Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Wijzigingsplan Meedhuizen-Ideweersterweg 10
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0010.06WP9937TM10-VG01
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Aan de Ideweersterweg 10 in Meedhuizen bevindt zich een perceel met een agrarische bestemming met daarop een woning en enkele schuren welke nu gebruikt worden voor een beroep aan huis. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bestemming van de boerderij te wijzigen naar een woonbestemming waarbij aan huis gebonden beroepen mogelijk zijn. In het huidige bestemmingsplan kent de planlocatie de bestemming ‘Agrarisch – Wegdorpenlandschap’. Met de in de bestemming opgenomen wijzigingsbevoegheid is het onder voorwaarden mogelijk de bestemming te wijzigen. Initiatiefnemer wil met dit bestemmingsplan gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid. Over de mogelijkheden is contact gezocht met de gemeente Delfzijl. De gemeente ziet in eerste instantie geen bezwaren om mee te werken aan de bestemmingswijziging, hierbij is ook gekeken naar het milieutechnische aspect van de te wijzigen bestemming. Voor de realisatie en toetsing van de wijziging is het voorliggende wijzigingsplan opgesteld.
  
1.2 Ligging en begrenzing planlocatie
De planlocatie is gelegen in het noordoosten van Groningen, in de gemeente Delfzijl. De planlocatie aan de Ideweersterweg 10 te Meedhuizen ligt buiten de bebouwde kom ten westen van het dorp Meedhuizen. Het perceel is 18.515 m2 en is kadastraal bekend als gemeente Delfzijl, sectie P, perceel 545.
 
[image]Ligging plangebied (bron: Google maps).
 
[image]Uitsnede kadastrale kaart (bron: kadata.kadaster.nl).
  
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Blijkens www.ruimtelijkeplannen.nl is op 19 november 2015 het bestemmingsplan “Buitengebied-Zuid”, herstelbesluit 2015 vastgesteld. Het plan en het raadsbesluit hebben van 3 december 2015 tot 13 januari 2016 ter inzage gelegen op het gemeentehuis. Het herstelbesluit heeft geen betrekking het perceel. Derhalve kan het bestemmingsplan “Buitengebied – Zuid’ wat op d.d.19-12-2013 in werking is getreden, worden aangehouden. Op het perceel is de bestemming ‘Agrarisch – Wegdorpenlandschap’ van toepassing, met de aanduiding specifieke vorm van agrarisch – bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf. Voorts is de gebiedsaanduiding ‘geluidszone – industrie’ van toepassing, en ligt een klein deel van het perceel binnen de bestemming Waterstaat – Waterkering 2 (vanwege de waterkering), de bestemmingswijziging is niet in strijd met deze dubbelbestemming. Wonen is ter plaatse van de bestemming Agrarisch – Wegdorpenlandschap uitsluitend toegestaan ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering.
 
[image]Uitsnede bestemmingsplan met ligging plangebied Bron: http://ruimtelijkeplannen.nl/
  
Wijzigingsbevoegdheid
 
Het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch – Wegdorpenlandschap’ naar ‘Wonen – voormalige boerderijpanden’ (art 4.8 onder g) is ingevolge de wijzigingsbevoegdheid onder onderstaande bepaalde voorwaarden mogelijk. Belangrijk daarbij is dat na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 22 (Wonen – voormalige boerderijpanden) van overeenkomstige toepassing zijn. Tevens moet het passen in de omgeving en moet de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning. Doel van het voornemen is om gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid.
  
1.4 Opzet wijzigingsplan en toelichting
Het wijzigingsplan ‘Meedhuizen - Ideweersterweg 10’ bestaat uit de volgende stukken:
  • toelichting;
     
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (IDN nummer: NL.IMRO.0010.06WP9937TM10-VG01);
     
  • planregels.
     
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het wijzigingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
 
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
 
De toelichting is als volgt opgebouwd:
 
- Hoofdstuk 1 Inleiding;
 
- Hoofdstuk 2 Beschrijving van de huidige en gewenste situatie;
 
- Hoofdstuk 3 Beleidskader;
 
- Hoofdstuk 4 Beschrijving van de uitvoeringsaspecten;
 
- Hoofdstuk 5 Waterparagraaf;
 
- Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid;
 
- Hoofdstuk 7 Eindconclusie.
  
Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is een agrarisch perceel waarop een bedrijfswoning staat met twee panden. In het pand dat aan de woning is gebouwd is een internetbedrijf gevestigd. Dit gaat om een webshop voor de verkoop van enveloppen (www.evelopshop.nl). Aan de achterzijde van de schuur zijn inpandige kantoorruimtes en opslagruimtes gebouwd. Verder is het alleen een webwinkel zonder fysieke winkelruimte of showroom. In het pand achter de woning zit een kweekcentrum voor duiven.
 
