voorziet het SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:

  • standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende bepalingen (bouwregels, aanlegvergunningen e.d.);
  • de alfabetische volgorde van de begripsbepalingen en bestemmingen;
  • een vaste volgorde van een indeling van een bestemming;
  • een aantal standaard begripsbepalingen;
  • een standaard wijze van meten;
  • vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming op de plankaart;
  • standaard benamingen van aanduidingen op de plankaart en in de voorschriften.

Het bestemmingsplan wordt in een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd. Het plan kan worden geraadpleegd via www.ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Delfzijl: www.delfzijl.nl Het plan wordt ook in het informatiesysteem van de gemeente ingevoerd.

Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan. De digitale versie is de juridisch bindende versie. Het vaststellen van een digitale versie is vanaf 1 januari 2010 verplicht.

4.2 Toelichting op de planregels

Inleidende bepalingen

In de inleidende regels zijn bepalingen opgenomen voor een goede toepassing van het plan. De inleidende regels bestaan uit een definiëring van de begrippen die in het plan worden gehanteerd en de wijze waarop wordt gemeten.

Bestemmingen en aanduidingen

In dit plan is een tweetal bestemmingen opgenomen: "Agrarisch – Dijkenlandschap" en "Water".

Met de bestemming "Agrarisch – Dijkenlandschap" wordt het gebruik van de gronden ten behoeve van een agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt.

Met de bestemming "Water" wordt het gebruik van de gronden voor waterberging mogelijk gemaakt. Het betreft het deel van het plangebied dat dient voor watercompensatie als bedoeld in de waterparagraaf.

Op de verbeelding is verder een aanduiding "specifieke vorm van agrarisch – bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf" opgenomen. Via een koppeling met de planregels wordt daarmee geregeld welke gronden mogen worden gebruikt voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf.

Ook is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen. Daarmee wordt bepaald waar de bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de het bedoelde agrarisch bedrijf moeten worden gebouwd.

Algemene regels

In het plan zijn algemene regels en de overgangs- en slotregels opgenomen. Dit betreft een anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en wijzigingsregels, het overgangsrecht en de slotregel.

De opgenomen anti-dubbeltelbepaling en het overgangsrecht zijn conform het bepaalde in de artikelen 3.2.1 en 3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening geformuleerd.


Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan wordt de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd.

Ten aanzien van het voorontwerp bestemmingsplan wordt inspraak verleend en vindt overleg plaats met betrokken overheidsinstanties en andere overlegpartners. In het kader van inspraak wordt aan een ieder gelegenheid geboden voor het indienen van inspraakreacties. Dat kan schriftelijk, per e-mail of mondeling.

Overleg over het voorontwerp vindt onder meer plaats met de provincie Groningen, het waterschap en de betrokken diensten van de rijksoverheid.

In de fase van het ontwerp bestemmingsplan is aan een ieder gelegenheid geboden voor het indienen van zienswijzen bij de raad.

Het ontwerpbestemmingsplan "Spijk – Kolholsterweg 14" heeft gedurende de periode van 22 september 2016 tot en met 2 november 2016 ter inzage gelegen. Met het ontwerpplan heeft ook de opgestelde milieueffectrapportage ten behoeve van het plan ter inzage gelegen. De stukken konden ook digitaal worden geraadpleegd via de websites www.delfzijl.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl

Gedurende de genoemde termijn konden door een ieder zienswijzen worden ingebracht tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad van Delfzijl. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt. Er zijn twee zienswijzen ingediend.

In de nota zienswijzen, commentaar en wijziging zijn de ingediende zienswijzen kort samengevat weergegeven. Tevens zijn de zienswijzen die zijn ingediend tegen de Mer kort samengevat weergegeven. Ook is het advies van de Brandweer Delfzijl kort samengevat weergegeven. In de nota is vervolgens het commentaar ten aanzien van de ingediende zienswijzen weergegeven. De nota sluit af met een overzicht van de wijzigingen die in het plan zouden moeten worden aangebracht ten behoeve van de vaststelling van het plan.

Nadat de raad een besluit heeft genomen over de vaststelling van het bestemmingsplan kan beroep worden ingediend tegen het vaststellingsbesluit bij de bij de Raad van State. Beroep kan worden ingediend door een ieder die tijdig een zienswijze bij de raad heeft ingediend tegen het ontwerpplan. Daarnaast kan een ieder beroep instellen tegen wijzigingen die bij de vaststelling door de raad zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan. Naast het instellen van beroep kan ook een voorlopige voorziening worden gevraagd.

Het bestemmingsplan gaat gelden vanaf de dag na het verstrijken van de beroepstermijn, tenzij een verzoek voor een voorlopige voorziening is ingediend.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering van het bestemmingsplan betreft een particulier initiatief op eigen grond en voor eigen rekening. De gemeente heeft geen financiële bemoeienis met de uitvoering van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het verhaal door de gemeente van kosten die zij moet maken in verband met het plan en mogelijk te vergoeden planschade is met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten.

5.3 Grondexploitatie

In een bestemmingsplan moet, naast een paragraaf over de economische uitvoerbaarheid, ook worden ingegaan op het kostenverhaal. Indien het bij het bestemmingsplan gaat om een 'bouwplan' volgens het Bro is een grondexploitatieregeling zoals die is opgenomen in de Wro van toepassing. De gemeente heeft daarbij de verplichting de kosten die zij moet maken voor het plan te verhalen. Dit moet zij doen aan de hand van een exploitatieplan, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde indien:

  • er geen sprake is van de door de gemeente te maken kosten (bijvoorbeeld kosten t.b.v. bouwrijp maken, ontsluiting, riolering, etc.);
  • er wel sprake is van dergelijke kosten maar deze kosten anderszins verzekerd zijn:
    • 1. of via een privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer (er is in dat geval een overeenkomst gesloten tussen gemeente en ontwikkelaar, waarbij afgesproken is dat de ontwikkelaar alle bij het plan voorkomende kosten voor zijn rekening neemt);
    • 2. of via actieve grondpolitiek (de gemeente voert een actieve grondpolitiek voor de ontwikkeling van het plan. De door de gemeente gemaakte kosten worden verhaald in de verkoop van de grond (verkoopovereenkomst). De grond is in eigendom van de gemeente, kosten worden verdisconteerd in de uitgifteprijs).

In alle andere gevallen zal een exploitatieplan moeten worden opgesteld.

De gemeente zal niet financieel bijdragen aan/betrokken zijn bij de realisatie van het plan. Het betreft een particulier initiatief. Alle kosten die de gemeente maakt zullen worden verhaald.

De kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan en het uitvoeren van onderzoeken die daarbij nodig zijn kunnen worden verhaald door toepassing van de Legesverordening 2015.

Het opstellen van de Mer en Passende Beoordeling vindt plaats in opdracht van de initiatiefnemer.

De gemeente dient ten aanzien van de Mer een advies te vragen bij de Commissie voor de Mer. De kosten die hiervoor in rekening worden gebracht zullen d.m.v. een overeenkomst op de initiatiefnemer worden verhaald. Ook mogelijke kosten in verband met planschade zullen via een overeenkomst op de aanvrager worden verhaald.

Aangezien alle kosten zullen worden verhaald hoeft voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden opgesteld. Het betreft de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de daarvoor benodigde onderzoeken, de kosten voor het advies van de mer-commisie en eventuele vergoedingen voor planschade.