Het nabijgelegen agrarisch bedrijf aan de Ideweersterweg 8 is op 50 meter afstand gelegen vanaf de locatie van de agrarische woning die herbestemd dient te worden. Het betreft een veehouderij voor het houden van rundvee.
 
Het perceel is op dit moment derhalve klein dat een goede uitvoering van de agrarische functie niet mogelijk is. Voor het behoud van de bestaande bebouwing is een nieuwe bestemming dan ook wenselijk.
  
[image]Aanzicht plangebied vanaf de Ideweersterweg (Google Streetview).
  
2.2 Gewenste situatie
In de nieuwe situatie blijft de bestaande bebouwing en activiteiten gehandhaafd. De huidige bestemming ‘Agrarisch – Wegdorpenlandschap’ wordt gewijzigd naar de gewenste bestemming ‘Wonen – voormalige boerderijpanden’. Het initiatief omvat slechts een planologische wijziging.
    
Hoofdstuk 3 Beleidskader
 
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
 
Eén van de nationale belangen die de SVIR benoemt, is het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van het wijzigingssplan dient bij een stedelijke ontwikkeling een toetsing plaats te vinden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In onderhavige situatie is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toets kan derhalve achterwege blijven.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie 2016-2020
Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld. Deze visie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
 
In het bewerkstelligen van het beeld in 2040 gaat de provincie uit van een duurzame ontwikkeling. Eén van de hoofddoelen is dan ook een duurzame, aantrekkelijke, leefbare en veilige leefomgeving in sterke steden en vitale dorpen, omgeven door een mooi landschap. In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.
 
Ruimte
  1. Ruimtelijke kwaliteit
     
  2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
     
  3. Ruimte voor duurzame energie
     
  4. Vitale landbouw
     
Natuur en landschap
  1. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  2.  Beschermen biodiversiteit
 
Water
  1. Waterveiligheid
  2. Schoon en voldoende water
 
Mobiliteit
  1. Bereikbaarheid
  
Milieu
  1. Tegengaan milieuhinder
  2. Gebruik van de ondergrond
 
Voor voorliggende ontwikkeling is het provinciale belang ‘ruimtelijke kwaliteit’ van invloed.
 
Ruimtelijke kwaliteit
 
Hoofdstuk 11 van de omgevingsvisie gaat in op het versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn.
 
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Binnen het stedelijk gebied laat de provincie zeer veel ruimtelijke bevoegdheden over aan gemeenten. In het buitengebied ziet de provincie, in verband met taken op het gebied van onder meer natuur, water, landschap en erfgoed een grotere verantwoordelijkheid voor de provincie.
 
Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Een toevoeging aan het aantal woningen moet passen in een in regionaal verband opgestelde woonvisie van een gemeente. Provincie vindt dat de ruimtelijke relevante kenmerken van voormalige al dan niet agrarische bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Uitzonderingen zijn mogelijk als de bestaande oppervlakte van deze bebouwing te klein is voor een passende vorm van hergebruik, als de bebouwing bouwtechnisch ongeschikt is voor het nieuwe doel of als de bebouwing niet past in de omgeving. In alle gevallen geldt dat de nieuwe situatie goed moet passen in het buitengebied. Gemeenten kunnen onder voorwaarden ruimte bieden voor het vergroten van deze gebouwen of het oprichten van nieuwe gebouwen. De provinciale voorwaarden en regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening.
 
In het buitengebied zijn naast agrarische bedrijven van oudsher ook veel niet agrarische bedrijven gevestigd. Een deel daarvan is bij wijze van hergebruik gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Een ander deel is gevestigd in bebouwing die niet van origine voor agrarisch gebruik is opgericht. Ook voor deze laatste categorie geldt dat de gemeente dient te bepalen welk hergebruik van de bebouwing voor wonen of (andere) bedrijfsfuncties mogelijk is. Provincie vraagt gemeenten ontwikkelingen die in potentie kunnen leiden tot milieu- en verkeershinder te voorkomen. Bij 'ingrijpende' uitbreiding van de bebouwing dient de gemeente in overleg met de ondernemer tot een maatwerkoplossing te komen, die gericht is op het bewerkstelligen van een significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Regels hierover zijn in de Omgevingsverordening opgenomen.
 
Het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming past in het provinciaal beleid. Ook het toestaan van niet-agrarische bedrijvigheid is mogelijk, mits dit niet leidt tot milieu- en verkeershinder.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016
De Omgevingsverordening is – tezamen met de Omgevingsvisie op 1 juni 2016 vastgesteld. Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan ligt binnen de begrenzing van het buitengebied. Hiervoor gelden - voor zover relevant - de volgende regels.
 
In artikel 2.13.2 van de verordening worden nadere voorschriften gegeven voor het wijzigen van de functies van vrijgekomen agrarische bebouwing.
 
In afwijking van artikel 2.13.1 kan een bestemmingsplan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:
  1. de functie wonen slechts is toegestaan:
    1. in het hoofdgebouw;
    2.  in een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw;
 mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;
  1. bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
  2. de mogelijkheid van opslag van materialen en goederen op het erf wordt beperkt;
  3. de mogelijkheid voor het uitoefenen van detailhandel wordt beperkt.
 
De functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning past binnen het artikel, aangezien de woonfuncite beperkt blijft tot het hoofdgebouw. Tevens zijn de gewenste bedrijfsactiviteiten inpasbaar in de omgeving, zoals ook beschreven wordt in het navolgende hoofdstuk. Tevens wordt de mestsilo gesaneerd en worden de opslagmogelijkheden voor de agrarische bedrijfsuitvoering verwijderd.
 
In artikel 2.13.3 van de verordening worden nadere bouw- en verbouwmogelijkheden gegeven voor vrijgekomen gebouwen in het buitengebied, met dien verstande dat.
  1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op vrijgekomen gebouwen in het buitengebied die na 14 december 1994 aan de oorspronkelijke functie zijn onttrokken voorziet niet in:
    1. het vergroten van gebouwen;
    2. het oprichten van nieuwe gebouwen, anders dan vervangende nieuwbouw.
  2.  In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in:
    1. de mogelijkheid tot het vergroten van vrijgekomen gebouwen, als ten minste in de planregeling voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als
      1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 20% kan toenemen; e
      2. aan de ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen geen afbreuk wordt gedaan 
    2. de mogelijkheid tot het vergroten van vrijgekomen gebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, als ten minste in de planregeling voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als:
      1. voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
        1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur
        2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing
        3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen
        4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; e
        5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
 
De planologische wijziging naar een woonfunctie van het plangebied past ook binnen de omgevingsverordening. Voorwaarden worden wel gesteld aan een uitbreiding, echter in het onderhavige initiatief is dat niet aan de orde.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan ‘Buitengebied-Zuid’ kent voor het plangebied de bestemming ‘Agrarisch – Wegdorpenlandschap’. De gewenste bestemming is een woonbestemming. Op dit moment is die niet aanwezig. In de bestemmingsregels is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
 
Wijzigingsbevoegdheid
 
Het wijzigen van de bestemming van ‘Agrarisch – Wegdorpenlandschap’ naar ‘Wonen – voormalige boerderijpanden’ (art 4.8 onder g) is ingevolge de wijzigingsbevoegdheid onder onderstaande voorwaarden mogelijk.
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 22 (Wonen – voormalige boerderijpanden) van overeenkomstige toepassing zijn;
     
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende functies, in die zin dat de functies in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
     
  3. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
     
  4. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
     
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
     
 
Uit de eerste regel blijkt dat na de wijziging de bestemming ‘Wonen – voormalige boerderijpanden van toepassing moet zijn. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woonhuizen in de vorm van voormalige boerderijpanden, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep. Een aan-huis-verbonden beroep is gedefinieerd als: “een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten”. De webshop kan worden aangemerkt als een aan-huis-verbonden beroep. En past hiermee in de nieuwe bestemming.
 
Er is daarnaast geen sprake van beperking van aangrenzende functies, dit wordt nader onderbouwd in de omgevingsaspecten. De woning blijft op dezelfde locatie als de voormalige bedrijfswoning en de bestaande gebouwen blijven ook gehandhaafd. Aangezien het gebruik verder gelijk blijft en planologisch gezien juist beperkt wordt, zal er geen afbreuk worden gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit zal tevens onderbouwd worden bij de beschrijving van de omgevingsaspecten.
 
Het initiatief past daarmee binnen de wijzigingsbevoegdheid en de bestemming kan door middel van een wijzigingsplan gewijzigd worden.
  
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
 
4.1 Flora en fauna
 
4.1.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
 
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
 
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
 
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
 
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
NNN
 
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000-gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
 
4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten
Het initiatief voorziet slechts in een planologische wijziging. Het initiatief zal daarom niet van invloed zijn op de instandhoudingdoelstellingen van de Wet natuurbescherming. Tevens ligt het plangebied niet binnen een Natura-2000 gebied.
 
4.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
 
Beoordeling
 
Het plangebied is niet gelegen binnen een dubbelbestemming archeologie. Tevens zullen er geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden welke eventuele waarden in de bodem kunnen verstoren. Geconstateerd kan worden dat in het plangebied geen ingrepen zijn voorzien die de archeologische belangen schaden.
 
4.3 Verkeer en parkeren
 
4.3.1 Parkeren
Het plan bestaat uit de planologische wijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een woonbestemming. Feitelijk zal er geen verandering optreden in de parkeersituatie. In de voorgaande bestemming diende er voldoende parkeerplaatsen te zijn en deze zullen er in de nieuwe woonbestemming ook zijn. De CROW-publicatie “Parkeren en verkeersgeneratie” geeft voor een vrijstaande woning in het buitengebied een minimaal aantal parkeerplaatsen van 2 op. Deze parkeerplaatsen zijn in de huidige en toekomstige situatie ruim voldoende beschikbaar op het eigen terrein.
 
Tevens wordt de bevoorrading en levering van de Envelopshop op het eigen terrein geregeld.
 
4.3.2 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Ideweersterweg. De verkeersaantrekkende werking zal in de huidige en toekomstige situatie gelijk blijven. De verkeersaantrekkende werking van een vrijstaande woning in het buitengebied is volgens de eerder genoemde publicatie maximaal 8.6 verkeersbewegingen per etmaal. In principe zijn in dit getal ook de verkeersbewegingen ten aanzien van de bezoekers. Voor de envelopshop worden gemiddeld 3 keer per week de bestellingen opgehaald. In het geval dat dit elke dag zou zijn, is de maximale verkeersaantrekkende werking 10.6 verkeersbewegingen per etmaal. Gezien de situatie van de ontsluiting zijn er geen verkeerstechnische problemen te verwachten.
 
4.3.3 Conclusie
Er kan voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid. De locatie is goed ontsloten.
 
4.4 Luchtkwaliteit
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
 
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit (c.q. een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ kan worden beschouwd.
 
Niet in betekenende mate
 
Met de rekentool welke door de overheid wordt verstrekt is bepaald of er sprake is of het plan invloed heeft op de luchtkwaliteit. De conclusie is dat het plan voldoet aan de bepalingen inzake de Wet luchtkwaliteit.
 
4.5 Bodemkwaliteit
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
 
Indien sprake is van een functiewijziging kan het zijn dat er een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de projectlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Een bodemonderzoek kan achterwege blijven omdat de huidige situatie ook al voldoet aan een goed woon- en leefklimaat.
 
Conclusie
 
Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
  
4.6 Geluidhinder
Wegverkeerslawaai behoeft niet onderzocht te worden omdat het plan niet voorziet in de realisering van nieuwe kwetsbare functies. Aan de situering of het gebruik van de woning verandert niets. Ook is niet te verwachten dat er sprake zal zijn van relevante geluidshinder vanuit het plangebied. Voor de motivering wordt verwezen naar par. 4.7.
 
4.7 Bedrijven en milieuzonering
 
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
     
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
     
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied.
 
Milieucategorie
 
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
 
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
 
1
 
10 m
 
0 m
 
2
 
30 m
 
10 m
 
3.1
 
50 m
 
30 m
 
3.2
 
100 m
 
50 m
 
4.1
 
200 m
 
100 m
 
4.2
 
300 m
 
200 m
 
Richtafstanden en omgevingstype
 
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
 
Het plangebied kan met de ligging in het buitengebied worden aangemerkt als een rustige woonwijk.
 
4.7.2 Onderzoek / beoordeling
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van de locatie Ideweersterweg 10. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.
 
Het initiatief voorziet in de bestemming van 1 woning. Gebleken is dat burgerwoningen milieugevoelige objecten zijn. Op het plangebied zelf wordt ook een aan-huis-verbonden beroep toegestaan. De uitvoer van de envelopshop is ruimtelijk gescheiden van de woning door een eigen oprit. Zo blijft er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
 
De dichtstbijzijnde bedrijven bij het plangebied is de veehouderij voor het houden van rundvee aan de Ideweersterweg 8. Een veehouderij voor het houden van rundvee valt onder het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit staat dat de afstand van een dierenverblijf tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ten minste 50 meter moet zijn. Voor eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf is gekeken naar het bouwvlak. De afstand tussen het bouwvlak van Ideweersterweg 8 en Ideweersterweg 10 is precies 50 meter. Dus de voorgenomen plannen van Ideweersterweg 10 hebben geen negatieve invloed op eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf aan de Ideweersterweg 8. Voor een kweekcentrum voor postduiven geldt een richtafstand van 50 meter. Het pand aan de Ideweersterweg 8 is de dichtstbijzijnde woning en het bouwvlak van deze woning ligt op meer dan 50 meter afstand van het kweekcentrum voor postduiven. Dus er is voldoende afstand voor een goed woon- en leefklimaat zowel vanuit het kweekcentrum als vanuit de veehouderij.
 
[image]Afstand tussen bouwvlak en woning
 
4.7.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
 
4.8 Externe veiligheid
 
4.8.1 Wettelijk kader
Besluit Externe Veiligheid inrichtingen
 
Een woning is een kwetsbaar object, zodat de ontwikkeling dient te worden getoetst aan het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen. Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
  1. Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
     
  2. Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
     
Het is niet toegestaan nieuwe gevoelige functies te projecteren binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
     
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
     
4.8.2 Onderzoek / beoordeling
Volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) zijn er binnen het plangebied, en in de nabijheid daarvan, geen risicovolle bedrijven of leidingen aanwezig.
 
[image]Risicokaart met aanduiding plangebied (blauwe cirkel).
 
Transport gevaarlijke stoffen
  • Transport over water
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
  • Transport over spoor
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
  • Wegtransport
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
  • Transport per buisleiding
     
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Op circa 360 meter ten oosten van het plangebied ligt een hoge druk gasleiding van NAM. Deze gasleiding kent geen waarden voor het GR, voor het Pr kent deze een risicoafstand van 23m en is dus niet relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Er geldt voor het plangebied geen beperking.
 
Inrichtingen
 
Aan de Warvenweg 20 in Farsum is een risicobron gelegen. Het gaat hierbij om een PGS 15 opslagloods met gevaarlijke stoffen van JPB groep. Deze opslagloods heeft met een QRA berekening een invloedsgebied van 5928 meter. Het plangebied bevind zich op circa 3450 meter van de opslagloods.
 
Gezien de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, onderlinge afstand, zelfredzaamheid van de bewoners en gebaseerd op de meest waarschijnlijke scenario ontwikkeling ziet Veiligheidsregio Groningen voor de ontwerpwijzigingsplan “Meedhuizen- Ideweersterweg 10” geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.
 
Verder zijn in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.
 
4.8.3 Conclusie
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de planologische wijziging van de grondgebonden woning ter plaatse van de locatie Ideweersterweg 10.
 
4.9 Kabels en leidingen
Uit de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
 
4.10 Water
 
4.10.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
 
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
 
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
 
4.10.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
 
Europa
 
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
 
Rijk
 
Waterwet
 
De Waterwet inwerking getreden 22 december 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.
 
Nationaal Waterplan 2016-2021
 
De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
 
4.10.3 Beoordeling
Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding niet veranderen. De bebouwing blijft gelijk en ook worden er geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden toegestaan in de nieuwe bestemming. Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De rapportage digitale watertoets is als bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.
 
4.10.4 Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.
   
Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
Het wijzigingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Het wijzigingsplan maakt, na vaststelling, integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan ‘Buitengebied-Zuid’. Alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, gelden ook voor het voorliggende wijzigingsplan. Ten behoeve van het kweekcentrum voor postduiven is een specifieke functieaanduiding opgenomen binnen de bestemming ‘Bedrijven’.
  
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
  
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor onderhavig wijzigingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
 
7.1 Overleg met overheidsinstanties
In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een wijzigingsplan, in het kader van het vooroverleg, te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.
 
Het wijzigingsplan zal ten minste worden voorgelegd aan de provincie Groningen en het Waterschap Hunze en Aa’s. De opmerkingen van de provincie en het waterschap worden afgewogen en waar nodig verwerkt, alvorens het plan wordt vastgesteld.
 
7.1.1 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan Meedhuizen- Ideweersterweg 10, heeft ter inzage gelegen van 2 november 2017 tot en met 13 december 2017. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0010.06WP9937TM10-ON01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Delfzijl en in de openbare bibliotheek, Oude Schans 23 te Delfzijl. Het plan is gepubliceerd in De Eemsbode en het Gemeenteblad op 1 november 2017en op de gemeentelijke website.
 
Er zijn 3 zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan ingediend, allen binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijzen (eveneens opgenomen in bijlage Nota van beantwoording zienswijzen) zijn verwerkt in het wijzigingsplan. De zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in het plan.